15.12.06

Eeuwige beweging

Recensie van: Auke van der Woud, Een nieuwe wereld – het ontstaan van het moderne Nederland, Uitgeverij Bert Bakker. € 29,95*

De modernisering van Nederland schiep niet alleen een nieuwe werkelijkheid maar ook een nieuwe mentaliteit waarin voor de idealen van een oudere beschavingstraditie geen plaats meer was.

De ANWB, de Algemene Nederlandsche Wielrijders Bond, bestaat sinds 1883 en geeft sindsdien een tijdschrift uit dat mensen die niets zozeer vrezen als dat zij met pech langs de weg komen te staan, nog altijd krijgen toegestuurd: De Kampioen. Rare titel eigenlijk. Maar die titel verklaart niet alleen de toen opkomende populariteit van de viets (alleen het volk sprak eind negentiende eeuw van een ‘fiets’), en de snelle verbreiding van ‘wielrenverenigingen’, maar vooral ook het triomfantelijke gevoel dat zich meester maakte van de fietser die op ieder moment waarop hij dat zelf wilde een middel tot zijn beschikking had om zijn natuurlijke omgeving te verlaten, zich snel te verplaatsen, en zelf te bepalen waar hij naar toe ging. Hij voelde zich heer van de schepping: de beperkende grenzen die de natuur tot dan had gesteld, kon hij nu gemakkelijk overschrijden.

De overwinning op de natuur, de beheersing van tijd en ruimte, de bedwinging van het water, de aanleg van spoorlijnen en wegen, de komst van de tram en de auto, het systematisch in kaart brengen van het land, de introductie van telegrafie en telefonie, het ontstaan van de Randstad, en dus ook de razendsnelle opkomst en populariteit van het rijwiel, heel dit netwerk van mobiliteit en communicatie, heel deze – met andere woorden – modernisering van Nederland, vormt het onderwerp van een studie van de Groningse historicus Auke van der Woud (1947). Het is een boek om met eerbied op te pakken. Van der Woud heeft met een voorbeeldige akribie zijn bronnen bestudeerd en de resultaten van zijn jarenlange bestudering van de jaargangen van Eigen Haard, de Stoompost en het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (en vele anderen) in een zonder meer fascinerende studie neergelegd. Niet dat het allemaal zo meeslepend is opgeschreven, niet dat het boek een te verwachten epiloog bevat waarin de auteur de balans van een halve eeuw vernieuwing opmaakt, maar het onderwerp is zo onwaarschijnlijk boeiend dat het ontbreken van een zekere essayistische kracht en de beslissing om de evaluerende opmerkingen door het gehele boek te verspreiden, eigenlijk geen bezwaar meer vormen. Dit boek verdient een plaats in alle Sinterklaaszakken en onder alle kerstbomen.

Van der Woud publiceerde eerder een boek over het Nederlandse landschap in de eerste helft van de negentiende eeuw. Dat boek heette Het lege land, en beschreef een land waarvan grote gebieden nog woest en onbewoonbaar waren en dat meer op een derdewereldland leek dan op het land zoals we dat nu kennen. Van der Wouds vervolg beschrijft hoe dat land werd ontsloten en ontgonnen, werd opgestoten in een eeuwige, rusteloze dynamiek, en hoe Nederland een eenheid werd waarin de drang tot vernieuwing vanuit Den Haag werd aangestuurd. De komst van de telefonie, bijvoorbeeld, dat steden en dorpen onder een spinnenweb van ‘luchtdraden’ bedekte (zie foto), was aanvankelijk een particulier initiatief. Graham Bell uit New York vestigde gewoon een onderkantoor in Amsterdam. De Nederlandse staat besloot in 1895 echter de telefonie op basis van een nieuwe wet te regelen en de lijnen van Bell daartoe gewoon te ‘naasten’.

1848 is niet zonder reden het beginpunt van dit boek. De liberale Grondwet van Thorbecke bracht de vrijheid die de groei nodig had. Vrijheid werd onafhankelijk van de grillen van het staatshoofd en door de volksvertegenwoordiging in wetten begrensd. Publiek en privaat domein raakten van elkaar gescheiden. Het ‘algemeen belang’ rukte op, evenals de aanwezigheid van de staat. En de ‘jong-liberalen’ of ‘links-liberalen’ kregen een staat die zijn rol in het publieke domein steeds ruimer definieerde en de ontwikkeling van de maatschappij niet alleen mogelijk maakte, maar aan dat proces ook sturing en richting gaf. De beroemde Kinderwet van 1874 was een van de eerste voorbeelden van een overheidscorrectie op het vrije spel der maatschappelijke krachten.

Minstens zo fascinerend als deze onstuimige groei en de rusteloze drang naar vernieuwing en modernisering, is het feit dat deze ontwikkeling ook het geboorte-uur van het geslacht van de eeuwige mopperaars markeert. Want Van der Woud beschrijft niet alleen alle veranderingen, hij vraagt zich ook af – in het voetspoor van Alexis de Tocqueville – welke gevolgen het ontstaan van een moderne democratie als de Nederlandse voor de mentaliteit van de bewoners van dit nieuw ontgonnen land aan de Noordzee had. 1848, aldus Van der Woud, betekende zowel een politieke omwenteling als een mentale revolutie. De omslag van 1848 bracht macht over tijd en ruimte, en een groei die een nieuwe werkelijkheid schiep. In die nieuwe cultuur kwamen andere ‘waarden en normen’ centraal te staan. Zij werden zelfs zo dominant dat zij sindsdien als ‘normaal’ gelden. Die nieuwe cultuur was een massacultuur die was afgestemd op de ‘gemiddelde mens’. Kennis en vaardigheden raakten gericht op concrete, nuttige doelen die ‘vooruitgang’, materiële verbetering, comfort, gemak en (liefst onmiddellijke) behoeftebevrediging moesten brengen.

Dit nieuwe ideaal van nutsmaximalisatie en nivellering, deze platte cultuur van de jachtige massamens, impliceerde een afrekening met het oude beschavingsideaal waarin de intellectuele en morele vorming van de mens centraal had gestaan. De lectuur van Plato, Aristoteles, Cicero en de Bijbel had geen wereld van materiële voorspoed gebracht, geen overwinning op de eeuwige vijanden van de mensheid (armoede, ziekte, dood en geweld), en kon om die reden worden gestaakt. Cultuur als beheersing en vervolmaking van de menselijke natuur veranderde in de onderwerping en exploitatie van de buitenwereld.

Over de teloorgang van het oude beschavingsideaal ontstond al snel onrust. Een zekere dr. H. Blink blikte in 1932, 80 jaar oud, terug op zijn leven in dienst van de vooruitgang en constateerde: ‘Wij hebben te veel uit het oog verloren, dat er elementen van hoogere opvoeding noodig zijn voor de toekomst van het volk. Ook in het met zoogenaamde cultuur en wetenschap volgepropte West-Europa is een tekort aan geestelijke zin en moreele kracht bij de menschen.’ De jurist J. J. de Bassecour Caan had nog in 1856-1857 herinnerd aan het belang van ongeschreven wetten en morele plichten omdat zonder die ‘geene orde denkbaar’ was, en zijn inzichten werden tien jaar daarna nog in bestuurlijke handboeken en studieboeken verbreid. Maar de tijd stond niet aan zijn kant.

Blink en De Bassecour Caan zijn niet de geschiedenis ingegaan als de grote conservatieve cultuurcritici van de moderniteit. Die eer was voorbehouden aan enkele grote namen die wij nog altijd kennen: Nietzsche en Spengler, Karl Jaspers, Johan Huizinga en José Ortega y Gasset. Ook zij komen in Van der Wouds boek ter sprake. Volgens Jacques de Kadt waren boeken van Huizinga als In de schaduwen van morgen (1935) ingegeven door de angst dat de eigen deftigheid in het gedrang kwam, als een sociaal-economische reactie dus op de komst van de massacultuur van een nieuwe middenklasse. Wat Huizinga in werkelijkheid vreesde was de teloorgang van een beschaving en de komst van een nieuwe cultuur die zich geen houding kon geven tegenover de enorme reuzen die zij had geschapen.

Volgens Van der Woud begrepen Huizinga en de zijnen de nieuwe werkelijkheid niet en ervoeren zij haar daarom als geestloos. Die geest heeft inmiddels nog veel meer losgebrand wat al te vast zat, aldus Van der Woud, en dat heeft weer geleid tot ‘een nog veel krachtiger infrastructuur voor de cultuur van de eeuwigdurende beweging’, van televisiezenders tot internet, mobiele telefoons, software en biotechnologie.

Tsja. Wie ondanks alles maar niet kan ontsnappen aan de indruk dat cultuur toch meer moet zijn dan een reeks van technologische revoluties, en de afgelopen maanden nog heeft geconstateerd hoe de roep om vluchtige opwinding media én politici tot tamelijk banale campagnes heeft verleid, moet bij die opsomming toch denken aan die eerste zinnen uit Huizinga’s Schaduwen, over die bezeten wereld van verstomping en verdwazing, waarin nog wel vlaggen wapperen maar waar de geest geweken is.

*) Een versie van deze recensie is eerder verschenen in HP/De Tijd.

2 comments:

Anonymous said...

Whispered to the conservatives.— What was not known formerly, what is known, or might be known, today—a reversion, a return in any sense or degree is simply not possible. We physiologists at least know that. Yet all priests and moralists have believed the opposite—they wanted to take mankind back, to screw it back, to a former measure of virtue. Morality was always a bed of Procrustes. Even the politicians have aped the preachers of virtue at this point: today too there are still parties whose dream it is that all things might walk backwards like crabs. But no one is free to be a crab. Nothing avails: one must go forward—step by step further into décadence (—that is my definition of modern "progress" ...). One can check this development and thus dam up degeneration, gather it and make it more vehement and sudden: one can do no more.

ACP said...

Van der Woud heeft zijn boek net op tijd geschreven, want de "vooruitgang" van Nederland heeft inmiddels een geheel ander wending genomen ... waardoor landschap en volk drastische veranderingen ondergaan. Enwel eenvoudig omdat de heersende monarch dat wenst of, op zijn minst, daar niet op tegen is. Terwijl de Nederlandse corpus zich aanpast omdat het in feite inmiddels al veel langer reeds breindood is, en nog slechts kan reageren op het (politiek)dieet dat het toegedient krijgt.

In dat opzicht gaat men eerst het land opzettelijk en geheel vrijwillig Balkaniseren, en daarna laat men het opgaan in das vierte Reich. En waren ooit de zeeweringen, dijken, waterwegen, sluizen en gemalen meer dan een symbolisch weergave van de kracht en kunnen van de Nederlandse geest, de huidige strategie is om daar (letterlijk) weinig meer aan te doen door het gehele land (als natuurlijke uiterwaarden) te doen functioneren. Men laat bij al dan niet natuurlijke calamiteiten voortaan het land eenvoudig geheel onderlopen en rekent er slechts op dat op gegeven moment het water, vanwege de zwaartekracht, zich ooit weer als vanzelf terugtrekt.

Waar helaas weinig kans op bestaat, en land en bevolking nog slechts bekend zal staan als de lage landen van de (EU) Rijndelta Regio waar de authochtonen goeddeels zijn verdrongen door horden Barmhartige aangespoelden ...