In Langbroek, een dorp onder Doorn, heb ik maandagmiddag de begrafenis bijgewoond van een man die ik, helaas, nooit heb ontmoet. Zijn naam was Hendrik (Henk) Achterberg, de jongste broer van de dichter Gerrit Achterberg. Hij werd bijna 94 jaar oud en was de laatste nog levende uit het gezin van negen kinderen dat woonde in een boerderij waarvan Gerrit Achterberg schreef dat de godsdienst er zwaar tegen de hanebalken hing. Die boerderij heet Klein Jagerstein en staat aan de Langbroekerdijk, misschien een kilometer verwijderd van de Hervormde dorpskerk waar de Achterbergen kerkten en waar de rouwdienst deze middag plaats heeft. Op het kerkhof achter de kerk is hij begraven, net als zijn ouders, twee van zijn kinderen en zoveel familieleden meer, al generaties lang.
Langbroek en de Achterbergen zijn nauw aan elkaar verbonden, al eeuwen. Maar de herinnering aan Gerrit Achterberg ligt er tot op de dag van vandaag gevoelig. Gerrit schoot in december 1937, hij was toen 32 jaar oud, zijn Utrechtse hospita dood. Dat weten ze in Langbroek en ze praten er niet graag over. Henk heeft het nooit willen doen. Toen in 1985 in Langbroek een straat naar Gerrit Achterberg werd vernoemd, deed zich bij de onthulling, in het bijzijn van Gerrits weduwe en de nodige hoogwaardigheidsbekleders, een pijnlijk incident voor. Iemand fietste voorbij en schreeuwde: ‘Die moordenaar!’ Nog steeds zwijgt men maar liever over de dichter, die tien jaar na de moord het gedicht ‘Bekering’ publiceerde:
Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus,
tussen ons en den Vader, naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens,
wat er ook in ons leven is gebeurd.
Ik deed, van alles wat gedaan kan worden,
het meest misdadige – en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd,
met die van mij. Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.
En moeten ook de bloemen weer verdorren:
mijn lenden zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid.
Uit Uwe Hand ten tweeden maal geboren,
schrijd ik U uit het donker tegemoet.
Aan de Langbroekerdijk, bij de stenen brug, slechts een paar huizen verwijderd van Klein Jagerstein, staat ook boerderij Snellestein, waar Francien van Donselaar woonde, het meisje met wie Henk elke dag opliep naar school, met wie hij later verkering kreeg en vele jaren gelukkig getrouwd is geweest (zij overleed op 1 januari 2004). Als zij naar school liepen, de Langbroekerdijk uit, kwamen zij langs Sandenburg, het grote witte sprookjeskasteel van de familie Van Lynden van Sandenburg, waar Henks vader, ook Hendrik geheten, als koetsier was begonnen. Achter de Oranjerie was Gerrit geboren, in 1905. Daarna was vader Hendrik gaan boeren op Klein Jagerstein. Daar was Henk ter wereld gekomen, en daar had de hooiberg gestaan waar Gerrit, zestien jaar oud, uit gevallen was. Henk, toen vijf jaar oud, was de enige ooggetuige van de smak geweest. ‘Gerrit klapte naar beneden op de stenen. Ik zie hem daar nu nog liggen en ik hoor hem nog kreunen en kermen van de pijn. Het was vreselijk. Die val wordt gerelateerd aan zijn latere levensloop. Zijn hersenen zouden door die val een dreun gekregen hebben waardoor ze niet meer normaal konden functioneren’, vertelde hij eens.
De school waar Hendrik en zijn Francien dagelijks naar toe liepen, en die dankzij de inspanningen van vader Hendrik een christelijke school was geworden, stond aan dezelfde brink als de kerk. De school is nu het Hervormd Centrum, en daar is de familie deze maandagmiddag bijeengekomen voor het begin van de rouwdienst. Een groot gezelschap: Henk en Francien kregen veertien kinderen, en tot in het vijfde geslacht zijn er nakomelingen. ‘Wij leven zoals God het wil’, zei Francien toen een kraamzuster na het tiende kind over geboortebeperking was begonnen.
De kerk is oud. Hoge ramen in witte muren. Aan weerszijden staan de hoge banken met de wapens van de vele adellijke families uit de streek. In de muur direct achter de preekstoel bevinden zich twee deuren direct naast elkaar, waar zondags de ouderlingen en diakenen door naar binnen komen. Nu rijden vier dochters van de overledene de baar door de ingang onder de toren naar binnen. Een van hen spreekt een ‘in memoriam’ uit, een ander leest een gedicht voor van de negentiende-eeuwse predikant J. J. van Oosterzee, verzen over de brief op dorrend blad die de dood hem heeft geschreven, maar die eindigen met de regel: ‘En – Dood! Waar blijft uw zegepraal?’
Ook Wim van Amerongen voert het woord. Hij schreef het boek In de voetsporen van Gerrit Achterberg, een persoonlijk verslag van zijn zoektocht naar sporen van de dichter in zijn geboortestreek. Henk Achterberg was een van zijn belangrijkste informanten geweest. Via het boek van Van Amerongen heb ik Henk Achterberg leren kennen en sympathie voor hem opgevat. Hij oogde gul en welgemoed op de foto’s in Van Amerongens boek. Hij had gevoel en liefde voor taal, wat in de familie veel voorkwam, had hij Van Amerongen ‘bijna vergoelijkend’ verteld. Hij had zijn vrouw zeer lief gehad. Op zijn zestiende schreef hij een gedicht over dat hij tot aan zijn overlijden als een hommage aan haar boven zijn bed had hangen. ‘O goede moeder, sterke boerenvrouw / stil als een zonnestraal / verglijdt uw leven./ Gij hoort geen uren slaan./ Uw naam is trouw / en alles wat gij doet, is geven.’/ Hij heeft veel betekend voor allen die hem hebben gekend, zoveel wordt tijdens deze dienst wel duidelijk. Een pater familias, een oprecht christenmens, die een grote lege plaats zal achterlaten in het leven van deze uitgebreide familie.
(Henk Achterberg, midden, met links Wim van Amerongen, auteur van het boek In de voetsporen van Gerrit Achterberg)
‘En aldaar zal geen nacht zijn’. Deze woorden uit het laatste hoofdstuk van de Bijbel stonden op de rouwkaart en daarover gaat de preek van de jonge dominee Barth. Genade, had Henk Achterberg tegen de dominee gezegd, kun je het beste omschrijven als ‘gratie met behoud van recht’. God is genadig, niet door aan de zonden voorbij te zien maar door ze te straffen in het lijden en de dood van Zijn Zoon. Over het leven is immers een nacht gevallen, de schaduw van de zonde die zich uitstrekt tot de dood. Maar God zal deze nacht verdrijven. Zoals Jezus’ eerste komst de gratie heeft gebracht, zo zal Zijn tweede komst het licht van de eeuwige dag brengen. Wij leven tussen die twee komsten in, en nu is het van tweeën één, hebben wij of de nacht van de zonde lief of het licht van God. Henk was een kind van Gods gratie en licht geweest.
Het is koud en grijs, deze maandagmiddag, de in het vooruitzicht gestelde zon, die hier van rijke symbolische betekenis zou zijn geweest, blijft verborgen. Op de dodenakker denk ik aan ds. J. T. (Ko) Doornenbal (1909 – 1975), de vriend van Gerrit Achterberg. Hij groeide op in het naburige Doorn en kerkte in zijn jeugd geregeld hier in de Hervormde Kerk van Langbroek (soms ook wel in het oud-gereformeerde kerkje dat verderop langs de provinciale weg staat, wat verworpen een meter of tien van de straatkant af). Ko was ook een boerenzoon, en dichterlijk aangelegd. De Achterbergen en de Doornenballen zijn zelfs verwant. Op de begraafplaats zie ik de grafsteen van Rijk Achterberg en zijn vrouw Marrigje Doornenbal. Marrigje was een zuster van de vader van ds. Doornenbal, Rijk was een neef van de vader van Gerrit en Henk. Doornenbal was bij de begrafenis van Gerrit en sprak het Onze Vader uit in huis en aan het graf, en hij was bij de begrafenis van de oude Hendrik, die samen met zijn vrouw Pietje ook hier op de Langbroekse dodenakker begraven ligt. Ook deze Hendrik werd 93 jaar oud. 'De winterwind woei koud over het kerkhof met de vele zerken en grafstenen van de oude adellijke en boerengeslachten die hier begraven liggen', schreef Doornenbal in 1968. 'Gerrit Achterberg heeft, vooral in zijn latere jaren, de band die hem met zijn vader verbond steeds nauwer gevoeld, en al vaker vond hij de weg naar de ouderlijke woning Klein Jagersteyn aan de Langbroeker Wetering. Het is nu voorbij, zoals zo veel. Huiverende kou over het kerkhof en de grafzerken. "Afgeschreven op een steen".' Zelf ligt Doornenbal een kilometer of wat verderop begraven, in Doorn, naast zijn ouders. Henk wordt ter aarde besteld in hetzelfde graf als zijn vrouw Francien, naast de twee kinderen die hen ontvielen.
‘De laatste Achterberg’, zo noemt Van Amerongen hem in de kerk. Wie zich in de levensloop van Henk verdiept, in zijn gaven van hoofd en hart, vraagt zich bijna als vanzelf af of deze man niet – net als Doornenbal – een leven vertegenwoordigde dat verdwijnt. Een eenvoudig, christelijk leven naar hervormde snit, dat zonder veel tierelantijnen leeft uit gratie en licht en dat vooral gééft. Dominee Barth spreekt over de erfenis van Henk Achterberg. Die moeten we wel ontvangen en niet verkwanselen maar bewaren en ook weer doorgeven. Tot de tweede komst. Misschien nog wel tot in het vijfde geslacht.
PS: De door Doornenbal geciteerde woorden 'Afgeschreven op een steen' zijn ontleend aan het gedicht 'Deïsme' van Gerrit Achterberg (VG 922): 'De mens is voor een tijd een plaats van God./ Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen,/ dan wordt hij afgeschreven op een steen.'
Subscribe to:
Posts (Atom)