Vandaag verschijnt bij Uitgeverij Bert Bakker het boek Conservatieve Vooruitgang: De grootste denkers van de twintigste eeuw, samengesteld door Thierry Baudet en Michiel Visser.
Het is een prachtige bundel geworden, bestaande uit twintig hoofdstukken over twintig 20ste-eeuwse conservatieven: van bekende namen als C.S. Lewis, T.S. Eliot, Leo Strauss en F.A. Hayek tot wellicht wat minder bekende, maar daarom niet minder interessante, denkers als Otto Bollnow (die tot de 'groene conservatieven' behoort en behartigenswaardige dingen over "geborgenheid" en ons natuurbegrip te zeggen heeft), de Amerikaanse realist en strateeg James Burnham, en de econoom Wilhelm Röpke. Zelf heb ik een hoofdstuk bijgedragen over de in 2005 overleden Nederlandse conservatief dr W. Aalders, om te laten zien dat het conservatisme niet iets is van ver weg en lang geleden.
Het boek wordt op woensdagavond, 31 maart, gepresenteerd tijdens een bijeenkomst van het Conservatief Café in Gouda. Meer informatie over die bijeenkomst is hier te vinden. Aanmelden kan nog.
29.3.10
24.3.10
Filosofisch Elftal over katholieke liederen
Ik mocht weer eens de wei in: Trouw had me in het Filosofisch Elftal opgesteld om met prof. Paul van Tongeren van gedachte te wisselen over het besluit van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland in Nederland om bepaalde liederen - vooral die van Huub Oosterhuis - niet meer op een lijst met aanbevolen liederen te plaatsen. Ik bewonder natuurlijk de wijsheid van de Kerk om de kwaliteit van haar eigen traditie streng te bewaken. Het verslag van de discussie kunt u hier lezen (maar die man op de foto ben ik volgens mij helemaal niet).
22.3.10
Ayaan, Wilders en Cohen
Na bijna vier jaar afwezigheid was Ayaan Hirsi Ali een weekje terug in Nederland. En dat hebben we geweten. Ze kwam haar nieuwe boek promoten, het tweede deel van haar autobiografie, en dat trok allerwege media-aandacht. Ze trad op, ontving tot haar verrassing een aanmoedigingsprijs van de SGP-jongeren, zag haar boek in alle kranten gerecenseerd en zocht zelf het debat met een ingezonden stuk in NRC Handelsblad. In dat stuk ontvouwde zij haar visie op Geert Wilders en zijn PVV.
Wilders en Ayaan waren ooit fractiegenoten bij de VVD. Samen schreven zij destijds een essay waarin zij de ‘liberale jihad’ aankondigden. Qua radicaliteit leken zij niet voor elkaar onder te doen.
Wilders verliet de VVD en Ayaan verliet ons land. En terwijl het denken van Wilders zich de afgelopen vier jaar radicaliseerde, is Ayaan nieuwsgierig gebleven en is haar denken niet stil blijven staan. Zo is ze tot de overtuiging gekomen - en deze opvatting heeft de afgelopen week nogal wat aandacht getrokken (hier en hier) – dat humanisten en de christelijke kerken een ‘strategische alliantie’ moeten sluiten om de groei van de islam te beteugelen.
(Ayaan afgelopen zaterdag in Utrecht op de dag van de SGP Jongeren, die haar de 'Oranje Boven' Prijs toekenden)
In haar uitspraken over Wilders benadrukt Ayaan dat de PVV ‘gewoon goed voor Nederland is’. Via deze partij kunnen veel mensen hun woede over de systematisch verkeerde aanpak door de traditionele partijen van immigratie, integratie en islam kanaliseren, in plaats van te rebelleren en te kiezen voor geweld. Ayaan waarschuwt terecht tegen de neiging Wilders te demoniseren als racist en fascist, maar net zo terecht stelt zij vast dat zijn voorstellen ‘in praktische zin onuitvoerbaar’ en ‘wettelijk niet haalbaar’ zijn. De traditionele partijen zouden de problematiek die Wilders signaleert en exploiteert, nu eindelijk eens serieus moeten nemen en in een Grote Overeenkomst de ‘misdadigheid en rotzooi’ van de multiculturele samenleving moeten aanpakken. Als ze dat niet doen, helpen ze zelf Wilders aan de macht.
Ayaan herhaalt in feite het pleidooi dat Frits Bolkestein begin jaren negentig al deed aan zijn collega-fractievoorzitters toen zij in Alma Mata in een bushokje zaten te wachten. Bolkestein zei dat de problemen van nationale omvang waren en dat alle partijen de handen ineens moesten slaan. Maar niemand deelde Bolkesteins gevoel van urgentie. Bolkestein kwam alleen te staan, en toen ook zijn eigen partij hem alleen liet staan was het befaamde ‘gat op rechts’ een feit.
Dat gat gaat pas verdwijnen als er een goede en fatsoenlijke rechts-conservatieve partij komt (wat vooralsnog niet waarschijnlijk is) of wanneer de bestaande partijen over hun eigen schaduw heen zouden springen en met zo'n Grote Overeenkomst zouden komen aanzetten. Dan zouden zij om te beginnen moeten erkennen dat het ‘populisme’ niet de oorzaak maar het gevolg van de segregatie is, dat die segregatie het gevolg is van decennia falend beleid en dat het daarom een eerste taak voor de verantwoordelijke partijen is om nu eindelijk eens de feiten onder ogen te zien.
Ik deel op dit punt dus de analyse van Ayaan. Er is een probleem gecreëerd, veel mensen verwachten een oplossing van een politicus die geen oplossing heeft en daarin ten diepste ook niet geïnteresseerd is, en de rest van Nederland verwacht nu alle heil van Job Cohen, die vindt dat vooral de ontvangende autochtone samenleving zich moet aanpassen en die dus alleen maar aan een vergroting van de problemen zal bijdragen. Als de komende verkiezingen tussen Cohen en Wilders gaan, dan gaan zij tussen twee mannen die op het meest aangelegen punt onbruikbaar zijn.
Wilders en Ayaan waren ooit fractiegenoten bij de VVD. Samen schreven zij destijds een essay waarin zij de ‘liberale jihad’ aankondigden. Qua radicaliteit leken zij niet voor elkaar onder te doen.
Wilders verliet de VVD en Ayaan verliet ons land. En terwijl het denken van Wilders zich de afgelopen vier jaar radicaliseerde, is Ayaan nieuwsgierig gebleven en is haar denken niet stil blijven staan. Zo is ze tot de overtuiging gekomen - en deze opvatting heeft de afgelopen week nogal wat aandacht getrokken (hier en hier) – dat humanisten en de christelijke kerken een ‘strategische alliantie’ moeten sluiten om de groei van de islam te beteugelen.
(Ayaan afgelopen zaterdag in Utrecht op de dag van de SGP Jongeren, die haar de 'Oranje Boven' Prijs toekenden)
In haar uitspraken over Wilders benadrukt Ayaan dat de PVV ‘gewoon goed voor Nederland is’. Via deze partij kunnen veel mensen hun woede over de systematisch verkeerde aanpak door de traditionele partijen van immigratie, integratie en islam kanaliseren, in plaats van te rebelleren en te kiezen voor geweld. Ayaan waarschuwt terecht tegen de neiging Wilders te demoniseren als racist en fascist, maar net zo terecht stelt zij vast dat zijn voorstellen ‘in praktische zin onuitvoerbaar’ en ‘wettelijk niet haalbaar’ zijn. De traditionele partijen zouden de problematiek die Wilders signaleert en exploiteert, nu eindelijk eens serieus moeten nemen en in een Grote Overeenkomst de ‘misdadigheid en rotzooi’ van de multiculturele samenleving moeten aanpakken. Als ze dat niet doen, helpen ze zelf Wilders aan de macht.
Ayaan herhaalt in feite het pleidooi dat Frits Bolkestein begin jaren negentig al deed aan zijn collega-fractievoorzitters toen zij in Alma Mata in een bushokje zaten te wachten. Bolkestein zei dat de problemen van nationale omvang waren en dat alle partijen de handen ineens moesten slaan. Maar niemand deelde Bolkesteins gevoel van urgentie. Bolkestein kwam alleen te staan, en toen ook zijn eigen partij hem alleen liet staan was het befaamde ‘gat op rechts’ een feit.
Dat gat gaat pas verdwijnen als er een goede en fatsoenlijke rechts-conservatieve partij komt (wat vooralsnog niet waarschijnlijk is) of wanneer de bestaande partijen over hun eigen schaduw heen zouden springen en met zo'n Grote Overeenkomst zouden komen aanzetten. Dan zouden zij om te beginnen moeten erkennen dat het ‘populisme’ niet de oorzaak maar het gevolg van de segregatie is, dat die segregatie het gevolg is van decennia falend beleid en dat het daarom een eerste taak voor de verantwoordelijke partijen is om nu eindelijk eens de feiten onder ogen te zien.
Ik deel op dit punt dus de analyse van Ayaan. Er is een probleem gecreëerd, veel mensen verwachten een oplossing van een politicus die geen oplossing heeft en daarin ten diepste ook niet geïnteresseerd is, en de rest van Nederland verwacht nu alle heil van Job Cohen, die vindt dat vooral de ontvangende autochtone samenleving zich moet aanpassen en die dus alleen maar aan een vergroting van de problemen zal bijdragen. Als de komende verkiezingen tussen Cohen en Wilders gaan, dan gaan zij tussen twee mannen die op het meest aangelegen punt onbruikbaar zijn.
19.3.10
Laten we oproep Ayaan Hirsi Ali serieus nemen
Op de opiniepagina van de Volkskrant van vandaag heb ik een artikel gepubliceerd waarin ik inga op het nieuwste boek van Ayaan Hirsi Ali, en in het bijzonder op haar voorstel tot een bondgenootschap tussen liberale humanisten en de christenheid in zijn vrijzinnige variant. Ik heb mijn vragen bij dat voorstel, maar het lijkt me een goed idee de oproep van Ayaan serieus te nemen.
Ayaan Hirsi Ali was deze week in Amsterdam om in besloten kring haar nieuwe boek (Nomade) te presenteren: het tweede deel van haar autobiografie, dat over haar vertrek uit Nederland (zomer 2006) en haar jaren in Amerika gaat.
In dit boek – even fascinerend en lezenswaardig als het eerste deel uit 2006 (Mijn vrijheid) – vertelt ze dat ze in juni 2007 samen met de Nederlandse priester Antoine Bodar in een restaurant in Rome wijn zat te drinken. Ze keek om zich heen, zag de prachtige gebouwen en de cultuur, en realiseerde zich ineens dat zij naar vergane glorie zat te kijken. Het christendom in Europa was aan het wegkwijnen. Kerken komen leeg te staan en worden verbouwd tot appartementencomplexen of kantoren of zelfs tot moskeeën, die overal als paddenstoelen uit de grond schieten.
Ze boog zich voorover naar Bodar, en nodigde hem uit met haar na te denken over de mogelijkheden om de kerk weer in een positie te brengen waarin ze de ‘spirituele wedstrijd’ met de islam kan aangaan en zo de groei van deze religie beteugelen. ‘Europa slaapwandelt zijn ondergang tegemoet, een culturele, ideologische en politieke ondergang, omdat het kerkgezag de getto’s met immigranten heeft verwaarloosd.’ Saoedi-Arabië investeert miljoenen in Koranscholen en religieuze propaganda in Europa. Waarom zou de rijke Rooms Katholieke Kerk niet hetzelfde doen en christelijke scholen stichten, christelijke vrijwilligers de wijken insturen en zo de christelijke boodschap verspreiden?
Ayaan zet haar campagne tegen de radicale islam in haar nieuwste boek dus onvermoeibaar voort. Maar Ayaan is de afgelopen jaren blijkbaar tot de conclusie gekomen dat ze in dat gevecht tegen eerwraak, vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking nieuwe bondgenoten nodig heeft. Twee groepen die zij tot nog toe als haar geallieerden heeft beschouwd blijken te verdeeld of te slap. Haar Verlichtingsvriendjes – geleerden als Richard Dawkins, Sam Harris en Jonathan Israel – zijn ‘hopeloos verdeeld over de vraag hoe de islam het beste tegemoet kan worden getreden’. En Westerse feministen hebben niet ‘de moed of de visionaire kracht’ om haar te helpen haar droom te verwezenlijken.
Daarom moet Ayaan op zoek naar een nieuwe partner in een ‘strategische alliantie’ en komt ze uit bij ‘andere traditionelere bronnen van ideologische kracht in het Westen. En daar horen de christelijk kerken bij.’
Niet dat Ayaan zelf christen is geworden of dat van plan is. Niet dat alle kerken zich bij haar alliantie mogen aansluiten. Ze moeten ‘gematigd’ zijn, niet vijandig tegenover de wetenschap staan, niet fulmineren tegen abortus en niet het creationisme verdedigen. Maar ze gelooft dat het christendom een goede kans maakt. Want ten diepste, aldus Ayaan, zijn moslims op zoek naar ‘een verlossende God’, maar ‘in plaats van de christelijke God vinden ze Allah’. Ze wil moslims een ‘religieus leider als Jezus bieden’, die geen krijger was en ‘een God van liefde, verdraagzaamheid, rede en vaderlandsliefde’ verkondigde, zoals eeuwen later de paus in zijn rede aan de universiteit van Regensburg, die tot zulke felle protesten in de moslimwereld leidde.
Het betoog van Ayaan is op z’n minst opmerkelijk. Is haar koerswijziging het gevolg van haar verblijf in de Verenigde Staten waar de assertief atheïstische positie die zij hier in Nederland altijd innam, niet tot de goede toon behoort? En, zo zouden we ook kunnen vragen, wat verbeeldt Ayaan zich wel? Met haar ‘liberale jihad’, destijds samen met haar toenmalige bondgenoot Geert Wilders ontketend, heeft zij zelf een bijdrage geleverd aan de verwijdering tussen de fronten (liberaal en christelijk) die ze nu bij elkaar wil brengen. En waarom denkt zij eisen te kunnen stellen aan het soort christendom dat in haar ogen wel bruikbaar is en wat niet? Is juist dat vrijzinnige christendom dat zij nu als bondgenoot begroet, niet een bron van cultureel en godsdienstig relativisme en daarmee onbruikbaar? En is dat ‘christendom’ in staat moslims de verzoening met God door Christus aan te bieden? (En heeft Antoine Bodar haar dat destijds in Rome niet goed genoeg uitgelegd?)
Ayaan moet dus nog veel lezen en nog een beetje beter nadenken. Maar laten christenen haar oproep ondertussen zeer serieus nemen. Wat zij zegt over de zoektocht van moslims, en het gevaar van de radicale islam, is en blijft behartigenswaardig. Ayaan kan hen leren waar de eigenlijke fronten liggen. Christenen zelf zijn daar niet zo goed in, vervuld als zij nog altijd zijn met wantrouwen jegens liberalen als Ayaan en naïef als zij zijn door te denken aan bondgenootschappen met moslims om seculier Nederland te bestrijden. Laten zij Ayaan, deze moderne koningin van Scheba, dan uitleggen welk christendom de kracht heeft om met haar de strijd op het juiste front te voeren.
Ayaan Hirsi Ali was deze week in Amsterdam om in besloten kring haar nieuwe boek (Nomade) te presenteren: het tweede deel van haar autobiografie, dat over haar vertrek uit Nederland (zomer 2006) en haar jaren in Amerika gaat.
In dit boek – even fascinerend en lezenswaardig als het eerste deel uit 2006 (Mijn vrijheid) – vertelt ze dat ze in juni 2007 samen met de Nederlandse priester Antoine Bodar in een restaurant in Rome wijn zat te drinken. Ze keek om zich heen, zag de prachtige gebouwen en de cultuur, en realiseerde zich ineens dat zij naar vergane glorie zat te kijken. Het christendom in Europa was aan het wegkwijnen. Kerken komen leeg te staan en worden verbouwd tot appartementencomplexen of kantoren of zelfs tot moskeeën, die overal als paddenstoelen uit de grond schieten.
Ze boog zich voorover naar Bodar, en nodigde hem uit met haar na te denken over de mogelijkheden om de kerk weer in een positie te brengen waarin ze de ‘spirituele wedstrijd’ met de islam kan aangaan en zo de groei van deze religie beteugelen. ‘Europa slaapwandelt zijn ondergang tegemoet, een culturele, ideologische en politieke ondergang, omdat het kerkgezag de getto’s met immigranten heeft verwaarloosd.’ Saoedi-Arabië investeert miljoenen in Koranscholen en religieuze propaganda in Europa. Waarom zou de rijke Rooms Katholieke Kerk niet hetzelfde doen en christelijke scholen stichten, christelijke vrijwilligers de wijken insturen en zo de christelijke boodschap verspreiden?
Ayaan zet haar campagne tegen de radicale islam in haar nieuwste boek dus onvermoeibaar voort. Maar Ayaan is de afgelopen jaren blijkbaar tot de conclusie gekomen dat ze in dat gevecht tegen eerwraak, vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking nieuwe bondgenoten nodig heeft. Twee groepen die zij tot nog toe als haar geallieerden heeft beschouwd blijken te verdeeld of te slap. Haar Verlichtingsvriendjes – geleerden als Richard Dawkins, Sam Harris en Jonathan Israel – zijn ‘hopeloos verdeeld over de vraag hoe de islam het beste tegemoet kan worden getreden’. En Westerse feministen hebben niet ‘de moed of de visionaire kracht’ om haar te helpen haar droom te verwezenlijken.
Daarom moet Ayaan op zoek naar een nieuwe partner in een ‘strategische alliantie’ en komt ze uit bij ‘andere traditionelere bronnen van ideologische kracht in het Westen. En daar horen de christelijk kerken bij.’
Niet dat Ayaan zelf christen is geworden of dat van plan is. Niet dat alle kerken zich bij haar alliantie mogen aansluiten. Ze moeten ‘gematigd’ zijn, niet vijandig tegenover de wetenschap staan, niet fulmineren tegen abortus en niet het creationisme verdedigen. Maar ze gelooft dat het christendom een goede kans maakt. Want ten diepste, aldus Ayaan, zijn moslims op zoek naar ‘een verlossende God’, maar ‘in plaats van de christelijke God vinden ze Allah’. Ze wil moslims een ‘religieus leider als Jezus bieden’, die geen krijger was en ‘een God van liefde, verdraagzaamheid, rede en vaderlandsliefde’ verkondigde, zoals eeuwen later de paus in zijn rede aan de universiteit van Regensburg, die tot zulke felle protesten in de moslimwereld leidde.
Het betoog van Ayaan is op z’n minst opmerkelijk. Is haar koerswijziging het gevolg van haar verblijf in de Verenigde Staten waar de assertief atheïstische positie die zij hier in Nederland altijd innam, niet tot de goede toon behoort? En, zo zouden we ook kunnen vragen, wat verbeeldt Ayaan zich wel? Met haar ‘liberale jihad’, destijds samen met haar toenmalige bondgenoot Geert Wilders ontketend, heeft zij zelf een bijdrage geleverd aan de verwijdering tussen de fronten (liberaal en christelijk) die ze nu bij elkaar wil brengen. En waarom denkt zij eisen te kunnen stellen aan het soort christendom dat in haar ogen wel bruikbaar is en wat niet? Is juist dat vrijzinnige christendom dat zij nu als bondgenoot begroet, niet een bron van cultureel en godsdienstig relativisme en daarmee onbruikbaar? En is dat ‘christendom’ in staat moslims de verzoening met God door Christus aan te bieden? (En heeft Antoine Bodar haar dat destijds in Rome niet goed genoeg uitgelegd?)
Ayaan moet dus nog veel lezen en nog een beetje beter nadenken. Maar laten christenen haar oproep ondertussen zeer serieus nemen. Wat zij zegt over de zoektocht van moslims, en het gevaar van de radicale islam, is en blijft behartigenswaardig. Ayaan kan hen leren waar de eigenlijke fronten liggen. Christenen zelf zijn daar niet zo goed in, vervuld als zij nog altijd zijn met wantrouwen jegens liberalen als Ayaan en naïef als zij zijn door te denken aan bondgenootschappen met moslims om seculier Nederland te bestrijden. Laten zij Ayaan, deze moderne koningin van Scheba, dan uitleggen welk christendom de kracht heeft om met haar de strijd op het juiste front te voeren.
16.3.10
HAFMO
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over Hans van Mierlo, de vorige week overleden oprichter van D66.
De gebeurtenissen in de vaderlandse politiek buitelden de afgelopen week over elkaar heen. Mensen gingen weg, anderen kwamen aan boord. Het politieke landschap is daarmee binnen korte tijd volledig herschikt.
Door alle commotie is het feit van het overlijden van H.A.F.M.O. (Hans) van Mierlo wat uit het nieuws weggedrukt. Dat is spijtig, want het doet geen recht aan de betekenis die van Mierlo voor de vaderlandse politiek heeft gehad. Als oprichter van D66, als Kamerlid, senator, minister, heeft hij toch zeker het statuur van politici als Joop den Uyl en Ruud Lubbers.
Nu sta ik hier en daar bekend als rechts en conservatief, en sterker, dat ben ik ook. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat ik wat geplaagd word door ambivalente gevoelens wanneer ik aan Hans van Mierlo denk. Met zijn links-liberale gedachtegoed en zijn bijna lachwekkende onderschatting van de problemen op het gebied van immigratie en integratie ('Niets aan de hand, en die ene man Bouyeri was niet meer dan een gek') heb ik niets. Maar toch heb ik hem (stiekem) altijd
bewonderd.
Om twee redenen, denk ik: om zijn analyse van de verouderde en vermolmde politieke structuren en zijn pleidooi voor bestuurlijke vernieuwingen (die ik beiden volledig deel) en om zijn stijl: hij was een soort artistieke leidsman van progressief Nederland, en ik heb vaak gedacht: als je politiek actief wordt, dan moet je het zo doen: breed en ruim, met zwier, flair en nonchalance, met diepe kennis die je licht draagt en toepast, en altijd vooral beseffend dat er belangrijkere en leukere dingen in het leven zijn dan politiek.
Ik ben tegen romantiek in de politiek. Maar ik vind het prima wanneer die romantiek aan ons voorbij trekt tegen de achtergrond van een grijze bureaucratie. Met opgetrokken kraag langs een gracht lopen, en dan zeggen: ‘We waren ongerust. Over de politieke situatie in ons land. Over de verwarring en de ondoorzichtigheid. Over de tanende invloed van de kiezers’. Ja, dan zet je iets neer.
Van de bestuurlijke vernieuwingen (de 'kroonjuwelen' van D66) is niets terecht gekomen. We hebben geen gekozen burgemeester en geen districtenstelsel gekregen. Maar Van Mierlo was wel de man (en als politiek journalist in de jaren negentig heb ik daar destijds boven op gestaan) die paars heeft geschapen, en de politieke vernieuwingen (moderniseringen/afrekeningen) die paars heeft gerealiseerd, hebben politiek en samenleving wel vergaand gemoderniseerd.
Ik geloof niet dat hij politiek en samenleving daarmee dichter bij elkaar heeft gebracht. Wanneer we directere vormen van democratie hadden gehad en de bevolking werkelijk iets te zeggen had gehad, dan was ongetwijfeld duidelijk geworden dat de meerderheid helemaal niet op al die oplossingen voor luxeproblemen zat te wachten: euthanasie, homohuwelijk, legalisering van prostitutie, de verdere liberalisering van abortus.
Juist dus omdat hij er niet in was geslaagd de bestuurlijke vernieuwingen te realiseren die oorspronkelijk het bestaansrecht van zijn partij vormden, kon hij de morele moderniseringen doorvoeren waarmee zijn partij tot op de dag van vandaag wordt geassocieerd.
Het was voor de paarse mensen een mooie tijd, die jaren negentig. Het geld klotste tegen de plinten, alle politieke en werkelijke problemen konden worden afgekocht, en veel van wat in onze wetgeving nog traditioneel was, werd opgeruimd. En ondertussen begrepen ze niet dat welvaart altijd leidt tot een 'revolution of rising expectations', tot teleurstellingen en ontevredenheid dus, en daarmee tot het onbehagen dat nu smeult onder de huid van de samenleving. Ik denk dat Van Mierlo aan het einde van zijn leven niet meer begreep wat er eigenlijk aan de hand was. R.I.P.
De gebeurtenissen in de vaderlandse politiek buitelden de afgelopen week over elkaar heen. Mensen gingen weg, anderen kwamen aan boord. Het politieke landschap is daarmee binnen korte tijd volledig herschikt.
Door alle commotie is het feit van het overlijden van H.A.F.M.O. (Hans) van Mierlo wat uit het nieuws weggedrukt. Dat is spijtig, want het doet geen recht aan de betekenis die van Mierlo voor de vaderlandse politiek heeft gehad. Als oprichter van D66, als Kamerlid, senator, minister, heeft hij toch zeker het statuur van politici als Joop den Uyl en Ruud Lubbers.
Nu sta ik hier en daar bekend als rechts en conservatief, en sterker, dat ben ik ook. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat ik wat geplaagd word door ambivalente gevoelens wanneer ik aan Hans van Mierlo denk. Met zijn links-liberale gedachtegoed en zijn bijna lachwekkende onderschatting van de problemen op het gebied van immigratie en integratie ('Niets aan de hand, en die ene man Bouyeri was niet meer dan een gek') heb ik niets. Maar toch heb ik hem (stiekem) altijd
bewonderd.
Om twee redenen, denk ik: om zijn analyse van de verouderde en vermolmde politieke structuren en zijn pleidooi voor bestuurlijke vernieuwingen (die ik beiden volledig deel) en om zijn stijl: hij was een soort artistieke leidsman van progressief Nederland, en ik heb vaak gedacht: als je politiek actief wordt, dan moet je het zo doen: breed en ruim, met zwier, flair en nonchalance, met diepe kennis die je licht draagt en toepast, en altijd vooral beseffend dat er belangrijkere en leukere dingen in het leven zijn dan politiek.
Ik ben tegen romantiek in de politiek. Maar ik vind het prima wanneer die romantiek aan ons voorbij trekt tegen de achtergrond van een grijze bureaucratie. Met opgetrokken kraag langs een gracht lopen, en dan zeggen: ‘We waren ongerust. Over de politieke situatie in ons land. Over de verwarring en de ondoorzichtigheid. Over de tanende invloed van de kiezers’. Ja, dan zet je iets neer.
Van de bestuurlijke vernieuwingen (de 'kroonjuwelen' van D66) is niets terecht gekomen. We hebben geen gekozen burgemeester en geen districtenstelsel gekregen. Maar Van Mierlo was wel de man (en als politiek journalist in de jaren negentig heb ik daar destijds boven op gestaan) die paars heeft geschapen, en de politieke vernieuwingen (moderniseringen/afrekeningen) die paars heeft gerealiseerd, hebben politiek en samenleving wel vergaand gemoderniseerd.
Ik geloof niet dat hij politiek en samenleving daarmee dichter bij elkaar heeft gebracht. Wanneer we directere vormen van democratie hadden gehad en de bevolking werkelijk iets te zeggen had gehad, dan was ongetwijfeld duidelijk geworden dat de meerderheid helemaal niet op al die oplossingen voor luxeproblemen zat te wachten: euthanasie, homohuwelijk, legalisering van prostitutie, de verdere liberalisering van abortus.
Juist dus omdat hij er niet in was geslaagd de bestuurlijke vernieuwingen te realiseren die oorspronkelijk het bestaansrecht van zijn partij vormden, kon hij de morele moderniseringen doorvoeren waarmee zijn partij tot op de dag van vandaag wordt geassocieerd.
Het was voor de paarse mensen een mooie tijd, die jaren negentig. Het geld klotste tegen de plinten, alle politieke en werkelijke problemen konden worden afgekocht, en veel van wat in onze wetgeving nog traditioneel was, werd opgeruimd. En ondertussen begrepen ze niet dat welvaart altijd leidt tot een 'revolution of rising expectations', tot teleurstellingen en ontevredenheid dus, en daarmee tot het onbehagen dat nu smeult onder de huid van de samenleving. Ik denk dat Van Mierlo aan het einde van zijn leven niet meer begreep wat er eigenlijk aan de hand was. R.I.P.
13.3.10
Hostierel
In de Trouw van vandaag, bijlage Letter&Geest, heb ik samen met historica en Volkskrant-columniste Amanda Kluveld en met Dirk-Jan Nijsink en Jacques Rozendaal (beiden van de SGP Jongeren) een artikel gepubliceerd over de zogeheten hostierel.
De hostierel, hét symbool van Nederlandse seculiere hufterigheid en een volkomen gebrek aan enig besef van heiligheid, kwam ten einde toen het bisdom overstag ging en verklaarde dat ter communie gaan aan het geweten van de individuele gelovige overgelaten zou worden.
Maar er resten principiële vragen. Mag een kerk in eigen huis haar eigen regels bepalen, ook als de staat en de samenleving die discriminerend vinden?
Ja, stellen wij, want dat is onderdeel van de vrijheid van godsdienst en maakt deel uit van het beginsel van de scheiding van kerk en staat.
Nee, zegt onder anderen fractievoorzitter Femke Halsema van GroenLinks op Twitter: „Vrijheid van godsdienst is echt iets anders dan de vrijheid van een kerkelijke instantie om anderen te weigeren”. Volgens deze definitie betekent godsdienstvrijheid dat je wel in vrijheid mag geloven, maar niet de vrijheid hebt om in de kerk, zo te zeggen in eigen huis, dat geloof volgens de regels van het huis te praktiseren als die regels de staat onwelgevallig zijn.
Ploumen en haar partijgenoot Eberhard van der Laan, oud-minister van Prachtwijken, zeiden het zo: „De kerk is van ons allemaal”. Dat blijkt dan te betekenen dat de scheiding van kerk en staat vooral inhoudt dat de kerk zich moet houden aan de regels van de staat.
De discussie rond de hostierel duidt erop dat het standpunt van Halsema op sympathie kan rekenen, ook onder politici. Dit betekent dat de vrijheid van godsdienst zelfs binnen het eigen domein van de kerk onder druk kan komen te staan of op zijn minst niet langer vanzelfsprekend wordt geacht. Dat is niet verwonderlijk. Vrijheid van godsdienst lijkt eerder toegespitst op de individuele burger dan op de kerk. Bij het individu en zijn wensen en rechten kun je je van alles voorstellen, terwijl de kerk steeds vaker wordt beschouwd als een overbodig relict uit voorbije tijden. Omdat een tandarts beter is dan een kwakzalver en een huis met riolering comfortabeler dan een huis met een poepdoos in de tuin, daarom moet de wereld ook in moreel opzicht alleen maar vooruitgang hebben geboekt en daarom zijn onze waarden van nu per definitie beter dan de oude en tijdloze waarden van de kerk.
De uiterste consequentie van deze denkwijze is dat van de kerk geëist zal worden dat zij in regels, denken en praktiseren gelijk wordt aan dat wat de overheid (als stem van een toevallige meerderheid) raadzaam en correct acht en wat in de samenleving wenselijk en ’van deze tijd’ wordt gevonden.
Volgens de leer van de katholieke kerk moet iemand die de hostie wil ontvangen – en de hostie, een stukje ouwel, is na de consecratie niets minder dan het lichaam van Christus – in staat van genade zijn. Een praktiserend homoseksueel is dat niet, volgens diezelfde leer. Wanneer een priester tijdens de mis dus iemand voor zich op ziet doemen in een roze pak en met een roze driehoek in de hand, dan kan hij niet anders dan diegene voorstellen om niet ter communie te gaan. Communie veronderstelt een bepaald zondebesef. En zondebesef kan niet gepaard gaan met een godsbeeld waarin Onze Lieve Heer alles wel goed vindt omdat hij immers liefde is. God is geen links-liberale welzijnswerker.
Volgens deze kerk is de homoseksuele praxis dus zondig. Veel kerken zijn ook van mening dat de Bijbel duidelijk leert dat vrouwen niet tot kerkelijke ambten mogen worden toegelaten, en omdat zij de Bijbel aanvaarden als het Woord van God Zelf, accepteren zij deze regel in de praktijk van het kerkelijk leven. Een meerderheid in onze samenleving zal beide regels discriminerend achten. Volgens de redenering van de Halsema’s en de Ploumens zou de kerk om die reden haar standpunten en regels moeten aanpassen aan die van de niet-kerkelijke, seculier-liberale meerderheid. Dat is een vervelende vorm van willekeurig totalitarisme, die ongepast en ongewenst is ten opzichte van christelijke kerken en organisaties, nauw verbonden als deze zijn met de tradities, geschiedenis en cultuur van ons land.
Wanneer de kerk tegenwoordig nog aanspraak zou maken op zeggenschap over de inrichting van de samenleving, zou er meteen geroepen worden dat de scheiding van kerk en staat in het geding is. De vrijheden van de samenleving zouden dan immers worden beperkt door de leerstellingen en moraal van de kerk. Het beginsel van de scheiding van kerk en staat betekent dat de kerk geen formele positie in de publieke besluitvormingsprocedure heeft. En dus moet zij zich uitsluitend met haar eigen zaken bemoeien.
Maar het beginsel van de scheiding van kerk en staat houdt ook in dat kerken vrij zijn van overheidsinmenging in hun geloofsleer en geloofspraktijk. Dit is op heldere wijze uiteengezet in het eerste amendement op de Amerikaanse Grondwet. Daar heet het dat de overheid shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof, or abridging the right of people peaceably to assemble. De scheiding van kerk en staat houdt dus in de eerste plaats in dat de overheid geen religie aan de samenleving mag opleggen (ook niet de seculiere religie van het gelijkheidsdenken) en de vreedzame uitoefening van de vrijheid van godsdienst niets in de weg mag leggen.
Democratie is niet bedoeld om iedereen tot dezelfde opvattingen te dwingen, maar biedt spelregels om met verschillen van mening om te gaan. Wie die spelregels accepteert, hoort er bij. Juist ook de kerk.
Dit laatste staat onder druk. Nu de kerk in eigen huis wordt lastiggevallen vanuit de samenleving, zijn er maar bitter weinig mensen die de vrijheid van godsdienst en het recht van de kerk om een minderheidsstandpunt te hebben, verdedigen. De scheiding tussen kerk en staat wordt nu in het debat meermaals zeer dwingend doorgevoerd, maar slechts in één richting: de kerk dient angstvallig achter het tuinhekje van de staat en het publieke leven te blijven staan, terwijl staat en straat het hekje van de kerk brutaal mogen openduwen en in het domein van de kerk luidruchtig nieuwe regels uitschreeuwen.
De hostierel, hét symbool van Nederlandse seculiere hufterigheid en een volkomen gebrek aan enig besef van heiligheid, kwam ten einde toen het bisdom overstag ging en verklaarde dat ter communie gaan aan het geweten van de individuele gelovige overgelaten zou worden.
Maar er resten principiële vragen. Mag een kerk in eigen huis haar eigen regels bepalen, ook als de staat en de samenleving die discriminerend vinden?
Ja, stellen wij, want dat is onderdeel van de vrijheid van godsdienst en maakt deel uit van het beginsel van de scheiding van kerk en staat.
Nee, zegt onder anderen fractievoorzitter Femke Halsema van GroenLinks op Twitter: „Vrijheid van godsdienst is echt iets anders dan de vrijheid van een kerkelijke instantie om anderen te weigeren”. Volgens deze definitie betekent godsdienstvrijheid dat je wel in vrijheid mag geloven, maar niet de vrijheid hebt om in de kerk, zo te zeggen in eigen huis, dat geloof volgens de regels van het huis te praktiseren als die regels de staat onwelgevallig zijn.
Ploumen en haar partijgenoot Eberhard van der Laan, oud-minister van Prachtwijken, zeiden het zo: „De kerk is van ons allemaal”. Dat blijkt dan te betekenen dat de scheiding van kerk en staat vooral inhoudt dat de kerk zich moet houden aan de regels van de staat.
De discussie rond de hostierel duidt erop dat het standpunt van Halsema op sympathie kan rekenen, ook onder politici. Dit betekent dat de vrijheid van godsdienst zelfs binnen het eigen domein van de kerk onder druk kan komen te staan of op zijn minst niet langer vanzelfsprekend wordt geacht. Dat is niet verwonderlijk. Vrijheid van godsdienst lijkt eerder toegespitst op de individuele burger dan op de kerk. Bij het individu en zijn wensen en rechten kun je je van alles voorstellen, terwijl de kerk steeds vaker wordt beschouwd als een overbodig relict uit voorbije tijden. Omdat een tandarts beter is dan een kwakzalver en een huis met riolering comfortabeler dan een huis met een poepdoos in de tuin, daarom moet de wereld ook in moreel opzicht alleen maar vooruitgang hebben geboekt en daarom zijn onze waarden van nu per definitie beter dan de oude en tijdloze waarden van de kerk.
De uiterste consequentie van deze denkwijze is dat van de kerk geëist zal worden dat zij in regels, denken en praktiseren gelijk wordt aan dat wat de overheid (als stem van een toevallige meerderheid) raadzaam en correct acht en wat in de samenleving wenselijk en ’van deze tijd’ wordt gevonden.
Volgens de leer van de katholieke kerk moet iemand die de hostie wil ontvangen – en de hostie, een stukje ouwel, is na de consecratie niets minder dan het lichaam van Christus – in staat van genade zijn. Een praktiserend homoseksueel is dat niet, volgens diezelfde leer. Wanneer een priester tijdens de mis dus iemand voor zich op ziet doemen in een roze pak en met een roze driehoek in de hand, dan kan hij niet anders dan diegene voorstellen om niet ter communie te gaan. Communie veronderstelt een bepaald zondebesef. En zondebesef kan niet gepaard gaan met een godsbeeld waarin Onze Lieve Heer alles wel goed vindt omdat hij immers liefde is. God is geen links-liberale welzijnswerker.
Volgens deze kerk is de homoseksuele praxis dus zondig. Veel kerken zijn ook van mening dat de Bijbel duidelijk leert dat vrouwen niet tot kerkelijke ambten mogen worden toegelaten, en omdat zij de Bijbel aanvaarden als het Woord van God Zelf, accepteren zij deze regel in de praktijk van het kerkelijk leven. Een meerderheid in onze samenleving zal beide regels discriminerend achten. Volgens de redenering van de Halsema’s en de Ploumens zou de kerk om die reden haar standpunten en regels moeten aanpassen aan die van de niet-kerkelijke, seculier-liberale meerderheid. Dat is een vervelende vorm van willekeurig totalitarisme, die ongepast en ongewenst is ten opzichte van christelijke kerken en organisaties, nauw verbonden als deze zijn met de tradities, geschiedenis en cultuur van ons land.
Wanneer de kerk tegenwoordig nog aanspraak zou maken op zeggenschap over de inrichting van de samenleving, zou er meteen geroepen worden dat de scheiding van kerk en staat in het geding is. De vrijheden van de samenleving zouden dan immers worden beperkt door de leerstellingen en moraal van de kerk. Het beginsel van de scheiding van kerk en staat betekent dat de kerk geen formele positie in de publieke besluitvormingsprocedure heeft. En dus moet zij zich uitsluitend met haar eigen zaken bemoeien.
Maar het beginsel van de scheiding van kerk en staat houdt ook in dat kerken vrij zijn van overheidsinmenging in hun geloofsleer en geloofspraktijk. Dit is op heldere wijze uiteengezet in het eerste amendement op de Amerikaanse Grondwet. Daar heet het dat de overheid shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof, or abridging the right of people peaceably to assemble. De scheiding van kerk en staat houdt dus in de eerste plaats in dat de overheid geen religie aan de samenleving mag opleggen (ook niet de seculiere religie van het gelijkheidsdenken) en de vreedzame uitoefening van de vrijheid van godsdienst niets in de weg mag leggen.
Democratie is niet bedoeld om iedereen tot dezelfde opvattingen te dwingen, maar biedt spelregels om met verschillen van mening om te gaan. Wie die spelregels accepteert, hoort er bij. Juist ook de kerk.
Dit laatste staat onder druk. Nu de kerk in eigen huis wordt lastiggevallen vanuit de samenleving, zijn er maar bitter weinig mensen die de vrijheid van godsdienst en het recht van de kerk om een minderheidsstandpunt te hebben, verdedigen. De scheiding tussen kerk en staat wordt nu in het debat meermaals zeer dwingend doorgevoerd, maar slechts in één richting: de kerk dient angstvallig achter het tuinhekje van de staat en het publieke leven te blijven staan, terwijl staat en straat het hekje van de kerk brutaal mogen openduwen en in het domein van de kerk luidruchtig nieuwe regels uitschreeuwen.
8.3.10
ChristenUnie: humorloos, maar eindelijk duidelijk
Nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur:
De kleine christelijke partijen (RPF, GPV, SGP) werden vroeger wel ‘klein-rechts’ genoemd. Gereformeerd waren ze, serieus, staatsrechtelijk degelijk. Ze trokken altijd samen op en in de Koude Oorlog waren zij onwankelbare atlantici. Ze dronken met elkaar een bescheiden kruikje rosé bij het diner. Ze prakten hun eten (maar dat mag van J. L. Heldring), en droegen schoenen met spekzolen.
Dat imago is grondig aan het veranderen, zij het in verschillende richtingen.
Alhoewel Kees van der Staaij, de opvolger van SGP-leider Bas van der Vlies, de wat hoekige lichaamstaal van zijn voorganger nog altijd imiteert wanneer hij positie kiest achter de interruptiemicrofoon (misschien wel onbewust), heeft hij een jeugdige uitstraling, verschijnt hij af en toe zelfs voor de buis en bloeit zijn gezicht soms open in een lach die richting het gulle tendeert.
Tegenover de toenemende losheid van de SGP (in het nette natuurlijk!) staat een toenemende verbetenheid bij hun voormalige broeders van de ChristenUnie (de fusie uit 2000 van GPV en RPF). Je hoeft maar vijf minuten op tv naar CU-leider André Rouvoet te kijken om je te realiseren dat hij in het diepst van zijn gedachten weet dat hij de komende maanden campagne moet gaan voeren met de leus: ‘Einde oefening’. Het heeft iets krampachtigs en chagrijnigs, de manier waarop representanten van de ChristenUnie (fractievoorzitter Arie Slob overigens uitgezonderd) dezer dagen kijken en de frustraties over gefnuikte ambities van zich af praten, en vooral: het is allemaal zo ongelooflijk humorloos.
Een week of wat terug kreeg ik een email van de redactie van een christelijk opinieblad (CV/Koers) dat vooral uitmunt in de wijze waarop het zichzelf, zijn lezers en de ChristenUnie met hun christen-zijn feliciteert. Of ik snel en in één zin een antwoord wilde geven op de vraag wat ons land na Balkenende IV nodig heeft. Zonder lang na te denken tikte ik in: ‘Een kabinet zonder de ChristenUnie’. Sinds de verschijning van het blad loopt mijn emailbox vol met verbeten reacties van CU-stemmers. Schande om zo lelijk over de partij te doen!
Het geintje had ondertussen wel een serieuze ondertoon. Mijn bezwaar tegen de ChristenUnie bestaat vooral hierin dat ze de afgelopen jaren voor een fundamentele koerswijziging hebben gekozen (van klein-rechts naar klein-links overgoten met een evangelische saus), dat hun journalistieke vriend Andries Knevel zelfs van een ‘paradigmawisseling’ spreekt, en dat de partij die verandering altijd heeft ontkend, laat staan dat ze er verantwoording over heeft afgelegd.
Maar sinds deze week zijn alle veranderingen in ieder geval impliciet erkend. Maandag heeft de CU een eerste publieke versie van het verkiezingsprogramma gepresenteerd en zich daarbij nadrukkelijk gepositioneerd als het glijmiddel voor een centrum-linkse coalitie van PvdA en CDA. De directeur van het wetenschappelijk bureau van de CU, Gert Jan Segers, zei op radio 1 dat de CU zich op links tussen CDA en PvdA in heeft gepositioneerd. Dat wisten we al, maar we mochten het nooit zeggen en nu zeggen ze het eindelijk zelf eens. En dat betekent natuurlijk dat de ChristenUnie lastenverzwaringen bepleit: een ‘crisis- en hersteltaks’ en de invoering van één tarief voor het aftrekken van de hypotheekrente.
Zo is dat: zuur en humorloos door het leven gaan, en veel geld van de bevolking afpakken omdat de overheid, zoals oud-CU-senator Kees van Bruchem eens schreef, veel beter weet dan de burger zelf hoe dat geld goed kan worden besteed.
We moeten de CU dankbaar zijn voor de eindelijk geboden duidelijkheid. Die uitspraak over de wenselijkheid van een kabinet zonder de CU na Balkenende IV moest ik maar eens gaan inlijsten.
De kleine christelijke partijen (RPF, GPV, SGP) werden vroeger wel ‘klein-rechts’ genoemd. Gereformeerd waren ze, serieus, staatsrechtelijk degelijk. Ze trokken altijd samen op en in de Koude Oorlog waren zij onwankelbare atlantici. Ze dronken met elkaar een bescheiden kruikje rosé bij het diner. Ze prakten hun eten (maar dat mag van J. L. Heldring), en droegen schoenen met spekzolen.
Dat imago is grondig aan het veranderen, zij het in verschillende richtingen.
Alhoewel Kees van der Staaij, de opvolger van SGP-leider Bas van der Vlies, de wat hoekige lichaamstaal van zijn voorganger nog altijd imiteert wanneer hij positie kiest achter de interruptiemicrofoon (misschien wel onbewust), heeft hij een jeugdige uitstraling, verschijnt hij af en toe zelfs voor de buis en bloeit zijn gezicht soms open in een lach die richting het gulle tendeert.
Tegenover de toenemende losheid van de SGP (in het nette natuurlijk!) staat een toenemende verbetenheid bij hun voormalige broeders van de ChristenUnie (de fusie uit 2000 van GPV en RPF). Je hoeft maar vijf minuten op tv naar CU-leider André Rouvoet te kijken om je te realiseren dat hij in het diepst van zijn gedachten weet dat hij de komende maanden campagne moet gaan voeren met de leus: ‘Einde oefening’. Het heeft iets krampachtigs en chagrijnigs, de manier waarop representanten van de ChristenUnie (fractievoorzitter Arie Slob overigens uitgezonderd) dezer dagen kijken en de frustraties over gefnuikte ambities van zich af praten, en vooral: het is allemaal zo ongelooflijk humorloos.
Een week of wat terug kreeg ik een email van de redactie van een christelijk opinieblad (CV/Koers) dat vooral uitmunt in de wijze waarop het zichzelf, zijn lezers en de ChristenUnie met hun christen-zijn feliciteert. Of ik snel en in één zin een antwoord wilde geven op de vraag wat ons land na Balkenende IV nodig heeft. Zonder lang na te denken tikte ik in: ‘Een kabinet zonder de ChristenUnie’. Sinds de verschijning van het blad loopt mijn emailbox vol met verbeten reacties van CU-stemmers. Schande om zo lelijk over de partij te doen!
Het geintje had ondertussen wel een serieuze ondertoon. Mijn bezwaar tegen de ChristenUnie bestaat vooral hierin dat ze de afgelopen jaren voor een fundamentele koerswijziging hebben gekozen (van klein-rechts naar klein-links overgoten met een evangelische saus), dat hun journalistieke vriend Andries Knevel zelfs van een ‘paradigmawisseling’ spreekt, en dat de partij die verandering altijd heeft ontkend, laat staan dat ze er verantwoording over heeft afgelegd.
Maar sinds deze week zijn alle veranderingen in ieder geval impliciet erkend. Maandag heeft de CU een eerste publieke versie van het verkiezingsprogramma gepresenteerd en zich daarbij nadrukkelijk gepositioneerd als het glijmiddel voor een centrum-linkse coalitie van PvdA en CDA. De directeur van het wetenschappelijk bureau van de CU, Gert Jan Segers, zei op radio 1 dat de CU zich op links tussen CDA en PvdA in heeft gepositioneerd. Dat wisten we al, maar we mochten het nooit zeggen en nu zeggen ze het eindelijk zelf eens. En dat betekent natuurlijk dat de ChristenUnie lastenverzwaringen bepleit: een ‘crisis- en hersteltaks’ en de invoering van één tarief voor het aftrekken van de hypotheekrente.
Zo is dat: zuur en humorloos door het leven gaan, en veel geld van de bevolking afpakken omdat de overheid, zoals oud-CU-senator Kees van Bruchem eens schreef, veel beter weet dan de burger zelf hoe dat geld goed kan worden besteed.
We moeten de CU dankbaar zijn voor de eindelijk geboden duidelijkheid. Die uitspraak over de wenselijkheid van een kabinet zonder de CU na Balkenende IV moest ik maar eens gaan inlijsten.
2.3.10
Christenen en de PVV
Gisteravond zat ik, samen met o.a. Dirk-Jan Nijsink van de SGP Jongeren, in het NCRV-programma Schepper & Co. Het ging over de relatie tussen de PVV en christenen in Nederland. Bekijk de uitzending hier.
1.3.10
'Mijn coalitie'
Op de website van HP/De Tijd een interviewtje met mij over de coalitie die mij in de gegeven omstandigheden het meest wenselijk voorkomt. Lees hier.
Subscribe to:
Posts (Atom)