In de Trouw van vandaag, bijlage Letter&Geest, heb ik samen met historica en Volkskrant-columniste Amanda Kluveld en met Dirk-Jan Nijsink en Jacques Rozendaal (beiden van de SGP Jongeren) een artikel gepubliceerd over de zogeheten hostierel.De hostierel, hét symbool van Nederlandse seculiere hufterigheid en een volkomen gebrek aan enig besef van heiligheid, kwam ten einde toen het bisdom overstag ging en verklaarde dat ter communie gaan aan het geweten van de individuele gelovige overgelaten zou worden.
Maar er resten principiële vragen. Mag een kerk in eigen huis haar eigen regels bepalen, ook als de staat en de samenleving die discriminerend vinden?
Ja, stellen wij, want dat is onderdeel van de vrijheid van godsdienst en maakt deel uit van het beginsel van de scheiding van kerk en staat.
Nee, zegt onder anderen fractievoorzitter Femke Halsema van GroenLinks op Twitter: „Vrijheid van godsdienst is echt iets anders dan de vrijheid van een kerkelijke instantie om anderen te weigeren”. Volgens deze definitie betekent godsdienstvrijheid dat je wel in vrijheid mag geloven, maar niet de vrijheid hebt om in de kerk, zo te zeggen in eigen huis, dat geloof volgens de regels van het huis te praktiseren als die regels de staat onwelgevallig zijn.
Ploumen en haar partijgenoot Eberhard van der Laan, oud-minister van Prachtwijken, zeiden het zo: „De kerk is van ons allemaal”. Dat blijkt dan te betekenen dat de scheiding van kerk en staat vooral inhoudt dat de kerk zich moet houden aan de regels van de staat.
De discussie rond de hostierel duidt erop dat het standpunt van Halsema op sympathie kan rekenen, ook onder politici. Dit betekent dat de vrijheid van godsdienst zelfs binnen het eigen domein van de kerk onder druk kan komen te staan of op zijn minst niet langer vanzelfsprekend wordt geacht. Dat is niet verwonderlijk. Vrijheid van godsdienst lijkt eerder toegespitst op de individuele burger dan op de kerk. Bij het individu en zijn wensen en rechten kun je je van alles voorstellen, terwijl de kerk steeds vaker wordt beschouwd als een overbodig relict uit voorbije tijden. Omdat een tandarts beter is dan een kwakzalver en een huis met riolering comfortabeler dan een huis met een poepdoos in de tuin, daarom moet de wereld ook in moreel opzicht alleen maar vooruitgang hebben geboekt en daarom zijn onze waarden van nu per definitie beter dan de oude en tijdloze waarden van de kerk.
De uiterste consequentie van deze denkwijze is dat van de kerk geëist zal worden dat zij in regels, denken en praktiseren gelijk wordt aan dat wat de overheid (als stem van een toevallige meerderheid) raadzaam en correct acht en wat in de samenleving wenselijk en ’van deze tijd’ wordt gevonden.
Volgens de leer van de katholieke kerk moet iemand die de hostie wil ontvangen – en de hostie, een stukje ouwel, is na de consecratie niets minder dan het lichaam van Christus – in staat van genade zijn. Een praktiserend homoseksueel is dat niet, volgens diezelfde leer. Wanneer een priester tijdens de mis dus iemand voor zich op ziet doemen in een roze pak en met een roze driehoek in de hand, dan kan hij niet anders dan diegene voorstellen om niet ter communie te gaan. Communie veronderstelt een bepaald zondebesef. En zondebesef kan niet gepaard gaan met een godsbeeld waarin Onze Lieve Heer alles wel goed vindt omdat hij immers liefde is. God is geen links-liberale welzijnswerker.
Volgens deze kerk is de homoseksuele praxis dus zondig. Veel kerken zijn ook van mening dat de Bijbel duidelijk leert dat vrouwen niet tot kerkelijke ambten mogen worden toegelaten, en omdat zij de Bijbel aanvaarden als het Woord van God Zelf, accepteren zij deze regel in de praktijk van het kerkelijk leven. Een meerderheid in onze samenleving zal beide regels discriminerend achten. Volgens de redenering van de Halsema’s en de Ploumens zou de kerk om die reden haar standpunten en regels moeten aanpassen aan die van de niet-kerkelijke, seculier-liberale meerderheid. Dat is een vervelende vorm van willekeurig totalitarisme, die ongepast en ongewenst is ten opzichte van christelijke kerken en organisaties, nauw verbonden als deze zijn met de tradities, geschiedenis en cultuur van ons land.
Wanneer de kerk tegenwoordig nog aanspraak zou maken op zeggenschap over de inrichting van de samenleving, zou er meteen geroepen worden dat de scheiding van kerk en staat in het geding is. De vrijheden van de samenleving zouden dan immers worden beperkt door de leerstellingen en moraal van de kerk. Het beginsel van de scheiding van kerk en staat betekent dat de kerk geen formele positie in de publieke besluitvormingsprocedure heeft. En dus moet zij zich uitsluitend met haar eigen zaken bemoeien.
Maar het beginsel van de scheiding van kerk en staat houdt ook in dat kerken vrij zijn van overheidsinmenging in hun geloofsleer en geloofspraktijk. Dit is op heldere wijze uiteengezet in het eerste amendement op de Amerikaanse Grondwet. Daar heet het dat de overheid shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof, or abridging the right of people peaceably to assemble. De scheiding van kerk en staat houdt dus in de eerste plaats in dat de overheid geen religie aan de samenleving mag opleggen (ook niet de seculiere religie van het gelijkheidsdenken) en de vreedzame uitoefening van de vrijheid van godsdienst niets in de weg mag leggen.
Democratie is niet bedoeld om iedereen tot dezelfde opvattingen te dwingen, maar biedt spelregels om met verschillen van mening om te gaan. Wie die spelregels accepteert, hoort er bij. Juist ook de kerk.
Dit laatste staat onder druk. Nu de kerk in eigen huis wordt lastiggevallen vanuit de samenleving, zijn er maar bitter weinig mensen die de vrijheid van godsdienst en het recht van de kerk om een minderheidsstandpunt te hebben, verdedigen. De scheiding tussen kerk en staat wordt nu in het debat meermaals zeer dwingend doorgevoerd, maar slechts in één richting: de kerk dient angstvallig achter het tuinhekje van de staat en het publieke leven te blijven staan, terwijl staat en straat het hekje van de kerk brutaal mogen openduwen en in het domein van de kerk luidruchtig nieuwe regels uitschreeuwen.