Vanmorgen heel vroeg al, voor het losbarsten van de barbaarse euforie van het jaarlijkse vuurwerkgeweld, zat ik aan de keukentafel met de ochtendkranten. Ik dacht ze even snel weg te lezen, want zo’n laatste dag van het jaar is druk en rommelig: er moet nog veel geregeld worden voor vanavond, er moeten laatste boodschappen worden gedaan, en ik moet nog een bakker zien te vinden die bloem aan mij wil verkopen voor de oliebollen die mijn moeder wil gaan bakken.
Mijn plannen voor vandaag werden doorkruist door een foto in Trouw: door de kier van een niet thuis te brengen, enorme rode deur met zwart traliewerk keken twee dames mij aan, en ik moest er blijkbaar snel bij zijn want ze stonden op het punt de deur te sluiten. Ik had ze inmiddels al herkend: het waren Sela©, de artiestennaam van beeldend kunstenaar Liesbeth Goudzwaard-Labeur, de ontwerpster van de beroemde Calvijn glossy van eerder dit jaar, en Franca Treur, de jonge journaliste, verbonden aan nrc.next, die dit jaar debuteerde met een roman over haar reformatorische jeugd in het Zeeuwse Meliskerke.
Het werk van Sela© heeft mij, vanaf de allereerste kennismaking, om de een of andere reden geraakt, en sindsdien probeer ik haar te volgen in haar gangen op het grensgebied van haar komaf en grote talenten (zie: www.sela.nl).
Het boek Dorsvloer vol confetti van Franca Treur heb ik gelezen, niet direct bij verschijnen omdat ik toen druk was met de presentatie van mijn eigen boek over ds. Doornenbal, maar wel kort daarna: nieuwsgierig en gehaast, ik moet het binnenkort nog eens lezen. Ik had niet het idee dat het echt over die reformatorische jeugd ging. Het ging, dacht ik, over verhalen, verhalen die we verzinnen en vertellen om het leven bestand te geven, stevigheid via het begin van een gebinte, en soms blijken die verhalen bestand tegen het leven, soms ook niet. Bij Franca Treur hield het verhaal van haar ouders en grootmoeder over God en de Bijbel geen stand. ‘Het is beter zonder geloof, veel beter’, zei ze in een gesprek met Maarten ’t Hart en Jan Siebelink waarvan Vrij Nederland verslag deed.
Het dubbelinterview in de Trouw van vanmorgen zet je aan het denken omdat zich in de personen van Franca Treur (1979) en Sela© (1975) twee alternatieven aandienen, die zich de komende jaren en decennia steeds vaker en heviger aan orthodox-christelijk Nederland zullen voordoen: de knal van het aansluiten of afhaken.
Franca heeft gedag gezegd, is ‘ontkeerd’ in plaats van ‘bekeerd’, en dat nog wel op 11 september 2001, zonder het allemaal hard van zich af te trappen, lijkt gelukkig meer op Siebelink dan op ’t Hart, en heeft waarschijnlijk, vermoed ik, met nog iets van heimwee naar de geborgenheid van het oude verhaal. Maar met die ‘theologie van de gereformeerde gemeenten’ heeft ze het wel gehad: ‘Die boodschap is toch eenzijdig en donker en somber?’
Sela© is gebleven. Maar het gaat niet vanzelf. Ze is geen ‘voorbeeldrefo’, wordt heen en weer geslingerd tussen de ‘ongerijmdheden’ van het geloof en de indruk die de beelden van de christelijke traditie kunnen maken.
Franca en Sela© zijn de seismografen die registreren wat zich voltrekt binnen christelijk Nederland, en wat zich in nog veel heviger mate zal gaan voltrekken in de komende tijd.
Nu is mij niets gevraagd. Ik interrumpeer, heel onbeleefd, in een discussie waartoe ik niet ben uitgenodigd. Misschien, bedacht ik vanmorgen met enige schrik, word ik (1964) al te oud om me hier nog op een begripvolle wijze mee in te kunnen laten. Ik heb het toch niet kunnen laten omdat ik bang ben dat heel veel christenen het slachtoffer worden van het slechte, het heel slechte verhaal dat ze altijd is verteld, al dan niet op een kale boerderij in Meliskerke.
Het slechte verhaal dat ze altijd is verteld is het geaborteerde verhaal, de late verbijzonderingen van de negentiende en twintigste eeuw, het slechte verhaal is een gebroken bak waar het brakke en modderige slootwater van afscheidingen en doleanties, herenigingen en verenigingen, vrijmakingen en wederkeringen, uittredingen en terugkeringen uit weg loopt, het harde en meedogenloze tribalisme van ernstige mannen (ik heb ze lief), die Franca c.s. altijd hebben weggehouden – wisten zij veel – van het helder stromende water van de christelijke traditie van de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Als ze hadden geweten van die katholieke breedte, zoals die bijvoorbeeld is belichaamd in het leven en denken van mijn ds. Doornenbal (1909 – 1975): open naar de cultuur, vriend van dichters en denkers, verworteld in de bedding van wijsheid en geloof die Gods Geest ook in ons land door de tijd heeft geslepen, en met een diep besef van een cultureel fundament van karakter en deugden en vertrouwen en vreze die een samenleving behoort te schragen – als ze dat allemaal hadden geweten … wat dan?
Waarom hebben alle Franca’s dat nooit te zien gekregen? Omdat ze, vermoedelijk, werden omringd door bange mannen (ik heb ze lief) die liever de schijnzekerheid hebben van de eerlijke dood, van artikel 36, van het theater van de Partij, en van de leeruitspraken van 1931 (of zoiets), en nog wat sociologische kenmerken - als hoedjes, jurkjes, avondmaalsmijding (verbeeld je maar niks!), zwarte pakken met vooraf ingeweven roos - als hoge muren optrokken om de stam bij elkaar te houden, en macht en een baan en de subsidies van Gods dienares niet te verliezen. De katholieke breedte, de vormende kracht van het verhaal van de christelijke traditie, ontbrak omdat de bevindelijke diepte er niet was. Dat is de Grote Haper.'De geborgenheid van weleer verbinden met het harde hier en nu', heet dat in een interview met Sela©. Het is allemaal erg ingewikkeld gemaakt, schreef ds. Doornenbal, en we begrijpen onze eigen hervormde leer niet meer, en we hebben een tweede muur opgetrokken: de muur tussen de gelovigen en het heil dat tot ons komt in het gewaad van het Woord dat Christus is.
En dan staan daar twee dappere meiden in Trouw, karakters met al hun vragen en onzekerheden, hun opgedane teleurstellingen en twijfels, en dat trof me, en ik heb een hopeloos gevoel van falen als ik dan niet iets zeg over die combinatie van bevindelijke diepte en katholieke breedte die bestand is tegen de verschrikkingen van het leven.
En nu naar de bakker en oliebollen bakken.
Zalig uiteinde!
31.12.09
22.12.09
Kerst 2009
Wonderlijk*
Tijdens de kerstdagen herdenken we de geboorte van de Zoon van God, Jezus Christus. Dat heeft iets merkwaardigs, omdat we, naar mijn beste weten, helemaal niet weten in welke tijd van het jaar Jezus geboren is. In het kerstverhaal houden de herders ’s nachts de wacht bij hun schaapskudden. Dat deden ze alleen ’s zomers.
De eerste vermelding van 25 december als Jezus’ geboortedag dateert uit het jaar 336 na Christus. Bij de Romeinen begon de lente op 25 maart. Op die dag, zo luidde de redenering, moest dan ook de wereld geschapen zijn, en op die dag moest ook de engel Gabriël aan Maria verschenen zijn om haar te vertellen dat zij zwanger was. Negen maanden later, op 25 december, werd haar kind geboren. Dat kwam goed uit, want op die dag viel ook het zonnewendefeest: de kortste dag was weer voorbij, het licht ging de duisternis overwinnen, en Jezus Christus was immers de onoverwinnelijke Zon der gerechtigheid.
Bij ons kerstfeest komt dus een grote hoeveelheid traditie, mythe en geschiedenis mee. Voor mij maakt dat het er alleen maar aantrekkelijker op. Ieder jaar probeer ik dan ook een beetje door te dringen tot de betekenis van dit feest, en ieder jaar weer doe ik dat door mijn bureau leeg te ruimen en daar een dikke foliant met preken op te leggen. De foliant, gebonden in perkament, dateert uit 1629, en de preken zijn ooit uitgesproken door een Anglicaanse bisschop, Lancelot Andrewes (1555 – 1626). Hij heeft die preken gehouden voor de koning van Engeland.
Wat ik zo fascinerend aan deze preken vind, is hun saaiheid. Andrewes zag een preek niet als een vorm van meeslepende zelfexpressie (zoals zijn tijdgenoot John Donne), maar stelde al zijn (niet geringe) gaven en talenten in dienst van een poging om de tekst te begrijpen. Menselijke gevoelens, ook religieuze, zijn immers onbetrouwbaar. Een goede meditatie dient niet om onze persoon uit te drukken, maar om het provincialisme van ons denken en voelen te overstijgen.
In een preek over de Wijzen uit het Oosten (die volgens Mattheüs 2 in het spoor van een ster de weg naar de stal in Bethlehem vonden, om daar Jezus te vereren) stelt Andrewes zich de erbarmelijkheid van hun lange tocht voor. ‘It was no summer progress. A cold coming they had of it, at this time of the year; just the worst time of the year to take a journey, and specially a long journey, in. The ways deep and the weather sharp, the very dead of winter.’
Waar het ‘m in zit weet ik niet, maar deze zinnen hebben in hun nuchterheid iets aangrijpends. Zonder Andrewes te noemen begint Tom Holland zijn boek over de barre tocht van keizer Hendrik IV naar Canossa met deze woorden. Waarschijnlijk kende hij deze woorden dankzij het gedicht van T. S. Eliot over de ‘Journey of the Magi’ (uit 1927). Het is een prachtig gedicht, in het Nederlands vertaald door Martinus Nijhoff, over die Wijzen uit het Oosten, hun barre tocht, en de vertwijfeling waarin ze achterblijven, ook vele jaren nadien nog.
De Wijzen waren getuige geweest van een geboorte, daar in die stal in Bethlehem. Normaal is een geboorte het tegendeel van de dood. Maar deze geboorte had hun dood betekend. Ze waren naar hun koninkrijken teruggekeerd, maar na het zien van de geboorte van Jezus voelden zij zich niet meer thuis in de oude orde, ‘tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen’.
En, zo eindigt het gedicht (in de vertaling van Nijhoff):
‘Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.’
(‘I should be glad of another death.’)
Wonderlijke zinnen over een wonderlijk feest op een wonderlijke datum, waarover in wonderlijke zinnen is gepreekt, met wonderlijke gedichten die weer uit de lectuur van die preken zijn ontstaan. Ieder jaar weer moet ik opnieuw beginnen om te proberen er iets van te begrijpen. Wonderlijk is immers ook Zijn Naam.
* Als column verschenen in het kerstnummer van Elsevier.
Tijdens de kerstdagen herdenken we de geboorte van de Zoon van God, Jezus Christus. Dat heeft iets merkwaardigs, omdat we, naar mijn beste weten, helemaal niet weten in welke tijd van het jaar Jezus geboren is. In het kerstverhaal houden de herders ’s nachts de wacht bij hun schaapskudden. Dat deden ze alleen ’s zomers.
De eerste vermelding van 25 december als Jezus’ geboortedag dateert uit het jaar 336 na Christus. Bij de Romeinen begon de lente op 25 maart. Op die dag, zo luidde de redenering, moest dan ook de wereld geschapen zijn, en op die dag moest ook de engel Gabriël aan Maria verschenen zijn om haar te vertellen dat zij zwanger was. Negen maanden later, op 25 december, werd haar kind geboren. Dat kwam goed uit, want op die dag viel ook het zonnewendefeest: de kortste dag was weer voorbij, het licht ging de duisternis overwinnen, en Jezus Christus was immers de onoverwinnelijke Zon der gerechtigheid.
Bij ons kerstfeest komt dus een grote hoeveelheid traditie, mythe en geschiedenis mee. Voor mij maakt dat het er alleen maar aantrekkelijker op. Ieder jaar probeer ik dan ook een beetje door te dringen tot de betekenis van dit feest, en ieder jaar weer doe ik dat door mijn bureau leeg te ruimen en daar een dikke foliant met preken op te leggen. De foliant, gebonden in perkament, dateert uit 1629, en de preken zijn ooit uitgesproken door een Anglicaanse bisschop, Lancelot Andrewes (1555 – 1626). Hij heeft die preken gehouden voor de koning van Engeland.
Wat ik zo fascinerend aan deze preken vind, is hun saaiheid. Andrewes zag een preek niet als een vorm van meeslepende zelfexpressie (zoals zijn tijdgenoot John Donne), maar stelde al zijn (niet geringe) gaven en talenten in dienst van een poging om de tekst te begrijpen. Menselijke gevoelens, ook religieuze, zijn immers onbetrouwbaar. Een goede meditatie dient niet om onze persoon uit te drukken, maar om het provincialisme van ons denken en voelen te overstijgen.
In een preek over de Wijzen uit het Oosten (die volgens Mattheüs 2 in het spoor van een ster de weg naar de stal in Bethlehem vonden, om daar Jezus te vereren) stelt Andrewes zich de erbarmelijkheid van hun lange tocht voor. ‘It was no summer progress. A cold coming they had of it, at this time of the year; just the worst time of the year to take a journey, and specially a long journey, in. The ways deep and the weather sharp, the very dead of winter.’
Waar het ‘m in zit weet ik niet, maar deze zinnen hebben in hun nuchterheid iets aangrijpends. Zonder Andrewes te noemen begint Tom Holland zijn boek over de barre tocht van keizer Hendrik IV naar Canossa met deze woorden. Waarschijnlijk kende hij deze woorden dankzij het gedicht van T. S. Eliot over de ‘Journey of the Magi’ (uit 1927). Het is een prachtig gedicht, in het Nederlands vertaald door Martinus Nijhoff, over die Wijzen uit het Oosten, hun barre tocht, en de vertwijfeling waarin ze achterblijven, ook vele jaren nadien nog.
De Wijzen waren getuige geweest van een geboorte, daar in die stal in Bethlehem. Normaal is een geboorte het tegendeel van de dood. Maar deze geboorte had hun dood betekend. Ze waren naar hun koninkrijken teruggekeerd, maar na het zien van de geboorte van Jezus voelden zij zich niet meer thuis in de oude orde, ‘tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen’.
En, zo eindigt het gedicht (in de vertaling van Nijhoff):
‘Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.’
(‘I should be glad of another death.’)
Wonderlijke zinnen over een wonderlijk feest op een wonderlijke datum, waarover in wonderlijke zinnen is gepreekt, met wonderlijke gedichten die weer uit de lectuur van die preken zijn ontstaan. Ieder jaar weer moet ik opnieuw beginnen om te proberen er iets van te begrijpen. Wonderlijk is immers ook Zijn Naam.
* Als column verschenen in het kerstnummer van Elsevier.
21.12.09
Balkenende V
Dit zijn de stiefdagen van het jaar. In de week voor Kerst begint voor veel mensen de laatste vakantie van het jaar. Deze lome dagen, tot het begin van de eerste week van januari, horen eigenlijk nergens bij: het oude jaar is voorbij, en het nieuwe jaar is nog niet begonnen. In deze open plek in de tijd kijk je terug en vooruit. En als je vooruit kijkt, slaat de schrik je om het hart. Want 2010 wordt ongetwijfeld een politiek zeer bewogen jaar.
Wanneer 2010 begonnen is, zullen de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen op 3 maart op gang komen. Die campagnes zullen worden overschaduwd door twee gebeurtenissen. De commissie-Davids, die onderzoek doet naar de politieke besluitvorming rond onze steun aan de oorlog in Irak, presenteert op 12 januari haar bevindingen. Zijn er zaken geheim gehouden en verzwegen? Als het antwoord positief uitvalt, kan dat vergaande politieke gevolgen hebben.
Het proces tegen Geert Wilders, dat op 20 januari begint, is de tweede gebeurtenis. De gevolgen van dat proces zijn nogal onvoorspelbaar: het kan Wilders de status van een martelaar en held van het vrije woord bezorgen, het kan er ook voor zorgen dat de PVV verder leegloopt. En wanneer de discussies over deze kwesties hoog oplopen, en alle partijen druk bezig zijn om zich politiek scherp te profileren vanwege de gemeenteraadsverkiezingen, beginnen ook de besprekingen die moeten resulteren in voorstellen om 20 procent (€ 35 miljard) op de Rijksbegroting te bezuinigen. Het is zo goed als ondenkbaar dat er in een tijd van profileringsdrang eensluidende adviezen naar buiten zullen komen.
Volkskrant-columniste Nausicaa Marbe, die het woord ‘stiefdagen’ heeft gemunt, noemde deze dagen een tijd van ‘verveling en afwachten’, en vooral van ‘doordrinken’. Ze schreef dat in de Trouw van 29 december 2001, maar acht jaar later en met de vooruitzichten voor het politieke jaar 2010 zijn haar sombere woorden meer dan ooit van toepassing.
Maar er gloort hoop. Premier Balkenende heeft een groot interview gegeven in het kerstnummer van het weekblad Elsevier, en zijn uitspraken stemmen zeer vrolijk.
Frank en vrij distantieert Balkenende zich van zijn huidige coalitiepartners. Open en eerlijk wees hij links af en koos hij voor rechts. Ik zou bijna zeggen, hoopvol en zonder ironie: zo kennen we de echte Balkenende weer!
Balkenende kondigt namelijk aan dat hij in een volgende kabinetsperiode verder wil gaan met zijn politiek van saneringen en hervormingen van de verzorgingsstaat. Tegelijkertijd betoont hij zich een categorisch tegenstander van belastingverhogingen. En hij wil grootscheeps op de staatsuitgaven bezuinigen. ‘We zullen de komende jaren misschien wel 50 miljard euro moeten bezuinigen om de overheidstekorten terug te dringen. Op langere termijn moeten we nóg meer besparen om overschotten te creëren en de staatsschuld af te betalen. Ik zet een rem op lastenverhogingen, want die vertragen de economie en zijn dus contraproductief. We moeten het zoeken in lagere staatsuitgaven.’
Balkenende laat er dus geen enkele twijfel over bestaan dat hij terug is bij de realistische hervormingsagenda van zijn eerste, centrumrechtse kabinetten. ‘Elke denkbare coalitie moet deze richting inslaan’, voegt hij daaraan toe.
Tijdens deze stiefdagen werd ik ineens toch een beetje vrolijk bij het vooruitzicht van het einde (het spoedige einde?) van deze onmachtige en amechtig voortschuifelende centrumlinkse coalitie, en het perspectief op een kabinet rondom CDA en VVD, met een realistische koers inzake de financieel-economische koers van het land. Het zou je bijna optimistisch stemmen over onze politieke toekomst in 2010. Als we op deze stiefdagen al doordrinken, dan maakt de beneveling van de whisky plaats voor sprankelende champagne.
Wanneer 2010 begonnen is, zullen de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen op 3 maart op gang komen. Die campagnes zullen worden overschaduwd door twee gebeurtenissen. De commissie-Davids, die onderzoek doet naar de politieke besluitvorming rond onze steun aan de oorlog in Irak, presenteert op 12 januari haar bevindingen. Zijn er zaken geheim gehouden en verzwegen? Als het antwoord positief uitvalt, kan dat vergaande politieke gevolgen hebben.
Het proces tegen Geert Wilders, dat op 20 januari begint, is de tweede gebeurtenis. De gevolgen van dat proces zijn nogal onvoorspelbaar: het kan Wilders de status van een martelaar en held van het vrije woord bezorgen, het kan er ook voor zorgen dat de PVV verder leegloopt. En wanneer de discussies over deze kwesties hoog oplopen, en alle partijen druk bezig zijn om zich politiek scherp te profileren vanwege de gemeenteraadsverkiezingen, beginnen ook de besprekingen die moeten resulteren in voorstellen om 20 procent (€ 35 miljard) op de Rijksbegroting te bezuinigen. Het is zo goed als ondenkbaar dat er in een tijd van profileringsdrang eensluidende adviezen naar buiten zullen komen.
Volkskrant-columniste Nausicaa Marbe, die het woord ‘stiefdagen’ heeft gemunt, noemde deze dagen een tijd van ‘verveling en afwachten’, en vooral van ‘doordrinken’. Ze schreef dat in de Trouw van 29 december 2001, maar acht jaar later en met de vooruitzichten voor het politieke jaar 2010 zijn haar sombere woorden meer dan ooit van toepassing.
Maar er gloort hoop. Premier Balkenende heeft een groot interview gegeven in het kerstnummer van het weekblad Elsevier, en zijn uitspraken stemmen zeer vrolijk.
Frank en vrij distantieert Balkenende zich van zijn huidige coalitiepartners. Open en eerlijk wees hij links af en koos hij voor rechts. Ik zou bijna zeggen, hoopvol en zonder ironie: zo kennen we de echte Balkenende weer!
Balkenende kondigt namelijk aan dat hij in een volgende kabinetsperiode verder wil gaan met zijn politiek van saneringen en hervormingen van de verzorgingsstaat. Tegelijkertijd betoont hij zich een categorisch tegenstander van belastingverhogingen. En hij wil grootscheeps op de staatsuitgaven bezuinigen. ‘We zullen de komende jaren misschien wel 50 miljard euro moeten bezuinigen om de overheidstekorten terug te dringen. Op langere termijn moeten we nóg meer besparen om overschotten te creëren en de staatsschuld af te betalen. Ik zet een rem op lastenverhogingen, want die vertragen de economie en zijn dus contraproductief. We moeten het zoeken in lagere staatsuitgaven.’
Balkenende laat er dus geen enkele twijfel over bestaan dat hij terug is bij de realistische hervormingsagenda van zijn eerste, centrumrechtse kabinetten. ‘Elke denkbare coalitie moet deze richting inslaan’, voegt hij daaraan toe.
Tijdens deze stiefdagen werd ik ineens toch een beetje vrolijk bij het vooruitzicht van het einde (het spoedige einde?) van deze onmachtige en amechtig voortschuifelende centrumlinkse coalitie, en het perspectief op een kabinet rondom CDA en VVD, met een realistische koers inzake de financieel-economische koers van het land. Het zou je bijna optimistisch stemmen over onze politieke toekomst in 2010. Als we op deze stiefdagen al doordrinken, dan maakt de beneveling van de whisky plaats voor sprankelende champagne.
17.12.09
Benno Barnard over ds. Doornenbal
Op zijn weblog bij het Belgische weekblad Knack vervolgt Benno Barnard zijn bespreking van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal. Barnard slaat aan het associëren, met als gevolg dat er een derde artikel zal volgen. 'Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt', schrijft Barnard, 'bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?'
Zelfportret als J.T. Doornenbal (2)
Ik geef u twee dominees ter overweging. De eerste, Balthasar Bekker, was afkomstig uit het Friese dorp Metslawier en leefde van 1634 tot 1698, in de Gouden Eeuw van de vooruitstrevende handelsrepubliek der Nederlanden. Deze predikant publiceerde in 1691-93 het boek 'De Betooverde Wereld', een baksteen, nee, een hoeksteen van de Nederlandse Verlichting, een achthonderd pagina's tellend betoog tegen het geloof in hekserij en de macht van de duivel en demonen over de mens, waarin Bekker zich beroept op Descartes. Een gewone dorpsdominee. Descartes. Achthonderd pagina's.
Hij had het als humanist natuurlijk in het Latijn kunnen schrijven, maar hij verkoos het Nederlands om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Want, beste Vlamingen, al die Hollanders hadden van de reformatie leren lezen - weinig culturele omslagen in de wereldgeschiedenis hebben zo sterk bijgedragen tot de emancipatie als het protestantisme. (Ook het communisme zou mensen leren lezen en schrijven, maar dan met de van nul psychologisch inzicht getuigende bedoeling om ze verplicht gelukkig te maken.)
Dankzij twee vertalingen in het Duits heeft 'De Betooverde Wereld' de Verlichting in de Duitse landen diepgaand beïnvloed. De laatste aanklacht wegens hekserij dateert daar van 1775, terwijl het laatste proces in de Nederlandse Republiek al in 1608 had plaatsgevonden. De Aufklärung van Moses Mendelssohn en Frederik de Grote en Immanuel Kant had het een en ander te danken aan die dominee. (U ziet dat de Verlichting niet overal in oppositie met het christelijk geloof is ontstoken.)
Nu een Duitse dominee. Onlangs zag ik 'Das weisse Band', een tamelijk onthutsende, in zwart-wit gedraaide film over een feodaal gebleven Pruisisch dorp in het laatste jaar voor de Grosser Krieg (hoe onthullend trouwens dat niemand de Duitse benaming van die oorlog kent). Het verhaalt gaat over vreemde, sadistische en verschrikkelijke gebeurtenissen, hiërarchische verhoudingen die niet meer functioneren, gewelddadige opvoedingspraktijken - die samen de psychologische achtergrond van het nazisme zouden vormen, dat volgens de makers in de Duitse culturele structuur zat ingebakken. Daar geloof ik niets van, want ook de Engelsen en de Fransen tuigden hun kinderen graag met een lederen broeksriem af, maar de Duitsers wentelen zich nu eenmaal al vele decennia in het stof.
In 'Das weisse Band' speelt de dominee een belangrijke rol. Het is een dominee zoals ex-protestanten hem het liefste hebben, omdat ze in het kader van hun therapie sidderen van zondig genot als iemand anders van de onverwerkte godsdienst uit hun kindertijd iets onloochenbaar bespottelijks maakt. Een man met een scherp gezicht, getypecast op gevoelloosheid. Hij wordt met 'Herr Vater' aangesproken, waardoor hij semantisch al dicht bij God staat ('dominee' is trouwens de vocatief van het Latijn voor 'Heer' of 'heer'). Onder biddend opzien geeft hij zijn gebroed regelmatig een pak slaag. Ik ben er dan ook zeker van dat de scenarioschrijver door liefdeloze protestanten is opgevoed. Het hadden ook liefdeloze atheïsten kunnen zijn, maar het atheïsme is zo'n onaantrekkelijk verhaal omdat het helemaal geen verhaal is, zodat weinig mensen zich ertegen kunnen afzetten.
Een symbolische bruut van een dominee. De dominee als ondersoort van het genus der rotmoffen. Dat is althans de bedoeling. Maar ook daar geloof ik niets van. De man in de film is veel sympathieker dan hij wordt geportretteerd. Zijn twee oudste kinderen zijn rotzakken, tot wier gevoelens hij niet vermag door te dringen. Zijn mimiek wordt getekend door het verdriet van een vader die zijn nageslacht op een onmachtige manier bemint. Ja, hij is stug en onhandig. Al in zijn verzonken kindertijd gold deze onwrikbare regel: wie zijn kinderen liefheeft tuchtigt hen. In de pastorie - en in alle huizen van fatsoenlijke Pruisische burgers - verspert Deugd als een schildwacht de toegang tot de vertrekken van zijn zuster Intimiteit. Maar de arme dominee is ook het product van de Pruisische Verlichting: die staat achter hem in zijn boekenkast, zoals uit menig shot blijkt, en dat is een schildwacht die het Verstand bewaakt.
Terug naar Jacobus Teunis Doornenbal. Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt, bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?
'Naar mijn overtuiging,' schrijft Spruyt, 'belichaamt Doornenbal een traditie die "relevanter" is dan ooit. We hebben namelijk meer dan ooit behoefte aan intelligente nostalgie, aan een vorm van conservatisme die ons aanspoort en helpt om het goede - neergeslagen in ideeën, tradities en instituties - lief te hebben...' Daar ben ik het van harte mee eens, mede omdat Spruyt het conservatisme tot mijn blijde verrassing nog veel uitgebreider definieert met behulp van citaten uit mijn werk.
Wordt vervolgd
Zelfportret als J.T. Doornenbal (2)
Ik geef u twee dominees ter overweging. De eerste, Balthasar Bekker, was afkomstig uit het Friese dorp Metslawier en leefde van 1634 tot 1698, in de Gouden Eeuw van de vooruitstrevende handelsrepubliek der Nederlanden. Deze predikant publiceerde in 1691-93 het boek 'De Betooverde Wereld', een baksteen, nee, een hoeksteen van de Nederlandse Verlichting, een achthonderd pagina's tellend betoog tegen het geloof in hekserij en de macht van de duivel en demonen over de mens, waarin Bekker zich beroept op Descartes. Een gewone dorpsdominee. Descartes. Achthonderd pagina's.
Hij had het als humanist natuurlijk in het Latijn kunnen schrijven, maar hij verkoos het Nederlands om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Want, beste Vlamingen, al die Hollanders hadden van de reformatie leren lezen - weinig culturele omslagen in de wereldgeschiedenis hebben zo sterk bijgedragen tot de emancipatie als het protestantisme. (Ook het communisme zou mensen leren lezen en schrijven, maar dan met de van nul psychologisch inzicht getuigende bedoeling om ze verplicht gelukkig te maken.)
Dankzij twee vertalingen in het Duits heeft 'De Betooverde Wereld' de Verlichting in de Duitse landen diepgaand beïnvloed. De laatste aanklacht wegens hekserij dateert daar van 1775, terwijl het laatste proces in de Nederlandse Republiek al in 1608 had plaatsgevonden. De Aufklärung van Moses Mendelssohn en Frederik de Grote en Immanuel Kant had het een en ander te danken aan die dominee. (U ziet dat de Verlichting niet overal in oppositie met het christelijk geloof is ontstoken.)
Nu een Duitse dominee. Onlangs zag ik 'Das weisse Band', een tamelijk onthutsende, in zwart-wit gedraaide film over een feodaal gebleven Pruisisch dorp in het laatste jaar voor de Grosser Krieg (hoe onthullend trouwens dat niemand de Duitse benaming van die oorlog kent). Het verhaalt gaat over vreemde, sadistische en verschrikkelijke gebeurtenissen, hiërarchische verhoudingen die niet meer functioneren, gewelddadige opvoedingspraktijken - die samen de psychologische achtergrond van het nazisme zouden vormen, dat volgens de makers in de Duitse culturele structuur zat ingebakken. Daar geloof ik niets van, want ook de Engelsen en de Fransen tuigden hun kinderen graag met een lederen broeksriem af, maar de Duitsers wentelen zich nu eenmaal al vele decennia in het stof.
In 'Das weisse Band' speelt de dominee een belangrijke rol. Het is een dominee zoals ex-protestanten hem het liefste hebben, omdat ze in het kader van hun therapie sidderen van zondig genot als iemand anders van de onverwerkte godsdienst uit hun kindertijd iets onloochenbaar bespottelijks maakt. Een man met een scherp gezicht, getypecast op gevoelloosheid. Hij wordt met 'Herr Vater' aangesproken, waardoor hij semantisch al dicht bij God staat ('dominee' is trouwens de vocatief van het Latijn voor 'Heer' of 'heer'). Onder biddend opzien geeft hij zijn gebroed regelmatig een pak slaag. Ik ben er dan ook zeker van dat de scenarioschrijver door liefdeloze protestanten is opgevoed. Het hadden ook liefdeloze atheïsten kunnen zijn, maar het atheïsme is zo'n onaantrekkelijk verhaal omdat het helemaal geen verhaal is, zodat weinig mensen zich ertegen kunnen afzetten.
Een symbolische bruut van een dominee. De dominee als ondersoort van het genus der rotmoffen. Dat is althans de bedoeling. Maar ook daar geloof ik niets van. De man in de film is veel sympathieker dan hij wordt geportretteerd. Zijn twee oudste kinderen zijn rotzakken, tot wier gevoelens hij niet vermag door te dringen. Zijn mimiek wordt getekend door het verdriet van een vader die zijn nageslacht op een onmachtige manier bemint. Ja, hij is stug en onhandig. Al in zijn verzonken kindertijd gold deze onwrikbare regel: wie zijn kinderen liefheeft tuchtigt hen. In de pastorie - en in alle huizen van fatsoenlijke Pruisische burgers - verspert Deugd als een schildwacht de toegang tot de vertrekken van zijn zuster Intimiteit. Maar de arme dominee is ook het product van de Pruisische Verlichting: die staat achter hem in zijn boekenkast, zoals uit menig shot blijkt, en dat is een schildwacht die het Verstand bewaakt.
Terug naar Jacobus Teunis Doornenbal. Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt, bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?
'Naar mijn overtuiging,' schrijft Spruyt, 'belichaamt Doornenbal een traditie die "relevanter" is dan ooit. We hebben namelijk meer dan ooit behoefte aan intelligente nostalgie, aan een vorm van conservatisme die ons aanspoort en helpt om het goede - neergeslagen in ideeën, tradities en instituties - lief te hebben...' Daar ben ik het van harte mee eens, mede omdat Spruyt het conservatisme tot mijn blijde verrassing nog veel uitgebreider definieert met behulp van citaten uit mijn werk.
Wordt vervolgd
16.12.09
In debat met Frank Ankersmit over de scheiding van kerk en staat
Als lid van het filosofisch elftal van het dagblad Trouw word ik zo af en toe eens opgesteld. Vandaag mocht ik in discussie met de historicus Frank Ankersmit uit Groningen over de scheiding van kerk en staat, naar aanleiding van enkele recente incidenten. Hieronder volgt de tekst van de gedachtenwisseling:
STAATSKERK RUKT OP
Een meerderheid in de Amsterdamse gemeenteraad wil dat de stad stopt met de subsidiëring van religieuze instellingen, wegens discriminatie. Is dat het begin of het eind van de scheiding tussen kerk en staat?
Een door de VVD ingediende motie kreeg steun van 43 van de 45 Amsterdamse raadsleden: stop de subsidiëring van religieuze organisaties die een ‘discriminerend’ personeelsbeleid voeren. Bijvoorbeeld: het Leger des Heils, dat uitsluitend christenen aanneemt.
Het college van burgemeester en wethouders legde de motie naast zich neer en beriep zich daarbij op de scheiding tussen kerk en staat. Ook de indieners van de motie beriepen zich op dat principe. Wie hanteert het op de juiste wijze?
Frank Ankersmit: ,,Het verbaast mij dat men in een stad als Amsterdam, die vele nationaliteiten en religies huisvest en waar vanouds een zekere liberaliteit heerst tegenover dit soort vraagstukken, ineens geweldig principieel gaat denken.”
Bart Jan Spruyt: ,,Het tegendeel is het geval. Deden ze dat maar – principieel denken. Men dreigt juist een principe te verkwanselen. Gelukkig gaat het stadsbestuur daar niet in mee.”
Ankersmit: ,,De scheiding tussen kerk en staat is een verwarrend fenomeen, omdat ze in twee richtingen moet werken: van kerk naar staat en van staat naar kerk.
De eerste richting is het belangrijkste. Dat speelde duizend jaar geleden al: de strijd tussen keizer en paus om het wereldlijk gezag. In de Republiek hadden wij daar onze eigen variant op: de dominees probeerden greep te krijgen op het beleid van de regenten. Gelukkig voelden de meeste mensen aan hun water dat het onverstandig was om te veel macht te geven aan de dominees van een minderheidsgeloof dat toevallig de staatsgodsdienst was. In een land dat voor tweederde uit katholieken bestond, had dat binnen de kortste keren een burgeroorlog veroorzaakt. De regenten moesten de kerk zo ver mogelijk van het lijf zien te houden.
Pas na de Franse Revolutie is de scheiding tussen kerk en staat officieel geformaliseerd. Sindsdien is de staat neutraal, en hoeven we dus niet een twee drie bang te zijn dat de kerk de macht overneemt.”
Spruyt: ,,De theocratie ligt in Nederland inderdaad niet direct op de loer. Maar de politiek probeert wel aan alle kanten om religieuze uitingsvormen in door haar gewenste banen te leiden.”
Ankersmit: ,,Dat is de tweede richting: de pogingen die de staat onderneemt om de kerk te beïnvloeden. Daarin past ook deze VVD-motie. De staat kent, bijvoorbeeld via het bijzonder onderwijs, een zekere vrijheid toe aan religiositeit in het publieke domein.
Als liberaal heb ik daar lange tijd grote moeite mee gehad – religie hoort thuis in het privédomein en niet in door de staat gefinancierde instellingen. Daar ben ik tijdens het schrijven van het liberaal manifest op teruggekomen, althans: wat betreft het onderwijs. Ten eerste zijn er ook gelovige liberalen, en zou je ook hun vrijheid enkel beperken door het bijzonder onderwijs op te heffen. Ten tweede: de scholen op christelijke grondslag behoren volgens onderzoek tot de beste scholen van het land. Die zou je dan op grond van een consequent doorgevoerd principe de nek omdraaien. Jede Konsequenz führt zum Teufel.
Met andere woorden: ik denk dat je in deze principiële kwestie niet veel hebt aan principes. Voor een club als het Leger des Heils zou hetzelfde gelden als voor het christelijk onderwijs: een instelling die taken verricht waar de hele samenleving bij gediend is, zou dan in haar werk belemmerd worden vanwege een principe. Soms moet je erkennen dat principes ondergeschikt zijn aan de praktijk. Er vallen gelukkig ook altijd uitzonderingen te formuleren op basis van bewezen kwaliteit.”
Spruyt: ,,Ik vind dit een rare redenering. We hoeven niet te marchanderen met het principe, we moeten eraan vasthouden en het correct toepassen. Het idee dat een christelijke instelling zich niet zou mogen beperken tot het aannemen van christelijk personeel, is een zeer onwenselijk gevolg van het non-discriminatiebeginsel. Zo onwenselijk dat de waarde van dit eerste grondwetsartikel wat mij betreft verloren gaat.”
Ankersmit: ,,Geheel mee eens. Als we katholieke scholen toestaan, moeten we er ook niet gek van staan te kijken dat de leraren daar allemaal katholiek zijn.”
Spruyt: ,,Maar meer in het algemeen sla ik met verbazing gaande hoe inconsequent we in Nederland op dit moment bezig zijn. Aan de ene kant doet een groep sociaal-liberale politici verwoede pogingen om het christendom te verdrijven uit het publieke domein – zie deze VVD-motie.
Aan de andere kant zijn we massaal verontwaardigd over de voor moslims negatieve uikomst van het minarettenreferendum in Zwitserland. En de SGP krijgt het halve land over zich heen vanwege een motie waarin die partij vraagt om enige tact bij de bouw van moskeeën in oude volkswijken. Is het echt zo raar om een beetje rekening te houden met de gevoelens van vervreemding die een minaret kan oproepen bij autochtone bewoners in dat soort wijken?
Tegelijkertijd wordt een boer in Giessenburg door de gemeente gedwongen om de tekst ‘Jezus redt’ van zijn dak te verwijderen omdat deze niet in het landschap zou passen. En een Amsterdamse tramconducteur mag van zijn werkgever en van de rechter geen kruisje meer om zijn nek dragen tijdens zijn werk. Een hoofddoek daarentegen is geen enkel bezwaar. Op de Haagse Hogeschool weert men de kerstboom uit de aula, vanwege de multiculturele samenstelling van het studentenbestand.
De tendens is mij duidelijk: het christendom moet uit de publieke ruimte verdwijnen en we moeten tegelijkertijd ruimte laten voor de islam, en o wee als we de moslims voor het hoofd stoten.”
Ankersmit: ,,Het Amsterdamse stadsbestuur de motie niet aangenomen, dus zo’n vaart loopt het niet. En de invloed van de staat op religieuze zaken is hoe dan ook beperkt en stukken minder ingrijpend dan de invloedssfeer in de omgekeerde richting zou zijn.”
Spruyt: ,,Ik vind deze tendens wel degelijk bedreigend. De overheid moet niet denken dat ze vanwege een financiële bijdrage alles mag bepalen, om vanuit een onbestemde uniformeringsdrang heel Nederland te veranderen in een seculier-liberale eenheidsworst. Dat vind ik een afschuwelijk vooruitzicht.
We hebben in dit land afgesproken dat er voor religieuze instellingen een bepaalde vrijheid bestaat. Die moeten we respecteren. En ja, dat geldt in principe ook voor islamitische scholen, maar natuurlijk alleen als blijkt dat ze zich voegen binnen onze democratische rechtsorde en mits blijkt dat ze de vrijheid die ze zelf genieten ook aan anderen gunnen.”
STAATSKERK RUKT OP
Een meerderheid in de Amsterdamse gemeenteraad wil dat de stad stopt met de subsidiëring van religieuze instellingen, wegens discriminatie. Is dat het begin of het eind van de scheiding tussen kerk en staat?
Een door de VVD ingediende motie kreeg steun van 43 van de 45 Amsterdamse raadsleden: stop de subsidiëring van religieuze organisaties die een ‘discriminerend’ personeelsbeleid voeren. Bijvoorbeeld: het Leger des Heils, dat uitsluitend christenen aanneemt.
Het college van burgemeester en wethouders legde de motie naast zich neer en beriep zich daarbij op de scheiding tussen kerk en staat. Ook de indieners van de motie beriepen zich op dat principe. Wie hanteert het op de juiste wijze?
Frank Ankersmit: ,,Het verbaast mij dat men in een stad als Amsterdam, die vele nationaliteiten en religies huisvest en waar vanouds een zekere liberaliteit heerst tegenover dit soort vraagstukken, ineens geweldig principieel gaat denken.”
Bart Jan Spruyt: ,,Het tegendeel is het geval. Deden ze dat maar – principieel denken. Men dreigt juist een principe te verkwanselen. Gelukkig gaat het stadsbestuur daar niet in mee.”
Ankersmit: ,,De scheiding tussen kerk en staat is een verwarrend fenomeen, omdat ze in twee richtingen moet werken: van kerk naar staat en van staat naar kerk.
De eerste richting is het belangrijkste. Dat speelde duizend jaar geleden al: de strijd tussen keizer en paus om het wereldlijk gezag. In de Republiek hadden wij daar onze eigen variant op: de dominees probeerden greep te krijgen op het beleid van de regenten. Gelukkig voelden de meeste mensen aan hun water dat het onverstandig was om te veel macht te geven aan de dominees van een minderheidsgeloof dat toevallig de staatsgodsdienst was. In een land dat voor tweederde uit katholieken bestond, had dat binnen de kortste keren een burgeroorlog veroorzaakt. De regenten moesten de kerk zo ver mogelijk van het lijf zien te houden.
Pas na de Franse Revolutie is de scheiding tussen kerk en staat officieel geformaliseerd. Sindsdien is de staat neutraal, en hoeven we dus niet een twee drie bang te zijn dat de kerk de macht overneemt.”
Spruyt: ,,De theocratie ligt in Nederland inderdaad niet direct op de loer. Maar de politiek probeert wel aan alle kanten om religieuze uitingsvormen in door haar gewenste banen te leiden.”
Ankersmit: ,,Dat is de tweede richting: de pogingen die de staat onderneemt om de kerk te beïnvloeden. Daarin past ook deze VVD-motie. De staat kent, bijvoorbeeld via het bijzonder onderwijs, een zekere vrijheid toe aan religiositeit in het publieke domein.
Als liberaal heb ik daar lange tijd grote moeite mee gehad – religie hoort thuis in het privédomein en niet in door de staat gefinancierde instellingen. Daar ben ik tijdens het schrijven van het liberaal manifest op teruggekomen, althans: wat betreft het onderwijs. Ten eerste zijn er ook gelovige liberalen, en zou je ook hun vrijheid enkel beperken door het bijzonder onderwijs op te heffen. Ten tweede: de scholen op christelijke grondslag behoren volgens onderzoek tot de beste scholen van het land. Die zou je dan op grond van een consequent doorgevoerd principe de nek omdraaien. Jede Konsequenz führt zum Teufel.
Met andere woorden: ik denk dat je in deze principiële kwestie niet veel hebt aan principes. Voor een club als het Leger des Heils zou hetzelfde gelden als voor het christelijk onderwijs: een instelling die taken verricht waar de hele samenleving bij gediend is, zou dan in haar werk belemmerd worden vanwege een principe. Soms moet je erkennen dat principes ondergeschikt zijn aan de praktijk. Er vallen gelukkig ook altijd uitzonderingen te formuleren op basis van bewezen kwaliteit.”
Spruyt: ,,Ik vind dit een rare redenering. We hoeven niet te marchanderen met het principe, we moeten eraan vasthouden en het correct toepassen. Het idee dat een christelijke instelling zich niet zou mogen beperken tot het aannemen van christelijk personeel, is een zeer onwenselijk gevolg van het non-discriminatiebeginsel. Zo onwenselijk dat de waarde van dit eerste grondwetsartikel wat mij betreft verloren gaat.”
Ankersmit: ,,Geheel mee eens. Als we katholieke scholen toestaan, moeten we er ook niet gek van staan te kijken dat de leraren daar allemaal katholiek zijn.”
Spruyt: ,,Maar meer in het algemeen sla ik met verbazing gaande hoe inconsequent we in Nederland op dit moment bezig zijn. Aan de ene kant doet een groep sociaal-liberale politici verwoede pogingen om het christendom te verdrijven uit het publieke domein – zie deze VVD-motie.
Aan de andere kant zijn we massaal verontwaardigd over de voor moslims negatieve uikomst van het minarettenreferendum in Zwitserland. En de SGP krijgt het halve land over zich heen vanwege een motie waarin die partij vraagt om enige tact bij de bouw van moskeeën in oude volkswijken. Is het echt zo raar om een beetje rekening te houden met de gevoelens van vervreemding die een minaret kan oproepen bij autochtone bewoners in dat soort wijken?
Tegelijkertijd wordt een boer in Giessenburg door de gemeente gedwongen om de tekst ‘Jezus redt’ van zijn dak te verwijderen omdat deze niet in het landschap zou passen. En een Amsterdamse tramconducteur mag van zijn werkgever en van de rechter geen kruisje meer om zijn nek dragen tijdens zijn werk. Een hoofddoek daarentegen is geen enkel bezwaar. Op de Haagse Hogeschool weert men de kerstboom uit de aula, vanwege de multiculturele samenstelling van het studentenbestand.
De tendens is mij duidelijk: het christendom moet uit de publieke ruimte verdwijnen en we moeten tegelijkertijd ruimte laten voor de islam, en o wee als we de moslims voor het hoofd stoten.”
Ankersmit: ,,Het Amsterdamse stadsbestuur de motie niet aangenomen, dus zo’n vaart loopt het niet. En de invloed van de staat op religieuze zaken is hoe dan ook beperkt en stukken minder ingrijpend dan de invloedssfeer in de omgekeerde richting zou zijn.”
Spruyt: ,,Ik vind deze tendens wel degelijk bedreigend. De overheid moet niet denken dat ze vanwege een financiële bijdrage alles mag bepalen, om vanuit een onbestemde uniformeringsdrang heel Nederland te veranderen in een seculier-liberale eenheidsworst. Dat vind ik een afschuwelijk vooruitzicht.
We hebben in dit land afgesproken dat er voor religieuze instellingen een bepaalde vrijheid bestaat. Die moeten we respecteren. En ja, dat geldt in principe ook voor islamitische scholen, maar natuurlijk alleen als blijkt dat ze zich voegen binnen onze democratische rechtsorde en mits blijkt dat ze de vrijheid die ze zelf genieten ook aan anderen gunnen.”
14.12.09
Gerrit Holdijk
Op de website van Binnenlands Bestuur staat sinds vandaag mijn nieuwe column, gewijd aan een man die ik bewonder en zeer respecteer: Gerrit Holdijk van de SGP.
Politici zijn niet te benijden. Rusteloos zijn zij immers in de weer om de aandacht van de media te trekken, want wie radio, tv of krant haalt, ontvlucht het oordeel van de anonimiteit. Wie bekend is maakt kans op herverkiezing. En daar gaat het maar om, om dat politieke overleven.
Er zijn ook politici die erin slagen aan de aandacht van de media te ontsnappen, en daar een grote eer in stellen. Zo reed ik jaren geleden eens op een zaterdagmiddag naar het verre Apeldoorn om daar een senator te interviewen. Geen spoor van ijdelheid of heimelijke gevoelens van genoegdoening bij deze man. Toen wij aan tafel schoven, stelde hij rustig pijprokend vast dat hij in een interview in het geheel niet geïnteresseerd was. Maar een goed gesprek, daar was hij graag voor in. Toen ik hem daarop vroeg of hij ermee kon instemmen wanneer ik een schriftelijk verslag van dat goede gesprek in de krant zou plaatsen, keek hij me bedachtzaam aan, trok nog eens aan zijn pijp, en mompelde: ‘Ja, dat is dan wel goed.’
Hij is de enige politicus die tijdens een ‘interview’ (als ons goede gesprek dan toch zo mocht heten) tegen mij (als journalist) heeft gezegd dat ik hem maar moest onderbreken wanneer ik dacht dat hij het niet goed zag.
Hij noemde zichzelf, met veel zelfkennis, een ‘in de coulissen van de politiek verzeild geraakte jurist’.
De naam van deze man is Gerrit Holdijk. Holdijk heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en daarmee is er deze maand een einde aan zijn 37-jarige (!) dienstverband bij de Tweede-Kamerfractie van de SGP gekomen. In 1972 trad hij daar in dienst als beleidsmedewerker ‘juridische en moeilijke zaken’. Vanaf 1977 was hij ook redactielid van het tijdschrift Zicht van het wetenschappelijk instituut van de SGP. (Klik hier voor inzage in het speciale nummer dat de redactie van Zicht afgelopen zaterdag aan Holdijk heeft aangeboden; dat nummer verschijnt later deze week, ik heb het inmiddels, mij toegeschoven vanuit de boezem van de partij, met veel plezier gelezen.) Sinds 1986 is hij, met een korte onderbreking, lid van de Eerste Kamer, sinds 1987 is hij lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Beide laatste ambten blijft hij bekleden. Hij was en is een staatkundig-gereformeerd buitenbeentje. Hij koestert afwijkende standpunten over ‘theocratie’ en het beruchte vrouwenstandpunt. In de SGP is hij als christelijke conservatief ‘verzeild geraakt’.
Holdijk had, sinds 1971, ook zijn eigen juridische adviesbureau. En iedere woensdag fietste hij van Apeldoorn naar Uddel om zijn moeder te helpen op haar boerderij. Na haar overlijden is hij op die boerderij gaan wonen. Hij wordt in het werk op de boerderij bijgestaan door een tractor uit 1947, die hij vorig jaar heeft laten restaureren.
Holdijk heeft één keer de landelijke pers gehaald. Bij het debat over de toestemmingswet voor het voorgenomen huwelijk van prins Maurits en een dochter van Van den Broek (in 1998) en later (in 2001) bij een vergelijkbaar debat over Willem-Alexander en Maxima, stond hij ernstig te mopperen achter het spreekgestoelte. Geen gezeur, zo luidde in essentie zijn standpunt: de Oranjes zijn protestants, en die ‘onaantastbare traditie’ mag niet worden doorbroken door huwelijken met roomse burgermeisjes. Toenmalig premier Kok was daar zwaar chagrijnig over. Maar Holdijk vroeg zich doodgemoedereerd af waarom hij niet ‘op een ontspannen en volwassen manier over de verschillen in beleving van de historie’ had mogen spreken.
Het indrukwekkendst vond ik een optreden van Holdijk in het voorjaar van 2000. Prins Constantijn trad toen in het huwelijk met een dochter van Brinkhorst. Holdijk behoorde als senator tot de genodigden maar hij ging niet. Hij wilde niet in een situatie terechtkomen waarin hij de vader van de bruid, bewindsman op Landbouw, de hand moest schudden. Brinkhorst was ten tijde van de MKZ-crisis politiek verantwoordelijk voor de preventieve ruiming van gezonde koeien. ‘Het uit puur economische motieven op grote schaal doden van gezonde dieren gaat naar mijn diepste overtuiging radicaal in tegen de zorgplicht voor vee dat aan ons is toevertrouwd’.*
Aan Holdijks lijf geen polonaise, en bij hem zeker geen toneelstukje om de feestvreugde niet te bederven. Recht is recht, krom is krom. 'Politici' als Gerrit Holdijk, die om hun onafhankelijkheid en onversaagdheid diep respect afdwingen, dreigen, vrees ik, tot een uitstervend ras te gaan behoren.
*Voor wie wil weten wat hij zich bij die ‘zorgplicht’ moet voorstellen, verwijs ik naar twee miniatuurtjes van Koos van Zomeren over boer Van den Dikkenberg uit Lunteren (die ik hier uit ruimtegebrek niet in extenso kan citeren): Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk (De Arbeiderspers, 2000), pp. 847-848.
Politici zijn niet te benijden. Rusteloos zijn zij immers in de weer om de aandacht van de media te trekken, want wie radio, tv of krant haalt, ontvlucht het oordeel van de anonimiteit. Wie bekend is maakt kans op herverkiezing. En daar gaat het maar om, om dat politieke overleven.
Er zijn ook politici die erin slagen aan de aandacht van de media te ontsnappen, en daar een grote eer in stellen. Zo reed ik jaren geleden eens op een zaterdagmiddag naar het verre Apeldoorn om daar een senator te interviewen. Geen spoor van ijdelheid of heimelijke gevoelens van genoegdoening bij deze man. Toen wij aan tafel schoven, stelde hij rustig pijprokend vast dat hij in een interview in het geheel niet geïnteresseerd was. Maar een goed gesprek, daar was hij graag voor in. Toen ik hem daarop vroeg of hij ermee kon instemmen wanneer ik een schriftelijk verslag van dat goede gesprek in de krant zou plaatsen, keek hij me bedachtzaam aan, trok nog eens aan zijn pijp, en mompelde: ‘Ja, dat is dan wel goed.’
Hij is de enige politicus die tijdens een ‘interview’ (als ons goede gesprek dan toch zo mocht heten) tegen mij (als journalist) heeft gezegd dat ik hem maar moest onderbreken wanneer ik dacht dat hij het niet goed zag.
Hij noemde zichzelf, met veel zelfkennis, een ‘in de coulissen van de politiek verzeild geraakte jurist’.
De naam van deze man is Gerrit Holdijk. Holdijk heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en daarmee is er deze maand een einde aan zijn 37-jarige (!) dienstverband bij de Tweede-Kamerfractie van de SGP gekomen. In 1972 trad hij daar in dienst als beleidsmedewerker ‘juridische en moeilijke zaken’. Vanaf 1977 was hij ook redactielid van het tijdschrift Zicht van het wetenschappelijk instituut van de SGP. (Klik hier voor inzage in het speciale nummer dat de redactie van Zicht afgelopen zaterdag aan Holdijk heeft aangeboden; dat nummer verschijnt later deze week, ik heb het inmiddels, mij toegeschoven vanuit de boezem van de partij, met veel plezier gelezen.) Sinds 1986 is hij, met een korte onderbreking, lid van de Eerste Kamer, sinds 1987 is hij lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Beide laatste ambten blijft hij bekleden. Hij was en is een staatkundig-gereformeerd buitenbeentje. Hij koestert afwijkende standpunten over ‘theocratie’ en het beruchte vrouwenstandpunt. In de SGP is hij als christelijke conservatief ‘verzeild geraakt’.
Holdijk had, sinds 1971, ook zijn eigen juridische adviesbureau. En iedere woensdag fietste hij van Apeldoorn naar Uddel om zijn moeder te helpen op haar boerderij. Na haar overlijden is hij op die boerderij gaan wonen. Hij wordt in het werk op de boerderij bijgestaan door een tractor uit 1947, die hij vorig jaar heeft laten restaureren.
Holdijk heeft één keer de landelijke pers gehaald. Bij het debat over de toestemmingswet voor het voorgenomen huwelijk van prins Maurits en een dochter van Van den Broek (in 1998) en later (in 2001) bij een vergelijkbaar debat over Willem-Alexander en Maxima, stond hij ernstig te mopperen achter het spreekgestoelte. Geen gezeur, zo luidde in essentie zijn standpunt: de Oranjes zijn protestants, en die ‘onaantastbare traditie’ mag niet worden doorbroken door huwelijken met roomse burgermeisjes. Toenmalig premier Kok was daar zwaar chagrijnig over. Maar Holdijk vroeg zich doodgemoedereerd af waarom hij niet ‘op een ontspannen en volwassen manier over de verschillen in beleving van de historie’ had mogen spreken.
Het indrukwekkendst vond ik een optreden van Holdijk in het voorjaar van 2000. Prins Constantijn trad toen in het huwelijk met een dochter van Brinkhorst. Holdijk behoorde als senator tot de genodigden maar hij ging niet. Hij wilde niet in een situatie terechtkomen waarin hij de vader van de bruid, bewindsman op Landbouw, de hand moest schudden. Brinkhorst was ten tijde van de MKZ-crisis politiek verantwoordelijk voor de preventieve ruiming van gezonde koeien. ‘Het uit puur economische motieven op grote schaal doden van gezonde dieren gaat naar mijn diepste overtuiging radicaal in tegen de zorgplicht voor vee dat aan ons is toevertrouwd’.*
Aan Holdijks lijf geen polonaise, en bij hem zeker geen toneelstukje om de feestvreugde niet te bederven. Recht is recht, krom is krom. 'Politici' als Gerrit Holdijk, die om hun onafhankelijkheid en onversaagdheid diep respect afdwingen, dreigen, vrees ik, tot een uitstervend ras te gaan behoren.
*Voor wie wil weten wat hij zich bij die ‘zorgplicht’ moet voorstellen, verwijs ik naar twee miniatuurtjes van Koos van Zomeren over boer Van den Dikkenberg uit Lunteren (die ik hier uit ruimtegebrek niet in extenso kan citeren): Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk (De Arbeiderspers, 2000), pp. 847-848.
8.12.09
Ontslagen bij Trouw en de Volkskrant
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over het nieuws over de Persgroep, die tientallen redacteuren gaat ontslaan bij de landelijke ochtendbladen Trouw en de Volkskrant:
Iedere morgen ploffen er vier ochtendkranten op mijn deurmat: de Volkskrant, Trouw, de Telegraaf en het Nederlands Dagblad. Als ik ze uit heb, hoor ik de brievenbus opnieuw klepperen, en vallen de avondbladen op de mat.
Ik ben dol op kranten. Ik houd van de geur, van het knisperende papier, en ik kijk graag hoe ze hun nieuws selecteren en het brengen.
De gestage teloorgang van de kranten zie ik dan ook met lede ogen aan. Door de opkomst van het web en de gratis informatie via websites, door de opkomst van blogs en bloggers, hebben kranten voor veel mensen veel van hun relevantie verloren. Het aantal advertenties, naast de abonnementsgelden de belangrijkste bron van inkomsten, liep gestaag terug, een ontwikkeling die door de kreditecrisis alleen nog maar in een stroomversnelling is geraakt.
Trouw en de Volkskrant werden dit jaar overgenomen door de Persgroep, de uitgeverij van de Belg Christian van Thillo. Men zegt dat hij een man is met een hart voor kranten, en ik heb geen argumenten die het tegendeel bewijzen. Maar om zijn kranten in leven te houden, moet hij flink saneren. In de personeelsbestanden van de Volkskrant en Trouw, zo is gisteren bekend geworden, wordt flink gesneden: twintig procent van de medewerkers wordt op korte termijn (vóór 1 april 2010) ontslagen. Er verdwijnen niet alleen banen bij de afdelingen marketing en ict, maar ook bij de redacties. In totaal moeten bij de Volkskrant en Trouw vijftig journalisten ander werk gaan zoeken.
Dat is diep triest. Zulke aantallen hakken er in. Ik vraag me af of kranten nog wel volwaardige, journalistiek verantwoorde producten kunnen blijven leveren. Soms merk je nu al, denk ik soms, dat lang niet meer alle artikelen op de nieuwspagina’s door journalisten worden geschreven, maar door stagiaires aan de hand van de berichten van persbureaus in elkaar worden gefrommeld, en dat er daarna ook geen geld meer blijkt te zijn voor een volwaardig bezette eindredactie. Met als gevolg dat er soms gekke dingen doorheen glippen.
Democratie kan alleen bestaan bij een vakkundige pers. Democratie veronderstelt immers de aanwezigheid van burgers die adequaat geïnformeerd zijn, zich op grond van die informatie een duidelijk oordeel over een vraagstuk hebben kunnen vormen en vervolgens een weloverwogen stem kunnen uitbrengen.
De pers moet niet alleen van hoge kwaliteit zijn, maar ook divers. Burgers kunnen een zaak immers niet van alle kanten bekijken wanneer de belichting steeds vanuit dezelfde hoek op elk onderwerp valt. Wat dat betreft hebben we in Nederland nog een lange weg te gaan.
Er ploffen dagelijks vele kranten op mijn deurmat, maar echt onderling verschillen doen ze niet. Uiteindelijk zijn ze allemaal zo’n beetje links van het midden, zoals zo heel veel andere dingen in Nederland. Een fatsoenlijk rechts-conservatief medium hebben we niet. Misschien dat het komt met Wakker Nederland van Fons van Westerloo.
Die eenzijdigheid in de vaderlandse pers relativeert het nieuws van vandaag weer een beetje: er wordt gensneden in meer van hetzelfde. Wat blijft is en blijft in veel opzichten onderling inwisselbaar.
Iedere morgen ploffen er vier ochtendkranten op mijn deurmat: de Volkskrant, Trouw, de Telegraaf en het Nederlands Dagblad. Als ik ze uit heb, hoor ik de brievenbus opnieuw klepperen, en vallen de avondbladen op de mat.
Ik ben dol op kranten. Ik houd van de geur, van het knisperende papier, en ik kijk graag hoe ze hun nieuws selecteren en het brengen.
De gestage teloorgang van de kranten zie ik dan ook met lede ogen aan. Door de opkomst van het web en de gratis informatie via websites, door de opkomst van blogs en bloggers, hebben kranten voor veel mensen veel van hun relevantie verloren. Het aantal advertenties, naast de abonnementsgelden de belangrijkste bron van inkomsten, liep gestaag terug, een ontwikkeling die door de kreditecrisis alleen nog maar in een stroomversnelling is geraakt.
Trouw en de Volkskrant werden dit jaar overgenomen door de Persgroep, de uitgeverij van de Belg Christian van Thillo. Men zegt dat hij een man is met een hart voor kranten, en ik heb geen argumenten die het tegendeel bewijzen. Maar om zijn kranten in leven te houden, moet hij flink saneren. In de personeelsbestanden van de Volkskrant en Trouw, zo is gisteren bekend geworden, wordt flink gesneden: twintig procent van de medewerkers wordt op korte termijn (vóór 1 april 2010) ontslagen. Er verdwijnen niet alleen banen bij de afdelingen marketing en ict, maar ook bij de redacties. In totaal moeten bij de Volkskrant en Trouw vijftig journalisten ander werk gaan zoeken.
Dat is diep triest. Zulke aantallen hakken er in. Ik vraag me af of kranten nog wel volwaardige, journalistiek verantwoorde producten kunnen blijven leveren. Soms merk je nu al, denk ik soms, dat lang niet meer alle artikelen op de nieuwspagina’s door journalisten worden geschreven, maar door stagiaires aan de hand van de berichten van persbureaus in elkaar worden gefrommeld, en dat er daarna ook geen geld meer blijkt te zijn voor een volwaardig bezette eindredactie. Met als gevolg dat er soms gekke dingen doorheen glippen.
Democratie kan alleen bestaan bij een vakkundige pers. Democratie veronderstelt immers de aanwezigheid van burgers die adequaat geïnformeerd zijn, zich op grond van die informatie een duidelijk oordeel over een vraagstuk hebben kunnen vormen en vervolgens een weloverwogen stem kunnen uitbrengen.
De pers moet niet alleen van hoge kwaliteit zijn, maar ook divers. Burgers kunnen een zaak immers niet van alle kanten bekijken wanneer de belichting steeds vanuit dezelfde hoek op elk onderwerp valt. Wat dat betreft hebben we in Nederland nog een lange weg te gaan.
Er ploffen dagelijks vele kranten op mijn deurmat, maar echt onderling verschillen doen ze niet. Uiteindelijk zijn ze allemaal zo’n beetje links van het midden, zoals zo heel veel andere dingen in Nederland. Een fatsoenlijk rechts-conservatief medium hebben we niet. Misschien dat het komt met Wakker Nederland van Fons van Westerloo.
Die eenzijdigheid in de vaderlandse pers relativeert het nieuws van vandaag weer een beetje: er wordt gensneden in meer van hetzelfde. Wat blijft is en blijft in veel opzichten onderling inwisselbaar.
7.12.09
Benno Barnard over ds. Doornenbal
Op de website van het Belgische weekblad Knack is de dichter-schrijver-essayist Benno Barnard aan een uitvoerige bespreking begonnen van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal: 'Zelfportret als J. T. Doornenbal'.
Hieronder het eerste deel:
Sinds ik het in 1976 voorgoed achter me heb gelaten, is mijn geboorteland zonder verder causaal verband behoorlijk onleefbaar geworden, en ik doe het graag aan Geert van Istendael cadeau, die erin liefhebbert zoals ik in België. Maar terwijl het in de tijd steeds verder van me vandaan glijdt, blijf ik het merkwaardig vinden dat zoveel ontwikkelde Vlamingen met een diepe antropologische verbazing naar de traditionele protestantse cultuur in Nederland staren, als naar een pruimenbrandewijn zwelgende stam van lichtgeraakte messentrekkers in de Balkan.
Een enkele lezende Vlaming heeft een nogal karikaturaal beeld aan Maarten 't Hart of Jan Wolkers ontleend, maar hun romans beschrijven marginale vormen van fundamentalistisch protestantisme, dat verder geen kwaad kan maar ook niet erg interessant is.
Wie werkelijk iets wil doorgronden van de schoonheden en beperkingen van de beschavingsvorm waaruit ik ben gekweekt, moet een ander, wonderlijk boek lezen, te weten 'Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek' van Bart Jan Spruyt (Boekencentrum, 2009). De schrijver (geboren in 1964) is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het christelijk verzet tegen Hitler, columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Ik vermeld zijn geboortejaar niet zomaar: er bestaan ook conservatieve denkers onder de tachtig.
Verbeeld ik me dat of hoor ik daar al het gekef van de vooroordelen, die het woord conservatisme volgen als poedels hun oudere dame? Er zijn zelfs twee oudere dames, die samen een wandelingetje maken, want het betreft hier een studie over christelijk conservatisme. Dat moet wel over iets dubbel vreselijks gaan! Bij die voorspelbare reactie teken ik aan dat de christianofobie onder weldenkenden een door het centrum van Jozef De Witte sterk onderschat verschijnsel is.
Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975) geldt voor Spruyt - zelf een christelijk conservatief, maar die overtuiging tast zijn zin voor de historische wetenschap geenszins aan - als een exemplarische figuur: geboren voor de Eerste Wereldoorlog, gestorven na mei '68. Daarmee behoort hij tot de laatste brede lichting van tolerante, cultuurdragende, door een mengeling van reformatie en humanisme gevormde dominees, een continuüm dat dankzij de secularisatie heeft opgehouden gecontinueerd te worden. Niet dat dominees als J.T. Doornenbal niet meer bestaan, maar hun plaats is naar de periferie verschoven.
Vier eeuwen lang vormden deze dominees de ruggengraat van het mystieke lichaam geheten het Nederlandse volk. Er zijn families die ononderbroken van vader op zoon dominees hebben voortgebracht, vierhonderd jaar lang, generatie na generatie. Aan domineeszaad ontsproten kinderen, zeker de exemplaren die op het platteland zijn opgegroeid, in het magische claustrum van een oeroude dorpspastorie met een grote tuin en een boomgaard, herkennen elkaar aan hun taalgebruik en hun humor, maar vooral aan hun heimwee.
De dominee! Exoot in dit Vlaanderen, steen uit de ruimte, artefact in een vitrine met voorwerpen uit de Beschaving van Calvijn, 1509-1968...
Allereerst dient de lezer te weten dat Doornenbal, zoals menige dominee, wekelijks stukjes schreef in een regionaal kerkblad. Daar moet men niet te gering over denken. Veel Nederlandse literatuur is protestants, ook als zij anti-protestants is. Maar hoeveel Vlaamse studenten in de letteren verkwisten hun tijd niet aan contemporain gezeur, zonder Gerrit Achterberg - 'godsdienst hangt zwaar tegen de hanebalken' - te kennen? In 1953 las Doornenbal de poëzie van Achterberg in het licht van de verhouding tussen het 'aesthetische en ethische' bij Kierkegaard, welke categorieën hij vergeleek met 'de strijd tussen Es en 't Ik'. Die stukjes schrijvende dominees, die figuurtjes in het achterdoek van de eigenlijke literatuur, die waren niet zo dom.
Maar terzake. Ik wil hier het conservatisme van Spruyt en Doornenbal uitleggen, en mijn eigen houding ertegenover. Doornenbal maakte de 'invasie van de moderniteit' mee en gaf zich daar voor het eerst rekenschap van toen een dienstmeisje 'aarzelend met de traditie brak door haar nieuwe kanten muts niet te vervangen door een rouwmuts toen een oudtante was gestorven die zij, nota bene, nooit had gezien'. Weldra zou iedereen 'dezelfde soort smakeloze kleding' dragen. Een nivellering naar beneden toe beroofde de Nederlanders van hun schoonheid, hun traditie, hun spiritualiteit en hun verstand.
Die Jacobus Teunis!
Maar ik herken zijn weemoed, dat besef dat een tijdperk ten einde loopt. Alles evolueert permanent, dat is al zo sinds de eerste pijlpunt. Maar de voorbije veertig jaar zijn de veranderingen zo radicaal! Ze grijpen in zo'n krankzinnig tempo plaats! Warempel, wat moet een Doornenbalachtige als ik nog in de tijd, nu de digitale technologie het geheugen van een nieuwe generatie door een collectief superbrein vervangen heeft?
Wordt vervolgd
Hieronder het eerste deel:
Sinds ik het in 1976 voorgoed achter me heb gelaten, is mijn geboorteland zonder verder causaal verband behoorlijk onleefbaar geworden, en ik doe het graag aan Geert van Istendael cadeau, die erin liefhebbert zoals ik in België. Maar terwijl het in de tijd steeds verder van me vandaan glijdt, blijf ik het merkwaardig vinden dat zoveel ontwikkelde Vlamingen met een diepe antropologische verbazing naar de traditionele protestantse cultuur in Nederland staren, als naar een pruimenbrandewijn zwelgende stam van lichtgeraakte messentrekkers in de Balkan.
Een enkele lezende Vlaming heeft een nogal karikaturaal beeld aan Maarten 't Hart of Jan Wolkers ontleend, maar hun romans beschrijven marginale vormen van fundamentalistisch protestantisme, dat verder geen kwaad kan maar ook niet erg interessant is.
Wie werkelijk iets wil doorgronden van de schoonheden en beperkingen van de beschavingsvorm waaruit ik ben gekweekt, moet een ander, wonderlijk boek lezen, te weten 'Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek' van Bart Jan Spruyt (Boekencentrum, 2009). De schrijver (geboren in 1964) is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het christelijk verzet tegen Hitler, columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Ik vermeld zijn geboortejaar niet zomaar: er bestaan ook conservatieve denkers onder de tachtig.
Verbeeld ik me dat of hoor ik daar al het gekef van de vooroordelen, die het woord conservatisme volgen als poedels hun oudere dame? Er zijn zelfs twee oudere dames, die samen een wandelingetje maken, want het betreft hier een studie over christelijk conservatisme. Dat moet wel over iets dubbel vreselijks gaan! Bij die voorspelbare reactie teken ik aan dat de christianofobie onder weldenkenden een door het centrum van Jozef De Witte sterk onderschat verschijnsel is.
Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975) geldt voor Spruyt - zelf een christelijk conservatief, maar die overtuiging tast zijn zin voor de historische wetenschap geenszins aan - als een exemplarische figuur: geboren voor de Eerste Wereldoorlog, gestorven na mei '68. Daarmee behoort hij tot de laatste brede lichting van tolerante, cultuurdragende, door een mengeling van reformatie en humanisme gevormde dominees, een continuüm dat dankzij de secularisatie heeft opgehouden gecontinueerd te worden. Niet dat dominees als J.T. Doornenbal niet meer bestaan, maar hun plaats is naar de periferie verschoven.
Vier eeuwen lang vormden deze dominees de ruggengraat van het mystieke lichaam geheten het Nederlandse volk. Er zijn families die ononderbroken van vader op zoon dominees hebben voortgebracht, vierhonderd jaar lang, generatie na generatie. Aan domineeszaad ontsproten kinderen, zeker de exemplaren die op het platteland zijn opgegroeid, in het magische claustrum van een oeroude dorpspastorie met een grote tuin en een boomgaard, herkennen elkaar aan hun taalgebruik en hun humor, maar vooral aan hun heimwee.
De dominee! Exoot in dit Vlaanderen, steen uit de ruimte, artefact in een vitrine met voorwerpen uit de Beschaving van Calvijn, 1509-1968...
Allereerst dient de lezer te weten dat Doornenbal, zoals menige dominee, wekelijks stukjes schreef in een regionaal kerkblad. Daar moet men niet te gering over denken. Veel Nederlandse literatuur is protestants, ook als zij anti-protestants is. Maar hoeveel Vlaamse studenten in de letteren verkwisten hun tijd niet aan contemporain gezeur, zonder Gerrit Achterberg - 'godsdienst hangt zwaar tegen de hanebalken' - te kennen? In 1953 las Doornenbal de poëzie van Achterberg in het licht van de verhouding tussen het 'aesthetische en ethische' bij Kierkegaard, welke categorieën hij vergeleek met 'de strijd tussen Es en 't Ik'. Die stukjes schrijvende dominees, die figuurtjes in het achterdoek van de eigenlijke literatuur, die waren niet zo dom.
Maar terzake. Ik wil hier het conservatisme van Spruyt en Doornenbal uitleggen, en mijn eigen houding ertegenover. Doornenbal maakte de 'invasie van de moderniteit' mee en gaf zich daar voor het eerst rekenschap van toen een dienstmeisje 'aarzelend met de traditie brak door haar nieuwe kanten muts niet te vervangen door een rouwmuts toen een oudtante was gestorven die zij, nota bene, nooit had gezien'. Weldra zou iedereen 'dezelfde soort smakeloze kleding' dragen. Een nivellering naar beneden toe beroofde de Nederlanders van hun schoonheid, hun traditie, hun spiritualiteit en hun verstand.
Die Jacobus Teunis!
Maar ik herken zijn weemoed, dat besef dat een tijdperk ten einde loopt. Alles evolueert permanent, dat is al zo sinds de eerste pijlpunt. Maar de voorbije veertig jaar zijn de veranderingen zo radicaal! Ze grijpen in zo'n krankzinnig tempo plaats! Warempel, wat moet een Doornenbalachtige als ik nog in de tijd, nu de digitale technologie het geheugen van een nieuwe generatie door een collectief superbrein vervangen heeft?
Wordt vervolgd
Subscribe to:
Posts (Atom)