27.12.10

In debat met Paul Cliteur

De Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur draagt de stelling uit dat alle monotheïstische godsdiensten even erg zijn omdat ze alle (drie) religieus geweld, opgedragen door een onberekenbare godheid, zouden sanctioneren. Ik ken Paul Cliteur al jaren en we gaan plezierig met elkaar om, maar deze stelling vind ik onzinnig. Paul Cliteur weet dat van mij, maar heeft mij desondanks (of juist daarom) gevraagd om op 24 september j.l. een woordje te spreken (samen met columniste Elma Drayer) bij de presentatie van zijn boek in de boekwinkel van onze vriend Huib Schreurs aan de Weteringschans in Amsterdam.
In het stukje dat ik voor het Kerstnummer van Elsevier heb geschreven, ben ik nog eens op het onderwerp teruggekomen. De tekst daarvan volgt hieronder. Daaronder staat de tekst van een artikel dat ik drie jaar geleden in Opinio schreef en dat over de verschillende manieren gaat waarop christenen de Bijbel en moslims de Koran lezen.
Ik geloof dat Paul Cliteur op zijn website op mijn bijdragen zal ingaan. Dat zou mooi zijn, dan kunnen we de discussie voortzetten.








(foto's van de boekpresentatie op 24 september bij Schreurs en De Groot in Amsterdam)


Artikel in Kerstnummer Elsevier

In het Bijbelboek Numeri (hoofdstuk 25) staat het verhaal van Pinehas, de kleinzoon van Aäron, de broer van Mozes. Als het volk Israël zich aan hoererij met de dochters van de Moabieten te buiten gaat, neemt Pinehas een spies en steekt hij een Israëlitische man en een Moabitische vrouw door hun buik. Daarmee maakte hij, zo lezen we in de Bijbel, ‘een einde aan de plaag over de kinderen Israëls’. En de God van Israël betuigt zijn goedkeuring over deze handeling van Pinehas.

In zijn boek over Het monotheïstisch dilemma haalt de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur deze geschiedenis aan om duidelijk te maken dat religieus terrorisme niet alleen door de islam wordt geïnspireerd maar door het monotheïsme als zodanig. Een ander voorbeeld dat Cliteur aanhaalt is dat van Abraham, die zich bereid toont om zijn zoon Izaäk te offeren. Als meer recente voorbeelden van religieus terrorisme behandelt Cliteur drie andere voorbeelden: Abudulmutallab die vlucht 253 van Northwest Airlines van Amsterdam naar Detroit wilde opblazen, Jogal Amir die de Israëlische premier Jitzak Rabin vermoordde, en Scott Roeder die de abortusarts George Tiller doodde. Zij beriepen zich op God en morele heteronomie, verwerpen de morele eisen van deze wereld ten gunste van een wereld aan gene zijde, verzetten zich tegen de vrijheid van geweten en aanvaarden het martelaarschap.

Voor Cliteur zijn deze geschiedenissen overtuigende voorbeelden voor zijn pleidooi om kerk en staat strikt te scheiden. De staat moet strikt laïcistisch zijn. Geloof is best maar dient achter de voordeur te worden gepraktiseerd.

Laten we om te beginnen vaststellen dat de redenering van Cliteur zo gek nog niet is. Ons land is multicultureel geworden. Niet één geloof kan nog publiekelijk een bevoorrechte positie innemen. Alle geloven dienen strikt gelijkwaardig te worden behandeld, temeer omdat hun monotheïstische achtergrond een inspiratiebron van geweld kan zijn.

Toch maakt Cliteur een vergissing. Natuurlijk heeft hij gelijk wanneer hij de verhalen van Pinehas en Abraham aanhaalt om duidelijk te maken dat ook het geloof zoals dat in het Oude Testament wordt verwoord, gewelddadige kanten kan hebben. Maar het gaat er niet om hoe die verhalen op zich in de Bijbel staan maar hoe die verhalen worden gelezen en geïnterpreteerd. En dan is er wel degelijk een groot verschil tussen christendom en islam.

Het verschil begint al in het Nieuwe Testament, waar Jezus, wiens geboorte wij dezer dagen herdenken, zelf zegt dat bepaalde (gewelddadige) passages uit het Oude Testament anders moeten worden uitgelegd. Het principe ‘oog om oog, tand om tand’, bijvoorbeeld, is achterhaald, evenals het principe dat een vrouw die op overspel wordt betrapt moet worden gestenigd.

Een tweede revolutie voltrok zich ten tijde van de overgang van de Middeleeuwen naar de vroeg-moderne tijd. Geïnspireerd door de Italiaanse humanist Lorenzo Valla begint Erasmus aan een grote opdracht: met behulp van diverse manuscripten wil hij de oorspronkelijke tekst van het Nieuwe Testament zo nauwkeurig mogelijk vaststellen. Hij wil dit omdat de juiste interpretatie van die tekst alleen kan worden vastgesteld door die in zijn oorspronkelijke context te lezen. Het lezen van die tekst in haar oorspronkelijke context schept afstand, en dus ruimte om die tekst met historische distantie te interpreteren.

In het christendom is dus een renaissance mogelijk. Met een beroep op de oorspronkelijke betekenis van de heilige teksten kunnen latere afwijkingen worden gecorrigeerd.

In de islam is dat onmogelijk. In de eerste plaats al omdat de Koran het ongeschapen en eeuwige woord van Allah is. Een historische context doet er niet toe. Een historisch-kritische uitgave van de Koran bestaat niet eens. Alles wat in de Koran staat wordt dan ook, anders dan voorschriften uit de Bijbel, strikt letterlijk genomen.

Vandaar dat een Scott Roeder een uitzondering is, en vandaar dat het de KRO niet lukte een film te maken die net zo erg was over het christemndom als de film Fitna van Geert Wilders over de islam.


Bijbel, Koran, tekstkritiek
(en Wilders’ film)


Vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw is in West-Europa een belangrijk principe van kracht geworden: het hermeneutische principe dat klassieke teksten, profane én religieuze, een ontstaansgeschiedenis hebben; dat zij in vele manuscripten zijn overgeleverd; dat een vergelijking van deze verschillende tekstgetuigen tot de vaststelling van een tekst moet leiden die het origineel (de ‘autograaf’) zo dicht mogelijk benadert; dat de uitleg van die teksten zijn uitgangspunt heeft in de historische context waarbinnen zij zijn ontstaan.

De Italiaanse humanist Lorenzo Valla (1407 – 1457) was een van de belangrijkste grondleggers van dit principe, dat in de praktijk revolutionaire consequenties had. Met behulp daarvan toonde Valla bijvoorbeeld aan dat de zogenaamde Donatie van Constantijn (waarmee deze keizer het gehele West-Romeinse Rijk aan de rooms-katholieke kerk zou hebben geschonken) geen tekst uit de vierde maar uit de achtste eeuw was, en dus een latere vervalsing. Met die vondst werd een dreun uitgedeeld aan de wereldlijke machtsaanspraken van de kerk.

Valla legde zich ook toe op het verzamelen van Griekse handschriften van het Nieuwe Testament, om de oorspronkelijke tekst van dit tweede deel van de Bijbel zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. Maar het was Erasmus (1466 – 1536) die niet alleen naar Griekse manuscripten speurde, maar de Griekse tekst van het Nieuwe Testament ook uitgaf (in 1516 voor het eerst; er zouden nog vier edities volgen), samen met een nieuwe Latijnse vertaling van de tekst. Hij deed dat om de bestaande vertaling van de Bijbel, de Vulgaat, te corrigeren. Als gevolg van dit project werd ineens duidelijk dat bepaalde kerkelijke dogma’s die op de tekst van de Vulgaat gebaseerd waren, in de gezuiverde tekst geen grondslag meer vonden.

Binnen de westerse traditie van de christelijke kerk is het dus al ruim vijf eeuwen mogelijk, en gebruik geworden, om de tekst van de Bijbel als een document met een ontstaansgeschiedenis te beschouwen, de vraag naar de zuivere lezing ervan te stellen en de tekst met historische distantie te interpreteren. Binnen de islam is dit niet mogelijk. De Koran is door Allah aan Mohammed gedicteerd, en discussie over de wording ervan is daarmee uitgesloten – en daarmee ook de mogelijkheid om de boodschap van de Koran met historische distantie en reserve te lezen. Een islamitische pendant van ‘Nestle-Aland’ (zoals de kritische uitgave van het Nieuwe Testament naar de namen van de bezorgers in de wandelgangen wordt aangeduid) bestaat dan ook niet en is niet mogelijk. Het nieuws van vorige week over de vondst van verloren gewaande fotografische opnamen van Koranmanuscripten, en over het verzet tegen de openbaarmaking daarvan, toont dit helder aan. Spengler, columnist van de Asia Times, schrijft in bijgaand artikel over dit belangrijke onderwerp. Duidelijk wordt niet dat de tekst van de Koran zelf in de eerste plaats een probleem is (wat de tendens van de film van Geert Wilders lijkt te gaan worden), maar de manier waarop de tekst wordt gelezen. De eigenlijke vraag aan de islam is dus niet om delen uit de Koran te scheuren of om hun heilige boek te verbranden, maar of een historisch-kritische lezing van de Koran binnen deze geloofstraditie tot de mogelijkheden behoort. Daarvoor bestaan vooralsnog geen bewijzen.

[Opinio, jaargang 2, nummer 4, 25 – 31 januari 2008, p. 12]

1 comment:

vanhetgoor said...

Het is inderdaad correct dat er zowel in de Bijbel als ook in koran bloederige gedeelten zitten waarvan wordt gezegd dat ze met goedkeuren van de beider allerhoogsten zijn geschied. Toch heb ik mijn twijfels. Ik kan mij niet voorstellen dat de liefdevolle vader, die vergevende vader straft met een spies. Want is de straf niet in tegenspraak met de vergeving?

Ik denk daarom dat de oud testamentische god en Allah meer op elkaar lijken dan de protestants / katholieke God.

Als iemand zich zou verdiepen in de christelijke god, dan zou hij hebben opgemerkt dat in het oude testament er nog steeds sprake is van de god der wrake. In het nieuwe testament is er de liefdevolle vader. Ik kan mij zo goed voorstellen dat als iemand een zoon heeft, die zoon wel dingen kan doen die niet deugen, maar het blijft toch het kind. En hoewel het niet kan, heeft God toch een ontwikkeling doorgemaakt.

Ik denk dat de oud testamentiesche god met de zelfde vergeving tegemoet moet worden getreden als de vergeving die spreekt uit de werken van de vader van Jezus. De oud testamentische god is niet volmaakt. Hij is geen vader, hij heeft geen inlevingsvermogen. De God uit het nieuwe testament is gegroeid, pas in het nieuwe testament is god Mens geworden. Daarom zijn de drie monotheïstische geloven niet gelijk. God is Liefde, maar dat geldt alleen voor de god uit het nieuwe testament.