31.10.08

Hints in the wind

Eén handdruk was ik verwijderd van Lou Reed. In het Grand Theatre aan de Markt in Groningen schudde ik deze week de hand van Laurie Anderson, zangeres van O Superman (1981) en de echtgenote van de zanger van Walk on the Wild Side en Perfect Day. Laurie Anderson en de muzikant Alvin Curran zaten in hetzelfde programma als ik: een avondje over de Amerikaanse verkiezingen, georganiseerd door het Studium Generale van de universiteit en gepresenteerd door oud-journalist Vladimir Bartelds.

Laurie Anderson en Alvin Curran presenteerden zich op onnavolgbare wijze als leden van de Amerikaanse radical chic. Ik vroeg me af of er in Nederland nog wel mensen zijn die zo ongelooflijk links zijn als zij. Dat de gevangenissen in de Verenigde Staten zo groot zijn, schreven zij bijvoorbeeld toe aan de privatisering: sindsdien is er een commercieel belang bij gevangenisstraffen en de rechterlijke macht schiet het bedrijfsleven graag te hulp. Maar ze brachten het heel kunstzinnig. Vooral de manier waarop Laurie Anderson sprak was knap, met een perfecte dictie en timing.

Maar na een poosje begon het toch te vervelen – totdat Alvin Curran een zin uitsprak die mij trof. Hij zei dat de stemming in de Verenigde Staten tot op zekere hoogte vergelijkbaar was met de sfeer aan de vooravond van 1968. Er komt verandering (change!), zei Curran, het wordt leven of dood (en Obama is natuurlijk het leven), mensen zijn op een prettige manier in verwarring en hopen op een nieuw begin. There is a hint in the wind, a hint of revolution.

Alhoewel met die uitspraak van Curran onduidelijk blijft waarom Obama dan nog niet op 80 of 90 procent van de stemmen staat, denk ik dat hij voor een deel gelijk heeft. En die hints suizen niet alleen door de Democratische maar ook door de Republikeinse wind.

Amerikaanse conservatieven staan dezer dagen voor een groot dilemma.

1. Ze weten dat de Republikein die in het Witte Huis zit, de mentale kleur aan de conservatieve beweging en aan de Republikeinse Partij geeft. (Vandaar dat ze de afgelopen jaren zoveel scherpe kritiek op de persoon en het beleid van George W. Bush hebben uitgeoefend.)

2. Ze weten ook dat het hart van McCain’s politiek in zijn weigering bestaat om links aan te vallen. Dat zou immers ‘hatelijk’ zijn en ‘verdeeldheid en tweedracht’ brengen. Tegelijkertijd is hij kritisch over rechts, dat immers ‘haat’ en ‘tweedracht’ zaait.

3. Ergo: wanneer McCain de nieuwe president van de Verenigde Staten wordt, zal er geen conservatieve en Republikeinse oppositie tegen links zijn, ook niet tegen het linksige in McCain zelf uiteraard, en de conservatieven zullen zich in de gemarginaliseerde positie bevinden waarin zij zichzelf hebben gemanoeuvreerd door deze McCain als president te kiezen.
Als Obama daarentegen de nieuwe president wordt, zal er een overvloed aan conservatief en Republikeins verzet tegen links zijn, en conservatieven zullen een hoofdrol spelen in de nationale politiek, in plaats van een bijrol in de marges. En Sarah Palin kan er dan in 2012 voor gaan.

4. Maar conservatieven weten ook dat een presidentschap van Obama zo beschadigend zal zijn voor het land dat zijn verkiezing simpelweg gestopt moet worden, hoe slecht McCain ook is en hoezeer hij het conservatisme ook zal beschadigen.

5. Voor conservatieven bestaat het dilemma dus in de vraag of zij de eerste drie argumenten overtuigender vinden dan het argument in stelling 4.
Ik ken nogal wat Amerikaanse conservatieven die van mening zijn dat de macht en Washington de Republikeinse Partij zozeer hebben gedeformeerd dat het tijd wordt voor een generatiewisseling – de oude mannen, die nog altijd gloriëren in de Reagan-jaren moeten plaats maken voor jonge(re) conservatieven die – in het spoor van de Tories van David Cameron – een inhoudelijke vernieuwing willen. Zij kiezen dus voor de eerste drie argumenten, en gaan volgende week niet stemmen. Ik begrijp hun positie, maar zou uiteindelijk toch kiezen voor argument 4 – omdat we het hier over politiek hebben en intellectualistische argumenten daarin maar een beperkte rol mogen spelen.

Na acht jaar Bush, na ongekend desastreuze populariteitscijfers, na een wanhopige oorlog in Afghanistan en Irak, na een kredietcrisis die gek genoeg aan ‘het kapitalisme’ en ‘de vrije markt’ wordt toegeschreven, met een kandidaat die door velen charisma wordt toegedicht en een onhandige tegenkandidaat van wie je in ieder geval moet toegeven dat hij blank is en een man en oud – nu zouden de Democraten toch een keer moeten kunnen winnen. Als ze dat lukt, zou dat betekenen dat Amerika een beetje meer op Europa is gaan lijken en dat zou erg jammer zijn. Maar de Republikeinen kunnen dan in de luwte van de oppositie een inhoudelijk alternatief gaan voorbereiden. Als het ze weer niet lukt, net als John Kerry in 2004, nou ja, dan toont de VS daarmee zijn kracht en blijven de Democraten de losers zoals we ze hebben leren kennen.

In Nederland zullen de teleurstelling en de verbittering ongekend zijn – vooral ook omdat de media hun enthousiasme voor Obama niet in bedwang hebben weten te houden en hij ook hier voor een Messias doorgaat – als de aankondiger van een nieuwe revolutie, vergelijkbaar met die van 1968. Waarmee maar weer bewezen is dat wat conservatief realisme de beste voorbereiding op een confrontatie met de werkelijkheid is.

(eerder verschenen op de website van de NOS)

28.10.08

Onze broeders van de SGP

In de Trouw van vandaag heb ik onderstaand artikel gepubliceerd over belangrijke ontwikkelingen binnen de SGP. (De titel boven het stuk in Trouw ['Mannenbroeders niet meer Hollandse taliban'] is misleidend, omdat ik nooit van mening ben geweest dat de SGP de 'Hollandse taliban' waren.)

Twee jubilea zijn zo goed als onopgemerkt voorbijgegaan. De Staatkundig-Gereformeerde Partij vierde haar 90-jarig bestaan en haar politiek leider, Bas van der Vlies, mocht tegelijk gedenken dat hij al 10.000 dagen lid van de Tweede Kamer is.

Dat er maar zo weinig aandacht voor die twee gebeurtenissen is geweest, zullen de SGP’ers nauwelijks betreuren – als het ze al is opgevallen. Ze leven over het algemeen wat teruggetrokken en in het Reformatorisch Dagblad stond een interviewtje met Van der Vlies. En dan is het goed.

Het gebrek aan belangstelling bij de andere media is niet onbegrijpelijk. Van der Vlies is nu 27 jaar Kamerlid, en alhoewel dat opmerkelijk is in een tijd van jobhopping en kortlopende contracten, was de ARP’er Lodewijk Duymaer van Twist al eens ruim 44 jaar Kamerlid, Tilanus sr. (CHU) was het bijna 41 jaar en de liberaal Hendrik Goeman Borgesius was het 39 jaar.

Bovendien is de SGP in de ogen van velen een wat excentrieke partij, to put it mildly. Als oudste partij van het land heeft het twee opvattingen die voor de rest van Nederland onverteerbaar zijn.

In de eerste plaats menen SGP’ers dat mannen en vrouwen een geheel eigen rol in het leven hebben te spelen, en dat betekent dat vrouwen wel op de SGP mogen stemmen en er wel lid van mogen worden, maar de partij niet in enig politiek orgaan mogen vertegenwoordigen. Dat is discriminatie!, roept een enkele actiegroep, en het antwoord op de vraag of de SGP haar overheidssubsidie behoudt, is nog steeds onzeker.

Bovendien is de SGP een ‘theocratische’ partij. Dat wil zeggen dat ze graag zou zien dat de overheid en de kerk gezamenlijk het volksleven in christelijke banen zouden leiden. Ten tijde van de Republiek dachten velen er zo over en er zijn historici die menen dat dit ideaal hier of daar een jaar of wat gerealiseerd is. Erg populair is die opvatting nooit geweest en is die nooit geworden. Maar het betekende wel dat de SGP eigenlijk van mening was dat de vrijheid van godsdienst en van onderwijs anderen niet toe kwam.

Goed, met zulke standpunten is een goede pers niet bij voorbaat verzekerd. Maar daardoor is niet opgemerkt dat de partij vorige week, bij de viering van haar 90-jarig bestaan in een kaal wegrestaurant, een verrassende en belangrijke stap heeft gezet. In de eerste plaats heeft ze het woord ‘theocratie’ afgezworen. Dat riep na 11 september 2001 te veel misverstanden op. Waren de SGP’er niet onze eigen Taliban, die uiteindelijk de staat der Nederlanden volgens hun strikte religieuze opvattingen wilden inrichten?

Maar bovendien laten de SGP’ers het niet bij woorden alleen. Ze spreken ook met elkaar af dat ze de moderne, neutrale, democratisch geordende staat accepteren, en daarmee ook dat andere groepen dezelfde rechten op de vrijheid van godsdienst en onderwijs kunnen claimen. Je kunt die rechten niet voor jezelf opeisen, en van dat opeisen een van de belangrijkste activiteiten van je politieke leven maken, en ze anderen tegelijkertijd ontzeggen.

Het is een stap die de aartsvader van de christelijke politiek in Nederland, Groen van Prinsterer, 150 jaar geleden al heeft gezet, toen zulks nog opzienbarend was. En het lijkt bijna een belediging voor de lezer om er hier toch aandacht voor te vragen.
Ik doe dat toch omdat de ontwikkelingen binnen de SGP mij gewoon een beetje blij maken. Ik heb altijd gedacht dat de achterban van de partij – een paar honderdduizend mensen – het hart en bloed van de natie vormen. Als het erop aankomt, heb je ze hard nodig. Ik houd van die mensen.

Maar door die merkwaardige ideeën over vrouwen en staatsmodellen, had deze groep zich nodeloos van de rest van de samenleving geïsoleerd – of beter: hadden de leidinggevenden (want we hebben het hier nog over een echte zuil) al die gezagsgetrouwe mensen in een positie gemanoeuvreerd waarin al het talent en alle energie die erin schuil ging, al bij voorbaat kansloos en vruchteloos was. En gelooft u mij, er is daar veel talent en veel levenskracht. Maar het zat opgesloten en mocht er niet uit.

Wat we nu dus gaan zien is dat deze mensen niet meer eindeloos onder elkaar gaan zitten discussiëren over esoterische onderwerpen die alleen intern van schijnbaar belang zijn, maar dat ze vrij en vastberaden gaan meedoen aan relevante maatschappelijke discussies – op de voorwaarden zoals we die met elkaar hier in dit land hebben afgesproken en waaraan SGP’ers zelf, ondanks zichzelf, het nodige hebben bijgedragen.

Welkom in de strijd, mannenbroeders!

17.10.08

Hoe McCain denkt nog te kunnen winnen

Voor het eerst riep een presidentieel debat niet alleen vanwege het tijdstip van de uitzending herinneringen op aan het beroemde gevecht tussen Mohammed Ali en George Foreman, in oktober 1974 in het toenmalige Zaïre (The Rumble in the Jungle). Ali paste toen de befaamde rope-a-dope taktiek toe: hij liet Foreman een paar ronden lang beuken en slaan, terwijl hij zelf in de touwen ging hangen. Daarmee putte hij Foreman zo uit dat hij zelf in de achtste ronde, met nog twintig seconden op de klokken, een dodelijk vermoeide en waggelende Foreman met twee klappen knock-out kon slaan.

Dat was ook de taktiek deze week van Barack Obama tijdens het derde en laatste presidentiële debat tussen hem en John McCain.
Hij wist dat hij in de peilingen ver voor stond en alleen maar uit liep. Hij wist dat McCain een wanhoopsoffensief moest ontketenen, en dat hij zelf alleen maar cool & collected hoefde te verdedigen en presidentiële waardigheid uit te stralen. En zo scoorde McCain punten, maar won Obama – opnieuw – het debat. Het enige verschil met de Rumble in the Jungle was dat Obama niet het killer’s instinct had om het karwei voortijdig te klaren.

Nu Obama de debatten met McCain heeft gewonnen en nu hij dankzij de kredietcrisis op een comfortabele voorsprong staat in de peilingen, heeft hij natuurlijk nog niet de verkiezingen zelf gewonnen. Er zijn nog wat veldslagen te gaan.

Een goede vriend van mij woont in Pennsylvania, in het oosten, een uurtje rijden ten zuiden van Philadelphia. Hij stelde verrast vast dat zijn staat zich de laatste tijd mag verheugen in een haast overweldigende belangstelling van de Republikeinen. John McCain en zijn running mate Sarah Palin zijn er onlangs dagenlang geweest, voor bijeenkomsten zowel op het platteland als in de suburbs van Philadelphia.

Die belangstelling heeft alles te maken met een belangrijke strategische conclusie die het campagneteam van McCain heeft getrokken en de beslissing die zij daaruit laten voortvloeien: er is nog maar één kans om deze verkiezingen te winnen en die kans ligt in Pennsylvania.

Pennsylvania is een bijzondere staat. Met ongeveer 12,5 miljoen inwoners is het de zesde staat van de Verenigde Staten van Amerika, maar politiek en cultureel speelt het geen grote rol. De staat is gesticht door de religieuze maar tolerante sekte van de Quakers, en de grootste stad van Pennsylvania – Philadelphia – is de plaats waar zowel de Onafhankelijkheidsverklaring als de Constitutie is geschreven. Maar de staat heeft sindsdien geen grote schrijvers of filosofen voortgebracht. In economisch opzicht neemt de staat sinds de jaren dertig van de vorige eeuw geen belangrijke positie meer in, toen de kolenindustrie rond Pittsburgh tot stilstand kwam. De bevolking groeit nauwelijks nog. Pennsylvania is geen staat van grote bedrijven maar vooral van kleine zelfstandigen.

Pennsylvania vormde in april al het decor van een belangrijke slag in het duel tussen Obama en Hillary Clinton. Obama moest toen laten zien dat hij ook een staat met veel blanke blue collar workers (zogenaamde Reagan Democraten, economisch links maar cultureel conservatief) aan zich kan binden. Maar kort voor de voorkiezingen in Philadelphia maakte hij een grote fout, toen uitlekte dat hij tijdens een besloten fondsenwervingsavond in San Francisco uitspraken had gedaan over economisch gefrustreerde mensen in kleine plaatsen die zich ‘bitter vastklampen aan wapens en hun geloof’. Obama deed het niet goed in Pennsylvania.

Het team van McCain heeft nu vastgesteld dat de weg naar de overwinning langs alle staten leidt die George W. Bush in 2000 en 2004 heeft gewonnen, met twee uitzonderingen: Colorado en Virginia. McCain moet dan dus wel de swing states Florida, Ohio, North carolina, Missouri en Nevada winnen). Maar New Hampshire en enkele staten in het noordelijke midwesten (Iowa, Minnesota, Wisconsin, Michigan) kan hij laten lopen – met één uitzondering: Pennsylvania.

McCain heeft nog een boel te doen in Pennsylvania, en vandaar natuurlijk dat die vriend van mij uit Pennsylvania zoveel Republikeinse rallies ziet. Als deze tactiek slaagt, wint McCain de verkiezingen met 273-265.

We moeten twee kanttekeningen maken.

De strateeg achter deze beslissingen is Mike DuHaime, McCain’s politieke campagneleider. Hij was ook de man die Rudolph Giuliani adviseerde om tijdens de Republikeinse voorverkiezingen niet in New Hampshire mee te doen en pas actief te worden in Florida. Dat advies heeft voor Giuliani tamelijk desastreus uitgewerkt.

En misschien nog wel belangrijker: de conservatieve coalitie verpulvert met de dag. Niemand minder dan Christopher Buckley (1952) maakte bekend dat hij voor Obama gaat stemmen. De familie Buckley is de belichaming van het Amerikaanse conservatisme, de Kennedy’s op rechts. Christopher's vader, Bill Buckley, is de Godfather van de beweging. Christopher was speech writer van George H. Bush en van John McCain, en schreef een column voor National Review, het blad dat zijn vader in de jaren vijftig oprichtte en dat meer dan enig ander podium ervoor heeft gezorgd dat de coalitie werd gesmeed die de Republikeinse Partij is gaan dragen.

‘Sorry, Dad’, stond er boven zijn column die hem zijn positie bij National Review kostte. Maar hij schreef ook dat een verlies van McCain – vanwege zijn grote verdiensten voor het land - erger dan tragisch zal zijn: als graffiti op een marmeren borstbeeld.

Familie Blokker in verwarring

We zijn een vervelend volkje, vindt de familie Blokker. Zolang we hen niet stoorden ging het goed, maar nu we niet meer zwijgen, maken we de heren chagrijnig.

We leven deze week in de week van de geschiedenis en dat zullen we weten ook. Naast tal van lokale activiteiten staat aanstaande zaterdag de Nacht van de Geschiedenis in hotel Krasnapolsky in Amsterdam op de agenda, het boek van Luuc Kooijmans over de zeventiende-eeuwse wetenschapper Jan Swammerdam is net verkozen tot het beste historische boek, en er zijn twee televisieseries over de Nederlandse geschiedenis van start gegaan: Verleden van Nederland en Nederland in 12 moorden, die de komende weken iedere zondagavond op Nederland 2 te zien zijn.

De TELEAC-serie over de twaalf Nederlandse moorden is gebaseerd op het gelijknamige boek van de familie Blokker, vader Jan (oud-columnist van de Volkskrant) en zonen Jan jr. (leraar/publicist) en Bas (NRC-journalist). Dat boek gaat over de Nederlandse identiteit. Maar die bestaat niet, zo luidt niet alleen de conclusie maar ook het uitgangspunt van het boek. ‘Als volk zijn we vaak een stuk onnederlandser geweest dan we misschien dachten’, is de moraal. Maar het oordeel over de Nederlandse burger valt in het boek vaak heel wat vinniger uit dan in deze milde correctie.

Dat er zoveel behoefte bestaat aan iets eigens, een identiteit, komt omdat we veel zekerheden hebben verloren, leggen de auteurs geduldig uit. Onze gulden en nationale zelfstandigheid hebben we verloren aan de Europese Unie, de iconen van onze handel en nijverheid aan de globaliserende economie en onze straten, buurten, scholen en dorpen zijn door de komst van niet-westerse immigranten onherkenbaar veranderd.
Nu zien we onszelf graag als verdraagzame en vreedzame polderaars, zonder vrees voor het vreemde of onbekende. Maar dat is een constructie waar helemaal niets van klopt. We zijn een bij tijden hysterisch volkje, xenofoob en intolerant. De twaalf moorden die de Blokkers beschrijven bewijzen dat, menen zij. En je hoeft tegenwoordig alleen maar naar bepaalde tv-programma’s terug te kijken, zoals Buren of De Rijdende Rechter om te zien hoe ‘doorsneeburgers’ staaltjes van onze volksaard tonen: ‘hebzuchtig, zelfgenoegzaam, verongelijkt, onverzoenlijk’.

Niets is zo veranderlijk als onze identiteit, zegt de firma Blokker. Maar tegelijk, beweren de Blokkers, is dat onaardige en rancuneuze de kern van die identiteit. Er wordt zelfs geen poging gedaan die tegenstrijdigheid uit te leggen.

Niks is volgens de Blokkers zo Nederlands als het Fortuynisme. Toch ontbreekt de moord op Pim Fortuyn in dit boek. Ook dat wordt niet verantwoord. Zou het zijn omdat de twaalf beschreven moorden de ‘onverdraagzaamheid, hysterie of vreemdelingenhaat’ van het klootjesvolk zouden illustreren, terwijl het bij Fortuyn om de moord gaat van een klootjesvolktribuun door een puinruimer van de elite?

De goede lezer weet nu al hoe laat het is. Dit boek is het werk van drie heren die zichzelf als meedogend progressief zien, terwijl ze in hun praktische stellingname op een elitaire manier volksvijandig zijn.

Jan Blokker (1927) is van mening dat hij en zijn kameraden niet meer ‘onder ons’ verkeren en zegt dat hij zich daardoor ‘belaagd’ voelt.

In de woestijn van de cultuur van de ‘doorsneeburger’ was er altijd een oase: zijn ‘eigen krant’, de Volkskrant, die ‘warme krant’ waaraan hij als koning der columnisten bijna veertig jaar lang zijn stilistische meesterwerkjes heeft bijgedragen. Die krant was weliswaar rooms (geweest), maar had zich losgemaakt van de kerk en van de vakbeweging. Sindsdien waren ze onder ons geweest, hij en zijn vrienden, de bovenlaag, en de meerderheid (de rest) van de bevolking was zo vriendelijk geweest beleefd te zwijgen.

Blokker vertelde het Jan Tromp in een interview dat op 27 september in de Volkskrant stond.

Maar toen kwamen Fortuyn en Van Gogh, en Wilders en Verdonk en Paul Scheffer, de straat ging zich roeren, de revolutie begon te dansen, en de oude bovenlaag werd in haar oase belaagd en staat nu zelfs op het punt de strijd op te geven.

Kinneging en Livestro hebben de jaren zestig en zeventig al weg gemitrailleerd, en iedereen die in de jaren tachtig iets fouts heeft gedaan moet nu op de knieën. Zo is het de gehele Nederlandse geschiedenis gegaan: er is een bepaalde status quo, een klein groepje komt die abrupt veranderen en de meerderheid past zich aan. Toen Blokker en zijn bovenlaagse vrienden de boel overnamen en de meerderheid bleef zwijgen, was er ‘onder ons’ niets aan de hand natuurlijk. Maar nu een nieuw clubje mensen die meerderheid een stem geeft, worden de heren een beetje chagrijnig.
Blokker en de zijnen rest niets dan de woestijn. ‘Het gaat snel’.

Het begon al in 2006, toen Blokker na een conflict met zijn krant – die ‘in het spoor van Hendrik Jan Schoo op de boot van Afshin Ellian en Leon de Winter’ stapte – naar nrc.next overstapte. En nu moet hij toezien hoe zijn oude krant zich ontpopt als de doorstart van Opinio, dat ‘malle en mislukte blaadje’, vol geschreven door ‘enge mensen’ als Andreas Kinneging en Jaffe Vink.

Wie dit leest, moet even terugdenken aan het interview dat Blokker in december 2004 aan Vrij Nederland gaf en waarin hij zei: ‘Wie nu in de war is, was dat altijd al’.

Blokker was toen zelf nog net zo eng als Jaffe Vink, overigens. Hij geloofde niet ‘dat al die moslims zulke aardige mensen zijn. Als blijkt dat er op allerlei plaatsen Van de Ven-achtige malloten rondhangen, zeg ik: sjoemel maar even met de rechtsstaat en pak ze op.’

Gelukkig maakt hij nu deel uit van de wereld van NRC Handelsblad, en is daar weer een beetje onder zijn bovenlaagse ons. Want bij NRC lopen nog essayistisch denkende mensen die vanuit een grote distantie schrijven, toonbeelden van intellectuele evenwichtigheid.

Onlangs stond er nog zo’n groots, evenwichtig, met voorbeeldige distantie geschreven essay in. Het ging erover dat hoog opgeleiden naar politiek links gaan, en de onderklasse naar politiek rechts. Ik ben een aantal keren aan dit stuk begonnen, maar het lukte niet. De titel getuigde al van die morele zelfgenoegzaamheid die voor die zwijgende meerderheid zo aanstootgevend werd dat ze de onder-onsers uit hun oase hebben verdreven.

In de Volkskrant stond diezelfde dag een interview met Herman Wijffels waarin hij licht triomfantelijk de ondergang van het kapitalisme vaststelde als gevolg van de kredietcrisis. In diezelfde krant was René Cuperus het met hem eens en Amanda Kluveld niet, en in de krant van de dinsdag erna ging Arie Elshout erop door.

Is deze verblijdende diversiteit te danken aan de doorstart van Opinio in de Volkskrant? Natuurlijk niet. De Volkskrant is de enige landelijke krant die iets heeft geleerd van de revolte van de afgelopen jaren. Daarom staat er nu wel eens een stukje in de krant van iemand die het niet altijd voor de volle 100 procent met Jan Blokker c.s. eens is. Dat Jan Blokker daardoor zo beledigd is dat hij voortdurend gaat zitten mokken over zijn huidige status van vervolgde minderheid, toont aan hoe kleinzielig zijn ‘onder ons’ was, en hoe overbodig ze in hun verwarring zijn geworden.

16.10.08

Bij Radio1 over de verkiezingen

Vanochtend vroeg was ik te gast bij het Radio1-Journaal, waar ik samen met Hans Anker commentaar gaf op het laatste televisie-debat tussen Barack Obama en John McCain. Beluister de uitzending hier.

9.10.08

Gouds grind

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen begon Geert Wilders over de toestanden in de Goudse wijk Oosterwei, waar ‘Marokkaans tuig’ de ‘kolonisatie van Nederland’ zou hebben ingezet. Een week later belegde de Tweede Kamer een spoeddebat over deze prangende situatie. Daarbij vielen ongekend grote woorden, zowel van de zijde van de Kamer als van het kabinet.

De media legden het onmiddellijk vast. ‘Marokkanen hebben het verbruid’, kopte De Telegraaf op 26 september. ‘Marokkaan moet leven beteren. Politiek Den Haag noemt man en paard’, stond diezelfde dag in Parool.

Er volgden rijtjes met ‘keiharde’ maatregelen die eens en voor goed een einde zouden maken aan het niet te tolereren wangedrag van Marokkaanse prinsjes. Het leger moest worden ingezet. Er kwamen extra agenten. Vliegende brigades. Internaten. Snelrecht. Gebiedsverboden.

De altijd gematigde commentator van het Nederlands Dagblad verwoordde het waarschijnlijk goed toen hij opmerkte dat ‘velen zich toch wel enigszins gelaafd hebben aan de bijna kamerbrede explosie van verbale daadkracht tijdens het spoeddebat. Men hoeft geen Maurice de Hond in te huren om te kunnen vaststellen dat Nederland het “volledig heeft gehad” met de Marokkaanse jeugdproblematiek. Het land zindert van verontwaardiging.’

Maar waarschijnlijk was de hele sessie in de Tweede Kamer, met alle grote woorden en alle getoonde ongeduld en alle besproken maatregelen, vooral een bezweringsritueel.

De meeste ‘maatregelen’ bestaan in besluiten om te gaan overleggen. De ‘regierol’ moet bij de gemeenten komen te liggen maar die willen dan ook de benodigde financiële middelen (hoorde ik onlangs op een VNG-bijeenkomst in Apeldoorn). De 12 miljoen voor 500 extra wijkagenten stonden al op de begroting.

Kortom: veel sigaren uit eigen doos, veel bureaucratisch zand en het reële vooruitzicht dat veel goede voornemens voornemens zullen blijven.

De gewekte verwachtingen werden ook direct getemperd door een interview met hoofdcommissaris Jan Stikvoort. Die zei, met een volledig misplaatste zelfingenomenheid, dat de politici zich niet op de feiten baseerden. De problemen in Gouda beperken zich tot ‘ongeveer twintig jongeren’ die ‘twee straten’ onveilig maken. Burgemeester Cohen was er natuurlijk als de kippen bij om zijn instemming te betuigen met het betoog van meneer Stikvoort. En minister Hirsch Ballin zei afgelopen zaterdag op een CDA-bijeenkomst dat de afgelopen drie jaar een groep van ‘250 overlast gevende jongeren, meest Marokkaans-Nederlands’, zodanig was aangepakt dat er nog maar een ‘harde kern van tien jongeren’ is overgebleven.

Zoveel woorden, zoveel leugens.

Het spijt me zeer, maar het geval wil dat ik in Gouda woon, al tien jaar. En ik kan iedereen verzekeren dat er in Gouda een strijd gaande is om de publieke ruimte, en dat politiek en politie in deze strijd volstrekt gezagloos opereren. Als de heren Stikvoort en Hirsch Ballin dat willen blijven ontkennen, dan daag ik ze hierbij uit om een dagje met mij mee te lopen.

Ik zou hier tal van anekdotes kunnen debiteren, maar laat ik het bij vier vragen houden.

Als de heren Stikvoort en Hirsch Ballin gelijk hebben, hoe komt het dan dat mijn pizzeria niet meer bezorgt in de wijken Oosterwei en Korte Akkeren? Er zijn iets meer dan twee straten in deze wijken en kan een kern van slechts tien jongeren (of laten het er twintig zijn) zo’n gebied volledig controleren?

En hoe komt het dat glas op asfalt, als gevolg van kraak of inbraak, hier ‘Gouds grind’ heet?

Hoe komt het dat een boekpresentatie niet meer op koopavond in het centrum van Gouda kan plaatshebben?

En sinds wanneer ligt de MCD-supermarkt die onlangs door twintig Marokkanen is geplunderd, in de wijk Oosterwei?

Met alle leugens van de Stikvoorten en Hirsch Ballinen van deze wereld wordt de bijdrage van mannen als Marcouch en Aboutaleb in feite ongedaan gemaakt. Dat is zeer betreurenswaardig.

Erger nog is dat de grote woorden over harde maatregelen door politici en andere gezagsdragers en de gewekte verwachtingen bij de Nederlandse bevolking op korte termijn zullen worden gelogenstraft door de werkelijkheid, waarin niets ten goede zal veranderen. De frustraties daarover bij de bevolking zullen er dan weer toe leiden dat de zelf benoemde elite van Nederland zich kan gaan overgeven aan haar andere gezelschapsspelletje: schelden op de verwende burger. En maar verbaasd blijven doen over het verloop van de peilingen!

*) Deze column verscheen eerder in Binnenlands Bestuur.

7.10.08

Crisis bedreigt democratie

Wat kunnen denkers zeggen over de actualiteit? Tweewekelijks spreekt Trouws Filosofisch Elftal zich uit. Vandaag: Hoe staat het met het democratische gehalte van de Amerikaanse presidentsverkiezingen?

door Marc van Dijk
Trouw, 1 oktober 2008

De nieuwe president van de Verenigde Staten treedt aan met de grootste schuldenlast ooit. Hij moet rigoureus bezuinigen en waarschijnlijk belastingen aanzienlijk verhogen. Maar Obama noch McCain heeft dat in zijn verkiezingsprogramma staan. McCain belooft lastenverlaging, Obama zaken die de overheidsuitgaven nog opjagen. Na hun inauguratie kunnen ze hun economische plan het raam uitgooien, zei een voormalig regeringsadviseur onlangs. Is hiermee niet het einde van de democratie in zicht? Als de inhoud van een campagne zo weinig met de realiteit te maken heeft, waarvoor wordt de kiezer dan überhaupt nog geraadpleegd?

Sabine Roeser vindt het kwalijk. „Ik kan ook luchtkastelen bedenken en zaken voorspiegelen die onbetaalbaar zijn. Het is absoluut zaak dat beide kandidaten laten weten welke consequenties de financiële crisis heeft voor hun programma’s.”

Bart Jan Spruyt: „Het is inderdaad opvallend dat de kandidaten dat niet doen. Als dat zo blijft, is dat niet eerlijk tegenover de kiezer. Maar ze kunnen er op den duur niet omheen, want alles wat ze tot nu toe hebben gezegd was gebaseerd op drijfzand.

„Voor Nederland geldt trouwens ongeveer hetzelfde. Oud-minister van financiën Onno Ruding zei zaterdag dat de rijksbegroting voor 2009 gezien de laatste ontwikkelingen bij het oud vuil kan. Een begroting waarmee de Tweede Kamer twee weken geleden heeft ingestemd, is inmiddels achterhaald door de werkelijkheid. Als de regering daar geen verantwoording over aflegt, kunnen we zeggen dat die hele toestand ook één grote poppenkast is geweest. Maar bij de financiële beschouwingen van deze week zullen onze wakkere volksvertegenwoordigers het kabinet ongetwijfeld het vuur aan de schenen leggen.”

Plato zei: elke democratie is gedoemd tot verval, want politici omzeilen pijnlijke maatregelen en praten het volk naar de mond. Is dat wat we nu zien?

Spruyt: ,,Nou, het lijkt er vooralsnog niet op dat de kandidaten de kiezers doelbewust misleiden. Maar de democratie staat wel onder druk, zowel in de VS als in Nederland. Dat komt doordat veel politici geen samenhangende maatschappijvisie meer hebben waarvoor ze de kiezer warm maken. Ze inventariseren liever wat de kiezer wil, en baseren daarop hun programma. Met dit populisme degraderen ze zichzelf tot doorgeefluiken van de bevolking.

„Hebben ze wel een visie, dan levert die niet zomaar een uitvoerbaar programma op. Er is in de VS geen ruimte voor belastingverlaging en ook niet voor een nieuw stelstel van gezondheidszorg. Ook gebroken beloftes ondermijnen de democratie.

„Daarbij: de bureaucratische werkelijkheid is niet gelijk aan de politieke. Ambtenaren runnen meerjarige projecten. Een ministerie is als een trage mammoettanker met een verre bestemming, een politicus is hoogstens een toevallig passerende kapitein die de koers een paar graden kan verleggen. Een politicus kan minder uithalen dan veel verkiezingsretoriek wil doen geloven.

„Nederland kent een extra hindernis: coalitievorming. Inde VS is er tenminste een winnaar. Hier weet je nooit wat je krijgt. Als je gecharmeerd was van de centrum-rechtse Balkenende-kabinetten, en je stemde op hem, kan hij zomaar met jouw stem over links gaat. Die lui gaan volgens hun eigen logica bij elkaar zitten en sluiten dan ook nog eens compromissen waardoor van alle beloftes hooguit een verwaterde substantie overblijft.”

Roeser: „Qua dynamiek en diversiteit biedt ons model meer mogelijkheden. Wie weet dat er in de VS ook nog twee andere kandidaten zijn: Ralph Nader en Bob Barr? De twee grote partijen azen op dezelfde gematigde kiezers en nemen zo voortdurend elkaars issues en standpunten over. Terwijl ze een echt andere zienswijze, zoals die van de onafhankelijke kandidaten, niet eens bespreken. De campagnebudgetten bepalen wie de aandacht krijgt. En de sponsoren die deze budgetten genereren, beïnvloeden de agenda.”

Spruyt: „In Amerika heb je meer te kiezen; niet alleen het staatshoofd, maar ook de burgemeester en de sheriff. Dus de Amerikaanse democratie is nog altijd een stuk gezonder dan de Nederlandse.”

Roeser: „Dat lijkt me niet. Alle problemen waar de democratie klaarblijkelijk mee te kampen heeft, treden alleen maar vaker op als je vaker moet stemmen. Want juist op het moment dat je de burgers gaat raadplegen, ligt het gevaar van populisme het meest op de loer.”

Spruyt: „Welnee, het Amerikaanse systeem zorgt ervoor dat een politicus met zijn water naar de kiezer moet, en moet uitleggen wie hij is, wat hij van de situatie vindt en wat zijn plannen zijn. Hij moet dus verantwoording afleggen en kan worden afgerekend op zijn woorden. Kom daar in Nederland maar eens om.”

Roeser: „De burger heeft eerder te veel dan te weinig te kiezen. In onze technologisch hoogstaande samenleving kun je niet meer van burgers verwachten dat ze zich overal in verdiepen om een gefundeerd oordeel te vellen. Neem de Europese grondwet. Bijna niemand, in elk geval bijna geen leek, kon die lezen en begrijpen. Maar we moesten ons er wel over uitspreken. Het resultaat was dat er over iets heel anders werd gestemd dan over de voorliggende wet.”

Wat is het alternatief? Roeser: „Volgens mij is er maar één remedie tegen een verdere toename van het populisme: deliberative democracy. Dat is een politiek-filosofische beweging die methodes ontwikkelt om de democratie terug te brengen tot dat waar het eigenlijk om zou moeten gaan: diepgaand debat in plaats van opinieonderzoeken. We moeten niet achterhalen hoeveel mensen ergens voor of tegen zijn, zoals Rita Verdonk doet met haar website, maar zoeken naar de beste oplossingen, en die voor het voetlicht brengen.

„Mensen zijn nog steeds behept met het vermogen om een overtuiging te veranderen door een goed argument. Er moeten debatten komen waar debatleiders kandidaten dwingen om argumenten te brengen, in plaats van fraaie slogans. We zouden alleen moeten stemmen over grote, fundamentele zaken. En daar zouden we dan eerst veel uitgebreider en diepgaander over moeten delibereren.”

Spruyt: „Dat is een puur procedurele oplossing. Maar de enige remedie is inhoudelijk, en bestaat hierin dat burgers door een goede opvoeding en goed onderwijs de simplistische verleidingen van demagogische politici kunnen weerstaan.”

*) Verschenen in Trouw, 1 oktober 2008.

3.10.08

Sarah Palin heeft de eer gered

In haar debat met Joe Biden bleef Sarah Palin fier overeind. Wat jammer dat het er misschien niet meer zo toe doet. Voorlopig althans.

Het blijft iets vreemds houden, ‘s nachts naar een politiek debat gaan zitten kijken. Het is overal donker, en je weet dat je een beetje een beroepsgedeformeerde bent om je nachtrust op te offeren aan 90 minuten politiek gekissebis. Dan waren er in oktober 1974 betere – gezondere - redenen om ’s nachts stiekem je bed uit te glippen om te kijken naar het grote gevecht dat bekend zou komen te staan als The Rumble in the Jungle.

Terwijl je naar het grote televisiedebat tussen de beoogde vice-presidenten van de Republikeinen (Sarah Palin) en de Democraten (Joe Biden) kijkt, email je wat met vrienden in de Verenigde Staten en je sms’t met (even gekke) vrienden hier. En het allervreemdste was: ik was een beetje zenuwachtig van tevoren.

Erg onpartijdig ben ik al niet, maar dit ging wel heel ver. Pas na een half uurtje ging het over, en ik betrapte me erop dat ik voortdurend op mijn horloge keek. Sarah Palin mocht dat niet doen – de oude Bush deed het ooit tijdens een debat en dat wordt hem nu nog nagedragen – en daarom deed ik het maar voor haar. En om half vijf vanochtend, toen het debat was afgelopen en Sarah Palin met man en kinderen naar het publiek stond te zwaaien, bemerkte ik dat ik bijna net zo opgelucht was als zijzelf.

Sarah Palin hield een fantastische speech op de Republikeinse Conventie. In de zalen, oog in oog met haar achterban, doet ze het heel goed. Een goede kennis van mij was in Grand Rapids (Michigan) toen Sarah Palin en John McCain die stad onlangs aan deden, en stuurde me een zelfgemaakte video. Het was electrifying.

Maar toen begon het gestuntel, en concludeerde 60 procent van de Amerikaanse kiezers dat Sarah Palin ongeschikt want te licht en te onervaren was om een goede president te zijn. Haar ervaring in de buitenlandse politiek moest, zo zei ze in een interview, blijken uit het feit dat ze vanuit Alaska Rusland kan zien liggen en dat Canada aan haar thuisstaat grenst. En ze kon geen kranten of tijdschriften opnoemen toen haar werd gevraagd naar de media waarmee ze zichzelf voedt. Die antwoorden, denk ik, kwamen ook voort uit een te groot wantrouwen jegens het (media-)wereldje van de oostkust. Bij die vraag naar die kranten en tijdschriften, moet Sarah Palin hebben gedacht: oh ja, ze denken natuurlijk dat ik alleen het plaatselijke suffertje en de National Review lees. En toen zei ze maar dat ze heel open en onbevooroordeeld alles tot zich neemt. En bij die vraag naar haar buitenlandse ervaring, moet ze hebben gedacht (u ziet, het kost mij om de een of andere reden weinig moeite mij te verplaatsen in het denken van een conservatieve dame): oh ja, ze denken natuurlijk dat wij hier in Alaska een beetje achterlijk zijn, en realiseren zich niet dat we zowel aan Rusland als (erger nog) aan Canada grenzen.

Maar de beelden waren vreselijk, en Sarah Palin was de openingsgrap van bijna alle praatprogramma’s. De vraag die vannacht aan de orde was, was eigenlijk alleen maar deze: zou Sarah Palin McCains ticket opnieuw bezoedelen of zou ze in staat zijn de schande van de afgelopen weken van zich af te schudden.

Dat laatste gebeurde. Sarah Palin heeft de vuurproef van dit debat boven verwachting doorstaan. Natuurlijk was Joe Biden – objectief en technisch bezien – beter, rustiger, ervarener, meer onderlegd. Maar hij is vooral ook de man die al 35 jaar in de Senaat zit en zo ook is gaan praten. Sarah Palin slaagt er veel beter in – kijkend in de camera - de grondtoon van het gewone Amerikaanse leven te raken. ‘She is herself and she is one of us’, zeggen haar aanhangers.

En zo hoorden we Sarah Palin zeggen dat ze niet gewend was aan die ingewikkelde manier waarop mensen in Washington hun gedraai verhullen. Gewone mensen willen duidelijkheid. Daarom zei ze dat die gewone Amerikanen zich nooit meer door de hebzucht van de banken en Wall Street willen laten uitbuiten. Daarom zei ze dat de overheid onderdeel van het probleem is en vaak vooral in de weg loopt en pleitte ze voor belastingverlaging. Daarom sprak ze warme woorden over het traditionele huwelijk, zonder dat ze de juridische rechten van homoseksuelen wil beperken. Daarom zei ze in Irak de witte vlag niet te willen hijsen, en bepleitte ze een surge in Afghanistan. En daarom zei ze zo vaak dat McCain een maverick was die vaak tegen de officiële partijlijn was ingegaan en daarom wel degelijk een agent of change kon zijn.

Voor de Amerikanen in de heartlands, zo stel ik mij voor, zijn deze punten overtuigender dan het brokje in Biden’s keel.

Maar het probleem is natuurlijk dat de feel die Sarah Palin belichaamt en weet uit te dragen, alleen in een andere setting nog van doorslaggevend belang zou zijn geweest. Het gesternte waaronder dit debat is gevoerd, is dat van de kredietcrisis, van een regering die daarmee wordt geassocieerd of vanwege haar politiek van deregulering daar zelfs alle schuld voor in de schoenen geschoven krijgt (hoe onterecht dat ook is), van een gestage daling van McCain in de peilingen, wiens gok om zich tijdelijk uit de campagne terug te trekken niet heeft gewerkt, en die – erger nog – gisteren ook besloot Michigan op te geven. Dat lijkt mij een tamelijk desastreus signaal. De strategie om de benodigde 270 stemmen te veroveren, is erop gericht om óf Pennsylvania, óf Wisconsin, óf Minnesota te winnen, plus een totaal van tien stemmen uit een combinatie van Nevada (5), Colorado (9) en New Hamsphire 94). Dan gaan ze er blijkbaar uit dat Florida en Ohio zeker zijn voor de Republikeinen.

Er was voor Sarah Palin dus ook weinig eer te behalen gisteravond. Voor Biden was het niet al te moeilijk om voortdurend te suggereren dat de keuze voor McCain en Palin een voortzetting van het beleid van de afgelopen acht jaar betekent. Sarah Palin slaagde er ook niet in bij de kiezer verwarring over Barack Hussain Obama te zaaien of zwevende kiezers een reden te geven om niet op de Democraten te stemmen.
Maar de eer is gered. En Sarah Palin blijkt een talent dat nu nog niet klaar is voor prime time maar dat over vier jaar zo maar wel kan zijn – hopelijk om Engelse toestanden te voorkomen waar de Tories sinds de komst van Tony Blair in de oppositie hebben gezeten.

1.10.08

Benauwd CDA

Het wetenschappelijk instituut van het CDA erkent – eindelijk – het belang van een nieuw, groot verhaal om het onbehagen in de samenleving te lijf te gaan. Maar geldt dat ook voor de partij als geheel?

Staatssecretaris Jack de Vries van Defensie stapte begin vorige week in zijn dienstauto om zich naar een restaurant in het noordelijke Hoogeveen te laten rijden. Hij mocht daar een groep ‘dertigers’ van de Drentse CDA-afdeling toespreken. Jack de Vries (1968) was jarenlang de grote spindoctor achter J. P. Balkenende, en het geven van een toespraak in de provincie lijkt mij een klusje dat je De Vries wel kunt toevertrouwen. En dat bleek ook.

Zo zei De Vries dat het kabinet het nooit had mogen laten gebeuren dat er enkele dagen lang geen bussen van Connexxion in de Goudse wijk Oosterwei hebben gereden. Dat was een capitulatie voor de dreiging van Marokkaans geweld, aldus De Vries, en daardoor had Geert Wilders zich in de Tweede Kamer kunnen presenteren als de enige volksvertegenwoordiger die de problemen van de mensen in Gouda, en alle andere Nederlandse Gouda’s, begreep. Goed punt.

De Vries zei ook dat het een goed idee zou zijn om de dienstplicht opnieuw in te voeren. Uitstekend punt natuurlijk, zeker in een week waarin je eigen baas, minister Van Middelkoop van Defensie, gewoon laat opschrijven (in Vrij Nederland) hoe hij zich voor de dienst heeft weten te drukken en dat hij dat deed omdat hij allergisch is voor gezag. Dat kun je van Jack de Vries niet zeggen. Hij verbood zijn militairen om in uniform aan de boottocht van de Gay Pride deel te nemen.

En De Vries had HP/De Tijd goed gelezen. Ook een goed punt natuurlijk. Hij zwaaide in Hoogeveen met het artikel over ‘Het eeuwige CDA’ dat Roelof Bouwman twee weken geleden in HP publiceerde. Bouwman betoogde daarin dat het CDA erin is geslaagd om te midden van alle politieke onrust van de afgelopen jaren als een ‘bastion’ overeind te blijven staan. Het CDA is al sinds 2002 de grootste partij van Nederland en lijkt tot in lengte van jaren de centrale regierol in de vaderlandse politiek te zullen vervullen.

Maar De Vries is op zijn hoede. Die kop in HP/De Tijd (‘Het eeuwige CDA’), die had De Vries al eens eerder gelezen. ‘In 1991. Onder Lubbers stond het CDA op 54 zetels en de analyses waren toen ook al dat het CDA de eeuwige machtsfactor zou zijn’. Maar Lubbers ging ruzie maken met zijn kroonprins Elco Brinkman, bij de verkiezingen in 1994 verloor het CDA twintig zetels en kwam het voor acht jaar in de oppositiebanken terecht. Het CDA moet nu dus niet op zijn handen gaan zitten. ‘Het kan zomaar weer voorbij zijn’.

De kracht van het CDA, volgens De Vries, was dat het zichzelf, aangevoerd door het eigen wetenschappelijk bureau, in de jaren negentig ideologisch heeft geherdefinieerd. Het beleid dat de vier kabinetten Balkenende heeft gevoerd, is in die periode op papier gezet. Het is een punt dat ook Roelof Bouwman maakte: ‘wie wil weten hoe Nederland er over tien, vijftien jaar uitziet, neemt vandaag nog een abonnement op CDV’. CDV, Christen Democratische Verkenningen, is het orgaan van het wetenschappelijk instituut van het CDA, en wordt sinds kort geleid door Marcel ten Hooven (ex-Trouw, ex-Vrij Nederland).

Het laatste, net verschenen nummer van CDV is een boekwerk dat op een belangrijk onderwerp ingaat: ‘het benauwde midden’. Het gaat dus over de kwestie waarover iedereen zich zo langzamerhand druk maakt: de leegloop en middelmatigheid van het politieke midden en de vlucht van de kiezer naar de radicale flanken op links (SP) en op rechts (Wilders, Verdonk).

Het is mogelijk veel positieve dingen over het CDA te zeggen, maar wat je – althans tot voor kort – niet kon zeggen was dat het sterk en scherp op die driegende kladeratsj van de Nederlandse politiek heeft gereageerd. De christen-democraten hebben natuurlijk gezien hoe het aankaarten van het grote thema van de integratie- en immigratieproblematiek tot grote verdeeldheid heeft geleid bij de twee andere partijen in het centrum van de politiek, de VVD (Wilders, Verdonk) en de PvdA (Ehsan Jami). En daarom kozen zij voor het grote zwijgen, voor (vermeende) stabiliteit en rust.

Het boek Benauwd in het midden moeten we, denk ik, beschouwen als een eerste, en nog wat voorzichtige poging om de nieuwe werkelijkheid onder ogen te zien. De bijdragen concentreren zich op de Nederlandse middenklasse, de ruggengraat van de samenleving, die zich in toenemende mate zorgen over de economische en culturele toekomst van Nederland maakt, over veiligheid en criminaliteit, over de kosten van levensonderhoud en over de integratie van allochtonen. Ruim twintig bijdragen zijn aan de ‘ethiek van de vooruitgang’ en het economische belang van de middenklasse gewijd. En de vraag is natuurlijk welke politieke en maatschappelijke opgaven uit alle analyses voortvloeien.

De analyse komt er, kort en goed, op neer dat de middenklasse zich bedreigd voelt door krachten waarop het geen grip heeft (de globalisering van de economie, de immigratie) en de bestaande politiek de schuld geeft van het in huis halen van deze bedreigingen. Maar zowel de rechtse als de linkse remedie – nationalisme en verzorgingsstaatconservatisme’ –is erger dan de kwaal.

De middenklasse is er de afgelopen decennia ook in geslaagd zich economisch en moreel te emanciperen. Het gevolg daarvan is dat de stimulans om een leven te bereiken dat beter is dan dat van je ouders was, gaat ontbreken. En de geprivatiseerde moraal heeft tot een breuk met belangrijke vormende tradities geleid. Daarom, zo klinkt het heel christendemocratisch, heeft het ‘maatschappelijk weefsel’ dringend behoefte aan nieuwe verbindingen. Er zijn in dit boek dan ook nogal wat pleidooien te vinden voor ‘nieuwe dragende verhalen’, voor nieuwe ideeën van identificatie, identiteit en eigenheid.

Dat het CDA hierover wil gaan nadenken, of zelfs een leidende rol wil gaan vervullen, lijkt mij winst. Het onbehagen is eerder van culturele en morele dan van economische aard, zo wordt nu erkend. En het geeft niet langer pas om dat onbehagen met regenteske arrogantie doen als het geklaag van verwende burgers af te doen.
Pleidooien voor een beschavingsoffensief en moreel leiderschap, voor ‘een groot verhaal dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’, klonken ook bij de presentatie van deze uitgave, onder andere uit de mond van cultuursocioloog Gabriël van den Brink. En ook de voorzitter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, Pieter van Geel, liet zich toen niet onbetuigd.

Maar in hoeverre zijn deze verheffende gedachten, neergeslagen in een publicatie van het wetenschappelijk instituut van het CDA, representatief voor het CDA als geheel? In hoeverre zijn deze ideeën in andere partijgeledingen doorgedrongen?

Een prominent partijlid als Doekle Terpstra heeft in een interview voor de zender van Het Gesprek inmiddels laten weten dat het CDA volgens hem helemaal geen keuzes gaat maken. Dat brengt alleen maar electorale ruzies met zich mee, en vormt een regelrechte bedreiging voor de rust en stabiliteit die als hoogste goed worden gekoesterd. CDA-kamerlid Jan Schinkelshoek, nota bene voorzitter van de redactie van CDV, zei na de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer dat in een ontregeld land als Nederland niets zo sexy is als saaiheid.

En tijdens die algemene politieke beschouwingen bestond het weerwoord op het verbale geweld van Wilders toch niet in nieuwe, grote verhalen over de Nederlandse eigenheid. Pieter van Geel bleef opzichtig, verhaalloos, op zijn handen zitten. En dat is nou precies wat het CDA volgens Jack de Vries niet langer mag doen.

Recensie van: Marcel ten Hooven (red.), Benauwd in het midden, Boom € 24,90

*) Eerder verschenen in HP/DeTijd.