29.3.09
Journalistenpanel bij Het Gesprek
Langzaam maar zeker krabbelt Het Gesprek weer overeind, ook met nieuwe, eigen programma's. Zo is eind vorige week de uitzending van het Journalistenpanel hervat. Samen met Paul Jansen van de Telegraaf en Max van Weezel (Vrij Nederland, radio 1) besprak ik vrijdag de politieke hoogtepunten van de afgelopen week. Bekijk de uitzending hier.
27.3.09
Op TV over de Tweede Kamer
Vanavond zat ik, samen met oud-Kamervoorzitter Frans Weisglas en D66-fractievoorzitter Alexander Pechtold, in een uitzending van EénVandaag over het gezag van de Tweede Kamer, of beter: over het ontbreken daarvan als gevolg van het monisme (de Kamer kruipt op schoot bij het kabinet). U kunt deze uitzending hier bekijken.
26.3.09
Wilders en Den Haag
Mijn column in de Elsevier van deze week - alsof Wilders mij al had verteld dat hij het debat van vandaag demonstratief zou verlaten - gaat over de ingewikkelde relatie tussen Wilders en de rest van Den Haag - over zijn verlangen erbij te horen en de noodzaak zich tegelijkertijd af te zetten.
'... Op het eerste gezicht was het een blunder van jewelste toen Wilders vorige week zei dat hij premier van Nederland wil worden. Of de peilingen hem als zwoele wijn naar het hoofd waren gestegen, of dat zijn natuurlijke habitat van het Limburgse Venlo hem overmoedig hadden gemaakt, is niet duidelijk, maar dit is een hard feit: hij zei het gewoon, dat hij uiteindelijk gewoon mee wil doen in Den Haag, en daarmee gaf hij te kennen dat heel zijn politieke leven na de zomer van 2004 één grote rancunekwestie is en overlevingsdrang en verder niks.
Als het een blunder was, dan is zij vakkundig uitgelokt door het Haagse establishment, waar Wilders dus zo graag bij wil horen. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zei vorige maand dat Wilders helemaal niet extreem-rechts is of zo, welnee, hij zegt gewoon wat iedereen denkt maar niet durft te zeggen, en hij begrijpt dat het gewoon om de machtsvraag gaat: worden zij hier de baas in Nederland of blijven we dat zelf, passen zij zich aan ons aan of wij ons aan hen?
De elite gaat dus Wildersknuffelen, en de het hof gemaakte Wilders vindt dat blijkbaar wel prettig. Hij hoeft zich als poserende buitenstaander niet langer verongelijkt op te stellen. Hij is salonfähig verklaard. Wat zal zijn moeder trots op hem zijn, en zijn slippendragers die voorlopig niet bang voor hun baantjes hoeven te zijn ...'
Lees de hele column, abonneer u hier op Elsevier.
'... Op het eerste gezicht was het een blunder van jewelste toen Wilders vorige week zei dat hij premier van Nederland wil worden. Of de peilingen hem als zwoele wijn naar het hoofd waren gestegen, of dat zijn natuurlijke habitat van het Limburgse Venlo hem overmoedig hadden gemaakt, is niet duidelijk, maar dit is een hard feit: hij zei het gewoon, dat hij uiteindelijk gewoon mee wil doen in Den Haag, en daarmee gaf hij te kennen dat heel zijn politieke leven na de zomer van 2004 één grote rancunekwestie is en overlevingsdrang en verder niks.
Als het een blunder was, dan is zij vakkundig uitgelokt door het Haagse establishment, waar Wilders dus zo graag bij wil horen. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zei vorige maand dat Wilders helemaal niet extreem-rechts is of zo, welnee, hij zegt gewoon wat iedereen denkt maar niet durft te zeggen, en hij begrijpt dat het gewoon om de machtsvraag gaat: worden zij hier de baas in Nederland of blijven we dat zelf, passen zij zich aan ons aan of wij ons aan hen?
De elite gaat dus Wildersknuffelen, en de het hof gemaakte Wilders vindt dat blijkbaar wel prettig. Hij hoeft zich als poserende buitenstaander niet langer verongelijkt op te stellen. Hij is salonfähig verklaard. Wat zal zijn moeder trots op hem zijn, en zijn slippendragers die voorlopig niet bang voor hun baantjes hoeven te zijn ...'
Lees de hele column, abonneer u hier op Elsevier.
25.3.09
Geen maagden maar druiven - over de bronnen van de islam*
Een Arabist en een journalist van Trouw hebben een wetenschappelijk onderbouwd en zeer ondermijnend boek over het ontstaan van de Islam geschreven. Heeft de profeet Mohammed wel echt bestaan?
Kun je van de islam atheïstisch worden? Ja, dat kan natuurlijk. Er zijn voorbeelden te over van mensen die als moslim zijn geboren en opgegroeid en op een gegeven moment tot de conclusie komen dat het allemaal onzin is, die Koran, die profeet en al die heilige plichten, en die afvallig worden. Dat valt nog niet mee, overigens. De levensloop van onderscheiden figuren als Ayaan Hirsi Ali en Ehsan Jami bewijst dat.
Maar kun je ook als christen als gevolg van een intensieve bestudering van de islam atheïst worden? Er zijn zo af en toe berichten over christenen die zich in de islam verdiepen en zich daarna tot de islam bekeren – zoals er ook moslims zijn die overgaan tot het christelijk geloof. Maar is het ook mogelijk dat je als gelovig christen tot de conclusie komt, door een langdurige confrontatie met de islam, dat zowel de islam als het christendom varianten zijn van het ene verschijnsel religie en dat beiden gedragen worden door pre-moderne overtuigingen die eigenlijk onhoudbaar zijn – opvattingen over heilige boeken, een almachtige schepper en afhankelijke schepselen, en over de positie van vrouwen en homo’s?
Ja, dat kan ook. Eind vorig jaar schreef een vooraanstaand Brits intellectueel, Douglas Murray, een artikel in de Spectator waarin hij uitlegde hoe de studie van de islam van hem een atheïst had gemaakt.
Murray (1979) is een beetje een wonderkind. Hij bezocht Eton, studeerde Engels in Oxford en publiceerde op 20-jarige leeftijd een bekroonde biografie over Lord Alfred Douglas, de vriend van Oscar Wilde. Hij schreef een boek ter verdediging van het neoconservatisme. En hij was, stelde hij zelf steeds nadrukkelijk, ‘praktiserend lid’ van de Anglikaanse Kerk.
De theorie van Charles Darwin had zijn geloof nooit op zijn grondvesten doen schudden, maar de Duitse bijbelkritiek wel. Dat is een tak van wetenschap, ook nu nog aan alle Nederlandse universiteiten beoefend, die de tekst van de Bijbel bestudeerd en door een vergelijking van bestaande manuscripten probeert vast te stellen wat de oorspronkelijke tekst van de Bijbel is geweest. Dat lijkt een onschuldige bezigheid, maar is het niet. Zo staat, bijvoorbeeld, in moderne tekstedities van de Bijbel niet de tekst uit een van de brieven van Johannes waarop eeuwenlang het dogma van de drieëenheid van God gebaseerd is.
Toen Murray voor het eerst met dit soort resultaten in aanraking kwam, duwde hij de ondermijnende boeken waarin die resultaten stonden snel van zich af. Maar toen hij als een van de voornaamste Britse intellectuelen, en inmiddels directeur van een denktank in Londen, de islam ging bestuderen, kwam de wetenschap van de tekstkritiek via een omweg bij hem terug. De claim van de Koran dat het het woord van Allah is, eeuwig en onveranderlijk, dat in de zevende eeuw aan een ongeletterde handelaar in Arabië is geopenbaard, is direct al ongeloofwaardig: als dat woord in een periode van 23 jaar aan Mohammed zou zijn geopenbaard, waarom staat er dan ook zoveel plagiaat uit de Joodse en christelijke bijbel in? En die twijfel aan de claims van een heilig boek leidde tot zo’n fundamentele twijfel aan zo’n claim als zodanig, dat Murray zijn christelijk geloof vaarwel zei.
Het gekke is, dat die kritische bestudering van de tekst van de Koran binnen de islam niet bestaat. Christenen doen dat al 500 jaar, sinds onze landgenoot Erasmus begin zestiende eeuw tot de conclusie kwam dat heilige teksten een ontstaansgeschiedenis hebben en dat de interpretatie van die teksten met distantie en in hun historische context moet gebeuren. Binnen de Islam is dit niet mogelijk, want de Koran is door Allah eens en voor altijd aan Mohammed gedicteerd, en daarmee is een discussie over het ontstaan en de wording van de Koran bij voorbaat onmogelijk. De Koran kan dus, als gevolg hiervan, ook niet met historische distantie en reserve worden gelezen – zoals christenen dat wel met de Bijbel doen. Een historisch-kritische uitgave van de Koran – een uitgave waarin op basis van een vergelijking van de verschillende handschriften een tekst is vastgesteld die het origineel zo dicht mogelijk benadert – bestaat dan ook niet, anders dan van de Bijbel. Vondsten van handschriften van de Koran leiden dan ook steevast tot gedoe.
Een jaar geleden nog werd bekend dat er in Zuid-Duitsland fotografische opnamen van oude Koranmanuscripten waren teruggevonden. De tekst daarvan week aanzienlijk af van de tekst zoals die in de officiële Koran staat, en tegen openbaarmaking werd dan ook officieel verzet aangetekend. Er is sindsdien weinig meer van vernomen. Op oude munten met de eerste kaliefen (opvolgers van Mohammed) staan zij bijvoorbeeld met christelijke symbolen afgebeeld.
Kan de islam de toets van de historische kritiek doorstaan? Wanneer we streng wetenschappelijk naar de ontstaansgeschiedenis van de Islam kijken, dan blijkt er gerede twijfel mogelijk aan het officiële verhaal over Mohammed, zijn volgelingen en de stichting van een islamitisch rijk in de periode tussen 600 en 800 na Christus. De vroegste koranhandschriften, berichten van tijdgenoten en archeologisch materiaal, zoals inscripties en munten, halen het orthodoxe verhaal fundamenteel onderuit. Maar het punt is dat in de westerse wetenschap jongere teksten (zoals biografieën van Mohammed) aan de hand van ouder bewijsmateriaal worden gecorrigeerd, terwijl moslims en de wetenschap van de islamologie de mythes in stand houden en de bewijsvoering telkens omdraaien.
Dat blijkt uit het boek dat Eildert Mulder en Thomas Milo, een arabist en een journalist, samen hebben geschreven. Die samenwerking is een hoogst gelukkige. Hun fascinerende boek, dat ook voor leken en buitenstaanders uitstekend leesbaar en begrijpelijk is, is daarmee een ‘journalistiek verslag van een wetenschappelijke discussie over de ontstaansgeschiedenis van de islam’ geworden. Of beter: een toegankelijk verslag van pogingen om de oorsprongen van de islam te ontmythologiseren.
Mulder en Milo spreken van ‘achterstallig onderhoud’ en bedoelen daarmee dat zaken die in de joodse en christelijke tradities al eeuwen volstrekt normaal zijn – zoals kritische uitgaven van de teksten van heilige boeken en woordenboeken waarin de betekenissen van woorden uit ‘heilige’ talen kunnen worden opgezocht – binnen de islam nog altijd verboden zijn. De discussie over de oorsprongen van de islam wordt al zo’n 150 jaar gevoerd, en is de laatste jaren weer opgelaaid, vooral als gevolg van het filologische werk van een zekere Christoph Luxenberg. Hij ontdekte bijvoorbeeld dat er in de Arabische tekst van de Koran tal van Aramese woorden staan en dat de betekenis van die woorden een geheel andere is dan tot nog toe is aangenomen.
Wie Luxenberg is, mogen we niet weten, zoals ook Mulder en Milo hun werk incognito presenteren. Hun boek vermeldt niets over hen zelf. Blijkbaar moet je toch een beetje uitkijken wanneer je opschrijft dat Mohammed een figuur is die aan de latere fantasie van de Arabieren is ontsproten. Of wanneer je dingen opschrijft die terroristen danig teleur moeten stellen: op grond van een waarschijnlijk betere lezing van een bepaalde passage uit de Koran zullen zij in het hiernamaals niet door 72 maagden worden opgewacht maar op 72 druiven worden getrakteerd. En Mohammed is niet de naam van een persoon maar een bijvoeglijk naamwoord bij een andere persoon, Jezus, en betekent ‘de prijzenswaardige’.
Haatreacties uit radicaal-islamitische hoek hebben Mulder en Milo nog niet gekregen. De beruchte sjeik Fawaz van de Haagse As-Soennah moskee heeft al wel gereageerd op een website. In een uitvoerig stuk schetst hij de geschiedenis van de bijbelkritiek, om te concluderen dat eenzelfde kritische benadering van de Koran moet worden afgewezen. Gewoon omdat die niet nodig is, aangezien de Koran het ongeschapen en eeuwige boek van Allah is, aan Mohammed gedicteerd door de engel Gabriël.
Er is dus nog een lange weg te gaan voordat een islamitische Erasmus zijn volgelingen tot een andere manier van lezen van de Koran zal weten te verleiden.
N.a.v. Eildert Mulder en Thomas Milo, De omstreden bronnen van de islam (uitgeverij Meinema, 25,00 euro)
* Eerder verschenen in HP/De Tijd
Kun je van de islam atheïstisch worden? Ja, dat kan natuurlijk. Er zijn voorbeelden te over van mensen die als moslim zijn geboren en opgegroeid en op een gegeven moment tot de conclusie komen dat het allemaal onzin is, die Koran, die profeet en al die heilige plichten, en die afvallig worden. Dat valt nog niet mee, overigens. De levensloop van onderscheiden figuren als Ayaan Hirsi Ali en Ehsan Jami bewijst dat.
Maar kun je ook als christen als gevolg van een intensieve bestudering van de islam atheïst worden? Er zijn zo af en toe berichten over christenen die zich in de islam verdiepen en zich daarna tot de islam bekeren – zoals er ook moslims zijn die overgaan tot het christelijk geloof. Maar is het ook mogelijk dat je als gelovig christen tot de conclusie komt, door een langdurige confrontatie met de islam, dat zowel de islam als het christendom varianten zijn van het ene verschijnsel religie en dat beiden gedragen worden door pre-moderne overtuigingen die eigenlijk onhoudbaar zijn – opvattingen over heilige boeken, een almachtige schepper en afhankelijke schepselen, en over de positie van vrouwen en homo’s?
Ja, dat kan ook. Eind vorig jaar schreef een vooraanstaand Brits intellectueel, Douglas Murray, een artikel in de Spectator waarin hij uitlegde hoe de studie van de islam van hem een atheïst had gemaakt.
Murray (1979) is een beetje een wonderkind. Hij bezocht Eton, studeerde Engels in Oxford en publiceerde op 20-jarige leeftijd een bekroonde biografie over Lord Alfred Douglas, de vriend van Oscar Wilde. Hij schreef een boek ter verdediging van het neoconservatisme. En hij was, stelde hij zelf steeds nadrukkelijk, ‘praktiserend lid’ van de Anglikaanse Kerk.
De theorie van Charles Darwin had zijn geloof nooit op zijn grondvesten doen schudden, maar de Duitse bijbelkritiek wel. Dat is een tak van wetenschap, ook nu nog aan alle Nederlandse universiteiten beoefend, die de tekst van de Bijbel bestudeerd en door een vergelijking van bestaande manuscripten probeert vast te stellen wat de oorspronkelijke tekst van de Bijbel is geweest. Dat lijkt een onschuldige bezigheid, maar is het niet. Zo staat, bijvoorbeeld, in moderne tekstedities van de Bijbel niet de tekst uit een van de brieven van Johannes waarop eeuwenlang het dogma van de drieëenheid van God gebaseerd is.
Toen Murray voor het eerst met dit soort resultaten in aanraking kwam, duwde hij de ondermijnende boeken waarin die resultaten stonden snel van zich af. Maar toen hij als een van de voornaamste Britse intellectuelen, en inmiddels directeur van een denktank in Londen, de islam ging bestuderen, kwam de wetenschap van de tekstkritiek via een omweg bij hem terug. De claim van de Koran dat het het woord van Allah is, eeuwig en onveranderlijk, dat in de zevende eeuw aan een ongeletterde handelaar in Arabië is geopenbaard, is direct al ongeloofwaardig: als dat woord in een periode van 23 jaar aan Mohammed zou zijn geopenbaard, waarom staat er dan ook zoveel plagiaat uit de Joodse en christelijke bijbel in? En die twijfel aan de claims van een heilig boek leidde tot zo’n fundamentele twijfel aan zo’n claim als zodanig, dat Murray zijn christelijk geloof vaarwel zei.
Het gekke is, dat die kritische bestudering van de tekst van de Koran binnen de islam niet bestaat. Christenen doen dat al 500 jaar, sinds onze landgenoot Erasmus begin zestiende eeuw tot de conclusie kwam dat heilige teksten een ontstaansgeschiedenis hebben en dat de interpretatie van die teksten met distantie en in hun historische context moet gebeuren. Binnen de Islam is dit niet mogelijk, want de Koran is door Allah eens en voor altijd aan Mohammed gedicteerd, en daarmee is een discussie over het ontstaan en de wording van de Koran bij voorbaat onmogelijk. De Koran kan dus, als gevolg hiervan, ook niet met historische distantie en reserve worden gelezen – zoals christenen dat wel met de Bijbel doen. Een historisch-kritische uitgave van de Koran – een uitgave waarin op basis van een vergelijking van de verschillende handschriften een tekst is vastgesteld die het origineel zo dicht mogelijk benadert – bestaat dan ook niet, anders dan van de Bijbel. Vondsten van handschriften van de Koran leiden dan ook steevast tot gedoe.
Een jaar geleden nog werd bekend dat er in Zuid-Duitsland fotografische opnamen van oude Koranmanuscripten waren teruggevonden. De tekst daarvan week aanzienlijk af van de tekst zoals die in de officiële Koran staat, en tegen openbaarmaking werd dan ook officieel verzet aangetekend. Er is sindsdien weinig meer van vernomen. Op oude munten met de eerste kaliefen (opvolgers van Mohammed) staan zij bijvoorbeeld met christelijke symbolen afgebeeld.
Kan de islam de toets van de historische kritiek doorstaan? Wanneer we streng wetenschappelijk naar de ontstaansgeschiedenis van de Islam kijken, dan blijkt er gerede twijfel mogelijk aan het officiële verhaal over Mohammed, zijn volgelingen en de stichting van een islamitisch rijk in de periode tussen 600 en 800 na Christus. De vroegste koranhandschriften, berichten van tijdgenoten en archeologisch materiaal, zoals inscripties en munten, halen het orthodoxe verhaal fundamenteel onderuit. Maar het punt is dat in de westerse wetenschap jongere teksten (zoals biografieën van Mohammed) aan de hand van ouder bewijsmateriaal worden gecorrigeerd, terwijl moslims en de wetenschap van de islamologie de mythes in stand houden en de bewijsvoering telkens omdraaien.
Dat blijkt uit het boek dat Eildert Mulder en Thomas Milo, een arabist en een journalist, samen hebben geschreven. Die samenwerking is een hoogst gelukkige. Hun fascinerende boek, dat ook voor leken en buitenstaanders uitstekend leesbaar en begrijpelijk is, is daarmee een ‘journalistiek verslag van een wetenschappelijke discussie over de ontstaansgeschiedenis van de islam’ geworden. Of beter: een toegankelijk verslag van pogingen om de oorsprongen van de islam te ontmythologiseren.
Mulder en Milo spreken van ‘achterstallig onderhoud’ en bedoelen daarmee dat zaken die in de joodse en christelijke tradities al eeuwen volstrekt normaal zijn – zoals kritische uitgaven van de teksten van heilige boeken en woordenboeken waarin de betekenissen van woorden uit ‘heilige’ talen kunnen worden opgezocht – binnen de islam nog altijd verboden zijn. De discussie over de oorsprongen van de islam wordt al zo’n 150 jaar gevoerd, en is de laatste jaren weer opgelaaid, vooral als gevolg van het filologische werk van een zekere Christoph Luxenberg. Hij ontdekte bijvoorbeeld dat er in de Arabische tekst van de Koran tal van Aramese woorden staan en dat de betekenis van die woorden een geheel andere is dan tot nog toe is aangenomen.
Wie Luxenberg is, mogen we niet weten, zoals ook Mulder en Milo hun werk incognito presenteren. Hun boek vermeldt niets over hen zelf. Blijkbaar moet je toch een beetje uitkijken wanneer je opschrijft dat Mohammed een figuur is die aan de latere fantasie van de Arabieren is ontsproten. Of wanneer je dingen opschrijft die terroristen danig teleur moeten stellen: op grond van een waarschijnlijk betere lezing van een bepaalde passage uit de Koran zullen zij in het hiernamaals niet door 72 maagden worden opgewacht maar op 72 druiven worden getrakteerd. En Mohammed is niet de naam van een persoon maar een bijvoeglijk naamwoord bij een andere persoon, Jezus, en betekent ‘de prijzenswaardige’.
Haatreacties uit radicaal-islamitische hoek hebben Mulder en Milo nog niet gekregen. De beruchte sjeik Fawaz van de Haagse As-Soennah moskee heeft al wel gereageerd op een website. In een uitvoerig stuk schetst hij de geschiedenis van de bijbelkritiek, om te concluderen dat eenzelfde kritische benadering van de Koran moet worden afgewezen. Gewoon omdat die niet nodig is, aangezien de Koran het ongeschapen en eeuwige boek van Allah is, aan Mohammed gedicteerd door de engel Gabriël.
Er is dus nog een lange weg te gaan voordat een islamitische Erasmus zijn volgelingen tot een andere manier van lezen van de Koran zal weten te verleiden.
N.a.v. Eildert Mulder en Thomas Milo, De omstreden bronnen van de islam (uitgeverij Meinema, 25,00 euro)
* Eerder verschenen in HP/De Tijd
19.3.09
Kronkelen
Mijn column in de Elsevier van deze week gaat over een wetsvoorstel waarmee SGP-kamerlid Kees van der Staaij de greep van het Nederlandse parlement op Europese besluiten en vooral op de goedkeuring van nieuwe Europese verdragen wil vergroten. Op een achternamiddag kan een toevallige kamermeerderheid zo maar besluiten vergaande nationale bevoegdheden aan de Europese Unie over te dragen. Wie hart voor ons eigen land heeft, moet het initiatief van Van der Staaij dus verwelkomen. Maar de politieke realiteit van vandaag zou er wel eens voor kunnen zorgen dat de Nederlandse Kamer alle kanten op gaat kronkelen om geen steun aan dit voorstel te hoeven geven.
Lees de column verder en abonneer u hier op Elsevier.
Lees de column verder en abonneer u hier op Elsevier.
Nood breekt geen wet
Als iets niet goed gaat, eigenlijk nooit goed ging, en maar niet goed blijft gaan, is het dan te verontschuldigen wanneer mensen hun verzet ertegen staken en het er maar niet meer over hebben? Zelfs als het niet goed gaat met de staat van onze democratie, en een van de pijlers ervan, de onderscheiden verantwoordelijkheid van kabinet en parlement, met voeten wordt getreden?
Slechts weinigen, en alleen de grootste cynici onder ons, zullen die vraag met ja beantwoorden. En daarom wil ik het toch gewoon weer hebben over de gang van zaken in politiek Den Haag, waar we ministers en Kamerleden af en aan zien rijden bij het Catshuis – in mooie, donkerblauwe auto’s, zodat ze voorbij kunnen zoeven en geen lastige vragen van journalisten hoeven te beantwoorden. Want de gesprekken die daar in de beslotenheid van de ambtswoning van de premier worden gevoerd, verlopen ‘moeizaam’, meldde het ANP begin deze week, al blijven de meeste betrokkenen van ‘constructieve’ gesprekken spreken.
De zeven onderhandelaars staan dan ook voor een ‘historische’ opgave nu zij met elkaar het regeerakkoord van Beetsterzwaag moeten herschrijven. Het Centraal Planbureau bevestigde deze week in het Centraal Economisch Plan 2009 de onthutsende cijfers die het vorige maand als ‘voorlopig’ had gepresenteerd. We zijn – ondanks alle sussende bewoordingen die we tot in januari hebben moeten aanhoren – in een diepe recessie beland. De economie krimpt met 3,5 procent, de werkloosheid loopt op tot 675.000 personen in 2010. De export, normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie, neemt af met 11 procent, en dat treft vooral de agrarische sector (zuivel, planten en bloemen). De inkomsten uit belastingen en premies nemen af, de uitgaven (bijvoorbeeld aan WW-uitkeringen) nemen toe, en als gevolg daarvan loopt het begrotingstekort volgend jaar op tot 5,6 procent van het bruto binnenlands product.
Dat de gedachte dan is: Alle hens aan dek!, is begrijpelijk, maar dat alle betrokkenen vervolgens ook denken dat de huidige nood alle wetten breekt, is niet te verontschuldigen.
Een van de belangrijkste wetten van onze parlementaire democratie is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Maar zoals bekend schuiven ook de fractievoorzitters van CDA, PvdA en CU, net als twee jaar geleden in Beetstserzwaag, bij de onderhandelingen in het Catshuis aan, en zijn hun fracties bij voorbaat gebonden aan het akkoord dat de coalitie zal sluiten. Van het dualisme, waarin kabinet en kamer tegenover elkaar staan, blijft dan natuurlijk helemaal niets over. De coalitiefracties controleren de overheid dan niet maar kronkelen zich alleen maar in allerlei bochten om het kabinet in het zadel te houden. Op het vrome principe van het dualisme wordt alleen maar een beroep gedaan wanneer later het onderlinge wantrouwen toeneemt en een of meerdere fracties een breuk met de coalitie willen forceren.
Het is zo, het is altijd al zo geweest, en juist in tijden van crisis, zegt men, zorgt monisme voor stabiliteit en saamhorigheid. Maar het deugt niet. Het bevordert en bestendigt een politieke cultuur die naar binnen is gericht, en waarbinnen een zelfbenoemde elite de zaken onderling regelt en zich – geïsoleerd en vervreemd van de samenleving - aan de sentimenten onder de bevolking weinig gelegen laat liggen. De politiek wordt dan gedomineerd door het dictaat van wat haalbaar is, en een levendig debat over principes en ideeën wijkt. Het tegenspel, de kracht van een beargumenteerd betoog, verdwijnt. De oppositie is machteloos en staat met overslaande stem maar wat te schreeuwen (Agnes Kant!) en delen, steeds grotere delen, van de bevolking vluchten in de armen van verguisde populisten op de linker- of rechtervleugel van het politieke spectrum.
Kamerleden doen hun werk zonder lust of ruggengraat in plaats van zonder last of ruggespraak. En het gekke is: ze staan er zelf bij en weten het maar weten er niets aan te doen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, heeft vorige week een kritisch rapport over het eigen functioneren van de Kamer gepresenteerd, en toen gezegd dat de Kamer zich te veel opstelt als medebestuurder en te weinig als controleur.
Toen ze bij het uitspreken van die woorden naar buiten keek, zag ze drie leden van haar eigen Kamer het Torentje binnenstappen om daar als lammetjes bij het kabinet op schoot te kruipen.
(verschenen in Binnenlands Bestuur)
Slechts weinigen, en alleen de grootste cynici onder ons, zullen die vraag met ja beantwoorden. En daarom wil ik het toch gewoon weer hebben over de gang van zaken in politiek Den Haag, waar we ministers en Kamerleden af en aan zien rijden bij het Catshuis – in mooie, donkerblauwe auto’s, zodat ze voorbij kunnen zoeven en geen lastige vragen van journalisten hoeven te beantwoorden. Want de gesprekken die daar in de beslotenheid van de ambtswoning van de premier worden gevoerd, verlopen ‘moeizaam’, meldde het ANP begin deze week, al blijven de meeste betrokkenen van ‘constructieve’ gesprekken spreken.
De zeven onderhandelaars staan dan ook voor een ‘historische’ opgave nu zij met elkaar het regeerakkoord van Beetsterzwaag moeten herschrijven. Het Centraal Planbureau bevestigde deze week in het Centraal Economisch Plan 2009 de onthutsende cijfers die het vorige maand als ‘voorlopig’ had gepresenteerd. We zijn – ondanks alle sussende bewoordingen die we tot in januari hebben moeten aanhoren – in een diepe recessie beland. De economie krimpt met 3,5 procent, de werkloosheid loopt op tot 675.000 personen in 2010. De export, normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie, neemt af met 11 procent, en dat treft vooral de agrarische sector (zuivel, planten en bloemen). De inkomsten uit belastingen en premies nemen af, de uitgaven (bijvoorbeeld aan WW-uitkeringen) nemen toe, en als gevolg daarvan loopt het begrotingstekort volgend jaar op tot 5,6 procent van het bruto binnenlands product.
Dat de gedachte dan is: Alle hens aan dek!, is begrijpelijk, maar dat alle betrokkenen vervolgens ook denken dat de huidige nood alle wetten breekt, is niet te verontschuldigen.
Een van de belangrijkste wetten van onze parlementaire democratie is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Maar zoals bekend schuiven ook de fractievoorzitters van CDA, PvdA en CU, net als twee jaar geleden in Beetstserzwaag, bij de onderhandelingen in het Catshuis aan, en zijn hun fracties bij voorbaat gebonden aan het akkoord dat de coalitie zal sluiten. Van het dualisme, waarin kabinet en kamer tegenover elkaar staan, blijft dan natuurlijk helemaal niets over. De coalitiefracties controleren de overheid dan niet maar kronkelen zich alleen maar in allerlei bochten om het kabinet in het zadel te houden. Op het vrome principe van het dualisme wordt alleen maar een beroep gedaan wanneer later het onderlinge wantrouwen toeneemt en een of meerdere fracties een breuk met de coalitie willen forceren.
Het is zo, het is altijd al zo geweest, en juist in tijden van crisis, zegt men, zorgt monisme voor stabiliteit en saamhorigheid. Maar het deugt niet. Het bevordert en bestendigt een politieke cultuur die naar binnen is gericht, en waarbinnen een zelfbenoemde elite de zaken onderling regelt en zich – geïsoleerd en vervreemd van de samenleving - aan de sentimenten onder de bevolking weinig gelegen laat liggen. De politiek wordt dan gedomineerd door het dictaat van wat haalbaar is, en een levendig debat over principes en ideeën wijkt. Het tegenspel, de kracht van een beargumenteerd betoog, verdwijnt. De oppositie is machteloos en staat met overslaande stem maar wat te schreeuwen (Agnes Kant!) en delen, steeds grotere delen, van de bevolking vluchten in de armen van verguisde populisten op de linker- of rechtervleugel van het politieke spectrum.
Kamerleden doen hun werk zonder lust of ruggengraat in plaats van zonder last of ruggespraak. En het gekke is: ze staan er zelf bij en weten het maar weten er niets aan te doen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, heeft vorige week een kritisch rapport over het eigen functioneren van de Kamer gepresenteerd, en toen gezegd dat de Kamer zich te veel opstelt als medebestuurder en te weinig als controleur.
Toen ze bij het uitspreken van die woorden naar buiten keek, zag ze drie leden van haar eigen Kamer het Torentje binnenstappen om daar als lammetjes bij het kabinet op schoot te kruipen.
(verschenen in Binnenlands Bestuur)
18.3.09
In debat over Calvijn
Op uitnodiging van het Instituut voor Reformatieonderzoek uit Apeldoorn, in samenwerking met het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad, deed ik gisteren mee aan een discussieavond over Calvijn (500 jaar geleden in het Franse Noyon geboren). Lees hier en hier verslagen van de bijeenkomst. En bekijk hier mijn bijdrage aan het debat. Zie verder de website met verslagen van de nationale debatten over Calvijn.
2.3.09
Ratten op de trap
Letter&Geest, de zaterdagse bijlage van het dagblad Trouw, publiceerde afgelopen zaterdag verschillende artikelen met persoonlijke 'crisisgedachten'. Ik schreef daarin onderstaand artikel.
Onverwacht had ik deze week een paar uur over, toen een bijeenkomst in mijn geboorteplaats Ridderkerk vroeger was afgelopen dan verwacht en een volgende afspraak nog even op zich liet wachten.
Ik ben toen wat gaan lopen, en die wandeling bracht mij in de straat waar mijn grootouders hebben gewoond en geleefd, een straat in Slikkerveer die uitkomt bij de hoge Ringdijk langs het drierivierenpunt van Lek, Noord en Nieuwe Maas, met zijn scheepswerven van Boele en De Groot en Van Vliet waar mijn grootvaders werkten, en met het pontje naar Krimpen. Aan de voet van de dijk staat de hervormde kerk, de Wilhelminakerk, gebouwd in de jaren dertig, waar ik ben gedoopt en waar God, volgens het oude doopformulier, ‘een eeuwig verbond der genade oprichtte om ons van alle goed te verzorgen en alle kwaad van ons te weren of ten onzen beste te keren’.
Toen ik daar langs liep, zag ik dat een vrijwilliger de bladeren op het kerkplein stond aan te vegen. En toen ik dichterbij kwam, herkende ik in deze man een oom van me, oom Piet van Beek uit het naburige Bolnes. We maakten een praatje, en de sentimental mood waarin ik toch al verkeerde, veranderde in een heuse sentimental journey toen we herinneringen gingen ophalen aan hoe het hier vroeger was geweest. Veel mooier eigenlijk nog, herinnerde ik mij.
Mijn oom liet mij de kerk van binnen zien, inclusief het doopvont, en toonde me in de hal een schilderij van kerk en omgeving uit 1958. De kerk werd toen nog omringd door weiland, en niet, zoals nu, door niet al te fraaie nieuwbouw en een benzinestation iets verder op. Het prachtige pontje heeft plaats gemaakt voor de gelikte Fast Ferry naar Rotterdam en Dordrecht.
Maar ik moest mij niet vergissen, zei mijn oom. Achter langs de rij huizen waar mijn grootouders hadden gewoond, had een slootje gelopen. Je moest over een plank over die sloot heen om bij het tuinschuurtje te komen. In dat slootje kwamen de riolen uit, en het wemelde er dan ook van de ratten.
Toen herinnerde ik mij ook weer de verhalen van mijn moeder over haar broers die haar vroeger bang hadden gemaakt door op de kale houten trap de geluiden van naar boven lopende ratten na te doen. En ik herinnerde mij ook weer dat het in die huizen niet alleen erg gezellig was geweest maar dat die huizen vooral erg klein waren geweest, met op de eerste verdieping alleen maar een open zolder, en hoe het altijd naar petroleum had gestonken in het keukentje, met in de hoek de wc.
De generatie van mijn ouders was die verhoudingen ontgroeid. Het jaar waarin mijn ouders trouwden was het jaar van de eerste loongolf. Zoals mijn ooms in de avonduren de HTS hadden gedaan, had mijn vader aan de kunstacademie in Rotterdam gestudeerd. Hij werkte ook bij Boele, maar op kantoor, en tekende later huizen en bibliotheken en liep in de bouw als uitvoerder van deze projecten. Mijn ouders woonden na hun huwelijk in een nieuwe maisonnette, en foto’s uit die tijd stralen geluk en optimisme uit. Mijn moeder kleedde zich als Jackie Kennedy, en als jongetje vond ik ook dat ze erg op haar leek.
Dit soort verhalen vertellen alle jongens uit mijn vriendenkring. Als de generatie van mijn ouders het al minder goed kreeg, dan was dat vaak een keuze. Een van de jongens vertelt vaak hoe z’n vader weg liep toen hij zelf zeventien was, en dat het enige tijd duurde voordat z’n moeder een bijstandsuitkering had gekregen. Ze hadden zich onder andere door die tijd heen geslagen door aardappels te rapen die na het oogsten op het veld waren blijven liggen. Maar hij vertelt het altijd met bijna iets van nostalgie in zijn stem. Net als wij heeft hij gestudeerd, en een huis gekocht dat hem als vanzelf rijk maakte.
We zijn nu 20 procent armer, en sommige van onze opdrachtgevers hebben 40 procent van hun vermogen én van hun budget verloren. En overal om ons heen zien we de recessie klappen uitdelen, en dreigt de geur van de nette armoe – die wij zelf nog nooit hebben geroken - zich in de kleren te gaan nestelen.
Maar iedere crisis is ook een kans. Jaren geleden, tijdens de bloedwarme zomer van 2003, leidde een verzakking van de ringdijk van de polder Groot-Mijdrecht tot een kadedoorbraak die de meeste huizen in het Utrechtse dorpje Wilnis blank zette. Toen gingen de bewoners van die huizen elkaar ineens helpen - tot hun eigen verrassing, want wie hun buren waren en hoe ze heetten hadden ze tot dan nauwelijks geweten. Shock & awe kan ook heilzaam zijn.
Als deze crisis ertoe leidt dat de hoogmoed en de gemakzucht van de afgelopen decennia omslaat in soberheid en bescheidenheid, dan is zij toch zo maar ‘ten onzen beste’ gekeerd.
Onverwacht had ik deze week een paar uur over, toen een bijeenkomst in mijn geboorteplaats Ridderkerk vroeger was afgelopen dan verwacht en een volgende afspraak nog even op zich liet wachten.
Ik ben toen wat gaan lopen, en die wandeling bracht mij in de straat waar mijn grootouders hebben gewoond en geleefd, een straat in Slikkerveer die uitkomt bij de hoge Ringdijk langs het drierivierenpunt van Lek, Noord en Nieuwe Maas, met zijn scheepswerven van Boele en De Groot en Van Vliet waar mijn grootvaders werkten, en met het pontje naar Krimpen. Aan de voet van de dijk staat de hervormde kerk, de Wilhelminakerk, gebouwd in de jaren dertig, waar ik ben gedoopt en waar God, volgens het oude doopformulier, ‘een eeuwig verbond der genade oprichtte om ons van alle goed te verzorgen en alle kwaad van ons te weren of ten onzen beste te keren’.
Toen ik daar langs liep, zag ik dat een vrijwilliger de bladeren op het kerkplein stond aan te vegen. En toen ik dichterbij kwam, herkende ik in deze man een oom van me, oom Piet van Beek uit het naburige Bolnes. We maakten een praatje, en de sentimental mood waarin ik toch al verkeerde, veranderde in een heuse sentimental journey toen we herinneringen gingen ophalen aan hoe het hier vroeger was geweest. Veel mooier eigenlijk nog, herinnerde ik mij.
Mijn oom liet mij de kerk van binnen zien, inclusief het doopvont, en toonde me in de hal een schilderij van kerk en omgeving uit 1958. De kerk werd toen nog omringd door weiland, en niet, zoals nu, door niet al te fraaie nieuwbouw en een benzinestation iets verder op. Het prachtige pontje heeft plaats gemaakt voor de gelikte Fast Ferry naar Rotterdam en Dordrecht.
Maar ik moest mij niet vergissen, zei mijn oom. Achter langs de rij huizen waar mijn grootouders hadden gewoond, had een slootje gelopen. Je moest over een plank over die sloot heen om bij het tuinschuurtje te komen. In dat slootje kwamen de riolen uit, en het wemelde er dan ook van de ratten.
Toen herinnerde ik mij ook weer de verhalen van mijn moeder over haar broers die haar vroeger bang hadden gemaakt door op de kale houten trap de geluiden van naar boven lopende ratten na te doen. En ik herinnerde mij ook weer dat het in die huizen niet alleen erg gezellig was geweest maar dat die huizen vooral erg klein waren geweest, met op de eerste verdieping alleen maar een open zolder, en hoe het altijd naar petroleum had gestonken in het keukentje, met in de hoek de wc.
De generatie van mijn ouders was die verhoudingen ontgroeid. Het jaar waarin mijn ouders trouwden was het jaar van de eerste loongolf. Zoals mijn ooms in de avonduren de HTS hadden gedaan, had mijn vader aan de kunstacademie in Rotterdam gestudeerd. Hij werkte ook bij Boele, maar op kantoor, en tekende later huizen en bibliotheken en liep in de bouw als uitvoerder van deze projecten. Mijn ouders woonden na hun huwelijk in een nieuwe maisonnette, en foto’s uit die tijd stralen geluk en optimisme uit. Mijn moeder kleedde zich als Jackie Kennedy, en als jongetje vond ik ook dat ze erg op haar leek.
Dit soort verhalen vertellen alle jongens uit mijn vriendenkring. Als de generatie van mijn ouders het al minder goed kreeg, dan was dat vaak een keuze. Een van de jongens vertelt vaak hoe z’n vader weg liep toen hij zelf zeventien was, en dat het enige tijd duurde voordat z’n moeder een bijstandsuitkering had gekregen. Ze hadden zich onder andere door die tijd heen geslagen door aardappels te rapen die na het oogsten op het veld waren blijven liggen. Maar hij vertelt het altijd met bijna iets van nostalgie in zijn stem. Net als wij heeft hij gestudeerd, en een huis gekocht dat hem als vanzelf rijk maakte.
We zijn nu 20 procent armer, en sommige van onze opdrachtgevers hebben 40 procent van hun vermogen én van hun budget verloren. En overal om ons heen zien we de recessie klappen uitdelen, en dreigt de geur van de nette armoe – die wij zelf nog nooit hebben geroken - zich in de kleren te gaan nestelen.
Maar iedere crisis is ook een kans. Jaren geleden, tijdens de bloedwarme zomer van 2003, leidde een verzakking van de ringdijk van de polder Groot-Mijdrecht tot een kadedoorbraak die de meeste huizen in het Utrechtse dorpje Wilnis blank zette. Toen gingen de bewoners van die huizen elkaar ineens helpen - tot hun eigen verrassing, want wie hun buren waren en hoe ze heetten hadden ze tot dan nauwelijks geweten. Shock & awe kan ook heilzaam zijn.
Als deze crisis ertoe leidt dat de hoogmoed en de gemakzucht van de afgelopen decennia omslaat in soberheid en bescheidenheid, dan is zij toch zo maar ‘ten onzen beste’ gekeerd.
Subscribe to:
Posts (Atom)