Dat heerlijke interview met Hans Wiegel al gelezen, vandaag in Trouw? Mijn column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over hetzelfde onderwerp (net als mijn column in Elsevier overigens). Op 9 juni gaat het over de vraag of we een rechts kabinet krijgen: economisch rechts (CDA, VVD, D66) dan wel een beetje heel rechts (CDA, VVD, PVV) of paars-III (PvdA, VVD, D66, GL). Dat moeten de Balkenende-critici een beetje in het oog houden, vind ik.
(En waar ligt eigenlijk ten diepste de voorkeur van Rutte?)
Binnen acht jaar tijd is zijn vierde kabinet gevallen, hem wordt bovendien een gebrek aan regie en leiderschap verweten, maar daags na de implosie van zijn vierde kabinet wijst het CDA-hoofdbestuur Balkenende toch weer aan als lijsttrekker. Bij acclamatie zelfs, en in alle stilte.
Die aanwijzing is waarschijnlijk vooral bedoeld om een machtsstrijd om het partijleiderschap tussen Balkenende en Eurlings of Verhagen te voorkomen. Maar de laatste peilingen van Maurice de Hond roepen de vraag op of de CDA-leiding een wijs besluit heeft genomen.
Volgens die peiling komt Balkenende’s grote rivaal Wouter Bos als de grote winnaar naar voren (+4). Het CDA moet opnieuw een zetel inleveren. Er zijn meer kiezers die het CDA de schuld van de val van het kabinet in de schoenen schuiven dan dat er kiezers zijn die de zwarte piet bij de PvdA leggen (34 om 33 procent). Bovendien is slechts een op de drie CDA-kiezers tevreden als Balkenende opnieuw de lijst gaat aanvoeren. De jonge Camile Eurlings wordt steeds populairder. Nog slechter is de score voor Balkenende als premier. Een overgrote meerderheid (79 procent) van de bevolking wil Balkende niet terug als premier, slechts 16 procent wil dat wel.
Op grond van deze gegevens kunnen er volgens mij de komende maanden, tot aan de verkiezingen op 9 juni, twee dingen gebeuren. Er kan een sfeer ontstaan (of beter: die is er blijkbaar al) waarin de kiezer denkt: alles beter dan Balkenende. Dat zal tot een grote verkiezingsnederlaag voor het CDA leiden, en mogelijk tot een nieuw kabinet onder leiding van Wouter Bos (en die gaat dan een 'progressief', 'paars' kabinet in elkaar sleutelen).
Wat ook kan gebeuren – en het lijkt mij het waarschijnlijkst en in ieder geval hoop ik er op – is dat de campagne zo hard en onbehaaglijk zal zijn, en de uitslag op zo’n regelrechte ramp voor het land zal uitlopen, dat de kiezer toch weer massaal de toevlucht zal nemen tot het CDA van Balkenende.
Ik heb mij de afgelopen jaren met enige regelmaat kritisch over dat CDA uitgelaten. Het CDA ontpopt zich naar mijn mening al te vaak als niet meer dan een machtsmachine. De inhoudelijke boodschap, het verhaal, was in de woestijn onder paars fraai opgetuigd, maar in de afgelopen acht jaar is dat verhaal alleen maar verschraald geraakt tot een klein glas doodgeslagen bier. Als het CDA wil winnen zal het dat verhaal weer moeten laten bruisen. Het is nu niet meer zo goed voorstelbaar, maar Balkenende heeft de verkiezingen van 2002 met een lezingentournee gevoerd.
Aan de andere kant staat dat Balkenende dit landje toch door een landschap van uiterste politieke instabiliteit heeft geloodst. Acht jaar lang nu al weer. Zijn voorganger Kok had het veel gemakkelijker: er was geld in overvloed en alle meningsverschillen waren afkoopbaar. Dan is het niet zo moeilijk om goede sier te maken. Balkenende trad aan met de LPF van Fortuyn, kreeg te maken met een politieke moord, met de opkomst van sterk groeiende bewegingen op de vleugels van het politieke spectrum, kon in 2006 weinig anders dan in zee gaan met de PvdA, en werd achtervolgd door zeven grote plagen: naast Uruzgan waren dat de discussies over de JSF, Irak, het crisispakket, de AOW, embryoselectie ende grote financiële crisis.
En hij staat er nog. Niets veranderd ten opzichte van 2002. Er moet iets zijn wat wij maar niet kunnen of willen zien. Het kan gereformeerde ambitie zijn, maar dan is die ons land toch maar ten goede gekomen – op een manier weliswaar waarvan ik in principe niet onder de indruk kon komen (vanwege de ontstentenis van dat verhaal), maar waarvan ik denk en erken dat er toch een enorme kracht in schuil gaat.
Het zou best kunnen dat de kiezers dat tussen nu en 9 juni ook gaan vermoeden.
25.2.10
16.2.10
Libertijns
In een van de belangrijkste documenten uit de Nederlandse geschiedenis, het Plakkaat van Verlatinge uit 1581, staat een opmerkelijke zin. In dit staatsstuk, waarin de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden zich onafhankelijk verklaarden door de Spaanse koning Filips II te verlaten, zeggen de Nederlandse Staten dat zij oude rechten en vrijheden willen handhaven ‘en het leven en de eer van onze vrouwen, kinderen en nakomelingen’ beschermen ‘opdat zij niet in slavernij onder de Spanjaarden zouden vervallen’.
Ze hadden natuurlijk ook kunnen denken: het zal onze tijd wel duren. En het had hun tijd ook wel geduurd, hun tijd als oude mannen in een eeuw waarin de levensverwachting veel minder hoog was dan in de onze. Maar dat dachten ze niet. Het ging hun om de bescherming van iets wat oud was (rechten en privileges) en iets wat zou komen (het leven en de eer van kinderen en nakomelingen). We hebben hier te maken met mannen die ergens vandaan kwamen en ergens naar toe gingen. Ze begrepen dat het leven een contract is tussen de doden, de levenden en de nog niet geborenen. Ze begrepen dus dat je als burger de verantwoordelijkheid hebt om dat wat je ontvangen hebt beter dan het was door te geven aan een volgende generatie.
Nederland is de afgelopen decennia gedomineerd geweest door een generatie – grofweg de generatie van de babyboomers en hun voorlopers (de Stille Generatie) – die nergens vandaan kwam en ook nergens naar toe ging. Ze hebben in het heden geleefd, het eeuwige heden van maximale behoeftebevrediging, hebben dus goed voor zichzelf gezorgd en hun kinderen onterfd, zowel financieel als cultureel.
Het zijn mensen die nooit iets hebben meegemaakt. Ze groeiden op ná de oorlog, in de weelde van de jaren zestig en zeventig, hebben zichzelf van riante voorzieningen voorzien en zichzelf altijd buiten schot weten te houden. De aanstaande hervormingen van de verzorgingsstaat (waaronder de verhoging van de AOW-leeftijd) zullen hen niet meer treffen. Ze hebben de god van de vrijheid vereerd, en niet voorkomen dat die vrijheid ontaardde in onverantwoordelijkheid en vrijpostigheid.
Zo hebben zij hun kinderen en nakomelingen in een staat van slavernij gebracht. Hun kinderen en kleinkinderen moeten nu de financiële schade herstellen die zij hebben aangericht, en zijn nu op zoek naar de orde die zij massaal hebben afgeschaft (zoals de filosoof Peter Sloterdijk ooit in een interview met NRC vaststelde). Het zou hun tijd wel duren, hebben de babyboomers gedacht.
Nu gaan ze massaal met pensioen, worden ze een jaar of zeventig oud, en nu worden ze bang voor dat laatste ongemak: ziekten, aftakeling en de dood. En daarom hebben Hedy d’Ancona, Frits Bolkestein, Jan Terlouw, Mies Bouwman en Paul van Vliet als aansprekende representanten van deze avantgardistische generatie van verwende doorbrengers, voorlopers van de eigenlijke babyboomers, een pleidooi de wereld ingestuurd om alle 70-plussers het mensenrecht toe te kennen om zelf te bepalen wanneer hun leven ten einde is en er dan ook een einde aan te maken.
Zo horen we nog één keer van ze, om in het aangezicht van een grijnzende dood nog één keer de teugels van het leven in eigen hand te nemen. De libertaire paarse geest dient zich opnieuw aan, en heeft nog steeds niets geleerd van de grootste anti-babyboomer, de babyboomer Pim Fortuyn, die duidelijk heeft gemaakt dat vergaande individualisering en het verheffen van een persoonlijke ethiek tot publieke norm tot een verweesde samenleving leidt.
Toch goed dat er een vagevuur is.
Ze hadden natuurlijk ook kunnen denken: het zal onze tijd wel duren. En het had hun tijd ook wel geduurd, hun tijd als oude mannen in een eeuw waarin de levensverwachting veel minder hoog was dan in de onze. Maar dat dachten ze niet. Het ging hun om de bescherming van iets wat oud was (rechten en privileges) en iets wat zou komen (het leven en de eer van kinderen en nakomelingen). We hebben hier te maken met mannen die ergens vandaan kwamen en ergens naar toe gingen. Ze begrepen dat het leven een contract is tussen de doden, de levenden en de nog niet geborenen. Ze begrepen dus dat je als burger de verantwoordelijkheid hebt om dat wat je ontvangen hebt beter dan het was door te geven aan een volgende generatie.
Nederland is de afgelopen decennia gedomineerd geweest door een generatie – grofweg de generatie van de babyboomers en hun voorlopers (de Stille Generatie) – die nergens vandaan kwam en ook nergens naar toe ging. Ze hebben in het heden geleefd, het eeuwige heden van maximale behoeftebevrediging, hebben dus goed voor zichzelf gezorgd en hun kinderen onterfd, zowel financieel als cultureel.
Het zijn mensen die nooit iets hebben meegemaakt. Ze groeiden op ná de oorlog, in de weelde van de jaren zestig en zeventig, hebben zichzelf van riante voorzieningen voorzien en zichzelf altijd buiten schot weten te houden. De aanstaande hervormingen van de verzorgingsstaat (waaronder de verhoging van de AOW-leeftijd) zullen hen niet meer treffen. Ze hebben de god van de vrijheid vereerd, en niet voorkomen dat die vrijheid ontaardde in onverantwoordelijkheid en vrijpostigheid.
Zo hebben zij hun kinderen en nakomelingen in een staat van slavernij gebracht. Hun kinderen en kleinkinderen moeten nu de financiële schade herstellen die zij hebben aangericht, en zijn nu op zoek naar de orde die zij massaal hebben afgeschaft (zoals de filosoof Peter Sloterdijk ooit in een interview met NRC vaststelde). Het zou hun tijd wel duren, hebben de babyboomers gedacht.
Nu gaan ze massaal met pensioen, worden ze een jaar of zeventig oud, en nu worden ze bang voor dat laatste ongemak: ziekten, aftakeling en de dood. En daarom hebben Hedy d’Ancona, Frits Bolkestein, Jan Terlouw, Mies Bouwman en Paul van Vliet als aansprekende representanten van deze avantgardistische generatie van verwende doorbrengers, voorlopers van de eigenlijke babyboomers, een pleidooi de wereld ingestuurd om alle 70-plussers het mensenrecht toe te kennen om zelf te bepalen wanneer hun leven ten einde is en er dan ook een einde aan te maken.
Zo horen we nog één keer van ze, om in het aangezicht van een grijnzende dood nog één keer de teugels van het leven in eigen hand te nemen. De libertaire paarse geest dient zich opnieuw aan, en heeft nog steeds niets geleerd van de grootste anti-babyboomer, de babyboomer Pim Fortuyn, die duidelijk heeft gemaakt dat vergaande individualisering en het verheffen van een persoonlijke ethiek tot publieke norm tot een verweesde samenleving leidt.
Toch goed dat er een vagevuur is.
12.2.10
Religie, waarheid en geweld
Het kan gebeuren dat je ergens iets leest waar je toch een beetje van op kijkt. Het is iets nieuws, of het is in ieder geval een beetje nieuw, of in ieder geval anders dan anders. Het kan, bijvoorbeeld, om een woord gaan dat ineens in een andere betekenis wordt gebruikt. Je knipt dat stukje uit de krant en je legt het apart om er later eens op terug te komen. En dan, enige tijd later, kom je binnen korte tijd meerdere stukjes tegen waarin hetzelfde – en verontrustende - in iets andere bewoordingen opnieuw wordt gezegd. Je vraagt je af: tekent zich hier iets nieuws af? Een nieuwe trend? En als dat zo is, en als die mogelijke trend inderdaad onrustbarend is, wordt het dan geen tijd die trend te signaleren?
Het overkwam mij toen ik op 26 januari j.l. een opiniestuk in de Volkskrant las. Het was geschreven door Dick Pels, een links-liberale intellectueel die sinds kort als directeur aan het wetenschappelijk instituut van GroenLinks verbonden is. In dat artikel betoogde Pels dat mensen met vaste opvattingen in Nederland eigenlijk niet meer mee mogen doen. Wie denkt dat hij de waarheid in pacht heeft, mag in een democratie niet meepraten. Daar mag je alleen meedoen wanneer je bereid bent ‘jouw waarheid’ op ieder moment van elke dag voor een andere waarheid in te ruilen.
Dat er zoiets als post-modernisme bestaat, dat meende ik al te weten. Je komt het bijvoorbeeld tegen bij romanschrijfster Franca Treur, die een boek schreef over haar bevindelijk-gereformeerde jeugd in Zeeland en geen kans voorbij laat gaan om haar lezers ervan te verzekeren (met recht en reden) dat haar boek geen afrekening met die jeugd is. Ze zag gewoon dat ze onderdeel was van een Verhaal, en dat dat Verhaal geen stand hield in de confrontatie met de werkelijkheid. Ze is nu op zoek naar een ander verhaal, en ze zoekt het momenteel bij atheïstische geleerden als Dawkins en Philipse.
Maar zo schattig als het postmodernisme van Franca Treur is dat van Dick Pels niet. Als je denkt dat jouw Verhaal niet alleen maar een Verhaal is maar waar is, dan mag je als ‘waarheidsfanaat’ niet meer meedoen aan de democratie.
Die opinie van Pels kwam niet helemaal onverwacht. Kort daarvoor (in de Trouw van 5 januari) had ik iets gelezen wat ik naar mijn idee wel met dit stukje van Pels in verband moest brengen. De classicus Gerard Koolschijn, ooit rector van een gymnasium in Den Haag, kondigde aan dat hij een nieuwe vertaling van Paulus’ brief aan de Romeinen had gemaakt. Die vertaling had hij opgedragen aan ds. J. P. Paauwe en aan zijn vader, mr. J. Koolschijn. Deze Koolschijn was een van de belangrijkste ‘volgelingen’ van ds. Paauwe.
De vertaling die Koolschijn heeft gemaakt komt voort uit diepe frustratie over zijn ‘paauwiaanse’ jeugd in Den Haag. Hij heeft ‘de pest’ aan Paulus en aan Paauwe, zo vertelt Koolschijn in Trouw. Hij is vervuld van een diepe afkeer van ‘christelijk fundamentalisme’, van voorgangers die hun machtshonger verbergen achter de ‘hocus pocus’ van een persoonlijke openbaring waarover niet te discussiëren valt. Zijn vertaling van Paulus’ brief aan de Romeinen is bedoeld om aan het licht te brengen hoe ‘rauw en duister’ Paulus eigenlijk was en dat ‘intelligente gelovigen’ diens ‘rare boodschap’, vastgelegd in warrige en verwarde teksten, niet meer zouden moeten geloven.
Waarom wil Koolschijn juist nu dit tegengeluid laten horen? Omdat, aldus Koolschijn, Paulus’ ‘soort’ sinds 11 september 2001 ‘weer geweldig van zich doet spreken’. ‘Er zijn weer mensen die anderen de verschrikkelijkste dingen aandoen op grond van een krankjorume overtuiging uit een heilig boek […] Door waanideeën offeren gelovigen zichzelf op om anderen te doden’. En we moeten niet denken dat zulke dingen alleen binnen de islam en in het Midden-Oosten gebeuren. Onze eigen premier is gereformeerd! Als zodanig reist hij mee op ‘de kar van het agressieve fundamentalisme’, die ooit door Paulus aan het rijden is gebracht. Dat ‘agressieve fundamentalisme’ bestaat dan uit een specifieke vorm van geweld: een radicale afwijzing van het leven (‘het enige leven dat we hebben’), de ‘totale verwerping van de schepping in dienst van een hersenschim’. Als Paulus’ fundamentalistische volgelingen nu maar in hun binnenkamer bleven om zichzelf daar voor de gek te gaan zitten houden – maar nee, ze krijgen in Nederland zelfs subsidie om op scholen kinderen af te leren hun verstand te gebruiken. ‘Wat een vernietiging en misvorming hebben ze op hun geweten!’
Met deze nieuwe opvatting van fundamentalisme staat Koolschijn niet alleen. Op dezelfde pagina in Trouw waarop het interview met Koolschijn staat, biecht columnist Jean-Jacques Suurmond op dat ook hij ooit een soort Umar Farouk Abdulmutallab is geweest, de man die op Kerstdag 2009 een vlucht naar Detroit wilde opblazen. Suurmond is namelijk als jonge man lid geweest van een ‘tamelijk fundamentalistische Pinkstergroep’. Hij nam de Bijbel letterlijk, zonderde zich af van de wereld en droomde van een duizendjarig vrederijk op aarde. Als zelfbenoemde ‘reddingswerker’ praatte hij eindeloos op mensen in om ze te bekeren. ‘Ook een vorm van geweld’ vindt Suurmond dat nu.
Wat is hier nu toch voor vreemds aan de hand?
Waarom wordt geweld niet meer gezien als fysieke bedreiging of mishandeling (zoals het woord in het normale taalgebruik wordt gebruikt), maar steeds meer als een vorm van geestelijke dwang en misvorming? Is dat omdat we het liever niet hebben over het islamitische geweld omdat we daar bang voor zijn en postmodern en posthistorisch als we zijn, geen antwoord op hebben? En willen we die angst camoufleren door nu onze afkeer te uiten van de vorm van geloof die we vroeger zelf hebben aangehangen? Zo van: christenen zeggen wel dat zij, anders dan moslims, niet (meer) gewelddadig zijn, maar ondertussen zijn ze even erg, al oefenen ze hun geweld niet fysiek maar psychisch uit, en is dat eigenlijk niet even erg?
In ieder geval geven de drie artikeltjes die ik onlangs las aanleiding tot drie eerste conclusies:
1. 'Het oordeel begint van het huis Gods', van afvallige christenen. Maar dat wisten we eigenlijk al.
2. Een nieuwe interpretatie van ‘geweld’ dreigt ingang te vinden, waarbij christenen en moslims in hetzelfde beklaagdenbankje komen te zitten. Beide religies zijn fundamentalistisch en intrinsiek gewelddadig, want beiden leggen een absolute claim op de waarheid, en beiden zouden dus eigenlijk niet in het publieke domein mogen worden toegelaten. De dreiging van uitsluiting is daarmee waarschijnlijk dichterbij dan ooit.
3. Anders dan veel mensen denken, ook binnen de gereformeerde gezindte, moeten we de komst van de islam in Nederland niet zien als een kans (als evangelisatieobject) en moeten we moslims ook niet omhelzen als bondgenoten, maar moeten we inzien dat de discussies die de islam oproept ongetwijfeld een bron van geloofsafval zullen zijn. Orthodoxe christenen zullen in de verleiding komen om islam en christendom slechts te zien als relatieve varianten op een onderdrukkend en gewelddadig, pre-modern geloofssysteem. Ik ben wel eens bang dat dat denken zijn duizenden zal verslaan.
Maar ik denk bovenal dat de feiten die ik uit die drie krantenartikeltjes heb bijeengelezen, binnen orthodox-christelijk Nederland een fundamentele bezinning en toerusting op gang moeten brengen.
Het overkwam mij toen ik op 26 januari j.l. een opiniestuk in de Volkskrant las. Het was geschreven door Dick Pels, een links-liberale intellectueel die sinds kort als directeur aan het wetenschappelijk instituut van GroenLinks verbonden is. In dat artikel betoogde Pels dat mensen met vaste opvattingen in Nederland eigenlijk niet meer mee mogen doen. Wie denkt dat hij de waarheid in pacht heeft, mag in een democratie niet meepraten. Daar mag je alleen meedoen wanneer je bereid bent ‘jouw waarheid’ op ieder moment van elke dag voor een andere waarheid in te ruilen.
Dat er zoiets als post-modernisme bestaat, dat meende ik al te weten. Je komt het bijvoorbeeld tegen bij romanschrijfster Franca Treur, die een boek schreef over haar bevindelijk-gereformeerde jeugd in Zeeland en geen kans voorbij laat gaan om haar lezers ervan te verzekeren (met recht en reden) dat haar boek geen afrekening met die jeugd is. Ze zag gewoon dat ze onderdeel was van een Verhaal, en dat dat Verhaal geen stand hield in de confrontatie met de werkelijkheid. Ze is nu op zoek naar een ander verhaal, en ze zoekt het momenteel bij atheïstische geleerden als Dawkins en Philipse.
Maar zo schattig als het postmodernisme van Franca Treur is dat van Dick Pels niet. Als je denkt dat jouw Verhaal niet alleen maar een Verhaal is maar waar is, dan mag je als ‘waarheidsfanaat’ niet meer meedoen aan de democratie.
Die opinie van Pels kwam niet helemaal onverwacht. Kort daarvoor (in de Trouw van 5 januari) had ik iets gelezen wat ik naar mijn idee wel met dit stukje van Pels in verband moest brengen. De classicus Gerard Koolschijn, ooit rector van een gymnasium in Den Haag, kondigde aan dat hij een nieuwe vertaling van Paulus’ brief aan de Romeinen had gemaakt. Die vertaling had hij opgedragen aan ds. J. P. Paauwe en aan zijn vader, mr. J. Koolschijn. Deze Koolschijn was een van de belangrijkste ‘volgelingen’ van ds. Paauwe.
De vertaling die Koolschijn heeft gemaakt komt voort uit diepe frustratie over zijn ‘paauwiaanse’ jeugd in Den Haag. Hij heeft ‘de pest’ aan Paulus en aan Paauwe, zo vertelt Koolschijn in Trouw. Hij is vervuld van een diepe afkeer van ‘christelijk fundamentalisme’, van voorgangers die hun machtshonger verbergen achter de ‘hocus pocus’ van een persoonlijke openbaring waarover niet te discussiëren valt. Zijn vertaling van Paulus’ brief aan de Romeinen is bedoeld om aan het licht te brengen hoe ‘rauw en duister’ Paulus eigenlijk was en dat ‘intelligente gelovigen’ diens ‘rare boodschap’, vastgelegd in warrige en verwarde teksten, niet meer zouden moeten geloven.
Waarom wil Koolschijn juist nu dit tegengeluid laten horen? Omdat, aldus Koolschijn, Paulus’ ‘soort’ sinds 11 september 2001 ‘weer geweldig van zich doet spreken’. ‘Er zijn weer mensen die anderen de verschrikkelijkste dingen aandoen op grond van een krankjorume overtuiging uit een heilig boek […] Door waanideeën offeren gelovigen zichzelf op om anderen te doden’. En we moeten niet denken dat zulke dingen alleen binnen de islam en in het Midden-Oosten gebeuren. Onze eigen premier is gereformeerd! Als zodanig reist hij mee op ‘de kar van het agressieve fundamentalisme’, die ooit door Paulus aan het rijden is gebracht. Dat ‘agressieve fundamentalisme’ bestaat dan uit een specifieke vorm van geweld: een radicale afwijzing van het leven (‘het enige leven dat we hebben’), de ‘totale verwerping van de schepping in dienst van een hersenschim’. Als Paulus’ fundamentalistische volgelingen nu maar in hun binnenkamer bleven om zichzelf daar voor de gek te gaan zitten houden – maar nee, ze krijgen in Nederland zelfs subsidie om op scholen kinderen af te leren hun verstand te gebruiken. ‘Wat een vernietiging en misvorming hebben ze op hun geweten!’
Met deze nieuwe opvatting van fundamentalisme staat Koolschijn niet alleen. Op dezelfde pagina in Trouw waarop het interview met Koolschijn staat, biecht columnist Jean-Jacques Suurmond op dat ook hij ooit een soort Umar Farouk Abdulmutallab is geweest, de man die op Kerstdag 2009 een vlucht naar Detroit wilde opblazen. Suurmond is namelijk als jonge man lid geweest van een ‘tamelijk fundamentalistische Pinkstergroep’. Hij nam de Bijbel letterlijk, zonderde zich af van de wereld en droomde van een duizendjarig vrederijk op aarde. Als zelfbenoemde ‘reddingswerker’ praatte hij eindeloos op mensen in om ze te bekeren. ‘Ook een vorm van geweld’ vindt Suurmond dat nu.
Wat is hier nu toch voor vreemds aan de hand?
Waarom wordt geweld niet meer gezien als fysieke bedreiging of mishandeling (zoals het woord in het normale taalgebruik wordt gebruikt), maar steeds meer als een vorm van geestelijke dwang en misvorming? Is dat omdat we het liever niet hebben over het islamitische geweld omdat we daar bang voor zijn en postmodern en posthistorisch als we zijn, geen antwoord op hebben? En willen we die angst camoufleren door nu onze afkeer te uiten van de vorm van geloof die we vroeger zelf hebben aangehangen? Zo van: christenen zeggen wel dat zij, anders dan moslims, niet (meer) gewelddadig zijn, maar ondertussen zijn ze even erg, al oefenen ze hun geweld niet fysiek maar psychisch uit, en is dat eigenlijk niet even erg?
In ieder geval geven de drie artikeltjes die ik onlangs las aanleiding tot drie eerste conclusies:
1. 'Het oordeel begint van het huis Gods', van afvallige christenen. Maar dat wisten we eigenlijk al.
2. Een nieuwe interpretatie van ‘geweld’ dreigt ingang te vinden, waarbij christenen en moslims in hetzelfde beklaagdenbankje komen te zitten. Beide religies zijn fundamentalistisch en intrinsiek gewelddadig, want beiden leggen een absolute claim op de waarheid, en beiden zouden dus eigenlijk niet in het publieke domein mogen worden toegelaten. De dreiging van uitsluiting is daarmee waarschijnlijk dichterbij dan ooit.
3. Anders dan veel mensen denken, ook binnen de gereformeerde gezindte, moeten we de komst van de islam in Nederland niet zien als een kans (als evangelisatieobject) en moeten we moslims ook niet omhelzen als bondgenoten, maar moeten we inzien dat de discussies die de islam oproept ongetwijfeld een bron van geloofsafval zullen zijn. Orthodoxe christenen zullen in de verleiding komen om islam en christendom slechts te zien als relatieve varianten op een onderdrukkend en gewelddadig, pre-modern geloofssysteem. Ik ben wel eens bang dat dat denken zijn duizenden zal verslaan.
Maar ik denk bovenal dat de feiten die ik uit die drie krantenartikeltjes heb bijeengelezen, binnen orthodox-christelijk Nederland een fundamentele bezinning en toerusting op gang moeten brengen.
8.2.10
Twitter!
Ik moest er ook aan geloven. Vele conservatieve vrienden - onder wie vooral Menno de Bruyne en Arend-Jan Boekestijn - zeiden dat ik toch echt moest gaan twitteren. En ik geef toe: het is eigenlijk heel leuk. Nu weet ik tenminste wat Arend-Jan afgelopen zaterdag heeft gegeten, en weten mijn volgers waar ik afgelopen zaterdagavond heb uitgehangen, en dankzij twitter weten we nu ook dat het bericht in de Telegraaf over de snode plannen van de SGP om op slinkse wijze vrouwen te weren, een canard is. Zie: www.twitter.com/BartJanSpruyt.
2.2.10
Studentenacties
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over de studenten die protesteren tegen mogelijke bezuinigingen op Onderwijs. Hun basisbeurs wordt wellicht omgezet in een leenstelsel. Lijkt me een goed plan.
Studenten demonstreren, in Nijmegen, Amsterdam en Utrecht, tegen de voorgenomen bezuinigingen op het hoger onderwijs. Ze hebben er gebouwen en zalen bezet om uiting te geven aan hun protest.
Aanleiding is het plan van minister Plasterk van Onderwijs om de basisbeurs om te zetten in een sociaal leenstelsel. Is hun protest terecht?
Plasterks plan is onderdeel van de discussie die het kabinet de komende maanden in een wurggreep zal houden: de noodzaak om maar liefst 20 procent op de rijksbegroting te moeten bezuinigen om de gevolgen van de kredietcrisis op te vangen. Het gaat om het astronomische bedrag van (minimaal) 35 miljard euro. En het is duidelijk dat de discussie over de te maken keuzes een uiterste beroep op de spankracht van dit kabinet zal doen. Terwijl de PvdA ertoe neigt de hoogte van het bedrag een beetje af te zwakken, wil Balkenende het liefst veel meer bezuinigen dan die 35 miljard (zo zei hij in een interview in het kerstnummer van Elsevier.) Hij wil ook, zo zei hij in hetzelfde interview, de verzorgingsstaat hervormen, bijvoorbeeld door de duur van de WW-uitkering te beperken – een maatregel die de ChristenUnie niet snel zal meemaken. Van een verhoging van de inkomstenbelasting wil Balkenende daarentegen niets weten, en dat terwijl de PvdA openlijk speculeert over de mogelijkheid om het toptarief naar 60 procent te verhogen.
Deze discussie beperkt zich niet alleen tot de Haagse coalitie, maar vindt nu al zijn neerslag, om begrijpelijke redenen, in alle lagen van de bevolking. ‘Gewone mensen’ willen weten wat de bezuinigingen heel concreet voor hen gaan betekenen, temeer omdat de geruchten toenemen die zeggen dat we nog maar de eerste golf van de crisis over ons heen hebben gehad en dat er nog veel meer slecht nieuws op komst is. De Nederlandse gemeenten gaan een bijzondere periode tegemoet. De effecten van de economische recessie zullen hun weerslag vinden in de gemeentelijke begrotingen. De verminderde inkomsten vanuit het Rijk vragen om keuzes die de nieuwe colleges na de verkiezingen in maart 2010 moeten gaan maken. Een speciale lustrumeditie van het Gemeente Debat op 28 april a.s. gaat over deze problematiek.
Zoals ‘gewone mensen’ en gemeenten zich afvragen wat de consequenties van de voorgenomen bezuinigingen voor hun portemonnee en begroting zullen zijn, zo doen studenten dat ook. Minister Plasterk heeft al laten weten dat hij hun rumoer positief begroet.
Elk ministerie moet de komende maanden duidelijk maken waar het 20 procent op zijn uitgaven wil korten. Er is geen enkele reden om het Onderwijs daarvan (bij voorbaat) af te sluiten. En als er dan moet worden bezuinigd is het goed om dat niet te doen op het onderwijs al zodanig (dat is vaak al slecht en massaal genoeg), maar op de geldvretende studiefinanciering. Het is om meerdere redenen helemaal geen slecht idee om studenten geen geld te schenken (in het huidige systeem van de prestatiebeurs wordt de basisbeurs omgezet in een gift wanneer de student binnen tien [!] jaar afstudeert). Een studie is een investering in hun eigen toekomst. Het argument dat het niet goed is om jonge mensen met een schuld aan hun maatschappelijke loopbaan te laten beginnen wordt meer dan gecompenseerd door alles wat ze als kwalificaties hebben meegekregen als gevolg van hun studie.
Bovendien verdienen jonge mensen die hun studie hebben afgerond gemiddeld 32 procent meer dan een jongere zonder hogere opleiding. Een studieschuld van 12.000 euro (de basisbeurs bedraagt 250 euro per maand, dus 3000 euro per jaar, dus 12.000 euro in vier jaar), stelt dit percentage met 1 procent naar beneden bij tot 31 procent. Besef van het voorrecht dat je als student geniet, gecombineerd met de voordelen die je er achteraf van geniet, zou eigenlijk een felle blos op de wangen van de protesterende studenten moeten doen verschijnen.
Studenten demonstreren, in Nijmegen, Amsterdam en Utrecht, tegen de voorgenomen bezuinigingen op het hoger onderwijs. Ze hebben er gebouwen en zalen bezet om uiting te geven aan hun protest.
Aanleiding is het plan van minister Plasterk van Onderwijs om de basisbeurs om te zetten in een sociaal leenstelsel. Is hun protest terecht?
Plasterks plan is onderdeel van de discussie die het kabinet de komende maanden in een wurggreep zal houden: de noodzaak om maar liefst 20 procent op de rijksbegroting te moeten bezuinigen om de gevolgen van de kredietcrisis op te vangen. Het gaat om het astronomische bedrag van (minimaal) 35 miljard euro. En het is duidelijk dat de discussie over de te maken keuzes een uiterste beroep op de spankracht van dit kabinet zal doen. Terwijl de PvdA ertoe neigt de hoogte van het bedrag een beetje af te zwakken, wil Balkenende het liefst veel meer bezuinigen dan die 35 miljard (zo zei hij in een interview in het kerstnummer van Elsevier.) Hij wil ook, zo zei hij in hetzelfde interview, de verzorgingsstaat hervormen, bijvoorbeeld door de duur van de WW-uitkering te beperken – een maatregel die de ChristenUnie niet snel zal meemaken. Van een verhoging van de inkomstenbelasting wil Balkenende daarentegen niets weten, en dat terwijl de PvdA openlijk speculeert over de mogelijkheid om het toptarief naar 60 procent te verhogen.
Deze discussie beperkt zich niet alleen tot de Haagse coalitie, maar vindt nu al zijn neerslag, om begrijpelijke redenen, in alle lagen van de bevolking. ‘Gewone mensen’ willen weten wat de bezuinigingen heel concreet voor hen gaan betekenen, temeer omdat de geruchten toenemen die zeggen dat we nog maar de eerste golf van de crisis over ons heen hebben gehad en dat er nog veel meer slecht nieuws op komst is. De Nederlandse gemeenten gaan een bijzondere periode tegemoet. De effecten van de economische recessie zullen hun weerslag vinden in de gemeentelijke begrotingen. De verminderde inkomsten vanuit het Rijk vragen om keuzes die de nieuwe colleges na de verkiezingen in maart 2010 moeten gaan maken. Een speciale lustrumeditie van het Gemeente Debat op 28 april a.s. gaat over deze problematiek.
Zoals ‘gewone mensen’ en gemeenten zich afvragen wat de consequenties van de voorgenomen bezuinigingen voor hun portemonnee en begroting zullen zijn, zo doen studenten dat ook. Minister Plasterk heeft al laten weten dat hij hun rumoer positief begroet.
Elk ministerie moet de komende maanden duidelijk maken waar het 20 procent op zijn uitgaven wil korten. Er is geen enkele reden om het Onderwijs daarvan (bij voorbaat) af te sluiten. En als er dan moet worden bezuinigd is het goed om dat niet te doen op het onderwijs al zodanig (dat is vaak al slecht en massaal genoeg), maar op de geldvretende studiefinanciering. Het is om meerdere redenen helemaal geen slecht idee om studenten geen geld te schenken (in het huidige systeem van de prestatiebeurs wordt de basisbeurs omgezet in een gift wanneer de student binnen tien [!] jaar afstudeert). Een studie is een investering in hun eigen toekomst. Het argument dat het niet goed is om jonge mensen met een schuld aan hun maatschappelijke loopbaan te laten beginnen wordt meer dan gecompenseerd door alles wat ze als kwalificaties hebben meegekregen als gevolg van hun studie.
Bovendien verdienen jonge mensen die hun studie hebben afgerond gemiddeld 32 procent meer dan een jongere zonder hogere opleiding. Een studieschuld van 12.000 euro (de basisbeurs bedraagt 250 euro per maand, dus 3000 euro per jaar, dus 12.000 euro in vier jaar), stelt dit percentage met 1 procent naar beneden bij tot 31 procent. Besef van het voorrecht dat je als student geniet, gecombineerd met de voordelen die je er achteraf van geniet, zou eigenlijk een felle blos op de wangen van de protesterende studenten moeten doen verschijnen.
Subscribe to:
Posts (Atom)