22.6.07

Crack of een dodelijk jumpshot

Een kleine, zwarte man staat met zijn gammele busje vooraan in de lange rij taxi’s bij de uitgang van Louis Armstrong International Airport. Hij geeft een knipoog en gooit de koffer en tassen op de achterbank. Je hoeft hem niet te vertellen dat je hotel zo ongeveer op de grens van Canal Street en het French Quarter staat, en verder bespaart hij je de gebruikelijke praatjes die je als reiziger met een taxichauffeur denkt te moeten voeren. Hij is volledig vervuld van zijn sport, basketbal. Zijn team – de Hornets – spelen in de play-offs tegen de 76’ers uit Philadelphia, en dat is het enige waar het leven nog om draait. Rich, zo heet hij, is vrolijk en opgewonden, trots op zijn stad, trots op zijn team.

NBA-basketball, de hoogste, beste en meest prestigieuze basketbalcompetitie ter wereld – onverwacht is die hier in New Orleans eindelijk binnen handbereik.
Voor ons destijds, in de tweede helft van de jaren zeventig, was de NBA een slechts vaag bekend en onbereikbaar walhalla. Toen we op het Christelijk Lyceum onze eerste lessen Engels hadden gehad, schreven we al wel, geholpen door de lerares (een mooie vrouw, die elke dag een ander mantelpakje droeg), brieven naar de clubs, bedelend om shirtjes, posters, zweetbandjes, foto’s en andere parafernalia. In het schone dorp Boskoop richtten we onze eigen vereniging op nadat we eerst via de lokale media ruzie met burgemeester en wethouders hadden gezocht over het gebrek aan sportfaciliteiten, en toen een journalist van een regionale krant ons kwam interviewen, suggereerde hij dat we onze club DIOK (Doorzetten Is Onze Kracht) moesten noemen. Onze trainer was Roel Klazinga, 2,07 meter lang, en later center van het eerste van Rotterdam. Rudy van Eyck, een Surinaamse man die bij ons aan het pleintje woonde, introduceerde mij in Leiden bij LISC, waar een echte Amerikaan (Ed ‘Lace’ Strong) de grote man was. Hij had nog getraind met Julius ‘Dr. J.’ Erving, sterspeler van de Philadelphia 76’ers, en zo kwam de NBA toch nog heel dichtbij.

Lace liet ons Winning through Intimidation van Robert J. Ringer lezen, een bestseller uit 1976 (‘Read this book and start winning today’), en hij leerde ons het belang van een imponerende presentatie, van oogverblindende trainingspakken en mooie schoenen. Hij importeerde Pony-basketbalschoenen voor ons, met het logo in suède op de zijkant van de schoen, dat je zelf in de kleuren van je club kon verven. Het was de tijd van de televisieserie Roots, naar het boek van Alex Haley, van de Bee Gees en Saturday Night Fever, van Motown en vooral van Stevie Wonder, wiens dubbelelpee Songs in the Key of Life het eerste album was dat ik kocht. (Ja, we voelden ons stoer, maar we waren vooral braaf, ook al lazen we de romans van James Baldwin.) De eerste raphit (‘Rapper’s Delight’ van de Sugar Hill Gang) is van 1979, maar zij zeiden nog vreedzaam ‘hello to the black, to the white, the red, and the brown, the purple and yellow’.

Later speelde ik in Rotterdam-Zuid, in sporthal De Enk, onder de legendarische en onvergetelijke Marcel Wels (1,67 meter klein, maar hij kon dunken). Hij bracht ons een ijzeren discipline bij; in de zomervakanties trainden we negen uur per dag, zodat je de huid over je buikspieren niet eens meer kon vastpakken, en die discipline hield ook in dat we niet mochten vloeken. Toen een teamgenoot na dertig push-ups op de grond stortte en de naam van de Zoon van God aanriep, was Wels’ korte commentaar dat we nu wisten hoe hard we die Zoon nodig hadden. Wels liet ons tijdens die zomertrainingen films van NBA-wedstrijden zien, de Amerikaan Gary Freeman speelde in het eerste en met hem mochten we na thuiswedstrijden mee naar huis rijden, en zelf werden we Nederlands kampioen, in 1980 en 1981, in de Amsterdamse Apollohal.
We gingen natuurlijk naar de Haarlemse basketbalweken, waar ik de toen al legendarische Mickey Berkowitz van Maccabi Tel Aviv als mijn held omhelsde; maar daar speelden hooguit Amerikaanse college teams, en geen NBA-teams. We lazen niet veel meer dan de Ebony (meer was er niet) en natuurlijk de Basketbal Jaarboeken, volgeschreven door de grote meester Mart Smeets, en we hingen eindeloos rond op basketbalveldjes, voor ons de hemel. Bij gebrek aan hemdjes droegen we daar veelal T-shirts met afgeknipte mouwen.

Het is eindeloos lang geleden allemaal, maar het gevoel van toen blijft, ook voor de recreant in Maccabi Tel Aviv-shirt die ik inmiddels ben. De sensatie van het jumpshot, wanneer de bal met tegengesteld effect via de toppen van je vingers in de basket verdwijnt en niets dan het netje raakt (en dan even je neus ophalen alsof je de brandlucht van het schroeiende netje opsnuift), de drives onder de basket door, de blocks en screens, en de vele illusies: de illusie vooral dat je eigenlijk een NBA-wedstrijd aan het spelen bent, dat die assist die je net gaf het (niet aanwezige) publiek toch even aan Earving ‘Magic’ Johnson deed denken, dat die winnende driepunter toch echt in de buzzer van de laatste van een best-of-seven-wedstrijd viel, en de fantasie dat je eigenlijk een zwarte man bent, 6-8 groot en geweldig kunt dunken.

Mijn zoontjes en neefjes kennen de problemen niet die wij destijds hadden. Via kabel-tv en internet kunnen ze elke NBA-wedstrijd zien die ze willen zien, hun sterren maken tegenwoordig een Europese tour en daar moeten (en kunnen) ze natuurlijk bij zijn, ze hebben abonnementen op bladen als Slam en Hoop, en alle shirtjes kunnen ze in de USA Sportstore in de Haagse Schoolstraat zo kopen.

Rich wil me met alle plezier komen halen om me mee te nemen naar de wedstrijd van de Hornets. Hij regelt zelfs de kaartjes. Maar dat gaat niet zomaar. Eerst moet hij mij het aparte gilletje bijbrengen dat bij elk punt van de Hornets geslaakt dient te worden. Dat lukt na enige oefening, en Rich komt mij, de white boy, ophalen, zijn busje vol met zijn familie, en de Hornets winnen, op die mooie avond in New Orleans in april 2003. Het was een sensatie.

Daarna heb ik de Bulls in Chicago gezien, de Knicks in New York, de Supersonics in Seattle, en was ik (me afvragend wat er na Katrina van Rich geworden was) vorig jaar in Keulen om de 76’ers met hun held Allen Iverson opnieuw te zien spelen in een toernooi met de Phoenix Suns, Maccabi Tel Aviv en CSKA Moskou.

Het publiek bij basketbalwedstrijden is overwegend blank, terwijl de spelers op het veld in grote meerderheid zwart zijn. Dat blanke publiek ziet er verder niet opvallend uit, alhoewel vooral de jongeren een straatstijl uitdragen die duidelijk door de hiphopcultuur is geïnspireerd. Ook de meeste spelers presenteren zich allesbehalve als modelburgers. Ze zijn zwaar getatoeëerd en stralen de streetrep van coole gangsta’s uit.

Basketbal is meer dan een sport. Het is een cultuur, die in de Verenigde Staten bovendien is omgeven door felle politieke discussies omdat de sport het brandpunt is van de gevoeligste kwestie in de Amerikaanse samenleving: die van de rassenverhoudingen. Een zwarte intellectueel zei ooit: “Abraham Lincoln bevrijdde de slaven en wat gingen ze doen? Basketballen!”

Tachtig procent van de spelers in de NBA is zwart, maar de meeste coaches, scheidsrechters, clubeigenaren en toeschouwers zijn blank. Die botsing van culturen kwam bijvoorbeeld aan het licht aan het begin van het vorige seizoen, toen NBA-baas David Stern het gangsta- en hiphopimago van zijn miljardenbedrijf wilde bestrijden door strenge kledingvoorschriften op te leggen. De spelers mochten tijdens het seizoen (van november tot juni) hun blingbling – opvallende kettingen van goud, zilver of platina, liefst met diamantjes ingelegd – niet meer etaleren en niet meer in afgezakte broeken met het kruis op de knieën rondlopen, in mouwloze retro-shirts, bandana’s of caps, zonnebrillen, mega-size koptelefoons en veterloze schoenen.

Maar voor sommige zwarte spelers is het dragen van een pak, evenals het volgen van een schoolopleiding, een verwerpelijk voorbeeld van acting white. Bij diverse profs stuitte de dresscode dan ook op verzet. “Het benauwt me dat een ander bepaalt wat ik moet dragen,” zei Iverson. Hoe durft de blanke zakenman Stern zich te bemoeien met het culturele erfgoed van de jonge, zwarte sporter? “Die kettingen horen erbij. Die horen bij ons. Dat is onze identiteit,” zei Stephen Jackson, forward van de Golden State Warriors. Jackson paste zich uiteindelijk aan. “De mensen die je betalen, maken de regels. Ik geniet ervan te basketballen, en heb geen zin in een schorsing.”

Over de basketbalcultuur schreef William C. Rhoden, (zwarte) columnist van The New York Times, een onthullend boek: Forty Million Dollar Slaves: The Rise, Fall, and Redemption of the Black Athlete (2006). De titel verwijst naar een incident met Larry Johnson, een voormalige (zwarte) speler van de New York Knicks. Hij had een contract dat hem in vijf jaar veertig miljoen dollar opleverde, maar hij kreeg van een blanke fan te horen: “You are nothing but a forty million dollar slave.” Johnson had kort daarvoor geweigerd met blanke journalisten te praten en daar de volgende uitleg voor gegeven: “Ik mag jullie allemaal niet. Jullie kunnen allemaal mijn reet kussen. Zo heb ik er mijn hele leven over gedacht. Er zitten nog heel wat rebellerende slaven in dit team.” (Johnson is geen uitzondering. Toen de Nederlandse journalist Erik Brouwer, auteur van het onlangs verschenen boek De hemel is een basketbalveld, in de kleedkamer van de 76’ers in de buurt van Allen Iverson probeerde te komen, kwam er een man op hem af die hem adviseerde de grote speler niet aan te spreken: “Hij houdt niet zo van blanke journalisten.”)

Rhoden (1958) noemt de NBA vanwege de verhouding tussen de zwarte spelers en de blanke eigenaren een ‘moderne plantage’: zakelijk Amerika betaalt en stelt de regels, en het verdient miljoenen dollars aan de exploitatie van ‘zwarte arbeid’.

Grote zwarte sporters hebben zich opgeworpen als rolmodellen van hun gemeenschap. De bokser Joe Louis bijvoorbeeld, die in de jaren dertig en veertig werd gezien als ‘de zwarte Mozes’, en de honkballer Jackie Robinson, die zwarten hun trots en gevoel van eigenwaarde teruggaf. (‘Say It Loud, I’m Black and I’m Proud,’ krijste James Brown.) Maar de strijd verhardde met de opkomst van de grote bokser Mohammed Ali en met een hele generatie van activisten die afscheid namen van het vreedzame verzet van dominee Martin Luther King: Malcolm X, de Black Panthers, de Black Muslims van The Nation of Islam.

Wie de biografieën van zwarte spelers leest, ziet vrijwel altijd hetzelfde patroon: geboren in een getto, zoon van een heel jonge moeder en weggelopen vader, moeder aan de drank, de drugs of in de prostitutie of alles tegelijk, overleven op straat, wegkomen via muziek of sport, veel geld verdienen en je succes opzichtig etaleren. In een tekst van rapper Notorious B.I.G. heet het:
The streets is a short stop
Either you’re slingin’ crack rock or you got a wicked jumpshot
.”

Een zwarte jongen kan de armoede van het getto op slechts twee manieren ontvluchten: door in drugs te gaan dealen of een dodelijk jumpshot te ontwikkelen en profbasketballer te worden.

Sinds de burgerrechtenbeweging uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw is het leven van zwarte Amerikanen aantoonbaar verbeterd. Terwijl in 1940 nog 75 procent van alle zwarte families onder de armoedegrens leefde, is dat nu nog slechts een kwart. Maar de problemen in met name de grote steden zijn nog groot, en ze blijken een voortdurende bron van ressentiment, haat en anti-blank racisme. En dat blijkt dus ook uit de houding van NBA-spelers.

Maar er zijn ook spelers die het basketbal promoten als een sport die de spelers discipline, zelfvertrouwen en teamgeest bijbrengt, en daarmee de kwaliteiten die nodig zijn om in de samenleving te slagen. Ook benadrukken zij het belang van scholing. Een van de grootste spelers uit de geschiedenis van de NBA, Kareem Abdul-Jabbar, bekeerde zich tot de islam (bij zijn geboorte heette hij Lew Alcindor) omdat het christendom het geloof was geweest waarmee zwarten eronder waren gehouden. Met Malcolm X geloofde hij dat de islam ‘the natural religion for the black man’ was. Maar toen hij de islam tijdens een rondreis door het Midden-Oosten had leren kennen en de Black Muslims zeer gewelddadige acties uitvoerden, koos hij voor vrede en verzoening, en zette hij zijn reputatie en gezag in om het defaitisme in de zwarte gemeenschap te bestrijden. Daaraan verbond hij de oproep aan zwarte jongeren om meer tijd in de bibliotheek door te brengen en minder op het basketbalveld.
(Een oude NBA-regel luidde dat spelers eerst vier jaar college moesten hebben gehad voordat zij in de NBA mochten uitkomen. Die regel werd afgeschaft, met als gevolg dat grote talenten zo vanaf de middelbare school in de NBA kwamen en op zeer jonge leeftijd al miljoenen dollars verdienden. Vorig jaar is de minimumleeftijd weer met één jaar verhoogd, naar negentien jaar, zodat spelers minstens één jaar naar het college moeten.)

Ook een legende als Spencer Haywood durft harde kritiek op de zwarte gemeenschap uit te oefenen. Hij verwijt veel zwarten dat zij zich vooral slachtoffers van blank Amerika voelen en zich daarom modelleren naar de wereld van ‘de dealers, de pooiers, de hoeren en de gangsters’, zonder te beseffen dat zij zelf net zo goed verantwoordelijk zijn voor de slechte situatie waarin zij zich bevinden.
Maar hét rolmodel was natuurlijk Michael Jordan (1963), misschien wel de beste basketballer aller tijden, misschien wel de grootste sportheld uit de Amerikaanse geschiedenis. Jordan, His Royal Airness, won zes titels met de Chicago Bulls (‘The Beatles van het basketball’), sloot miljoenendeals met sponsors als Nike, McDonald’s en Coca-Cola, maar hij sprak zich nooit uit over sociale of politieke kwesties. Met zijn slogans voor Nike (‘Be like Mike’, ‘Just do it’) droeg hij echter wel een belangrijke boodschap uit: de boodschap dat de American Dream bereikbaar is met de juiste instelling, door je best te doen, te studeren, hard te trainen.

De man die Jordan moet opvolgen en moet doen vergeten is een 22-jarig supertalent: LeBron ‘The Chosen One’ James (1984). Anders dan Jordan (wiens vader een goede baan bij de luchtmacht had) groeide James op in een zeer slechte wijk; zijn moeder was zestien toen ze hem baarde en zijn vader heeft hij nooit gekend. Hij verdient inmiddels ruim dertig miljoen dollar per jaar (bijna zes miljoen daarvan is salaris, de rest is afkomstig van sponsors en andere extra inkomsten), en het is zijn vaste voornemen de eerste basketbalmiljardair te worden.

Maar hij is nog niet zo goed als velen denken en hopen. In de derde wedstrijd van de NBA-finale van dit jaar (tussen de San Antonio Spurs en de Cleveland Cavaliers van James) kreeg James de bal met nog een paar seconden op de klok. Op zijn huid gezeten door Bruce Bowen ging James op grote afstand van de basket prachtig de lucht in voor een schot dat de Cavaliers de eerste overwinning in de serie moest brengen. Maar anders dan Jordan in een vergelijkbare situatie miste hij.

Een paar dagen later wonnen de Spurs ook de vierde wedstrijd en daarmee de finale en het kampioenschap. Een van de spelers van de Spurs is Francisco Elson, 31 jaar oud, uit Rotterdam, van Surinaamse afkomst. Wat Rick Smits in 2000 niet lukte met de Indiana Pacers, en Swen Nater niet met de Los Angeles Lakers in 1984, lukte hem wel: het behalen van de kampioensring.

De droom van een carrière in het professionele basketbal had Elson al twintig jaar, en in de manier waarop hij zijn American Dream realiseerde, is hij als opvolger van Jordan niet eens de mindere van James. Op zijn negentiende verliet hij Rotterdam-West (waar zijn oudere broer tijdens een wedstrijd aan een hartstilstand was overleden), ging basketballen bij colleges in Texas en Californië, rijpte vier seizoenen lang in de Spaanse competitie, om in 2003 zijn entree in de NBA te maken – zonder tatoeages, zonder blingbling. Hij speelt nuttig maar onopvallend; hij is lang (2,13 meter) en snel, maar hij knapt vooral het vuile werk op om anderen goed te laten spelen, met name sterspeler Tim Duncan.

Elson was geen grote jongen; bij zijn vorige ploeg, de Denver Nuggets, verdiende hij drie jaar lang het ‘minimumloon’ (360.000 dollar per jaar). Inmiddels heeft hij bij de Spurs een driejarig contract gekregen dat twaalf miljoen dollar waard is. Dat geld zet Elson op de bank, en hij steunt er zijn ouders en zusje in Rotterdam mee.
Elson realiseerde zijn American Dream op eigen kracht, door de zekerheden in Nederland achter zich te laten en zonder enige steun ‘gewoon zijn werk’ te doen – met een trots en een enthousiasme die mijn oude vriend Rich zou hebben herkend en gewaardeerd.

*) Eveneens verschenen in Opinio.

7.6.07

Een kaarsje voor de PvdA

Je kunt van de PvdA zeggen wat je wilt, veel lelijks ook, maar iedereen zou dagelijks een kaarsje voor deze partij moeten opsteken, onder het prevelen van de vrome wens dat de sociaal-democraten toch ook eens het licht zullen gaan zien, overwonnen door de werkelijkheid. Al was het maar vanuit het besef dat er in Nederland nooit iets zal veranderen zolang de PvdA de partij blijft die zij nu is.

Voorlopig blijf je je echter verbazen. Zo heeft een partijcommissie zeer recent een rapport gepresenteerd waarin het grote falen bij de laatste verkiezingen is geanalyseerd. Iets over het opvegen van de scherven. Partijleider Bos heeft alle kritiek snel omarmd, en beterschap beloofd, zodat iedereen op de oude voet verder kan gaan en er over een inhoudelijke koers niet hoeft te worden nagedacht. De passage waarin deze commissie Bos in overweging gaf zich ook eens door kritische adviseurs te laten omringen, werd op het laatste moment geschrapt. Reden voor commissielid Edith Hooge om zich terug te trekken.

Dat lijkt mooi, maar er gaat een lampje branden, of je nu wilt of niet. Edith Hooge is de vrouw of vriendin van Lennart Booij. Hij presenteert nu dat nieuwe Lagerhuis, maar was vroeger actief binnen Niet Nix (opgericht om de PvdA wat op te schudden) en wilde samen met zijn vaste maatje Erik van Bruggen duo-voorzitter van de PvdA worden. Dat lukte niet. Zijn vriend Van Bruggen was een van de hoofdrolspelers in het Mercurius-beraad dat Bos probeerde bij te staan, en de commissie was er nu juist om dat beraad van onkritische adviseurs te beoordelen. Van Bruggen werd dus beoordeeld door de echtgenote of vriendin van zijn vaste partner (nog altijd zijn zij samen actief bij het communicatiebureau BKB).

Maar misschien kan dat allemaal omdat Van Bruggen een zeer bijzondere sociaal-democraat is. In een interview dat hij en Edith Hooge aan Carp gaven, en waarin zij uitlegden hoe druk zij het hebben omdat zij allebei vier dagen per week werken (zó druk dat mevrouw Hooge het hele huishouden en de zorg voor de twee dochters zoveel mogelijk heeft ‘geoutsourced’), zei hij: ‘Mensen vinden dat al snel elitair. Face it, je bent gewoon elite, denk ik dan. Je gaat in je spaarzame vrije tijd toch niet met boodschappen zeulen? Dat is verkeerde zuinigheid.’
Iedereen gaat natuurlijk zelf over dit soort kwesties, maar een abstracte uitspraak over de vervreemding tussen de PvdA en haar oorspronkelijke achterban wordt in zo’n citaat wel erg concreet.

Of de meer verlichte geesten binnen de PvdA aan invloed binnen de partij gaan winnen, zal waarschijnlijk pas blijken in oktober, wanneer de partij in een avondvergadering (maar dat belooft al niet veel goeds) een nieuwe voorzitter gaat kiezen.
Vooralsnog blijft de PvdA de gesloten regentenpartij, losgezongen van de maatschappelijke werkelijkheid, belust op macht, en niet in ideeën maar slechts in zoveel mogelijk kiezers geïnteresseerd. Dat blijkt niet alleen uit de discussies over de verloren verkiezingen van november vorig jaar, maar ook uit de manier waarop de PvdA-top met gemeenteraadslid Ehsan Jami omgaat. Jami is 22 jaar oud, is afkomstig uit Iran, ging na de aanslagen van 11 september 2001 zijn islamitische geloof bestuderen, en kwam tot de conclusie dat dat geloof zo anachronistisch en in die zin ‘achterlijk’ was dat het zijn geloof niet meer kon zijn. Nu heeft een afvallige moslim een groot probleem, omdat hij dan direct gevaar loopt: zijn voormalige geloofsgenoten kunnen zijn afvalligheid niet accepteren.

Jami heeft een comité voor ex-moslims opgericht. Geloofsafval is een integraal onderdeel van het in de Nederlandse Grondwet gewaarborgde recht op godsdienstvrijheid, maar omdat de PvdA vooral bang is dat Jami’s uitspraken de allochtone achterban van de partij zullen vervreemden, hebben ze een begeleidingscommissie ingesteld om Jami een beetje in te tomen.
Niet om de vrijheid van meningsuiting, niet om de vrijheid van geloof, noch ook om de veiligheid van Jami bekommert de sociaal-democratische elite zich, maar om het binden van een allochtone achterban waarvoor deze principes ‘(nog) niet vanzelfsprekend zijn’, zoals Eddy Terstall het formuleerde in een email aan negen prominent PvdA’ers.
Ontsteek een kaars voor het ontwaken van de rode droom van emancipatie en volksverheffing!

*) Een versie van dit stuk is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.

3.6.07

Pas op voor Afshin Ellian!

Het nieuws over de begeleidingscommissie voor Ehsan Jami (PvdA-gemeenteraadslid en oprichter van een comité voor ex-moslims) is deze week in het gezicht van de PvdA geëxplodeerd. Ik vind dat gemeen en onterecht.

De partij heeft het al zo moeilijk, naar het dezer dagen zelf in een reeks van rapporten en pamfletten uitlegt, en nu is er dan ook nog zo’n rechtse journalist van dat NRC Handelsblad die de partij met zijn scoop (in de veel gelezen zaterdagkrant, prominent boven aan pagina drie!) een dolk in de rug steekt.

Laten we het eerst eens over de zaak zelf hebben. Die jongeman Ehsan Jami neemt het op voor ex-moslims. Hij verdedigt hun recht op afvalligheid, en wil ze in bescherming nemen tegen moslims die dat recht niet erkennen en misschien wel eens gekke dingen kunnen uithalen met afvalligen. Heeft de profeet, geprezen zij zijn naam, niet gezegd dat afvalligen moeten worden gedood?

Natuurlijk is dat recht op afvalligheid een integraal onderdeel van het grondwettelijke recht op godsdienstvrijheid. Maar met de PvdA ben ik van mening dat je dat recht een beetje moet relativeren zodra er electorale belangen in het spel zijn. Wij van de PvdA zijn de partij van de uitkeringen en subsidies en daarmee van de allochtonen. Laat zo’n jochie van 22 uit Iran dat nu niet verstieren met staatsrechterlijke pleidooien, hoe zuiver die ook zijn. We hebben toch ook Ella Vogelaar als minister van het multiculturalisme aangesteld om ons te immuniseren tegen aanvallen van links (Femke en Jan)? Het is goed dat een begeleidingscommissie zo’n naïef en jong ventje uitlegt dat machts- en partijpolitiek altijd boven zaken van nationaal belang gaan.

Het is ook goed dat die commissie deze jongeman in bescherming neemt tegen de nefaste invloed van die vreselijke Afshin Ellian. Laten we wel wezen: de PvdA is altijd kritisch over bevoogding en betutteling, maar koestert intern een lange en rijke traditie van paternalisme. Dat moet vooral zo blijven.

Een begeleidingscommissie is een prachtig instrument om aan die traditie gestalte te geven. Het gescheld daarop in die verrekte rechtse media begrijp ik dan ook helemaal niet. Ik zelf word al jarenlang door zo’n commissie begeleid. Op een onbewaakt ogenblik heb ik mij zelf namelijk ook wel eens met die Ellian ingelaten. Ik heb hem zelfs wel eens het eerste exemplaar aangeboden van een boekje dat ik had geschreven.



Goede en brave burgers zijn mij toen te hulp geschoten om mij tegen mijzelf in bescherming te nemen. Want die Ellian was geen economische maar een politieke vluchteling, en dat is een feit dat rechtse mensen nog wel eens willen misbruiken. Toen ze zo vriendelijk waren hem een uitkering te willen geven, verscheen hij in een keurig pak in plaats van in een gescheurde spijkerbroek. En hij heeft ook nog eens drie studies gedaan. Die uitslover! Denkt zeker dat hij beter is dan wij. En nu overlaadt hij ons met pleidooien voor de waarden van de democratische rechtsstaat. Gemene stukjes zijn dat, want ze zijn vooral helder en zakelijk geschreven en daarom zo overtuigend. Hij verslaat er zijn duizenden mee, zelfs een PvdA-raadslid uit Voorschoten (die nog maar 22 jaar oud is en daarom eigenlijk te jong, te onervaren, en te naïef om zo’n functie te kunnen bekleden).

Nee, zoveel werd mij wel duidelijk, dankzij de leden van mijn begeleidingscommissie: die Afshin Ellian (met Radio Bloemendaal op de achtergrond) belichaamt alles waar wij goede, progressieve, netjes-linkse Nederlanders een hekel aan hebben. Ik heb kordaat met hem gebroken. Ik wil hem nooit meer zien, die Ellian!

Ik vind het ook heel flauw, gemeen en beledigend dat mijn vriend Eddy Terstall is weggezet als ‘een halve stasi’. Niks ‘halve stasi’! Een hele stasi! Want toen NRC over zijn activiteiten had bericht, zei hij heel beslist dat hij maar hoopte dat dat Iraanse jongetje niet zelf zijn emails naar de krant had gelekt. ‘Want dat zou zijn positie een stuk lastiger maken!’ Goed zo, zo is het! Mijn vriend Terstall is uit het rechte stasi-hout gesneden, en is zeker geen halve.

En nu we toch aan het lekken zijn: zoals u begrijpt heb ik goede contacten binnen de PvdA. Ik heb dit stukje alvast gemaild aan lastige querulanten als Jos de Beus, Paul Scheffer, Jacques Monasch, Hendrik Jan Schoo en Hans Wansink. Van die Dalrymple-sympathisanten, weet u wel. Ik heb ze gewaarschuwd: dat ik hoogstpersoonlijk mijn begeleidingscommissie op ze af zou sturen wanneer ze het zouden bestaan het voor Ehsan Jami, voor de rechtsstaat, voor de godsdienstvrijheid en voor de vrijheid van meningsuiting zouden opnemen, en daarmee de belangen van de partij, die het (mede dankzij hen) toch al zo moeilijk heeft, zouden schaden! Zo zijn we binnen de PvdA niet met elkaar getrouwd!