‘Wie heimwee hebben, komen thuis’. Deze
gevleugelde en bekende uitspraak wordt vaak aan ds. J. T. Doornenbal toegeschreven.
Maar ds. Doornenbal heeft deze zin niet gemunt. Hij citeerde een Duits leketheoloog
uit de achttiende eeuw, Johann Heinrich Jung-Stilling.
Onlangs las ik een preek uit 1938 van ds. J. J.
Timmer. Tot mijn verrassing citeerde hij daarin ook deze zin, en schreef hij die
toe aan een ‘bekend godgeleerde’. Nu was ds. Doornenbal in 1938 nog geen dertig
jaar oud, en beginnend predikant in Woubrugge, en hij kon dus niet bedoeld
zijn. Blijkbaar waren de woorden van een andere theoloog afkomstig, en
algemener bekend.
Wie die theoloog was, kunnen we op het spoor
komen via een brochure van ds. S. van Dorp, getiteld “De stad Gods”. Aan het
einde van dit boekje citeerde hij ook de uitspraak over het heimwee en het
thuiskomen, en schreef hij die woorden toe aan een zekere Stilling.
Die Stilling blijkt Johann Heinrich
Jung-Stilling te zijn geweest. Jung-Stilling leefde van 1740-1817 en was een
veelzijdig man. Hij was medicus in Wuppertal-Elberfeld, oogchirurg, en doceerde
aan de universiteit van Heidelberg. Maar hij was ook econoom en gaf in dat vak
les aan de universiteit van Marburg. Als schrijver publiceerde hij een
uitvoerige autobiografie, en ook – en dat is hier vooral van belang – een
vierdelige roman “Das Heimweh”. John Bunyans “Pelgrimsreis” was zijn voorbeeld.
Alleen loopt de levensweg van de hoofdpersoon, Christian Eugenius von
Ostenheim, ruim 1000 pagina’s lang vooral langs ontmoetingen met verhuld
aangeduide contemporaine filosofen. Jung-Stilling zei dat hij het boek pas na
20 jaar van intellectuele twijfel had kunnen schrijven.
Hij wordt gerekend tot de piëtisten. Zijn
lijfspreuk was: ‘Zalig zijn zij die het heimwee kennen, want zij moeten thuis
komen’ (‘Selig sind die das Heimweh haben, denn sie sollen nach Hause kommen’).
De roman begint met deze zin, en zij was oorspronkelijk een inscriptie in het
vriendenalbum van een geestverwante student.
Het kan dat ds. Doornenbal het werk van
Jung-Stilling uit de eerste hand kende. Jung-Stilling was in Réveilkringen een
populair schrijver, en sommige boeken van hem zijn in de negentiende eeuw in
het Nederlands vertaald. Joseph von Eichendorff was Doornenbals
lievelingsdichter, en hij was een geestverwant van Jung-Stilling. Het kan
natuurlijk ook dat ds. Doornenbal het citaat uit de tweede hand kende, net als
ds. Timmer en ds. Van Dorp. Een interessante vraag is ook of de woorden in de
denkwereld van Jung-Stilling precies dezelfde betekenis hebben als binnen het
denken van Doornenbal.
Nadat het RD donderdag berichtte over mijn
zoektocht naar de bron van Doornenbals spreuk, kreeg ik verschillende reacties
van lezers, o.a. van ds. R. P. van Rooijen te Houten en van ds. M. van Kooten
uit Elspeet die mij op het citaat van ds. Van Dorp attendeerde. Dankzij al hun
aanwijzingen was het vervolgens niet moeilijk de bron vast te stellen.
Volgens Jung-Stilling betekent heimwee dat er
een thuisland is (‘Ein Heimweh muss doch eine Heimat haben’). Heimwee is geen
nostalgie, maar een verlangen naar het Vaderhuis. Zoals C. S. Lewis schreef in verband met zijn thema 'Joy': het verlangen blijft onvervuld, en op die lege stoel kan alleen God plaatsnemen. Natura nihil agit frustra.
Dat verlangen heeft ds. Doornenbal
ook herhaaldelijk verwoord, met woorden waarvan de herkomst nu duidelijk is.