29.8.09

Martin Ros

Aan het einde van de middag van de elfde september 2001 liep ik over de Herengracht naar het station van Den Haag toen ik Martin Ros op de stoep een biertje zag drinken, omringd door uitpuilende plastic tasjes vol boeken. Hij riep me, en vroeg me: “Gaan ze ons nu allemaal dood schieten? Ohooh, zeg jij het eens, jij weet dat!” Een paar maanden later zag ik Martin Ros weer, nu in perscentrum Nieuwspoort waar Pim Fortuyn zijn boek over de puinhopen van acht jaar paars presenteerde. Ik kwam tussen Martin Ros en zijn vriend Robert Lemm te zitten, en we zagen hoe onze held Fortuyn enkele stronttaarten over zich heen kreeg. “Ze gaan hem doodschieten, hoor! Let maar op”, waarschuwde Ros. “Ze gaan hem doodschieten!”

Deze ontmoetingen waren tamelijk exemplarisch voor alle latere ontmoetingen. Er was het ongebreidelde enthousiasme en de onbegrensde gave tot bewondering. Er was de grote betrokkenheid bij de actualiteit, en een voorbeeldige openheid en onpartijdigheid. Maar omdat die onpartijdigheid bij Ros, vreemd genoeg in Nederland, ook rechts gold, dachten velen dat hij rechts wás. Maar dat was hij natuurlijk helemaal niet, deze roomse volksjongen jongen uit Hilversum.

Martin Ros heeft niet veel erkenning gekregen. Als uitgever bij de Arbeiderspers heeft hij talloze schrijvers ontdekt en begeleid en gestimuleerd. ‘Opkontjes geven’ noemde hij dat. Hij heeft boeken mogelijk gemaakt die er zonder hem nooit waren gekomen. Hij heeft twintig jaar lang iedere zaterdagochtend op een ongekend bevlogen wijze over boeken gesproken. We bleven voor hem thuis, of we reden nog een straatje om als we op zaterdagochtend een afspraak hadden en daar aan dreigden te komen terwijl Ros nog niet was uitgesproken. Hij heeft in 1966 de prachtige serie Privé Domein opgezet en daarmee recente klassieken voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. Hij heeft zelf boeken geschreven over de Habsburgse kroonprins Rudolf (Bloednacht Mayerling), over de ‘zwarte Napoleon’ Toussaint Louverture, de bevrijder van de slaven op Haïti (Vuurnacht) en de ondergang van de collaborateurs van het nazisme (De jakhalzen van het Derde Rijk). Maar ook een boek over zijn wielerheld, Fausto Coppi.

De TROS heeft hem echter ontslagen als boekbespreker in de Nieuwsshow, en uitgebreid in het zonnetje gezet is hij nog nooit. Volgens Robert Lemm komt dat omdat Martin Ros net iets teveel liet zien dat niet-linkse schrijvers ook de moeite waard kunnen zijn. Hij heeft teveel vijanden gemaakt. En hij was te gevarieerd. Wie een boek over de ondergang van het Habsburgse Rijk schrijft, kan niet een boek over een wielrenner schrijven of het opnemen voor Fortuyn.

Lemm schrijft dit in een boek vol schetsen van boekenliefhebbers over hun bevriende boekenfanaat. Perry Pierik schrijft erin, de man van de uitgeverij waar Ros aan verbonden was, en Maarten ’t Hart vraagt zich af of Ros inderdaad meer boeken heeft gelezen dan hij (18.000 om 20.000). Zijn collega-uitgever Wim Hazeu schrijft over Martin Ros als auteur van essays. Ros schreef in 1967 (!) in het blad Kentering een artikel over de totaal mislukte integratie van buitenlandse arbeiders in de Nederlandse gemeenschap. Hij had het om zich heen zien gebeuren, en ‘profeteerde’ dat aan alle voorwaarden voor omvangrijke discriminatie binnen korte tijd zou zijn voldaan.

Over Ros moet natuurlijk eens, zo spoedig mogelijk wat mij betreft, een heel dikke biografie verschijnen. Dit boek is een mooi voorschotje, een opkontje, hopelijk, op de weg naar de erkenning die Ros verdient.

N.a.v. Perry Pierik (red.), Martin Ros vijftig jaar op wacht (uitgeverij Aspekt)

27.8.09

Politieke onafhankelijkheid

De SP’er Ronald van Raak heeft deze zomer een wetsvoorstel ingediend dat een einde moet gaan maken aan ‘de riante sociale voorzieningen’ die politici zichzelf toebedelen. Een Kamerlid dat zijn baan verliest, kan bijvoorbeeld zes jaar lang aanspraak maken op een wachtgeldregeling, zonder dat hij hoeft te solliciteren. Volgens Van Raak is dat ‘zakkenvullerij’, ja ‘je reinste zelfverrijking’. Voor politici moet hetzelfde gelden als voor de mensen die zij vertegenwoordigen, zegt Van Raak. ‘Zo bijzonder zijn politici niet.’

Het hele idee is links populisme op zijn allervenijnigst en zijn allerslechtst, slechts bedoeld om de politiek als zodanig bij de burgerij in diskrediet te brengen. En het getuigt vooral van een schrijnend gebrek aan historische kennis, wat opmerkelijk mag heten bij Van Raak, die een gepromoveerd historicus is (zij het aan de universiteit van Amsterdam).

Die wachtgeldregeling is ingesteld omdat een politicus, als het goed is, wel bijzonder is, en dat voor hem daarom niet altijd en overal hetzelfde moet gelden als voor andere burgers. Die financiële regelingen behoren daartoe.

Idealiter immers, is een volksvertegenwoordiger financieel onafhankelijk. Alleen wanneer hij financieel onafhankelijk is, is hij niet van zijn ambt afhankelijk voor zijn bestaan. Die financiële onafhankelijkheid biedt hem ook de mogelijkheid om in andere opzichten zijn onafhankelijkheid te bewaren. Hij hoeft niet op het commando van zijn politieke bazen ja of nee te knikken om zijn baantje te bewaren en daarmee het brood op de plank veilig te stellen.

Het voorstel van Van Raak roept herinneringen op aan een eerder debat in de Tweede kamer over de onkostenvergoeding van parlementariërs. Een zekere Boudewijn Nierstrasz, directeur van een stoomvaartmaatschappij en Kamerlid namens de Bond van Vrije Liberalen, keerde zich in 1916 tegen een voorstel om die vergoeding te verhogen omdat hij bang was voor ‘beroepspolitici’: afgevaardigden voor wie hun mandaat een middel van bestaan is. Omdat ze voor hun inkomen van de politiek afhankelijk zijn, zijn ze ten diepste onbetrouwbaar. Ze waaien met alle winden mee zolang ze maar herkozen worden.

Een van de laatste politici die in Nederland aan het aloude onafhankelijkheidsideaal beantwoordde was de VVD’er Frits Bolkestein. Voordat Bolkestein de politiek en het landsbestuur in ging werkte hij zeventien jaar op hoge posities bij Shell - vanuit het klassieke ideaal dat je eerst je sporen elders moet verdienen, en financieel een positie als "gentleman" moet hebben, voordat je je met het landsbestuur moet
inlaten.

Het tegenovergestelde van dit ideaal is het besluit van de SP om een adolescent naar de Eerste Kamer af te vaardigen - vanuit een behoefte een middelvinger naar de Nederlandse politiek op te steken die vergelijkbaar is met het voorstel van Van Raak.

Momenteel is er in Duitsland een politicus in opkomst, de CSU’er Karl-Theodor zu Guttenberg, die in dit opzicht (en in enkele andere) met Bolkestein vergelijkbaar is. Hij is sinds kort minister van Economische Zaken in het kabinet van Angela Merkel en geniet een ongekende populariteit – alhoewel hij op economisch terrein hoogst impopulaire dingen zegt. Maar de mensen prijzen zijn uitgesproken profiel en zelfstandigheid. Hij is namelijk niet bang om zijn mening te geven, ook als die mening dwars tegen die van Angela Merkel of de heersende consensus in gaat.

Guttenberg vertegenwoordigt, met andere woorden, het type politicus dat zo goed als uitgestorven is maar waarnaar de sympathie van de bevolking als vanzelf uitgaat.
Guttenberg is het type politicus dat ruimte opeist voor onafhankelijkheid en creativiteit en niet willoos mee doet aan een politieke cultuur waarin regeerakkoorden en achterkamertjesoverleg centraal staan. Ook in Nederland hebben we politici gehad (Wiegel, Joekes, Kaland) die zich niet thuis voelden in een monistische cultuur en zich niet naar de macht voegden. Die zelfstandigheid wekt bewondering.

Niet iedereen wordt met een gouden lepel in de mond geboren, zoals Guttenberg, en niet iedereen beschikt over het meervoudige talent van Bolkestein. Om ervoor te zorgen dat álle politici enigszins vrij ten opzichte van hun politieke werkgever kwamen te staan, is er die wachtgeldregeling, zodat zij het na een conflict met de politieke top nog even kunnen uitzingen.

Wanneer je lid bent van een partij met stalinistische en volstrekt monistische kaders begrijp je dat natuurlijk allemaal niet – maar het initiatief is als populistische breuk met een waardevol verleden een bewijs van schuldige onwetendheid.

19.8.09

Politiek, media en Wilders

Als iedereen deze week en de komende weken weer aan het werk of naar school gaat, en iets meer rechtop loopt, iets soepeler vanuit de heupen, de kin iets meer omhoog, dan komt dat omdat tal van rampen die ons plechtig waren beloofd, op het laatste moment niet door blijken te gaan.

Ik heb de afgelopen weken een aantal emails ontvangen waarin mij werd gevraagd nu alvast wat stukken aan te leveren voor het najaar. Dan zou immers een derde tot de helft van de personeelsleden thuis ziek in bed liggen met de Mexicaanse griep, en bij zo’n onderbezetting zou het goed zijn alvast wat stukken op de plank te hebben. Maar nu blijkt die Mexicaanse griep helemaal niet de beloofde pandemie te brengen en een gewoon griepje te zijn.

Het zou sowieso erg rustig zijn geworden in de Nederlandse kantoren en fabrieken. Niet alleen zou een groot percentage van werknemers en scholieren onder de wol van het ziekbed verdwijnen, een ander derde deel zou achter de geraniums terecht komen. De internationale financiële crisis zou de werkloosheid tot ongekende hoogten opdrijven. Maar ook dat gaat niet meer door. In Frankrijk en Duitsland groeit de economie al weer, en in ons eigen land is de vrije val van de economie tot staan gekomen (overigens op een zeer negatief groeicijfer). Dus met die crisis schijnen we het ergste ook al weer achter de rug te hebben.

Een derde ramp die Nederland in de ogen van velen bedreigde was het fenomeen Geert Wilders en zijn PVV. Zijn eclatante successen bij de Europese verkiezingen zou hij bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart volgend jaar wel eens kunnen herhalen. In 92 gemeenten was hij als de grootste uit de bus gekomen. Maar zie, Wilders heeft aangekondigd dat hij alleen in Den Haag en Almere mee zal doen en dat hij zich verder op de verkiezingen voor de Provinciale Staten en de Tweede kamer in maart en mei 2011 zal concentreren. Want hij wil de landelijke macht. Een lokale greep naar de macht is vooralsnog afgewend.

In de reacties op Wilders’ besluit streden sarcasme en opluchting om de voorrang. Volgens meisje Halsema laat Wilders zijn kiezers in de kou staan, volgens Pechtold liet hij weer eens zien dat zijn PVV geen democratische partij is. Marco Pastors in Rotterdam had uiteraard een goede dag en zei dat ook.

Het besluit van Wilders is wellicht niet fraai. Een politieke partij zou idealiter immers overal en altijd haar kiezers moeten kunnen vertegenwoordigen. Dat Wilders - na al die jaren - nog steeds geen geschikte kandidaten kan vinden en om die reden in de meeste gemeenten van deelname afziet, verbaast ook enigszins. In de eerste plaats omdat de politiek het domein van het opportunisme is, en de roverhoofdman die veel buit te verdelen heeft altijd veel volgelingen zal trekken. Bovendien had Wilders, zo konden we hier en daar lezen, zijn aanhang aanmerkelijk verbreed. Ook de hoger opgeleiden zouden hem inmiddels steunen in zijn strijd voor de vrijheid van meningsuiting. Maar dat betekent blijkbaar nog niet dat ze ook openlijk de PVV willen steunen. Het afbraakrisico en de gevraagde offers, qua reputatie en sociaal-economisch, zijn blijkbaar nog steeds te groot. En dan blijven de bozen en de verongelijkten over en daar ga je de oorlog niet mee winnen.

Wilders is terecht bevreesd voor een fatale combinatie van slechte vertegenwoordigers en media die iedere tegel zullen omdraaien om zijn partij te ontmaskeren. In het voorjaar van 2002, toen Kok-II was gevallen en Fortuyn in opkomst, gaf Wim Kok zijn laatste wekelijkse persconferentie. Na afloop daarvan waren er speeches en cadeautjes van het journaille voor de vertrekkende premier. Bij de naborrel stonden wat journalisten bij elkaar om de landelijke situatie te bespreken. Hun conclusie luidde dat ‘het volk’ nu nog wat ‘onrustig’ was, en daarom was enige terughoudendheid vooralsnog gepast, maar na het zomerreces … dan zouden ‘we’ ‘ze’ gaan maken. Wij journalisten zouden, met andere woorden, de jacht op de LPF openen.

De LPF heeft het de journalistiek erg gemakkelijk gemaakt. In oktober 2002, 87 dagen na zijn aantreden, viel het eerste kabinet-Balkenende. Er is in Nederland sprake van een merkwaardige verbroedering van journalistiek en politiek rond de vleespotten van de macht. En dat weet Wilders natuurlijk ook.

11.8.09

Dirty mind*

Een oud gezegde luidt dat de duivel in het detail zit. Dat wil zo ongeveer zeggen dat dingen ogenschijnlijk hetzelfde kunnen zijn, maar bij nadere beschouwing toch heel verschillend. En dat dat detail dat je aanvankelijk niet eens ziet, een beslissend verschil blijkt te zijn.

Aan dat oude gezegde moest ik terug denken toen ik onlangs deelnam aan een zomerschool voor studenten. Een van de sessies was gewijd aan een veel bediscussieerd onderwerp: waarden en normen en de sociale cohesie in de Nederlandse samenleving. De inleider poneerde om te beginnen dat gelijke waarden tot verschillende normen kunnen leiden. Hij citeerde de Griekse historicus Herodotos, die verhaalt dat de Grieken hun doden verbrandden en dat de Kallatiërs hun doden opaten. Ze deden dat beide uit eerbied voor hun ouders. Een gedeelde waarde (liefde voor je voorgeslacht) kan tot geheel verschillende gedragsnormen leiden: de een verbrandt zijn ouders uit liefde, de ander eet ze uit liefde op.

Volgens de inleider viel daar een wijze les uit te leren. Als wij het in Nederland eens zouden kunnen worden over waarden en deugden – en uit onderzoek van de universiteit van Groningen blijkt dat we heel veel waarden en deugden delen – zouden we elkaar een beetje moeten tolereren op het terrein van de normen die we daaruit afleiden.

Kuisheid is een deugd. Moslims leiden daaruit af dat meisjes en vrouwen een hoofddoek moeten dragen. Daar zouden we verder niet zo moeilijk over moeten doen.
Het klonk niet onaannemelijk – al lijkt de aanwezigheid van mensen die hun voorouders uit liefde en respect gaan zitten oppeuzelen, mij geen klein probleem. En bij nader inzien, bij bestudering van de details die zich in het grote verhaal van dit voorstel verschuilen, is het misschien toch niet helemaal zo’n goed idee om niet te moeilijk te doen over normen.

Waarden kunnen ook slechts ogenschijnlijk overeenkomen. Stel: we vinden kuisheid en ingetogenheid een deugd. Kunnen we dan ook volhouden dat we daarom niet alleen niet moeilijk moeten doen over hoofddoekjes maar ook niet over gescheiden inburgeringscursussen en gescheiden loketten, en over de weigering van mannen en vrouwen om elkaar de hand te schudden en de weigering van zwangere moslima's om bij een mannelijke gynacoloog langs te gaan? Dat zijn immers ook normen die uit die deugd worden afgeleid, door veel moslims althans.

Mijn antwoord is ontkennend, omdat we wel kunnen zeggen dat we het eens zijn over kuisheid, maar daar iets geheel anders onder verstaan. Juist bij dit onderwerp schuilt er een heel venijnig duiveltje in dit detail.

Bij al die toestanden waarbij wij ons al te vaak neerleggen – mannen en vrouwen mogen niet in één en dezelfde ruimte verkeren, elkaar geen hand geven, en vrouwen moeten hun vrouwelijke vormen bedekken – gaat het om de bescherming van de vrouw tegen de beestachtige seksualiteit van de man. Als mannen met vrouwen in één ruimte verkeren en hun vormen ontwaren, komt er iets los waardoor ze niet te houden zijn. En dat is dan de schuld van de vrouw. Een hoofddoek is er om de vrouw te beschermen tegen de mannelijke libido. Een vrouw geeft een man geen hand omdat huidcontact diezelfde libido tot ongekende hoogten opzweept.

We realiseren ons veel te weinig dat dit denken een grote terugval is ten opzichte van de situatie waar we vandaan komen. Ik heb in het verleden – tot voor een jaar of vijf – telkens wanneer ik een vrouw een hand gaf, dat altijd de normaalste zaak van de wereld gevonden – zo normaal dat je het je niet eens bewust was en er zeker geen gedachten bij had. Nu heeft die handeling op veel plaatsen iets beladens gekregen. In die omstandigheden ben ik mij bewust dat ik een vrouw een hand geef, of dat niet mag, en ik mag dat dan niet omdat ik een man ben en dus per definitie oversekst en behept met een dirty mind, en dus op het moment dat ik de huid van haar hand voel (vroeger ook nooit bij nagedacht) niet meer te houden.

En dat wil ik niet. Ik heb vroeger geleerd hoe je je eigen seksualiteit moest beheersen. Ik heb nooit geleerd dat ik vrouwen tot vreemd gedrag moest dwingen om zichzelf tegen mijn seksualiteit te beschermen.

* eerder verschenen in Binnenlands Bestuur