29.11.06

Lof van de dandy

Recensie* van: The Suit - A Machiavellian Approach to Men’s Style, HarperCollins, $ 18,95.



Het geciviliseerde slagveld van zakenleven en politiek dient men met pak en das te betreden, betoogt een voormalig speechwriter van George Bush in een heerlijk boek dat naar Machiavelli is gemodelleerd.

Omdat naakte mensen geen of weinig invloed in de samenleving hebben, zijn het de kleren die de man maken. Mark Twain schreef het al, zijn uitspraak is inmiddels een nauwelijks nog aan te horen cliché, maar de Amerikaanse schrijver Nicholas Antongiavanni herhaalt hem toch nog maar eens aan het einde van zijn boek over een ‘machiavellistische benadering van de mannelijke stijl’. Want de aanblik van zijn land, waar de ‘business casual’-terreur heeft toegeslagen, behoeft de nodige ‘veredeling’.

Die mooie naam Antongiavanni is een pseudoniem, nom de plume van een man die in werkelijkheid Michael Anton heet en van het geschreven en gesproken woord leeft. Hij schreef de speeches van de New Yorkse burgemeester Rudolph Guiliani, van Condoleezza Rice, en van president George W. Bush. Hij was woordvoerder van het Witte Huis voor buitenlandse politiek en defensie. Inderdaad, met Michael Anton zitten we in het oog van de neoconservatieve storm die inmiddels, na de verkiezingen van vorige week en het vertrek van Donald Rumsfeld, definitief uitgeraasd lijkt te zijn. Anton werkt nu voor mediamagnaat Rupert Murdoch.

Maar Michael Anton is meer dan de opsomming van zijn functies. Als jongeman volgde hij het Great Books-programma aan een van de beste colleges waaraan je dat kunt doen (St. John’s College in Annapolis), en zijn boek is mede opgedragen aan Harvey Mansfield, hoogleraar politieke filosofie aan de Harvard Universiteit. En daarmee zijn we niet zozeer in het oog van een politieke storm, maar in het episch centrum van het intellectuele conservatisme. Mansfield is een student van Leo Strauss, en Leo Strauss schreef een baanbrekend werk over Machiavelli. Daarin stelt hij onder meer dat we de diepte van een tekst slechts ontdekken wanneer we aan de oppervlakte blijven, en dat Machiavelli uiteindelijk een ‘leraar van het kwaad’ is geweest. Mansfield, die altijd mooie pakken draagt, en een hoed, vertaalde en becommentarieerde het werk van Machiavelli. En Antongiavanni heeft nu een boek over het pak geschreven dat qua structuur en stijl volledig is gemodelleerd naar het werk waarmee Machiavelli furore maakte, De prins.

Waarom een ‘machiavellistisch’ boek over het pak? Zoals Machiavelli stoutmoedig de kwaliteiten beschreef die een prins (heerser) nodig heeft om macht te verwerven en te behouden, zo beveelt Antongiavanni de deugd van het dandyschap aan als middel om de top van het zakenleven en de politiek te bereiken. Het geciviliseerde slagveld van de beurs en de vergaderzaal, waar de wet van de ‘survival of the best fitted’ geldt, dient men te betreden in het uniform – pak en das – dat een harmonieuze balans biedt van conformisme en individualiteit, van bescheidenheid en uitbundigheid, van eenvoud in het geheel en ornament in de details. En Antongiavanni komt met allerlei specifieke en geleerde aanbevelingen bij de keuze van verschillende kledingstukken.

De cultuur van pak en das, die in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn hoogtepunt bereikte, is haast niet meer. Het IT-tijdperk bracht de terreur van ‘business casual’. Het begon onschuldig met ‘casual Friday’, de gewoonte om de dag voor het weekend in vrijetijdskleding op kantoor te verschijnen. Maar de snelle internetjongens, al snel gevolgd door banken en advocaten, gingen, vanuit een nieuwe poging de verbeelding aan de macht te brengen, hun dassen van zich werpen, en deden zaken in spijkerbroek en t-shirts, op gympen en sandalen. Deze revolutie is uitgemond in het compromis van de ‘nette vrijetijdskleding’. Inmiddels dragen op de grote advocatenkantoren in New York alleen nog de partners pak en das.

Wie zich aan de oude regels houdt, diens carrière loopt gevaar. Antongiavanni is ook weer niet te streng in de leer om hem niet van concrete adviezen te voorzien. Draag dan in ieder geval een broek met een scherpe vouw, fatsoenlijke schoenen, en een jasje over een respectabel overhemd. Een blazer is nog beter dan een gewoon jasje, maar zorg er dan wel voor dat de kleermaker die gouden knopen voor gewone vervangt.
Het makkelijke geld van de jaren negentig heeft de wereld slonzig en onelegant gemaakt, en dit boek is bedoeld om de man weer zelfvertrouwen te geven en enige zin bij te brengen voor het belang van een goed en scherp pak. Vulgariteit bestrijd je met stijl, aldus Antongiavanni, en stijl is iets geheel anders dan mode.

‘In tijden van voorspoed’, schrijft Antongiavanni, ‘verslappen zeden en gewoonten, omdat succes mensen schaamteloos maakt, en rijkdom maakt hen lui. Maar in moeilijke tijden worden zij voorzichtig, bezorgd dat hun eerdere gedrag de oorzaak van hun huidige ondergang is. Ze krijgen weer respect voor degenen die zelfs in de jaren van groei en bloei bij hun gebruiken zijn gebleven. Dit gebeurt zeker ook in zaken die de kleding betreffen, want die is een uiterlijk teken van onze innerlijke geest. ‘Business casual’ heeft tegen de wereld gezegd dat geld verdienen gemakkelijk is, dat iedere slons het kan. Maar nu dat moeilijker blijkt te zijn geworden, zijn mensen minder geneigd hun geld toe te vertrouwen aan hen die zich niet met zorg en respect kleden.’

De taal is zwaarwichtig, maar dat komt natuurlijk doordat Antongiavanni Machiavelli imiteert. Juist dat archaïsche maakt het boek zo geestig en een onbedaarlijk plezier om te lezen. De serieuze boodschap is verpakt in een vervreemdende stijl die die boodschap juist de lichtheid geeft die bij dit onderwerp nodig is (geworden).

De zojuist geciteerde zinnen komen uit de opdrachtbrief. Zoals Machiavelli zijn boek over De prins aan Lorenzo de’ Medici had opgedragen, zo draagt Antongiavanni zijn boek op aan een zekere John Elkann. Zoals Machiavelli had geschreven dat degenen die bij een prins in de gunst willen raken, tot hem komen met dingen die zo’n prins het meest ter harte gaan – een paard of wapens, en andere ornamenten die bij hun grootheid passen – zo schrijft Antongiavanni dat zij die in een goed blaadje willen komen bij een goed geklede man hem vaak bedenken met dingen waar hij het meest om geeft, zoals Franse garen sokken of antieke manchetknopen of iets anders dat past bij zijn intelligentie. En zoals Machiavelli aan het slot van zijn boek de hoop uitspreekt dat Lorenzo zich zal opwerpen als redder van het vaderland, zo roept Antongiavanni in het laatste hoofdstuk van zijn boek die John Elkann aan, die nu de erfgenaam van een belangrijke Italiaanse familie van industriëlen blijkt, en wel van de familie Agnelli die sinds Gianni Agnelli (Johns grootvader) op het gebied van het zich opzichtig kleden inderdaad een reputatie hoog te houden heeft.

Maar de grootste grap van het boek is misschien wel een andere. Machiavelli heeft zich beroepen op de klassieken, maar deed dit met de verborgen bedoeling om de antieke deugdenleer van bijvoorbeeld Cicero naar het rijk der fabelen te verwijzen. Antongiavanni imiteert Machiavelli, maar komt juist uit op een onverholen pleidooi voor de deugd van de ‘sartoriale discipline’. Ook die deugd ligt in het midden, tussen de uitersten van de slordigheid en de fatterigheid. Juist de dandy heeft die middenweg altijd betreden, verzekert Antongiavanni. ‘De dandy is de vijand van het opzichtige en verwijfde. Hij is een voorstander van eenvoudige kleding, ongerept van snit, onberispelijk van vorm, nooit praalziek of pretentieus, altijd mannelijk’.
We moeten terug naar het dandyschap. Want het is natuurlijk geen toeval dat de eerste financiële crisis van deze eeuw direct op de nonchalance van het voorafgaande decennium is gevolgd.

*) Een versie van deze recensie verscheen eerder in HP/De Tijd.

28.11.06

H.M.S. Titanic?

Varen wij allen op de H.M.S. Titanic en gaan de verkiezingen slechts over het arrangeren van de dekstoelen? Duns Ouray meent van wel....

24.11.06

Tegen de commissie gelijke behandeling

‘De Islam ligt als een brok graniet in de Nederlandse polder’, schreef J. A. A. van Doorn ooit. Als de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) uitspreekt dat een Marokkaanse economiedocente haar mannelijke collega’s op een Utrechtse vmbo-school geen hand hoeft te geven, omdat dat ineens toch niet blijkt te mogen van haar islamitische geloof, geeft dat dan ook onmiddellijk aanleiding tot felle debatten die alle kanten opspringen. De kern van het probleem blijft daardoor echter teveel in het vage.
Een minister op verkiezingspad, mevrouw Verdonk, riep vorige week direct dat de CGB wat haar betreft kan worden afgeschaft. Zij noemde de uitspraak ‘te gek voor woorden’ en gaf aan dat ze ook met andere uitspraken van de CGB ‘grote moeite’ had. Daarmee doelde ze ongetwijfeld op de recente uitspraak van de CGB die een Marokkaanse man in het gelijk stelde die weliswaar ‘klantmanager’ bij de Rotterdamse sociale dienst wil zijn, maar weigert om vrouwen een hand te geven.

Politici van alle kleuren namen ook afstand van de uitspraak, en noemden die ‘onbegrijpelijk’ (minister Van der Hoeven), ‘ongelukkig’ (PvdA’er Dijsselbloem) of zeiden er ‘grote moeite’ mee te hebben (de premier zelve). Maar het voorstel van Verdonk ging hun natuurlijk te ver.

En dat is toch ook weer vreemd. Als een commissie doet wat zij moet doen, binnen de juridische kaders die de wetgever haar in 1994 in de Algemene Wet Gelijke Behandeling heeft gesteld, dan moet je óf die uitspraak accepteren, óf aantonen dat de commissie tot een andere uitspraak had kunnen en moeten komen. En wanneer je dat laatste vindt, dan kun je daaruit weer de conclusie trekken dat de kaders blijkbaar te vaag of te vrijblijvend zijn en dan moet je als wetgever je verantwoordelijkheid nemen en duidelijkheid verschaffen.

De CGB verwijst in haar uitspraak naar de vrijheid van godsdienst en neemt dus het standpunt in dat een multiculturele samenleving als de Nederlandse meer ruimte aan religieuze vrijheid moet bieden en niet langer kan kiezen voor het opleggen van westerse normen. Een knikje of een lichte buiging is ook een ‘respectvolle’ manier van begroeten. Neutraal is niet hetzelfde als westers of Nederlands, volgens de CGB. Het wettelijke kader waarbinnen de commissie functioneert trekt grenzen waarbinnen zij van geval tot geval afweegt hoe de spanning tussen non-discriminatie en godsdienstvrijheid uitvalt. Omdat je, in dit geval, fatsoen ook anders kunt doen, prevaleert de vrijheid van godsdienst. ‘We geven bewust tegengas aan het verbieden van islamitische uitingen’, zei voorzitter A. G. Castermans in een toelichting.
Wanneer de commissie de ‘angst voor de islam’ (Castermans) wil bestrijden, had zij echter ook voor een andere weg kunnen kiezen. De weigering van een man om een vrouw of van een vrouw om een man een hand te geven, is een keuze die gebaseerd is op een waarde, de ongelijkheid van man en vrouw, die in strijd is met de westerse visie op seksualiteit en met Nederlandse omgangsvormen. Wij geloven nu eenmaal niet dat een beetje vent zichzelf niet meer in de hand heeft zodra hij een stukje vrouwenhuid voelt. Het geven van een hand is in Nederland dan ook volstrekt normaal en een uiting van alledaagse hoffelijkheid. Afwijking van die norm leidt alleen maar tot nodeloze vervreemding van elkaar.

Met haar uitspraak kiest de commissie er in feite voor om de islam als een brok graniet in de Nederlandse polder te laten liggen. Zij bestrijdt discriminatie door op een indirecte manier de integratie te verhinderen door discriminatie op de arbeidsmarkt (als gevolg van de weigering een hand te geven) in stand te houden en daarmee achterstand te bevorderen.

Het oordeel van de commissie vervreemdt haar van de Nederlandse samenleving, en het is aan de politiek het misplaatste gelijkheidsdenken uit zijn ivoren toren te halen. Maar dan moet de politiek dus de Algemene Wet Gelijke Behandeling aanpassen, en daarin een helder lijstje opnemen van waarden en omgangsvormen die wij in Nederland niet ter discussie willen stellen. Links is al genoeg in verwarring. Laat de politiek daarom aan het linkse bolwerk dat de CGB is duidelijk maken wat in Nederland misschien niet neutraal maar wel normaal is, zodat zij ook weer weet waar zij aan toe is.

Een versie van deze column is verschenen in Binnenlands Bestuur.

Commentaar op de verkiezingsuitslag

Ik heb vanochtend commentaar gegeven op de verkiezingsuitslag --en dan met name op het succes van mijn voormalig werkgever, Geert Wilders-- in het Nederlands Dagblad en het NRC Handelsblad. In NRC zeg ik onder meer het volgende:

Wilders heeft, zegt publicist Bart Jan Spruyt, uiteindelijk een groot deel van de ‘kiezer op drift’ weten te vinden. „In opiniepeilingen gaven ze niet aan dat ze op hem zouden stemmen, maar in het stemhokje kleurden ze toch zijn vakje in. De 'gordijnbonus’, wordt dat al genoemd.”

....

Bart Jan Spruyt denkt dat Wilders het goed had gezien. „Bij een grote groep burgers leeft nog steeds een fortuynistisch sentiment. Dat heeft een uitlaatklep gevonden bij Jan Marijnissen en Geert Wilders.

Wilders is kritisch over Poolse werknemers in Nederland, bijvoorbeeld. In een groot deel van de bevolking leeft dat protectionisme ook sterk, terwijl je veel partijen daar niet over hoort.”

....

Toch heeft het iets ironisch, zegt Bart Jan Spruyt. „Wilders had ook een klapper kunnen maken en vijftien tot twintig zetels kunnen halen. Als hij aan de vorming van een brede, rechtse partij had meegewerkt, had dat gekund. Dan had die partij het CDA en de VVD aan een rechtse meerderheid kunnen helpen.”

Dankzij Wilders, zegt Spruyt, is er kans op een progressieve coalitie. „Stel je voor dat dat een eerste islamitische minister in de West-Europese geschiedenis zou opleveren, PvdA’er Ahmed Aboutaleb. Dan is dat dus mede te danken aan Geerts' besluit om voor zichzelf verder te gaan.”

Ik heb tevens een interview gegeven aan het Reformatorisch Dagblad over de betekenis van het succes van Wilders.

17.11.06

Tweepartijenstelsel als ideaal

Tweepartijenstelsel goed voor democratie

Het zou goed zijn wanneer een nieuw kiesstelsel tot duidelijkere politieke verhoudingen in Nederland gaat leiden, vindt Bart Jan Spruyt. De opmerkingen van politici als Wouter Bos (PvdA) en Alphons Dölle (CDA) zijn hoopvolle tekenen dat we inderdaad die kant opgaan. De contouren van een conservatief en een progressief blok worden steeds duidelijker .

door Bart Jan Spruyt

Het Nederlandse politieke landschap kenmerkt zich door veelkleurigheid. De fracties van liefst negen politieke partijen bevolken ons parlement. Sommigen zien die pluriformiteit als een van de grote charmes van ons bestel. Nederland is een land van minderheden, zo zeggen zij, en het is goed dat al die subculturen via hun eigen partijen hun zegje mogen doen in 's lands vergaderzaal. Toch zijn de nadelen van ons bestel minstens zo duidelijk. Kiezers mogen wel hun stem uitbrengen, maar moeten werkeloos toezien wat politici vervolgens met die stem doen. Bij de laatst gehouden verkiezingen is dat probleem weer overduidelijk aan het licht getreden. Wie op het CDA had gestemd, met de gegronde verwachting dat Balkenende met de VVD een rechtse coalitie zou vormen, moest maar hopen dat diens lange besprekingen met de PvdA op niets zouden uitlopen. Als die succesvol waren afgerond zou er met zijn stem het tegenovergestelde zijn gebeurd van wat hij met die stem bedoelde tebereiken.

En zo zijn er meer bezwaren tegen ons stelsel van ongebreidelde evenredige vertegenwoordiging in te brengen. Een nieuw systeem, dat tot een tweepartijenstelsel zal leiden, is oneindig veel effectiever. We raken verlost van maandenlange kabinetsformaties. Het zal de nodige vitaliteit in het debat terugbrengen. (Nu mogen alle negen woordvoerders hun zegje doen, en ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand voor de eer bedankte omdat alles wat hij te zeggen had al gezegd was). Het voorkomt dat er mensen in de Tweede Kamer komen die niet zelf gekozen zijn maar meeliften op het electorale succes van de lijsttrekker. Bij de laatste verkiezingen hebben, afgezien van de lijsttrekkers, slechts achttien kandidaat-kamerleden met voorkeurstemmen op eigen kracht een zetel veroverd. Een duidelijker mandaat leidt bovendien tot de noodzaak nadrukkelijker verantwoording af te leggen aan de kiezers. En dat zal de betrokkenheid van de kiezer weer groter maken.

Bestaat er enige kans dat deze nieuwe verhoudingen werkelijkheid worden? De regering zegt van wel. Het nieuwe kabinet heeft immers aangekondigd binnen een jaar een voorstel tot wijziging van de Kieswet te zullen indienen. Het heeft zelfs al iets verklapt over de richting waarin de gedachten uitgaan. Het zou iets moeten worden dat vergelijkbaar is met het Duitse kiesstelsel, waarbij het lijstenstelsel behouden blijft maar burgers daarnaast ook met een tweede stem een regionale kandidaat kunnen kiezen. Aan de evenredige vertegenwoordiging wil het kabinet echter niet tornen, heeft het al gezegd. De hele exercitie is dus bij voorbaat zinloos. Wie het kiesstelsel werkelijk wil hervormen, verdele het land in 150 districten, en hantere het first-past-the-post-principe: degene die in een district de meeste stemmen verwerft komt in de Kamer. Hoopgevender zijn de uitlatingen van individuele politici. Daar was in de eerste plaats Wouter Bos, leider van de PvdA. Die heeft de afgelopen maanden de meest revolutionaire dingen gezegd, en een oorverdovende stilte was zijn beloning. Zo zei hij dat de PvdA maar eens moest afstappen van dat oude ideaal van de gelijkheid van uitkomsten. Chapeau voor Bos, maar de sociaal-democraten van het slag Duivesteijn lopen al grommend door de wandelgangen. En toen zei Bos ook nog dat hij heeft overwogen de PvdA maar op te heffen en dat hij haar in ieder geval binnen acht jaar wil vervangen door een 'brede progressieve volkspartij'. Een coryfee als oud-kamerlid Rob Oudkerk, tegenwoordig wethouder in Amsterdam, is Bos al publiekelijk bijgevallen.

Minstens zo interessant zijn de geluiden aan de andere kant van het politieke spectrum. Het pleidooi van CDA-coryfeeën als oud-premier Van Agt en oud-kamerlid Hillen om het CDA te verbreden tot een brede, conservatieve volkspartij vindt steeds meer weerklank. In het meest recente nummer van ChristenDemocratische Verkenningen (CDV) schreef CDA-senator Alphons Dölle (tevens hoogleraar staatsrecht in Groningen) dat het CDA conservatief is en zich ook als zodanig moet profileren. 'Conservatief' is volgens Dölle 'de seculiere uitdrukking die de christendemocratische boodschap het best benadert'. Het CDA kan dan ook als conservatieve partij een breder electoraat aanspreken dat hecht aan 'beproefde en vaste waarden als plichtsgevoel, burgerlijk fatsoen, solidariteit, verstandige vaderlandsliefde'.

Ik ben het van harte met Dölle eens. Wie zijn lezenswaardige artikel heeft bestudeerd en met Dölle verder doordenkt, zal bovendien duidelijk zien waar de scheidslijnen tussen progressief en conservatief zullen gaan lopen. Conservatieven zullen een cultuurkritische partij vormen die op het belang van gedeelde waarden en normen hamert en zich niet in de luren zal laten nemen door valse noties over multiculturaliteit, die mensen niet als slachtoffers en zieligerds zal benaderen maar hen op hun plichten en verantwoordelijkheden zal aanspreken, die een einde maakt aan Nederland als subsidiestaat door ruimte te laten aan eigen initiatief en creativiteit (onder andere door de invoering van een vlaktaks), en de overheid weer streng zal aanspreken op een beperkter maar helder gedefinieerd takenpakket. Niet de overheid zal centraal staan, maar de burger en zijn instituties. Het is een programma waar liberalen bij aan kunnen sluiten, wanneer ze tenminste gaan inzien dat het klassieke liberalisme in hun handen in zijn tegendeel is omgeslagen en zij bereid zijn dat te herstellen. Wil de nieuwe Bolkestein opstaan?

Is de ontwikkeling van de huidige veelkleurigheid naar een effectiever en eerlijker tweepartijenstelsel op korte termijn te voorzien? Er zijn overduidelijke tendensen in de samenleving die in deze richting wijzen. Maar instituties worden altijd een doel op zich en zijn daarom taai (het is gemakkelijker iets op te richten dan het weer af te schaffen). We moeten bovendien bedenken dat er decennia lang een 'gapend gat' in de Nederlandse politiek heeft bestaan. Het politieke midden heeft zich namelijk laten wijsmaken dat het moreel verwerpelijk is niet progressief te zijn. Burgers gaan in toenemende mate inzien hoezeer zij in de maling zijn genomen, nu steeds duidelijker wordt dat linkse politiek niet werkt en dat het conservatieven niet om de vraag gaat of je sociaal bewogen bent en je iets aantrekt van het milieu of de Derde Wereld, maar dat het vooral gaat om de vraag hoe je dat zo effectief en efficient mogelijk doet, niet vanuit de behoefte aan morele zelfbevrediging maar met een goed resultaat als belangrijkste taak. Maar de combinatie van verbale progressiviteit en morele pretentie heeft ook binnen het CDA velen in haar macht gehad, en dat tot op de huidige dag. Die velen zullen slechts na een hartgrondige bekering weer bruikbaar zijn. Men kan zich bovendien afvragen hoe optimistisch we over de toekomst mogen zijn, wanneer ik beken dat ik die uitspraak over het 'gapende gat' heb overgeschreven uit een column die (oud-)diplomaat A. P. van Walsum in NRC schreef. Op 4 oktober 1980. Maar conservatieven geloven in debat, omdat zij geloven in de kracht van ideeën. Zoals verkeerde ideeën veel kapot hebben gemaakt, zo kunnen met kracht van argumenten gebrachte goede ideeën ook weer veel herstellen.

Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd in 'De Gelderlander' van woensdag 23 juli 2003.

13.11.06

Welkom

Welkom. Dit is de eerste posting op het weblog over Bart Jan Spruyt, conservatief columnist.