30.12.10

Alain Finkielkraut over literatuur

Mijn aller-, allerlaatste boekenstukje in HP/De Tijd (het was me een genoegen) gaat over het (misschien wel) beste non-fictieboek van 2010: het boek van de Franse filosoof Alain Finkielkraut over het intelligente hart.







Wij lezen om onszelf te vergroten. Onze eigen ervaring is immers maar zeer beperkt. Door te lezen delen we in de ervaringen en observaties van anderen, de schrijvers, en corrigeren daarmee onze kleingeestigheid en ons provincialisme.

De Franse filosoof Alain Finkielkraut (1949), hoogleraar in Parijs, weet dit en heeft dit jaar een boek gepubliceerd over negen romans die ons kunnen helpen ons een weg te banen door het moderne leven. Zij kunnen ons ‘de genade van een intelligent hart’ schenken, zodat we ‘niet alleen de wetten maar ook de jurisprudentie van het leven’ leren kennen.

Finkielkraut bespreekt bijvoorbeeld Sebastian Haffners autobiografie (Het verhaal van een Duitser) en waarschuwt ons tegen meegaandheid bij de opkomst van grote bewegingen. De opkomst van het nazisme is toe te schrijven aan het aanpassingsvermogen van een karakterloze natie, betoogt Haffner, en het is goed dat Finkielkraut ons daar weer eens aan herinnert.

Maar behartigenswaardig zijn vooral zijn opmerkingen over The Diary of a Man of Fifty (1879) van Henry James. Een man van vijftig keert na een lange militaire carrière terug naar Florence waar hij vroeger een Italiaanse gravin heeft liefgehad. Uit wantrouwen jegens haar oneerlijke intriges (zo denkt hij) heeft hij haar echter afgewezen. Hij ontmoet een Engelsman die dertig jaar jonger is dan hij en verliefd is op de dochter van deze vrouw. Hij wil hem van zijn ervaring laten profiteren en waarschuwt hem voor de behaagzieke jonge vrouw. Maar deze jonge man trouwt toch met haar – en wordt gelukkig. ‘Hij leert het eenvoudige en zeldzame geluk van gedeelde liefde kennen.’

Normaal gesproken gaat het in romans om mensen die hun illusies verliezen, ontnuchterd raken en aldus volwassen worden. De novelle van James leert ons dat het leven soms ook veel rijker is en dat wij soms te achterdochtig zijn. De werkelijkheid kan sterker zijn dan onze desillusies. Een mooie les bij het begin van een nieuw jaar.


(n.a.v. Alain Finkielkraut, Een intelligent hart, uitgeverij Contact)

28.12.10

Rechts gaat winnen, maar CDA krijgt het moeilijk

De eerstvolgende verkiezingen, de Statenverkiezingen van 2 maart 2011, gaan over slechts één vraag: of wij voor of tegen het huidige kabinet zijn. Voorstanders stemmen op CDA, VVD of PVV, tegenstanders op een van de oppositiepartijen.


Ik ben bang voor progressief Nederland dat de Statenverkiezingen een flinke overwinning voor rechts zullen opleveren. Een eerste signaal daarvoor is het geringe enthousiasme dat de oproep van Job Cohen heeft losgemaakt. Cohen heeft alle progressieve partijen en organisaties gemaand om op zondag 16 januari naar Amsterdam te komen voor een demonstratie tegen het huidige rechtse, ‘cynische en uitsluitende’ kabinet. Maar Ouderenbond ANBO wil als neutrale organisatie niets met het exclusief-linkse protest te maken hebben. Zelfs de FNV weet nog niet zeker of ze meedoet. De ChristenUnie komt zeker niet – niet alleen omdat de manifestatie op zondag is maar ook omdat André Rouvoet ‘christelijk-sociale doelstellingen’ wil realiseren en dat wil doen door samenwerking ‘met alle partijen, coalitie of oppositie’. D66 wil niet een van de mede-organisatoren van de manifestatie zijn. Pechtold stuurt een vertegenwoordiger en die komt alleen maar luisteren ‘naar de nieuwe koers van de PvdA’.

Het zal die waarnemer waarschijnlijk niet meevallen om aan Pechtold door te geven wat die nieuwe koers is ‘van het andere Nederland dan het Nederland waar wij op afstevenen’ (Cohen). De onderlinge verschillen tussen de deelnemers zijn immers te groot om van één links-progressief blok te kunnen spreken. Dat ‘blok’ valt sowieso al uiteen in een oud-links (economisch ‘conservatief’) blok en een sociaal-liberaal (‘progressief’) blok. Eén boodschap zal dan ook niet klinken vanaf de Brakke Grond in Amsterdam, waar de manifestatie moet gaan plaatshebben.

De organisatie van brede maatschappelijke oppositie tegen dit kabinet is dus bij voorbaat mislukt. En al zou ze zijn gelukt, de vraag is nog maar of die oppositie erg succesvol zou zijn geweest. Het incident in de Eerste Kamer rond de verhoging van de btw op theaterkaartjes heeft duidelijk gemaakt hoe hecht de huidige regeringscoalitie momenteel is. Dat incident is door de meeste politici en media verkeerd gelezen, als een overwinning namelijk van de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan van volksvertegenwoordiging tegenover dit kabinet. Maar dat het kabinet bereid was de maatregel een half jaar uit te stellen, bewijst vooral dat CDA, VVD en PVV bereid waren de zaak tegenover elkaar niet op de spits te drijven en in politieke volwassenheid tevreden te zijn met een compromis. Bovendien zal Rutte direct na het kerstreces (half januari) de plannen van al zijn ministers presenteren. Die plannen zullen de burger financieel geen pijn doen en op brede instemming kunnen rekenen. In die sfeer kan het niet anders of dit kabinet krijgt op 2 maart een nieuw mandaat in de vorm van een overtuigend vertrouwensvotum. En vervolgens, zo vermoed ik, gaan we een politiek saaie periode tegemoet die ons zal doen gapen als onder de meest paarse jaren. Maar gelukkig het land welks politiek saai is.

Het grote probleem voor deze coalitie is echter dat de winst op 2 maart naar VVD en PVV zal gaan en niet naar het CDA. Het CDA is al de enige van de drie partnerpartijen die het in de peilingen niet goed doet. Het CDA is bovendien de partij waarvan de achterban het meest ambivalent tegenover dit kabinet staat. VVD’ers en PVV’ers zijn zeer ingenomen met Rutte-I, voor CDA’ers geldt dit maar zeer gedeeltelijk. Het CDA is over het algemeen al zo verdeeld dat een strakke regie van bovenaf altijd nodig is om de boel partijpolitiek bij elkaar te houden. Dat is de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het eerste interview dat Jan Peter Balkenende na zijn vertrek uit de Haagse politiek heeft gegeven en dat deze week is verschenen in Christen Democratische Verkenningen, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. Die verdeeldheid is door de deelname van het CDA aan een kabinet dat door de PVV wordt gedoogd alleen nog maar toegenomen, zoals iedereen heeft kunnen zien bij het CDA-partijcongres in oktober.

Zoals alle partijen oude rotten inzetten voor de Eerste Kamer verkiezingen (Van Boxtel voor D66, Hermans voor de VVD, Marleen Barth voor de PvdA) zo heeft ook het CDA een ervaren man bovenaan de lijst gezet: Elco Brinkman. Het komt mij voor dat deze politicus, in 1994 door Lubbers aan de kant gemanoeuvreerd, een rechtsig imago heeft. In de interviews die hij tot nog toe heeft gegeven (in de Telegraaf en in In Contact, het blaadje van de jongerenorganisatie van de SGP) benadrukt hij vooral de fouten die zijn politieke generatie heeft gemaakt in de softe opstelling in de discussie over de multiculturele samenleving en omarmt hij de correcties die Wilders op dit beleid (of beter: gebrek aan beleid) heeft aangebracht.

Ik neem iemand niet gauw kwalijk dat hij misschien wat rechtsig is. Maar het CDA heeft het al moeilijk en gaat het nog moeilijker krijgen wanneer de Statenverkiezingen uitlopen op een vertrouwensvotum over het beleid van het huidige kabinet. Om minimaal alle CDA’ers aan boord te houden, moet de partij een elegante spagaat uitvoeren waarvoor Brinkman misschien niet de meest aangewezen man is.

27.12.10

In debat met Paul Cliteur

De Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur draagt de stelling uit dat alle monotheïstische godsdiensten even erg zijn omdat ze alle (drie) religieus geweld, opgedragen door een onberekenbare godheid, zouden sanctioneren. Ik ken Paul Cliteur al jaren en we gaan plezierig met elkaar om, maar deze stelling vind ik onzinnig. Paul Cliteur weet dat van mij, maar heeft mij desondanks (of juist daarom) gevraagd om op 24 september j.l. een woordje te spreken (samen met columniste Elma Drayer) bij de presentatie van zijn boek in de boekwinkel van onze vriend Huib Schreurs aan de Weteringschans in Amsterdam.
In het stukje dat ik voor het Kerstnummer van Elsevier heb geschreven, ben ik nog eens op het onderwerp teruggekomen. De tekst daarvan volgt hieronder. Daaronder staat de tekst van een artikel dat ik drie jaar geleden in Opinio schreef en dat over de verschillende manieren gaat waarop christenen de Bijbel en moslims de Koran lezen.
Ik geloof dat Paul Cliteur op zijn website op mijn bijdragen zal ingaan. Dat zou mooi zijn, dan kunnen we de discussie voortzetten.








(foto's van de boekpresentatie op 24 september bij Schreurs en De Groot in Amsterdam)


Artikel in Kerstnummer Elsevier

In het Bijbelboek Numeri (hoofdstuk 25) staat het verhaal van Pinehas, de kleinzoon van Aäron, de broer van Mozes. Als het volk Israël zich aan hoererij met de dochters van de Moabieten te buiten gaat, neemt Pinehas een spies en steekt hij een Israëlitische man en een Moabitische vrouw door hun buik. Daarmee maakte hij, zo lezen we in de Bijbel, ‘een einde aan de plaag over de kinderen Israëls’. En de God van Israël betuigt zijn goedkeuring over deze handeling van Pinehas.

In zijn boek over Het monotheïstisch dilemma haalt de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur deze geschiedenis aan om duidelijk te maken dat religieus terrorisme niet alleen door de islam wordt geïnspireerd maar door het monotheïsme als zodanig. Een ander voorbeeld dat Cliteur aanhaalt is dat van Abraham, die zich bereid toont om zijn zoon Izaäk te offeren. Als meer recente voorbeelden van religieus terrorisme behandelt Cliteur drie andere voorbeelden: Abudulmutallab die vlucht 253 van Northwest Airlines van Amsterdam naar Detroit wilde opblazen, Jogal Amir die de Israëlische premier Jitzak Rabin vermoordde, en Scott Roeder die de abortusarts George Tiller doodde. Zij beriepen zich op God en morele heteronomie, verwerpen de morele eisen van deze wereld ten gunste van een wereld aan gene zijde, verzetten zich tegen de vrijheid van geweten en aanvaarden het martelaarschap.

Voor Cliteur zijn deze geschiedenissen overtuigende voorbeelden voor zijn pleidooi om kerk en staat strikt te scheiden. De staat moet strikt laïcistisch zijn. Geloof is best maar dient achter de voordeur te worden gepraktiseerd.

Laten we om te beginnen vaststellen dat de redenering van Cliteur zo gek nog niet is. Ons land is multicultureel geworden. Niet één geloof kan nog publiekelijk een bevoorrechte positie innemen. Alle geloven dienen strikt gelijkwaardig te worden behandeld, temeer omdat hun monotheïstische achtergrond een inspiratiebron van geweld kan zijn.

Toch maakt Cliteur een vergissing. Natuurlijk heeft hij gelijk wanneer hij de verhalen van Pinehas en Abraham aanhaalt om duidelijk te maken dat ook het geloof zoals dat in het Oude Testament wordt verwoord, gewelddadige kanten kan hebben. Maar het gaat er niet om hoe die verhalen op zich in de Bijbel staan maar hoe die verhalen worden gelezen en geïnterpreteerd. En dan is er wel degelijk een groot verschil tussen christendom en islam.

Het verschil begint al in het Nieuwe Testament, waar Jezus, wiens geboorte wij dezer dagen herdenken, zelf zegt dat bepaalde (gewelddadige) passages uit het Oude Testament anders moeten worden uitgelegd. Het principe ‘oog om oog, tand om tand’, bijvoorbeeld, is achterhaald, evenals het principe dat een vrouw die op overspel wordt betrapt moet worden gestenigd.

Een tweede revolutie voltrok zich ten tijde van de overgang van de Middeleeuwen naar de vroeg-moderne tijd. Geïnspireerd door de Italiaanse humanist Lorenzo Valla begint Erasmus aan een grote opdracht: met behulp van diverse manuscripten wil hij de oorspronkelijke tekst van het Nieuwe Testament zo nauwkeurig mogelijk vaststellen. Hij wil dit omdat de juiste interpretatie van die tekst alleen kan worden vastgesteld door die in zijn oorspronkelijke context te lezen. Het lezen van die tekst in haar oorspronkelijke context schept afstand, en dus ruimte om die tekst met historische distantie te interpreteren.

In het christendom is dus een renaissance mogelijk. Met een beroep op de oorspronkelijke betekenis van de heilige teksten kunnen latere afwijkingen worden gecorrigeerd.

In de islam is dat onmogelijk. In de eerste plaats al omdat de Koran het ongeschapen en eeuwige woord van Allah is. Een historische context doet er niet toe. Een historisch-kritische uitgave van de Koran bestaat niet eens. Alles wat in de Koran staat wordt dan ook, anders dan voorschriften uit de Bijbel, strikt letterlijk genomen.

Vandaar dat een Scott Roeder een uitzondering is, en vandaar dat het de KRO niet lukte een film te maken die net zo erg was over het christemndom als de film Fitna van Geert Wilders over de islam.


Bijbel, Koran, tekstkritiek
(en Wilders’ film)


Vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw is in West-Europa een belangrijk principe van kracht geworden: het hermeneutische principe dat klassieke teksten, profane én religieuze, een ontstaansgeschiedenis hebben; dat zij in vele manuscripten zijn overgeleverd; dat een vergelijking van deze verschillende tekstgetuigen tot de vaststelling van een tekst moet leiden die het origineel (de ‘autograaf’) zo dicht mogelijk benadert; dat de uitleg van die teksten zijn uitgangspunt heeft in de historische context waarbinnen zij zijn ontstaan.

De Italiaanse humanist Lorenzo Valla (1407 – 1457) was een van de belangrijkste grondleggers van dit principe, dat in de praktijk revolutionaire consequenties had. Met behulp daarvan toonde Valla bijvoorbeeld aan dat de zogenaamde Donatie van Constantijn (waarmee deze keizer het gehele West-Romeinse Rijk aan de rooms-katholieke kerk zou hebben geschonken) geen tekst uit de vierde maar uit de achtste eeuw was, en dus een latere vervalsing. Met die vondst werd een dreun uitgedeeld aan de wereldlijke machtsaanspraken van de kerk.

Valla legde zich ook toe op het verzamelen van Griekse handschriften van het Nieuwe Testament, om de oorspronkelijke tekst van dit tweede deel van de Bijbel zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. Maar het was Erasmus (1466 – 1536) die niet alleen naar Griekse manuscripten speurde, maar de Griekse tekst van het Nieuwe Testament ook uitgaf (in 1516 voor het eerst; er zouden nog vier edities volgen), samen met een nieuwe Latijnse vertaling van de tekst. Hij deed dat om de bestaande vertaling van de Bijbel, de Vulgaat, te corrigeren. Als gevolg van dit project werd ineens duidelijk dat bepaalde kerkelijke dogma’s die op de tekst van de Vulgaat gebaseerd waren, in de gezuiverde tekst geen grondslag meer vonden.

Binnen de westerse traditie van de christelijke kerk is het dus al ruim vijf eeuwen mogelijk, en gebruik geworden, om de tekst van de Bijbel als een document met een ontstaansgeschiedenis te beschouwen, de vraag naar de zuivere lezing ervan te stellen en de tekst met historische distantie te interpreteren. Binnen de islam is dit niet mogelijk. De Koran is door Allah aan Mohammed gedicteerd, en discussie over de wording ervan is daarmee uitgesloten – en daarmee ook de mogelijkheid om de boodschap van de Koran met historische distantie en reserve te lezen. Een islamitische pendant van ‘Nestle-Aland’ (zoals de kritische uitgave van het Nieuwe Testament naar de namen van de bezorgers in de wandelgangen wordt aangeduid) bestaat dan ook niet en is niet mogelijk. Het nieuws van vorige week over de vondst van verloren gewaande fotografische opnamen van Koranmanuscripten, en over het verzet tegen de openbaarmaking daarvan, toont dit helder aan. Spengler, columnist van de Asia Times, schrijft in bijgaand artikel over dit belangrijke onderwerp. Duidelijk wordt niet dat de tekst van de Koran zelf in de eerste plaats een probleem is (wat de tendens van de film van Geert Wilders lijkt te gaan worden), maar de manier waarop de tekst wordt gelezen. De eigenlijke vraag aan de islam is dus niet om delen uit de Koran te scheuren of om hun heilige boek te verbranden, maar of een historisch-kritische lezing van de Koran binnen deze geloofstraditie tot de mogelijkheden behoort. Daarvoor bestaan vooralsnog geen bewijzen.

[Opinio, jaargang 2, nummer 4, 25 – 31 januari 2008, p. 12]

10.12.10

Paul Scholten: Om de christelijke vrijheid




Paul Scholten (1875 – 1946) gold in zijn dagen als ‘een van de grootste, ja misschien wel de grootste der juristen van het Koninkrijk der Nederlanden’. Het kon dan ook niet uitblijven of de universiteit waaraan hij studeerde en negendertig jaar lang doceerde, de universiteit van Amsterdam, vernoemde een instituut naar hem. Over hun motieven hebben de bevolkers van dat instituut geen onduidelijkheid willen laten bestaan. In een publicatie over ‘de actualiteit van Paul Scholten’ schreven zij: ‘Alle auteurs zijn het erover eens dat Scholtens gedachtegoed ontdaan zou moeten worden van de al te christelijke kantjes. In onttakelde vorm wordt Scholten weer actueel’.

Dat is een vreemde motivatie om een man te eren die belijdend lid van de Nederlands Hervormde Kerk was, veel denkkracht heeft gewijd aan de vraag hoe zijn vak en zijn christelijk geloof zich tot elkaar verhielden, en zijn afscheidscollege in 1945 als volgt besloot: ‘Een college is niet de plaats voor een geloofsbelijdenis. Ik heb mij er altijd van onthouden, al heb ik mijn overtuiging niet verdoezeld. Ik zal ook nu geen confessie uitspreken. Gij weet, dat ik een man ben van positief-christelijke, reformatorische overtuiging. Gij begrijpt, hoop ik, dat ik krachtens die overtuiging alleen dan een toekomst voor het Nederlandse volk verwacht, indien het zich voor Gods Woord buigt. Velen van u denken anders. Ik dring hun geen overtuiging op, slechts dit vraag ik van allen: Dient het volk door het aan zijn recht te helpen. Zoekt daarin de vrede. En houdt niet op te dorsten naar de gerechtigheid.’

Volgens Scholten was ons land niet beter gediend dan met het christelijk geloof. Dat had onder andere te maken met het feit dat ons land en onze cultuur waren gevormd door de oorlog om de christelijke vrijheid. Die strijd om de ‘liberteyt van religie en conscientie’ heeft ons volk tot een gemeenschap gemaakt. Een sterke vrijheidsdrang heeft ons in opstand gebracht tegen de Spaanse tirannie in de zestiende eeuw, en moest ons in de Tweede Wereldoorlog inspireren tot een conservatieve strijd voor het behoud van vrijheden. Die vrijheidsdrang kon niet ontaarden in ongebondenheid en wetteloosheid zolang zij werd begrensd door de waarden en normen van het christelijk geloof. Waar de beperkingen die het geloof aan de vrijheid stelt, zouden wegvallen, zou een heilloos dilemma opdoemen: vrijheid zou dan verlopen in anarchie of, van de weeromstuit, in tirannie. Scholten, een CHU’er, meende dat ook het leven van de staat onder Gods gebod valt, ‘onder de Wet – met een hoofdletter – in theologische zin’.

Dit geloof had Scholten overigens niet van huis uit meegekregen. Hij groeide op in een vrijzinnig milieu, en kwam slechts langzamerhand, door veel studie en geregelde kerkgang, tot het geloof. Dat gebeurde in 1913, toen hij 38 jaar oud was. Hij raakte bevriend met christelijke denkers als Ph. Kohnstamm en O. Noordmans, en leidde tijdens de oorlogsjaren – toen hij naar zijn vakantiewoning in Hulshorst verbannen was – in hotel De Valk in Nunspeet de vergaderingen van de commissie die een nieuwe kerkorde voor de Hervormde Kerk opstelde.

Na 1913 kwam Scholten voor de vraag te staan hoe hij zijn geloof in zijn vak kon integreren. Wie zich in het werk van Scholten verdiept, kan zich alleen maar verbazen over elke poging om zijn publicaties te ‘onttakelen’. Scholten is nog altijd een gerenommeerd jurist en heeft die reputatie te danken aan het zogeheten Algemeen deel, het eerste deel van een serie boeken over het Nederlands burgerlijk recht. In dat boek verzet hij zich tegen de gedachte dat een rechter niet meer is dan de mond van de wet. Een rechter zou, in deze gedachtegang, alleen maar een feit aan een regel hebben te onderschikken en vervolgens een conclusie te trekken. Volgens Scholten was de werkelijkheid daar echter te ingewikkeld en te gebroken voor. Een rechter moet ook andere factoren wegen en ten slotte een beslissing nemen. Die beslissing neemt hij uiteindelijk op grond van zijn geweten, en dat geweten is in laatste instantie gebonden aan God: ‘een hogere macht die, als Persoon in schepping en geschiedenis geopenbaard, individu én gemeenschap met zijn onvoorwaardelijke vorderingen tegemoet treedt’.

Gelukkig is er sinds kort weer belangstelling voor de echte Paul Scholten, inclusief zijn christelijk geloof. De juridische faculteit van de universiteit van Leiden vormt het hart van deze Scholten-revival. Universitair docent Timo Slootweg heeft een bloemlezing van Scholtens belangrijkste artikelen en essays gepubliceerd. Deze bundel bevat onder meer de beschouwingen die Scholten heeft gewijd aan de filosofische en theologische grondslagen van zijn opvattingen over recht en rechtsvinding. Deze bundel met artikelen van Scholten zelf is gevolgd door een boek met vijftien hoogwaardige studies over het werk van Scholten. Deze studies bestrijken een breed terrein en verschillen ook qua toon en waardering zeer van elkaar. Paul Cliteur bijvoorbeeld, propagandist van een strikt seculiere orde, schrijft niets meer met Scholten te kunnen. Oriëntatie op Scholten is niet meer dan een vorm van ‘nostalgie’ omdat we nu in een tijd leven ‘met problemen waarvan Scholten geen weet had en waarvoor hij dus ook geen oplossing kan bieden’. Andreas Kinneging typeert Scholten als een denker in de traditie van het natuurrecht. Timo Slootweg daarentegen plaatst Scholten in de traditie van het christelijk existentialisme (Kierkegaard) en benadrukt het verschil tussen de platoonse liefde tot de idee en de christelijke liefde tot een Persoon.

Het zijn twee rijke bundels geworden, deze studies van en over Paul Scholten, en zij maken het begrijpelijk dat dr. W. Aalders ooit Scholten typeerde als ‘een waarlijk protestants gelovige, een geesteskind van Edmund Burke en Groen van Prinsterer, uit de herontdekking van wiens werk een nieuw Reveil geboren kan worden’.

N.a.v.:
Paul Scholten,
Dorsten naar gerechtigheid,
redactie Timo Slootweg
(uitgeverij Kluwer, Deventer, 2010; geb., 448 blz., € 60,00; ISBN 978-90-13-07260-0)

Recht, beslissing en geweten: beschouwingen naar aanleiding van Paul Scholten,
Redactie Afshin Ellian, Timo Slootweg en Carel Smith
(uitgeverij Kluwer, Deventer, 2010; geb., 328 blz., € 45,00; ISBN 978-90-13-08355-2)