Europeanen zijn in de ban van Obama, maar moeten niet vergeten dat het wereldbeeld van de Amerikanen – zelfs Obama inbegrepen - heel wat minder naïef is dan het hunne.
Wat een man is die Obama, en wat ziet McCain groen van jaloezie!
Een analyse van alle peilingen in de Verenigde Staten maakt zo langzamerhand duidelijk dat Obama in november op een comfortabele manier de verkiezingen kan gaan winnen. In de afgelopen twee maanden staat hij consequent op een voorsprong van 4 tot 6 procentpunten. Hij leidt in 26 staten en in het District of Columbia met een totaal van 322 kiesmannen; McCain leidt in 24 staten met een totaal van 216 kiesmannen.
Bovendien heeft Obama inmiddels een foutloze buitenlandse reis achter de rug, bedoeld om de Amerikaanse kiezers duidelijk te maken dat hun land onder zijn leiderschap veilig zal zijn. Hij was in Irak, scoorde een driepunter in een basketbalzaaltje, vloog met generaal Petraeus over Bagdad en sprak met premier Al-Maliki. In Israël en de Palestijnse gebieden sloeg hij zijn arm zowel om de schouders van president Peres als om die van de Palestijnse president Abbas. In Berlijn sprak hij voor een menigte van meer dan 200.000 mensen – Europeanen die oorlogsmoe zijn en snakken naar de veranderingen die deze man belooft.
Obama beweegt zich stijlvol en elegant, cool en kalm, werelds, presidentieel, als een staatsman. Een conservatief-Republikeinse commentator sprak van de jaloezie die ons moet bevangen wanneer we zien hoe Obama in buitenlandse paleizen moeiteloos zijn lange en slanke lichaam in een Louis XVI-stoel drapeert.
Hoe belangrijk de peilingen en de beelden van zijn buitenlandse reis ook zijn, waarschijnlijk nog belangrijker is het gegeven dat Obama ook inhoudelijk de wind mee lijkt te hebben. Het heeft er immers alle schijn van dat het Republikeinse kamp van John McCain posities inneemt – uitgerekend op het terrein van de buitenlandse politiek, het domein waarop McCain als ervaren en beproefde Vietnam-veteraan een natuurlijke en onomstreden voorsprong zou moeten hebben – die steeds meer in de buurt komen van de standpunten van Obama.
Obama riep op om het grote conflict met Iran vooral langs diplomatieke weg op te lossen, en president Bush heeft, met de steun van McCain, deze week de eerste stappen in die richting gezet.
Obama heeft gezegd dat het eigenlijke front in de oorlog tegen het terrorisme niet in Irak ligt maar in Afghanistan, en dat er daarom meer troepen naar Afghanistan moeten. McCain heeft afgelopen week min of meer dezelfde positie ingenomen.
President Bush spreekt sinds kort ineens over een general time horizon waarbinnen de Amerikaanse troepen zich uit Irak moeten terugtrekken. Dat is niet hetzelfde als de concrete termijn van zestien maanden die Obama heeft aangegeven, maar het komt wel in de buurt. Erger nog (voor de Republikeinen): de Iraakse premier Al-Maliki heeft in een interview met Der Spiegel gezegd dat hij het op het grote lijnen eens is met de terugtrekplannen van Obama.
Er lijkt dan maar één conclusie mogelijk: de standpunten van Obama op het terrein van de buitenlandse politiek zijn veel realistischer en redelijker dan tot nog toe is aangenomen. Hij is niet, zoals McCain altijd van hem zegt, de onervaren man die de verkiezingen in november graag koopt met een verlies van de oorlog in Irak.
Geen wonder dus dat het McCain-kamp deze week zuur heeft gereageerd op Obama’s buitenlandse reis. Wat een spijt moet McCain hebben van zijn uitdaging aan het adres van Obama om zelf eens in Irak te gaan kijken, en hoe bitter klonk zijn verwijt dat Obama zijn plaats niet kent en dat hij zelf ook graag een speech in Berlijn zou geven maar dat hij dat pas zal doen als hij president is.
Toch is er weinig reden tot vrolijkheid. Het is leuk om Obama zo vol zelfvertrouwen bezig te zien, maar die façade kan niet verhullen dat Obama toch vooral een opportunist en een leeghoofd is.
Een opportunist omdat zijn plannen voor terugtrekking van de Amerikaanse troepen in Irak gebaseerd is op de sterk verbeterde veiligheidssituatie in het land. Die toegenomen veiligheid is het directe gevolg van de surge, de 30.000 extra troepen die Bush vorig jaar naar Irak heeft gestuurd – met steun van Mccain, maar dwars tegen het verzet van de Obama’s van deze wereld in. Zonder dit succes zou er überhaupt geen sprake van terugtrekking kunnen zijn.
Bovendien wil McCain de terugtrekking van de troepen uitsluitend baseren op de wijze waarop de omstandigheden in Irak zich verder ontwikkelen. Dat wil ook generaal Petraeus, die voortdurend voor ‘maximale flexibiliteit’ pleit. Obama had zijn standpunt over de terugtrekking al ingenomen voordat hij in Irak was geweest, en wil dat standpunt niet afhankelijk maken van de situatie ter plaatse.
Bovendien is Obama het type politicus dat in Nederland door iemand als Rita Verdonk wordt vertegenwoordigd: hun retoriek maakt diepe indruk en wekt bij veel kiezers vertrouwen, maar in feite zeggen ze niets en daarom is de vraag volledig op zijn plaats hoe terecht die diepe indruk en dat vertrouwen is.
Zoals Verdonk in Nederland grossiert in vaagheden over daadkracht (zonder een moment duidelijk te maken waarop die daadkracht zich gaat richten en waarin die zal bestaan), zo rept Obama strijk-en-zet over change (zonder duidelijk te maken wat er moet worden veranderd en waarin die veranderingen zal moeten bestaat), en sprak hij in Berlijn over nieuwe muren die in eensgezindheid – tussen landen, volken en gelovigen, en tussen Amerika en Europa – moeten worden geslecht.
De liberaal Obama had het daarbij over de burdens of global citizenship, en ontmaskerde zichzelf daarbij als een elitaire kosmopoliet die lijkt te vergeten dat hij, om in november werkelijk te winnen, de stem van de gewone man in staten als Pennsylvania moet zien te winnen. En al die Europeanen die in de ban van Obama zijn geraakt omdat hij een meer bescheiden en meer Europees (dat wil zeggen: sociaal-democratisch) Amerika representeert, zullen er achter komen dat dat beeld niet meer dan een projectie is van hun eigen wensen en verlangens. Als Obama wint, wordt hij de leider van een supermacht, die de sheriff van de wereld zal blijven spelen en unilateraal en pre-emptive zal blijven handelen. Europeanen moeten zich realiseren dat Amerikanen hun naïeve wereldbeeld – waarin de geschiedenis en de grote conflicten ten einde zijn gekomen en waarin geen plaats meer is voor heroïek, voor een wereldrijk en voor soevereiniteit – niet delen. Zelfs Obama niet.
*) Deze column verscheen eerder op de NOS-website Amerika Kiest.
25.7.08
24.7.08
Waarom Fortuyn?
Toen ik eind jaren tachtig in Utrecht geschiedenis studeerde, in toen ook al verwarrende tijden, stond er vaak een man voor de collegebanken die gekleed ging in een zwarte broek en een zwarte trui, grote witte basketbalschoenen droeg en tijdens het roken van minimaal één pakje Peter Stuyvesant in prachtige colleges uitlegde hoe de wereld in elkaar zat.
Die man werd later heel beroemd...
Lees de rest van deze column in Elsevier van deze week. Abonneren kan hier.
Die man werd later heel beroemd...
Lees de rest van deze column in Elsevier van deze week. Abonneren kan hier.
23.7.08
Democratie en de grote economie
Kiezers moeten zich niet als vragende consumenten maar als actieve en zelfbewuste burgers opstellen, betoogt Gert van Dijk in een essay waarin hij de relevantie van het coöperatieve denken voor enkele actuele kwesties uitlegt.
De Nederlandse bevolking heeft ruim drie jaar geleden ‘nee’ gezegd tegen een Europese Grondwet. Na dat Nederlandse (en Franse) ‘nee’ hebben de Europese regeringsleiders de verdragstekst enigszins herzien door enkele symbolen te schrappen en het resultaat niet langer een Grondwet maar een Verdrag (van Lissabon) genoemd. Vervolgens hebben de meeste regeringen gezegd dat zij dit resultaat niet opnieuw via een referendum aan de bevolking wilden voorleggen. De parlementen zouden de tekst beoordelen.
Zo is het in Nederland ook gebeurd. Eerst de Tweede en daarna de Eerste Kamer hebben het Verdrag van Lissabon onlangs geratificeerd. Tegelijkertijd werd via opiniepeilingen duidelijk dat een overduidelijke meerderheid van de Nederlandse bevolking opnieuw ‘nee’ tegen het nieuwe Verdrag zou hebben gezegd. De Ieren, die in een referendum wel hun zegje mochten doen, hebben het Verdrag inmiddels met een veto getroffen, en het is nu aan de Franse president Sarkozy om als voorzitter van de Europese Unie een oplossing uit deze situatie te vinden – waarbij BBC-columnist Dymond al heeft gesuggereerd dat de EU de Ieren het beste een goed glas whisky en revolver kan aanbieden met het verzoek de eer aan zichzelf te houden.
Wanneer politieke leiders een agenda tegen de wens van de bevolking in doorzetten, kan het niet anders of die buiten spel gezette bevolking blijft achter met een vaag gevoel van onbehagen. Politieke beslissingen worden dan iets wat burgers ‘overkomt’, zonder dat ze de kans hebben gehad het daar met elkaar over te hebben. Het onbehagen bij burgers bestaat vooral in het onbestemde maar ongemakkelijke gevoel dat zij zeggenschap kwijt raken, en in toenemende mate onmachtige pionnen worden in grote processen die goedpraters plegen aan te duiden met een term als de ‘onvermijdelijke globalisering’.
Die retoriek over onvermijdelijkheid en mondialisering speelde ook een rol bij de buitenlandse overname van ABN AMRO. De grote economie houd je niet tegen, zo heette het. Of grote Nederlandse bedrijven als Stork, Fokker, Philips, ABN AMRO of Schiphol in Nederlandse handen zijn en blijven, was dan ook onbelangrijk. We zijn nu eenmaal primair een handelsnatie en als de verkoop van een bedrijf lucratief is, doen we dat gewoon. En als er al protesten komen tegen de verkwanseling van Nederlands erfgoed of tegen het verdwijnen van Nederland als financieel centrum, gaat de minister van Financiën achter een microfoon staan en zegt dat hij ondubbelzinnige ‘randvoorwaarden’ ten aanzien van de vestigingsplaats van het hoofdkantoor of de werkgelegenheid op korte termijn heeft bedongen. En daar blijft het dan bij.
Of al deze ontwikkelingen zo dwingend en onvermijdelijk zijn, staat echter nog te bezien. Zo af en toe worden alternatieven gepresenteerd, die dan niet bestaan in pleidooien voor een renationalisatie van de landelijke economie, maar wel in een pleidooi voor ‘een renationalisatie van het democratische dispuut’, met – in dit geval – de coöperatieve cultuur als inspiratiebron. Inzet daarbij is om onze grip en invloed op de economie en de overheid te heroveren.
Gert van Dijk, hoogleraar aan de universiteit van Wageningen en aan Nyenrode en van 1990 tot 2008 directeur van de Nationale Coöperatieve Raad (NCR), heeft vorige maand bij zijn afscheid een essay gepubliceerd (samen met de journalist Leo Klep) waarin hij probeert duidelijk te maken waarin het blijvende belang van het coöperatieve model gelegen is. Coöperaties, zo legt Van Dijk uit, zijn de laatste grote bedrijven die nog geheel in Nederlandse handen zijn. Bovendien vormen coöperaties democratische gemeenschappen waarbij de zeggenschap bij de leden berust. Ze varen in konvooi maar blijven baas over hun eigen schip, en over de koers van het konvooi. De vereniging van leden ziet niet alleen toe op goed bestuur maar formuleert ook de doelstelling van de onderneming.
Het woord ‘coöperatie’ zal bij de meeste mensen niet direct concrete associaties oproepen. Anderen zullen denken aan het CDA, de Rabobank, Campina-melk, groente- en bloemenveilingen en Univé. Dat is allemaal juist. Coöperaties zijn een vorm van zelforganisatie van vooral producenten (boeren bijvoorbeeld die hun melk willen afzetten) die door samenwerking bij de aan- en verkoop van producten hun economische macht willen vergroten. Hun motivatie was ‘liberaal’: het ging om ‘welbegrepen eigenbelang’, om het voor jezelf opkomen, en als je dat in je eentje niet goed genoeg kunt, doe je dat in samenwerking met anderen. De leden zijn mede-eigenaren en tegelijk de voornaamste zakenpartners van de coöperatie en zijn daarom direct betrokken bij het beleid van de organisatie. Het is een organisatievorm die vooral in Nederland heeft gefloreerd. Er is een Nationale Coöperatieve Raad waarbij de meeste coöperatieve ondernemingen zijn aangesloten, en er zijn in Tilburg en Wageningen leerstoelen waaraan ‘coöperatief recht’ kan worden gestudeerd.
Het punt is niet alleen dat coöperaties nog altijd grote en machtige ondernemingen zijn die een netwerk vormen dat door het CDA zorgvuldig wordt gekoesterd, maar ook dat het concept dat eraan ten grondslag ligt, nog altijd relevant blijft voor de discussie over de mondialisering van de economie en de kloof tussen burgers en politiek. Een coöperatie is immers niet alleen een onderneming die is opgericht om ervoor te zorgen dat de leden zoveel mogelijk winst op hun producten maken, maar ook een vereniging waarin de leden via hun interne democratie een buffer tegen de markt vormen. Samen bepalen zij hun eigen doelstellingen en formuleren daarmee de eigen voorwaarden waaronder zij willen produceren (waar, wat en hoe).
Zo zou ook onze democratie moeten functioneren als een buffer om in onderlinge samenspraak een aantal ‘eigen voorwaarden’ te handhaven. Wanneer de bestuurders die cultuur verwaarlozen, en de volksvertegenwoordigers te dicht tegen die bestuurders aankruipen – een recente klacht van vice-voorzitter Tjeenk Willink van de Raad van State, die Gert van Dijk volledig overneemt – kunnen die bestuurders voor rare verrassingen komen te staan. Zij hebben dan niet meer in de gaten wat er gaande is en worden dan overrompeld door het ‘nee’ tegen de Grondwet en de opkomst van Fortuyn, Wilders en Verdonk.
Maar de democratie wordt niet alleen bedreigd en ondermijnd door bestuurders die zich als CEO’s gaan dragen en niet meer luisteren naar wat er op het grondvlak gebeurt. Er dreigt ook een andere vermarkting van de politiek, die als het ware door die eerdere vermarkting wordt opgeroepen. In een democratie gebruiken burgers hun stem en invloed (voice) in maatschappelijke discussies. Maar als die stem niet wordt gehoord, veranderen ze van burgers in consumenten: ze eisen van de overheid dat het als professioneel bedrijf levert wat de ‘kiezersmarkt’ vraagt. Politici gaan dat dan ook beloven (Verdonk) of tonen zich verongelijkt (Balkenende) wanneer de burger ontevreden is met de producten die worden geleverd. En op den duur, aldus Gert van Dijk, wordt de kiezer klant-af. Omdat hij niet weg kan, gaat hij zweven. ‘Het consumentistische exit-mechanisme wint het van de inzet van de democratische voice.’
Waar het uiteindelijk op aan komt, is een mentaliteitsverandering: consumenten moeten veranderen in actieve burgers die het gevoel hebben samen voor iets te staan en zich daar ook voor willen inspannen. ‘Niet als vragende consument maar als actieve burger die samenwerkt met anderen om iets te bereiken of overeind te houden. Binnen, dankzij en ondanks de grote economie.’
Het essay van Gert van Dijk is een verrassende bijdrage aan een al langer slepend debat over representatie, democratie en goed bestuur. De originele invalshoek is zonder meer verhelderend en de conclusies zeer behartigenswaardig. Want zelfbewuste burgers willen door niets of niemand in een situatie worden gemanoeuvreerd waarin whisky en een revolver het enige alternatief worden.
Recensie van: Gert van Dijk (i.s.m. Leo Klep), Democratie en de grote economie, NCR € 15
*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.
De Nederlandse bevolking heeft ruim drie jaar geleden ‘nee’ gezegd tegen een Europese Grondwet. Na dat Nederlandse (en Franse) ‘nee’ hebben de Europese regeringsleiders de verdragstekst enigszins herzien door enkele symbolen te schrappen en het resultaat niet langer een Grondwet maar een Verdrag (van Lissabon) genoemd. Vervolgens hebben de meeste regeringen gezegd dat zij dit resultaat niet opnieuw via een referendum aan de bevolking wilden voorleggen. De parlementen zouden de tekst beoordelen.
Zo is het in Nederland ook gebeurd. Eerst de Tweede en daarna de Eerste Kamer hebben het Verdrag van Lissabon onlangs geratificeerd. Tegelijkertijd werd via opiniepeilingen duidelijk dat een overduidelijke meerderheid van de Nederlandse bevolking opnieuw ‘nee’ tegen het nieuwe Verdrag zou hebben gezegd. De Ieren, die in een referendum wel hun zegje mochten doen, hebben het Verdrag inmiddels met een veto getroffen, en het is nu aan de Franse president Sarkozy om als voorzitter van de Europese Unie een oplossing uit deze situatie te vinden – waarbij BBC-columnist Dymond al heeft gesuggereerd dat de EU de Ieren het beste een goed glas whisky en revolver kan aanbieden met het verzoek de eer aan zichzelf te houden.
Wanneer politieke leiders een agenda tegen de wens van de bevolking in doorzetten, kan het niet anders of die buiten spel gezette bevolking blijft achter met een vaag gevoel van onbehagen. Politieke beslissingen worden dan iets wat burgers ‘overkomt’, zonder dat ze de kans hebben gehad het daar met elkaar over te hebben. Het onbehagen bij burgers bestaat vooral in het onbestemde maar ongemakkelijke gevoel dat zij zeggenschap kwijt raken, en in toenemende mate onmachtige pionnen worden in grote processen die goedpraters plegen aan te duiden met een term als de ‘onvermijdelijke globalisering’.
Die retoriek over onvermijdelijkheid en mondialisering speelde ook een rol bij de buitenlandse overname van ABN AMRO. De grote economie houd je niet tegen, zo heette het. Of grote Nederlandse bedrijven als Stork, Fokker, Philips, ABN AMRO of Schiphol in Nederlandse handen zijn en blijven, was dan ook onbelangrijk. We zijn nu eenmaal primair een handelsnatie en als de verkoop van een bedrijf lucratief is, doen we dat gewoon. En als er al protesten komen tegen de verkwanseling van Nederlands erfgoed of tegen het verdwijnen van Nederland als financieel centrum, gaat de minister van Financiën achter een microfoon staan en zegt dat hij ondubbelzinnige ‘randvoorwaarden’ ten aanzien van de vestigingsplaats van het hoofdkantoor of de werkgelegenheid op korte termijn heeft bedongen. En daar blijft het dan bij.
Of al deze ontwikkelingen zo dwingend en onvermijdelijk zijn, staat echter nog te bezien. Zo af en toe worden alternatieven gepresenteerd, die dan niet bestaan in pleidooien voor een renationalisatie van de landelijke economie, maar wel in een pleidooi voor ‘een renationalisatie van het democratische dispuut’, met – in dit geval – de coöperatieve cultuur als inspiratiebron. Inzet daarbij is om onze grip en invloed op de economie en de overheid te heroveren.
Gert van Dijk, hoogleraar aan de universiteit van Wageningen en aan Nyenrode en van 1990 tot 2008 directeur van de Nationale Coöperatieve Raad (NCR), heeft vorige maand bij zijn afscheid een essay gepubliceerd (samen met de journalist Leo Klep) waarin hij probeert duidelijk te maken waarin het blijvende belang van het coöperatieve model gelegen is. Coöperaties, zo legt Van Dijk uit, zijn de laatste grote bedrijven die nog geheel in Nederlandse handen zijn. Bovendien vormen coöperaties democratische gemeenschappen waarbij de zeggenschap bij de leden berust. Ze varen in konvooi maar blijven baas over hun eigen schip, en over de koers van het konvooi. De vereniging van leden ziet niet alleen toe op goed bestuur maar formuleert ook de doelstelling van de onderneming.
Het woord ‘coöperatie’ zal bij de meeste mensen niet direct concrete associaties oproepen. Anderen zullen denken aan het CDA, de Rabobank, Campina-melk, groente- en bloemenveilingen en Univé. Dat is allemaal juist. Coöperaties zijn een vorm van zelforganisatie van vooral producenten (boeren bijvoorbeeld die hun melk willen afzetten) die door samenwerking bij de aan- en verkoop van producten hun economische macht willen vergroten. Hun motivatie was ‘liberaal’: het ging om ‘welbegrepen eigenbelang’, om het voor jezelf opkomen, en als je dat in je eentje niet goed genoeg kunt, doe je dat in samenwerking met anderen. De leden zijn mede-eigenaren en tegelijk de voornaamste zakenpartners van de coöperatie en zijn daarom direct betrokken bij het beleid van de organisatie. Het is een organisatievorm die vooral in Nederland heeft gefloreerd. Er is een Nationale Coöperatieve Raad waarbij de meeste coöperatieve ondernemingen zijn aangesloten, en er zijn in Tilburg en Wageningen leerstoelen waaraan ‘coöperatief recht’ kan worden gestudeerd.
Het punt is niet alleen dat coöperaties nog altijd grote en machtige ondernemingen zijn die een netwerk vormen dat door het CDA zorgvuldig wordt gekoesterd, maar ook dat het concept dat eraan ten grondslag ligt, nog altijd relevant blijft voor de discussie over de mondialisering van de economie en de kloof tussen burgers en politiek. Een coöperatie is immers niet alleen een onderneming die is opgericht om ervoor te zorgen dat de leden zoveel mogelijk winst op hun producten maken, maar ook een vereniging waarin de leden via hun interne democratie een buffer tegen de markt vormen. Samen bepalen zij hun eigen doelstellingen en formuleren daarmee de eigen voorwaarden waaronder zij willen produceren (waar, wat en hoe).
Zo zou ook onze democratie moeten functioneren als een buffer om in onderlinge samenspraak een aantal ‘eigen voorwaarden’ te handhaven. Wanneer de bestuurders die cultuur verwaarlozen, en de volksvertegenwoordigers te dicht tegen die bestuurders aankruipen – een recente klacht van vice-voorzitter Tjeenk Willink van de Raad van State, die Gert van Dijk volledig overneemt – kunnen die bestuurders voor rare verrassingen komen te staan. Zij hebben dan niet meer in de gaten wat er gaande is en worden dan overrompeld door het ‘nee’ tegen de Grondwet en de opkomst van Fortuyn, Wilders en Verdonk.
Maar de democratie wordt niet alleen bedreigd en ondermijnd door bestuurders die zich als CEO’s gaan dragen en niet meer luisteren naar wat er op het grondvlak gebeurt. Er dreigt ook een andere vermarkting van de politiek, die als het ware door die eerdere vermarkting wordt opgeroepen. In een democratie gebruiken burgers hun stem en invloed (voice) in maatschappelijke discussies. Maar als die stem niet wordt gehoord, veranderen ze van burgers in consumenten: ze eisen van de overheid dat het als professioneel bedrijf levert wat de ‘kiezersmarkt’ vraagt. Politici gaan dat dan ook beloven (Verdonk) of tonen zich verongelijkt (Balkenende) wanneer de burger ontevreden is met de producten die worden geleverd. En op den duur, aldus Gert van Dijk, wordt de kiezer klant-af. Omdat hij niet weg kan, gaat hij zweven. ‘Het consumentistische exit-mechanisme wint het van de inzet van de democratische voice.’
Waar het uiteindelijk op aan komt, is een mentaliteitsverandering: consumenten moeten veranderen in actieve burgers die het gevoel hebben samen voor iets te staan en zich daar ook voor willen inspannen. ‘Niet als vragende consument maar als actieve burger die samenwerkt met anderen om iets te bereiken of overeind te houden. Binnen, dankzij en ondanks de grote economie.’
Het essay van Gert van Dijk is een verrassende bijdrage aan een al langer slepend debat over representatie, democratie en goed bestuur. De originele invalshoek is zonder meer verhelderend en de conclusies zeer behartigenswaardig. Want zelfbewuste burgers willen door niets of niemand in een situatie worden gemanoeuvreerd waarin whisky en een revolver het enige alternatief worden.
Recensie van: Gert van Dijk (i.s.m. Leo Klep), Democratie en de grote economie, NCR € 15
*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.
17.7.08
Eerste Elsevier-column
In de Elsevier van deze week(nr. 29, 19 juli 2008) staat mijn eerste column. Die begint als volgt:
Onontgonnen land
Het politieke seizoen is weer voorbij. Ministers vegen de laatste zweetdruppels van hun aangezicht, Kamerleden gaan met reces en Nederland pakt zijn koffers. En als we straks van onze vakanties terugkeren en de alledaagsheid haar gewone sleur herneemt, zal alles precies zo zijn gebleven als we het achterlieten. Maar de gedachte dat alles bij hetzelfde blijft, is veelal de conclusie van een oppervlakkige waarneming.....
Lees de rest in Elsevier. Abonneren kan hier.
Onontgonnen land
Het politieke seizoen is weer voorbij. Ministers vegen de laatste zweetdruppels van hun aangezicht, Kamerleden gaan met reces en Nederland pakt zijn koffers. En als we straks van onze vakanties terugkeren en de alledaagsheid haar gewone sleur herneemt, zal alles precies zo zijn gebleven als we het achterlieten. Maar de gedachte dat alles bij hetzelfde blijft, is veelal de conclusie van een oppervlakkige waarneming.....
Lees de rest in Elsevier. Abonneren kan hier.
14.7.08
Benauwende wolk
Nu voor vele Nederlanders de hinderlijke werkonderbreking tussen de meivakanties en de grote zomervakantie ook weer achter de rug is, en nu ook de leden van de Tweede Kamer weer van acht weken ‘reces’ gaan genieten, is een aangelegen moment aangebroken om eens op het achterliggende parlementaire jaar terug te kijken.
Dat jaar heeft grotendeels in het teken gestaan van Geert Wilders en zijn Fitna-film, of beter: van de pogingen van kabinetsleden, Kamerleden en andere politici om de verwachte schade die deze film zou aanrichten, bij voorbaat te voorkomen. Angst voor mogelijke schade die de vrije meningsuiting zou kunnen aanrichten – oftewel: de angst dat er ergens moslims zouden kunnen zijn die wel eens heel boos zouden kunnen worden over iemand die hier iets zegt, schrijft of tekent – regeerde ook elders. Premier Balkenende spande een bodemprocedure tegen het weekblad Opinio aan (want een daarin gepubliceerde pastische zou ‘buitenlandse groeperingen’ wel eens op verkeerde gedachten kunnen brengen), cartoonist ‘Gregorius Nekschot’ werd stevig verhoord en acht van zijn tekeningen werden van internet verwijderd, en de beheerders van de websites van HoeiBoei en GeenStijl werden gesommeerd zich op het politiebureau te melden.
Het is triest wanneer een land geregeerd wordt door mensen die zich de oude waarheid niet meer herinneren die zegt dat je te allen tijde de vrijheid van meningsuiting moet verdedigen – niet omdat er nou zoveel goeds uit die vrijheid voortkomt, maar omdat de verdediging van die vrijheid veel kwaads voorkomt.
Maar deze gezichtsbepalende agenda tégen het vrije woord zou ons bijna doen vergeten dat dit kabinet Balkenende-IV tot nog toe vooral ook in het teken van nog een agenda heeft gestaan: een agenda van belastingverhogingen en van ongebreidelde disciplineerzucht.
Natuurlijk bedoelt dit kabinet het goed met ons. Het wil ons niet alleen tegen moslimtoorn en islamitisch geweld beschermen maar vooral ook tegen onszelf. Het weet veel beter wat goed voor ons is dan wij zelf. Want wij vervuilen maar, en zuipen maar en roken maar, en vadertje staat komt ons nu op het goede pad helpen. Meester-betuttelaar Klink heeft ervoor gezorgd dat wij in cafés en restaurants niet meer mogen roken. En nu gaat Klink – van huis uit toch een goede hervormde jongen – ons ook nog eens dwingen om meer appels te gaan eten.
We zijn extra belasting gaan betalen op de verpakking van onze melk en ons bier, op ‘milieuonvriendelijke auto’s’, op de uitstoot van fijnstof, op het rijden in een leaseauto, op brandstof, op rookwaren en alcohol, op de eigen woning en op onze vliegtickets. De verkeersboetes gingen omhoog en de btw gaat omhoog.
Vóór het aantreden van dit kabinet bestond nog vrij algemeen de overtuiging dat teveel uitkeringen, te weinig veiligheid en teveel immigratie een probleem vormden. Die opvatting is inmiddels volledig losgelaten. Minister Koenders en staatssecretaris Albayrak willen extra Afrikanen naar Nederland halen in de hoop dat die straks, als ze eenmaal terug in Afrika zijn, daar aan ontwikkelingshulp gaan doen. Staatssecretaris Aboutaleb wil een automatische aanvullende uitkering geven aan mensen die geen recht hebben op een volledige AOW-uitkering.
Over Nederland hangt sinds het aantreden van dit kabinet een benauwende wolk van bedilzucht en lastenverhogingen.
De coalitie heeft de eindstreep van het politieke jaar gehaald door heikele onderwerpen als de embryoselectie en het ontslagrecht via ingenieuze verdwijntrucs van de agenda af te voeren. Het is echter nog maar de vraag hoe solide deze coalitie werkelijk is. De PvdA voelt er voor om de voorgestelde btw-verhoging van 19 naar 20 procent te schrappen. Het CDA wil dat juist niet omdat het de WW-premie met behulp van deze lastenverhoging wil schrappen. Het CDA wil daarmee dus de belasting op arbeid verlagen en daarmee het verschil tussen werken en niet werken groter maken. Maar de PvdA begrijpt dat de minima die niet werken daarmee relatief zullen achter blijven, en heeft geen zin zo’n maatregel tegen de honende kritiek van de concurrentie van de SP in te verkopen.
De drie hoge colleges van staat (de Rekenkamer, de Raad van State en de Nationale Ombudsman) hebben dit kabinet in de afgelopen periode terecht bekritiseerd: het denkt zonder het volk voor het volk te kunnen regeren.
Pas altijd op voor politici die zeggen dat ze je namens de overheid willen helpen.
*) Verschenen als column in Binnenlands Bestuur.
Dat jaar heeft grotendeels in het teken gestaan van Geert Wilders en zijn Fitna-film, of beter: van de pogingen van kabinetsleden, Kamerleden en andere politici om de verwachte schade die deze film zou aanrichten, bij voorbaat te voorkomen. Angst voor mogelijke schade die de vrije meningsuiting zou kunnen aanrichten – oftewel: de angst dat er ergens moslims zouden kunnen zijn die wel eens heel boos zouden kunnen worden over iemand die hier iets zegt, schrijft of tekent – regeerde ook elders. Premier Balkenende spande een bodemprocedure tegen het weekblad Opinio aan (want een daarin gepubliceerde pastische zou ‘buitenlandse groeperingen’ wel eens op verkeerde gedachten kunnen brengen), cartoonist ‘Gregorius Nekschot’ werd stevig verhoord en acht van zijn tekeningen werden van internet verwijderd, en de beheerders van de websites van HoeiBoei en GeenStijl werden gesommeerd zich op het politiebureau te melden.
Het is triest wanneer een land geregeerd wordt door mensen die zich de oude waarheid niet meer herinneren die zegt dat je te allen tijde de vrijheid van meningsuiting moet verdedigen – niet omdat er nou zoveel goeds uit die vrijheid voortkomt, maar omdat de verdediging van die vrijheid veel kwaads voorkomt.
Maar deze gezichtsbepalende agenda tégen het vrije woord zou ons bijna doen vergeten dat dit kabinet Balkenende-IV tot nog toe vooral ook in het teken van nog een agenda heeft gestaan: een agenda van belastingverhogingen en van ongebreidelde disciplineerzucht.
Natuurlijk bedoelt dit kabinet het goed met ons. Het wil ons niet alleen tegen moslimtoorn en islamitisch geweld beschermen maar vooral ook tegen onszelf. Het weet veel beter wat goed voor ons is dan wij zelf. Want wij vervuilen maar, en zuipen maar en roken maar, en vadertje staat komt ons nu op het goede pad helpen. Meester-betuttelaar Klink heeft ervoor gezorgd dat wij in cafés en restaurants niet meer mogen roken. En nu gaat Klink – van huis uit toch een goede hervormde jongen – ons ook nog eens dwingen om meer appels te gaan eten.
We zijn extra belasting gaan betalen op de verpakking van onze melk en ons bier, op ‘milieuonvriendelijke auto’s’, op de uitstoot van fijnstof, op het rijden in een leaseauto, op brandstof, op rookwaren en alcohol, op de eigen woning en op onze vliegtickets. De verkeersboetes gingen omhoog en de btw gaat omhoog.
Vóór het aantreden van dit kabinet bestond nog vrij algemeen de overtuiging dat teveel uitkeringen, te weinig veiligheid en teveel immigratie een probleem vormden. Die opvatting is inmiddels volledig losgelaten. Minister Koenders en staatssecretaris Albayrak willen extra Afrikanen naar Nederland halen in de hoop dat die straks, als ze eenmaal terug in Afrika zijn, daar aan ontwikkelingshulp gaan doen. Staatssecretaris Aboutaleb wil een automatische aanvullende uitkering geven aan mensen die geen recht hebben op een volledige AOW-uitkering.
Over Nederland hangt sinds het aantreden van dit kabinet een benauwende wolk van bedilzucht en lastenverhogingen.
De coalitie heeft de eindstreep van het politieke jaar gehaald door heikele onderwerpen als de embryoselectie en het ontslagrecht via ingenieuze verdwijntrucs van de agenda af te voeren. Het is echter nog maar de vraag hoe solide deze coalitie werkelijk is. De PvdA voelt er voor om de voorgestelde btw-verhoging van 19 naar 20 procent te schrappen. Het CDA wil dat juist niet omdat het de WW-premie met behulp van deze lastenverhoging wil schrappen. Het CDA wil daarmee dus de belasting op arbeid verlagen en daarmee het verschil tussen werken en niet werken groter maken. Maar de PvdA begrijpt dat de minima die niet werken daarmee relatief zullen achter blijven, en heeft geen zin zo’n maatregel tegen de honende kritiek van de concurrentie van de SP in te verkopen.
De drie hoge colleges van staat (de Rekenkamer, de Raad van State en de Nationale Ombudsman) hebben dit kabinet in de afgelopen periode terecht bekritiseerd: het denkt zonder het volk voor het volk te kunnen regeren.
Pas altijd op voor politici die zeggen dat ze je namens de overheid willen helpen.
*) Verschenen als column in Binnenlands Bestuur.
Columnist bij Elsevier
Vanaf deze week ben ik de nieuwe politiek columnist van het weekblad Elsevier. De Elsevier-columns zullen alleen in de wekelijkse papieren Elsevier en dus niet op deze website verschijnen.
Op de website van Elsevier staat vanaf vanmiddag het volgende persbericht:
Dr. Bart Jan Spruyt politiek columnist Elsevier
De historicus Bart Jan Spruyt (44) wordt de nieuwe politiek columnist van het weekblad Elsevier. In die hoedanigheid volgt hij schrijver Leon de Winter op, die begin 2008 met zijn column stopte. Andere voorgangers van Spruyt zijn de huidige CDA-senator Hans Hillen en wijlen Pim Fortuyn.
Spruyts eerste Elsevier-column staat in de uitgave van 19 juli aanstaande.
Bart Jan Spruyt werd op 29 januari 1964 in Ridderkerk geboren, volgde het gymnasium in Rotterdam en studeerde geschiedenis in Utrecht en Leiden. In de laatste stad promoveerde hij in 1996. Zijn proefschrift handelt over het begin van het Erasmiaanse humanisme in Nederland.
Van 1994 tot 2002 was hij als (politiek) journalist verbonden aan het Reformatorisch Dagblad. Van 2002 tot 2006 was hij mede-oprichter en directeur van de conservatieve Edmund Burke Stichting. De eerste helft van 2006 was adviseur van de stichting Groep Wilders, waarna hij terugkeerde naar de journalistiek als adjunct-hoofdredacteur van het weekblad Opinio.
Elsevier-hoofdredacteur Arendo Joustra zegt zich op de bijdragen van Spruyt te verheugen. ‘Bart Jan Spruyt behoort tot een nieuwe generatie opinieleiders en heeft zich onderscheiden als een eigenzinnige, erudiete denker. Eentje die zeer betrokken is bij de ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving en tegen de stroom in durft te roeien. Daarmee past hij naadloos in de traditie van Elsevier-columnisten.’
Spruyt is auteur van onder meer De toekomst van de stad, De crisis in Nederland en het conservatieve antwoord en Lof van het conservatisme.
Op de website van Elsevier staat vanaf vanmiddag het volgende persbericht:
Dr. Bart Jan Spruyt politiek columnist Elsevier
De historicus Bart Jan Spruyt (44) wordt de nieuwe politiek columnist van het weekblad Elsevier. In die hoedanigheid volgt hij schrijver Leon de Winter op, die begin 2008 met zijn column stopte. Andere voorgangers van Spruyt zijn de huidige CDA-senator Hans Hillen en wijlen Pim Fortuyn.
Spruyts eerste Elsevier-column staat in de uitgave van 19 juli aanstaande.
Bart Jan Spruyt werd op 29 januari 1964 in Ridderkerk geboren, volgde het gymnasium in Rotterdam en studeerde geschiedenis in Utrecht en Leiden. In de laatste stad promoveerde hij in 1996. Zijn proefschrift handelt over het begin van het Erasmiaanse humanisme in Nederland.
Van 1994 tot 2002 was hij als (politiek) journalist verbonden aan het Reformatorisch Dagblad. Van 2002 tot 2006 was hij mede-oprichter en directeur van de conservatieve Edmund Burke Stichting. De eerste helft van 2006 was adviseur van de stichting Groep Wilders, waarna hij terugkeerde naar de journalistiek als adjunct-hoofdredacteur van het weekblad Opinio.
Elsevier-hoofdredacteur Arendo Joustra zegt zich op de bijdragen van Spruyt te verheugen. ‘Bart Jan Spruyt behoort tot een nieuwe generatie opinieleiders en heeft zich onderscheiden als een eigenzinnige, erudiete denker. Eentje die zeer betrokken is bij de ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving en tegen de stroom in durft te roeien. Daarmee past hij naadloos in de traditie van Elsevier-columnisten.’
Spruyt is auteur van onder meer De toekomst van de stad, De crisis in Nederland en het conservatieve antwoord en Lof van het conservatisme.
11.7.08
Scheuren in Obama's masker
In een eerdere column heb ik al eens aangegeven hoe ik tegenover de huidige presidentsverkiezingen sta. Als conservatieve ‘republikein’ was ik in 2000 voor Bush, in 2004 was ik dat opnieuw – zij het met beduidend minder enthousiasme dan vier jaar eerder. Dit jaar voel ik me veel minder betrokken dan bij voorgaande verkiezingen. Dat komt, denk ik, omdat ik John McCain als persoon een indrukwekkende man vind, maar weinig vertrouwen in hem heb als politicus.
(Fred Thompson was mijn man – de bij voorbaat kansloze kandidaat, die weliswaar een uitstekend programma had, maar thuis ging zitten wachten tot het volk hem zou roepen. Zo hoort het eigenlijk, maar je komt er in de moderne politiek natuurlijk niet veel verder mee.)
McCain mocht en mag van mij winnen – met een (waarschijnlijk groeiende) Democratische meerderheid in het Congres tegenover zich, kan hij weinig kwaad. Die situatie is wat mij betreft bijna ideaal: een uitvoerende macht die door de tegenmacht van de volksvertegenwoordiging bijna niets kan verrichten.
De staat – aldus de libertaire essayist Albert Jay Nock (1870 – 1945), een van mijn favoriete schrijvers – is immers de vijand, en niets is zo gevaarlijk en ongewenst als een staat met dienaren die op je af komen en zeggen: ‘Hé, ik ben van de regering en ik ben hier om je te helpen!’
McCain mag wat mij betreft ook verliezen, en dan liefst ook met een landslide. Zo’n nederlaag zou voor veel conservatieven de wake up call kunnen zijn die hen uit de sluimer van hun gekoesterde herinneringen aan de gloriejaren onder Ronald Reagan opwekt en hen doet inzien dat de tijden veranderd zijn en dat die tijden om een nieuwe agenda vragen.
Eén van de beste columnisten in de Verenigde Staten – David Brooks van de New York Times – heeft de contouren van die agenda al eens geschetst, en jonge honden als Ross Douthat en Reihan Salam hebben zelfs een heel boek gewijd aan de vraag hoe de Grand Old Party zich tot een Grand New Party kan ontwikkelen.
Adoratie
Alhoewel ik er rekening mee houd dat McCain in november inderdaad verliest, en er dan een lange periode van Democratische dominantie zal aanbreken (vergelijkbaar met de periode van Republikeinse dominantie sinds het begin van de jaren tachtig), maak ik me in toenemende mate zorgen over het alternatief Barack Obama.
Obama is uitgegroeid tot een idool van verandering, die niet alleen in de Verenigde Staten, maar vooral ook in Europa gevoelens van adoratie en ongebreideld enthousiasme oproept. Dat is begrijpelijk, omdat veel mensen snakken naar het einde van de periode-Bush.
Maar zal Obama een goede president zijn? Er zijn soms uitspraken die hoopvol stemmen. Zo laat hij niet na zwarte vaders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. ‘De verantwoordelijkheid eindigt niet bij de verwekking’, zei hij in een speech op vaderdag.
Bij oude zwarte leiders als de vervelende Jesse Jackson (66) roept dat verzet op. In een uitzending van Fox News zei Jackson afgelopen zondag dat Obama ‘uit de hoogte doet’ tegenover de zwarte bevolking, om daaraan toe te voegen: ‘Ik wil zijn ballen er af snijden’.
Jackson zei het op fluistertoon, en in de veronderstelling dat de microfoon nog niet open stond. Maar dat was wel het geval en een relletje was geboren. Jackson heeft inmiddels zijn excuses aangeboden, maar wel gezegd dat hij van Obama verwacht dat hij niet de persoonlijke verantwoordelijkheid van zwarte Amerikanen zal benadrukken maar vooral ‘de collectieve morele verantwoordelijkheid van de overheid en het openbare beleid’.
Als Obama zich van oude leiders als Jackson blijft distantiëren – simpelweg door ze te negeren – en zich ook verre houdt van de collectivistsiche politiek die zij voorstaan, is dat een welkome breuk met een ouderwetse en falende politiek.
Maar ik ben er alles behalve zeker van of Obama uit het goede hout gesneden is om president van de Verenigde Staten te worden. Het incident met zijn predikant, ds. Jeremiah Wright uit Chicago (de man van God damn America), vormde het eerste bewijs van een karakterzwakte die je liever niet ziet bij een toekomstig leider van de vrije wereld.
Dezer dagen verscheen het boekje Barack Obama: Waarom iedereen van hem wil houden en wat zijn opkomst betekent, geschreven door Shelby Steele, hoogleraar aan Stanford University en net als Obama zoon van een zwarte vader en een blanke moeder.
Eerste scheur
Steele noemt de aanvaring met Wright ‘de eerste echte scheur’ in het masker dat Obama draagt. Obama wilde ons doen geloven dat hij altijd bezwaar heeft gehad tegen het radicalisme van Wright, terwijl hij desondanks twintig jaar lang bij hem naar de kerk bleef gaan. Steele spreekt van ‘een griezelig vermogen om de eigen, diepste overtuigingen te negeren om erbij te horen’. En hij vraagt zich af hoe deze ‘karaktereigenschap een president Obama van pas zou kunnen komen in “overleg” met de vijanden van Amerika’.
Ik heb, eerlijk gezegd, het ongemakkelijke gevoel dat er in Barack Obama en zeker ook in zijn vrouw Michelle nog heel veel oud ressentiment tegen het blanke deel van de Amerikaanse samenleving schuil gaat. Zijn uitspraken over de blanke middenklasse in Pennsylvania die in een globaliserende wereld hun toevlucht nemen tot hun geloof en wapens, was – wat mij betreft - een volgende, nog veel grotere scheur in het masker van Obama.
En daar komen alleen nog maar meer scheuren en scheurtjes bij. Hij spreekt zich ineens veel minder nadrukkelijk uit vóór een spoedige terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak (terwijl zijn populariteit grotendeels op die vroegere uitspraken gebaseerd was), en hij stemde voor een wetsontwerp dat het telefonisch afluisteren van Amerikaanse burgers wil legaliseren.
Draaikont
En toen het Amerikaanse Supreme Court onlangs bevestigde dat wapenbezit een grondwettelijk recht is, maakte hij een wonderlijke draai om net te doen alsof hij blij was met die uitspraak. Obama is een beetje de Wouter - draaikont - Bos van de Amerikaanse politiek, vrees ik.
Obama’s politieke plannen met betrekking tot het milieu en de gezondheidszorg, abortus en immigratie bevielen mij al niet. De roep om verandering zonder dat duidelijk wordt wat er moet veranderen en waar die veranderingen toe moeten leiden, is voos en leeg. En zijn achtergrond en persoonlijkheidsstructuur lijken me in toenemende mate een probleem.
Dan toch maar McCain.
*) Eerder verschenen als column op de NOS-website 'Amerika Kiest'.
(Fred Thompson was mijn man – de bij voorbaat kansloze kandidaat, die weliswaar een uitstekend programma had, maar thuis ging zitten wachten tot het volk hem zou roepen. Zo hoort het eigenlijk, maar je komt er in de moderne politiek natuurlijk niet veel verder mee.)
McCain mocht en mag van mij winnen – met een (waarschijnlijk groeiende) Democratische meerderheid in het Congres tegenover zich, kan hij weinig kwaad. Die situatie is wat mij betreft bijna ideaal: een uitvoerende macht die door de tegenmacht van de volksvertegenwoordiging bijna niets kan verrichten.
De staat – aldus de libertaire essayist Albert Jay Nock (1870 – 1945), een van mijn favoriete schrijvers – is immers de vijand, en niets is zo gevaarlijk en ongewenst als een staat met dienaren die op je af komen en zeggen: ‘Hé, ik ben van de regering en ik ben hier om je te helpen!’
McCain mag wat mij betreft ook verliezen, en dan liefst ook met een landslide. Zo’n nederlaag zou voor veel conservatieven de wake up call kunnen zijn die hen uit de sluimer van hun gekoesterde herinneringen aan de gloriejaren onder Ronald Reagan opwekt en hen doet inzien dat de tijden veranderd zijn en dat die tijden om een nieuwe agenda vragen.
Eén van de beste columnisten in de Verenigde Staten – David Brooks van de New York Times – heeft de contouren van die agenda al eens geschetst, en jonge honden als Ross Douthat en Reihan Salam hebben zelfs een heel boek gewijd aan de vraag hoe de Grand Old Party zich tot een Grand New Party kan ontwikkelen.
Adoratie
Alhoewel ik er rekening mee houd dat McCain in november inderdaad verliest, en er dan een lange periode van Democratische dominantie zal aanbreken (vergelijkbaar met de periode van Republikeinse dominantie sinds het begin van de jaren tachtig), maak ik me in toenemende mate zorgen over het alternatief Barack Obama.
Obama is uitgegroeid tot een idool van verandering, die niet alleen in de Verenigde Staten, maar vooral ook in Europa gevoelens van adoratie en ongebreideld enthousiasme oproept. Dat is begrijpelijk, omdat veel mensen snakken naar het einde van de periode-Bush.
Maar zal Obama een goede president zijn? Er zijn soms uitspraken die hoopvol stemmen. Zo laat hij niet na zwarte vaders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. ‘De verantwoordelijkheid eindigt niet bij de verwekking’, zei hij in een speech op vaderdag.
Bij oude zwarte leiders als de vervelende Jesse Jackson (66) roept dat verzet op. In een uitzending van Fox News zei Jackson afgelopen zondag dat Obama ‘uit de hoogte doet’ tegenover de zwarte bevolking, om daaraan toe te voegen: ‘Ik wil zijn ballen er af snijden’.
Jackson zei het op fluistertoon, en in de veronderstelling dat de microfoon nog niet open stond. Maar dat was wel het geval en een relletje was geboren. Jackson heeft inmiddels zijn excuses aangeboden, maar wel gezegd dat hij van Obama verwacht dat hij niet de persoonlijke verantwoordelijkheid van zwarte Amerikanen zal benadrukken maar vooral ‘de collectieve morele verantwoordelijkheid van de overheid en het openbare beleid’.
Als Obama zich van oude leiders als Jackson blijft distantiëren – simpelweg door ze te negeren – en zich ook verre houdt van de collectivistsiche politiek die zij voorstaan, is dat een welkome breuk met een ouderwetse en falende politiek.
Maar ik ben er alles behalve zeker van of Obama uit het goede hout gesneden is om president van de Verenigde Staten te worden. Het incident met zijn predikant, ds. Jeremiah Wright uit Chicago (de man van God damn America), vormde het eerste bewijs van een karakterzwakte die je liever niet ziet bij een toekomstig leider van de vrije wereld.
Dezer dagen verscheen het boekje Barack Obama: Waarom iedereen van hem wil houden en wat zijn opkomst betekent, geschreven door Shelby Steele, hoogleraar aan Stanford University en net als Obama zoon van een zwarte vader en een blanke moeder.
Eerste scheur
Steele noemt de aanvaring met Wright ‘de eerste echte scheur’ in het masker dat Obama draagt. Obama wilde ons doen geloven dat hij altijd bezwaar heeft gehad tegen het radicalisme van Wright, terwijl hij desondanks twintig jaar lang bij hem naar de kerk bleef gaan. Steele spreekt van ‘een griezelig vermogen om de eigen, diepste overtuigingen te negeren om erbij te horen’. En hij vraagt zich af hoe deze ‘karaktereigenschap een president Obama van pas zou kunnen komen in “overleg” met de vijanden van Amerika’.
Ik heb, eerlijk gezegd, het ongemakkelijke gevoel dat er in Barack Obama en zeker ook in zijn vrouw Michelle nog heel veel oud ressentiment tegen het blanke deel van de Amerikaanse samenleving schuil gaat. Zijn uitspraken over de blanke middenklasse in Pennsylvania die in een globaliserende wereld hun toevlucht nemen tot hun geloof en wapens, was – wat mij betreft - een volgende, nog veel grotere scheur in het masker van Obama.
En daar komen alleen nog maar meer scheuren en scheurtjes bij. Hij spreekt zich ineens veel minder nadrukkelijk uit vóór een spoedige terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak (terwijl zijn populariteit grotendeels op die vroegere uitspraken gebaseerd was), en hij stemde voor een wetsontwerp dat het telefonisch afluisteren van Amerikaanse burgers wil legaliseren.
Draaikont
En toen het Amerikaanse Supreme Court onlangs bevestigde dat wapenbezit een grondwettelijk recht is, maakte hij een wonderlijke draai om net te doen alsof hij blij was met die uitspraak. Obama is een beetje de Wouter - draaikont - Bos van de Amerikaanse politiek, vrees ik.
Obama’s politieke plannen met betrekking tot het milieu en de gezondheidszorg, abortus en immigratie bevielen mij al niet. De roep om verandering zonder dat duidelijk wordt wat er moet veranderen en waar die veranderingen toe moeten leiden, is voos en leeg. En zijn achtergrond en persoonlijkheidsstructuur lijken me in toenemende mate een probleem.
Dan toch maar McCain.
*) Eerder verschenen als column op de NOS-website 'Amerika Kiest'.
2.7.08
Lezing over Europa en de islam
De lezing die ik begin juni in Rancho Santa Fe (Californië) voor een 'donors seminar' van het Intercollegiate Studies Institute heb gegeven, is nu ook on line te bezichtigen. Kijk hier...
Stijgende verwachtingen
Het Nederlands elftal is een te mooi meisje dat je altijd weer verleidt maar je uiteindelijk vooral teleurstelt.
Dat althans was tot voor kort mijn opvatting over Oranje (maar ik ben dan ook oud genoeg om de finales van 1974 en 1978 te hebben gezien). Na de klinkende overwinningen op Italië, Frankrijk en Roemenië viel dat natuurlijk niet meer vol te houden, en vandaar dat ik hier eigenlijk had willen schrijven dat deze successen van Van Basten vooral het gevolg zijn van een nieuwe benadering van het spelletje – een verschuiving van links naar rechts in het denken. Al te lang hebben we esoterische discussie over ‘het systeem’ moeten aanhoren (4-4-2 of 4-3-3?), maar toen het zover was stelde Van Basten gewoon zijn beste spelers op en liet hij individueel talent de speelwijze bepalen en niet het systeem de opstelling. Van Basten had zich dus net op tijd tot een conservatieve manier van denken over het voetbal bekeerd.
Toch wil ik het daar niet over hebben. Je moet immers niet altijd je gelijk willen halen, zeker niet bij zo’n gevoelig onderwerp.
Wat minstens zo interessant is, is een vergelijking tussen de weken van Oranjegekte die we hebben moeten doorstaan, de resultaten van recent onderzoek naar de tevredenheid van Nederlanders over hun leventjes, en het blijvende gevoel van onbehagen dat zich in geklaag blijft uiten.
Wat is dat toch, zo vroeg Balkenende zich vorige maand af: dat negatieve zelfbeeld dat wij Nederlanders van onszelf hebben, die volkomen onterechte klagerige houding? Evenals begin dit jaar, toen Alexander Rinnooy Kan en Paul Schnabel het kabinet te hulp schoten om dat vermaledijde ‘onbehagen’ te relativeren, schoten de autoriteiten op de achtergrond ook dit keer de premier te hulp. Het Sociaal en Cultureel Planbureau publiceerde eerder deze maand een onderzoek naar de tevredenheid van de Nederlandse burger. En dan blijkt dat een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking zich gelukkig noemt (als ze maar niet teveel De Telegraaf lezen!), maar dat bijna twee op de drie Nederlanders ook van mening is dat het met Nederland ‘meer de verkeerde dan de goede kant op gaat’.
We hebben het dus niet slecht, zeker niet, maar toch zijn we ontevreden, hebben we onze zorgen over de toekomst, en blijven we maar klagen.
Velen zijn daar verbaasd over. Het dagblad Trouw stuurt dezer dagen verslaggevers het land in om te ontdekken waar de ontevredenen toch zo ontevreden over zijn. Bas Heijne had het in zijn column in NRC Handelsblad (van 14 juni j.l.) over de ‘raadselachtige paradox’ dat veel Nederlanders ontevreden blijven, terwijl de cijfers vooral tot optimisme aanleiding geven.
Het is vooral die verbazing die verbaast. We hebben dit al wel eens eerder gezien. In het voorjaar van 2002 schreef The Economist dat geen land er zo fraai aangeharkt bij lag als Nederland, maar toch stemden we massaal op Fortuyn en diens agenda om een einde aan de ‘puinhopen’ van acht jaar paars te maken.
Maar het verbazingwekkende is vooral dat we blijkbaar niet meer weten dat er al 150 jaar boeken verschijnen waarin deze paradox op een overtuigende manier is verklaard. Het lijkt logisch om te denken dat burgers de straat op gaan om te protesteren tegen schrijnende sociaal-economische ongelijkheid. Maar Alexis de Tocqueville (1805 – 1859) sprak al over de paradox tussen verbeterde leefomstandigheden, de verwachtingen die daarmee worden gewekt en het maatschappelijk onbehagen dat ontstaat wanneer we daarin worden teleurgesteld. Hij noemde dat ‘de revolutie van de stijgende verwachtingen’. Als, in tijden van voorspoed, de verwachtingen toenemen, is niets zo groot als de angst om bij die verwachtingen achter te blijven. En als dat gebeurt, kan dat alleen maar de schuld van de ander of van de politiek zijn. We zijn dus ontevreden uit voorzorg, om gezichtsverlies te voorkomen.
Nederland is inmiddels in de kwartfinales op alle fronten afgetroefd door het Rusland van tsaar Guus. De verwachtingen die het mooie en verleidelijke meisje dat Oranje heet, heeft doen stijgen, hebben aanvankelijk tot de misplaatste euforie van nationalistische overmoed geleid, en die zal nu omslaan in decennia van nieuw chagrijn, nu ‘het zilverwerk’ opnieuw buiten bereik bleef. En het spannende is dat dit moment samenvalt met een andere deconfiture, die van de beweging Trots op Nederland.
*) Als column verschenen in Binnenlands Bestuur.
Dat althans was tot voor kort mijn opvatting over Oranje (maar ik ben dan ook oud genoeg om de finales van 1974 en 1978 te hebben gezien). Na de klinkende overwinningen op Italië, Frankrijk en Roemenië viel dat natuurlijk niet meer vol te houden, en vandaar dat ik hier eigenlijk had willen schrijven dat deze successen van Van Basten vooral het gevolg zijn van een nieuwe benadering van het spelletje – een verschuiving van links naar rechts in het denken. Al te lang hebben we esoterische discussie over ‘het systeem’ moeten aanhoren (4-4-2 of 4-3-3?), maar toen het zover was stelde Van Basten gewoon zijn beste spelers op en liet hij individueel talent de speelwijze bepalen en niet het systeem de opstelling. Van Basten had zich dus net op tijd tot een conservatieve manier van denken over het voetbal bekeerd.
Toch wil ik het daar niet over hebben. Je moet immers niet altijd je gelijk willen halen, zeker niet bij zo’n gevoelig onderwerp.
Wat minstens zo interessant is, is een vergelijking tussen de weken van Oranjegekte die we hebben moeten doorstaan, de resultaten van recent onderzoek naar de tevredenheid van Nederlanders over hun leventjes, en het blijvende gevoel van onbehagen dat zich in geklaag blijft uiten.
Wat is dat toch, zo vroeg Balkenende zich vorige maand af: dat negatieve zelfbeeld dat wij Nederlanders van onszelf hebben, die volkomen onterechte klagerige houding? Evenals begin dit jaar, toen Alexander Rinnooy Kan en Paul Schnabel het kabinet te hulp schoten om dat vermaledijde ‘onbehagen’ te relativeren, schoten de autoriteiten op de achtergrond ook dit keer de premier te hulp. Het Sociaal en Cultureel Planbureau publiceerde eerder deze maand een onderzoek naar de tevredenheid van de Nederlandse burger. En dan blijkt dat een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking zich gelukkig noemt (als ze maar niet teveel De Telegraaf lezen!), maar dat bijna twee op de drie Nederlanders ook van mening is dat het met Nederland ‘meer de verkeerde dan de goede kant op gaat’.
We hebben het dus niet slecht, zeker niet, maar toch zijn we ontevreden, hebben we onze zorgen over de toekomst, en blijven we maar klagen.
Velen zijn daar verbaasd over. Het dagblad Trouw stuurt dezer dagen verslaggevers het land in om te ontdekken waar de ontevredenen toch zo ontevreden over zijn. Bas Heijne had het in zijn column in NRC Handelsblad (van 14 juni j.l.) over de ‘raadselachtige paradox’ dat veel Nederlanders ontevreden blijven, terwijl de cijfers vooral tot optimisme aanleiding geven.
Het is vooral die verbazing die verbaast. We hebben dit al wel eens eerder gezien. In het voorjaar van 2002 schreef The Economist dat geen land er zo fraai aangeharkt bij lag als Nederland, maar toch stemden we massaal op Fortuyn en diens agenda om een einde aan de ‘puinhopen’ van acht jaar paars te maken.
Maar het verbazingwekkende is vooral dat we blijkbaar niet meer weten dat er al 150 jaar boeken verschijnen waarin deze paradox op een overtuigende manier is verklaard. Het lijkt logisch om te denken dat burgers de straat op gaan om te protesteren tegen schrijnende sociaal-economische ongelijkheid. Maar Alexis de Tocqueville (1805 – 1859) sprak al over de paradox tussen verbeterde leefomstandigheden, de verwachtingen die daarmee worden gewekt en het maatschappelijk onbehagen dat ontstaat wanneer we daarin worden teleurgesteld. Hij noemde dat ‘de revolutie van de stijgende verwachtingen’. Als, in tijden van voorspoed, de verwachtingen toenemen, is niets zo groot als de angst om bij die verwachtingen achter te blijven. En als dat gebeurt, kan dat alleen maar de schuld van de ander of van de politiek zijn. We zijn dus ontevreden uit voorzorg, om gezichtsverlies te voorkomen.
Nederland is inmiddels in de kwartfinales op alle fronten afgetroefd door het Rusland van tsaar Guus. De verwachtingen die het mooie en verleidelijke meisje dat Oranje heet, heeft doen stijgen, hebben aanvankelijk tot de misplaatste euforie van nationalistische overmoed geleid, en die zal nu omslaan in decennia van nieuw chagrijn, nu ‘het zilverwerk’ opnieuw buiten bereik bleef. En het spannende is dat dit moment samenvalt met een andere deconfiture, die van de beweging Trots op Nederland.
*) Als column verschenen in Binnenlands Bestuur.
Subscribe to:
Posts (Atom)