Bespreking* van : De Admiraal. De wereld van Michiel Adriaenszoon de Ruyter
Auteur: A. Th. van Deursen, J. R. Bruijn en J. E. Korteweg; nationale herdenkingsuitgave
Uitgeverij: Van Wijnen, Franeker, 2007, ISBN 978 90 5194 282 8
Pagina’s: 184, Prijs: € 29,50.
Het geluk dat bestaat in dankbaarheid voor de zegen van God. Daar ging het in het leven van Michiel de Ruyter om. Kun je in het De Ruyterherdenkingsjaar dat deze week begint over de actuele betekenis van De Ruyter hebben en deze kern van zijn identiteit tussen haakjes zetten? Wat blijft er dan over?
Het is alweer meer dan tien jaar geleden dat prof. A. Th. van Deursen de kansel van de Leidse Pieterskerk beklom om de (zoals dat heet) prestigieuze Huizingalezing uit te spreken. Hij hield zijn gehoor de cultuurkritiek van Isaäc da Costa en Johan Huizinga voor en ook hun remedie tegen de kwalen van onze beschaving. Maar had dat nog zin? Had het Nederlandse volk nog behoefte aan een christelijke ethiek van absolute normen? Nee, stelde Van Deursen vast. Moraal is een zaak waarover in het moderne Nederland bij meerderheid van stemmen wordt beslist. De patiënt weigert dus het medicijn. Wat kan ik dan nog anders doen, zo besloot Van Deursen zijn lezing op 9 december 1994, dan u „gaarne en van harte een zalig kerstfeest” toe te wensen?
Herdenkingsboek
Sindsdien heeft Van Deursen, onze beste en best schrijvende historicus, nog prachtige boeken gepubliceerd: een biografie van Maurits, een geschiedenis van Nederland in de zeventiende eeuw en een gedenkboek over 125 jaar Vrije Universiteit. Maar zijn bijdragen aan publieke discussies werden minder, al laaide het oude vuur onlangs weer even op toen hij de ChristenUnie in het Nederlands Dagblad voorhield dat de partij goed moest bedenken dat ze niet vanwege haar christelijke karakter maar vanwege haar linkse sympathieën een plaatsje in het kabinet had gekregen. Van Deursen, inmiddels 75 jaar oud, verhuisde recent van het vrije en rijke Bloemendaal naar het orthodoxe dorp Katwijk. Zoiets begrijp je onmiddellijk.
En daar in Katwijk bereikte hem de uitnodiging om in de ’nationale herdenkingsuitgave’ voor Michiel de Ruyter de essays over het leven en de actuele betekenis van onze nationale held uit de zeventiende eeuw te schrijven. Het volk dat twaalf en een half jaar geleden het medicijn van de christelijke ethiek weigerde dat Van Deursen dat volk vrij en onvoorwaardelijk aanbood, is hem nu komen vragen om nog eens uit te leggen hoe de gereformeerde De Ruyter ook nu nog als een voorbeeld van nationale deugden kan functioneren.
Dat herdenkingsboek, dat vrijdag bij de start van de Michiel de Ruyterherdenkingen in Vlissingen wordt gepresenteerd, is dus een boek om op het puntje van je stoel te lezen. Het bevat een prachtige beeldbiografie, samengesteld door J. E. Korteweg, en een hoofdstuk over De Ruyters maritieme wereld door J. R. Bruijn. Maar wie het ter hand neemt, vraagt zich toch vooral af: hoe gaat Van Deursen dat doen? Hoe gaat hij de blijvende betekenis van een orthodoxe gelovige uit de zeventiende eeuw aan hedendaagse Nederlanders uitleggen?
Vroomheid
Van Deursen stelt de vraag aan de orde wat wij onze kinderen op school -gesteld dat het geschiedenisonderwijs daar überhaupt nog enige ruimte voor wil inroosteren- over Michiel de Ruyter moeten vertellen. De Ruyter heeft een plekje gekregen in de geschiedeniscanon die de commissie-Van Oostrom vorig jaar heeft gepresenteerd. Maar om de verkeerde reden, legt Van Deursen uit. Van Oostrom en de zijnen prijzen De Ruyter vanwege zijn heldendaad bij Chatham in 1667, toen hij volgens hen brutaal en onvervaard de Engelse vloot op eigen terrein een beslissende slag toebracht. „Precies voor dat glorieuze gebeuren komt de verdienste aan anderen toe”, aldus Van Deursen. De Ruyter verscheen door ziekte pas op het toneel toen de eigenlijke beslissingen al waren gevallen.
Wat moeten we onze kinderen dan wel vertellen? We kunnen zijn deugden prijzen, die vanaf de grote biografie door ds. Geraerdt Brandt uit 1687 met gepaste bewondering zijn geboekstaafd. Het gaat dan om zijn dapperheid, bescheidenheid en onvoorwaardelijke vaderlandsliefde. Maar de nadruk op die eigenschappen maakt De Ruyter weer te saai om nog een held te kunnen zijn. Vandaar dat zijn biografen vanaf het begin zijn arme komaf en kwajongensstreken hebben benadrukt (inclusief de blauwgeruite kiel en het grote wiel) om in de volksverbeelding toch nog een echte held van De Ruyter te kunnen maken.
Dan dient zich de deugd van zijn vroomheid aan. Van Deursen schildert die uitvoerig. Zijn vroomheid was De Ruyters „meest uitgesproken karaktertrek, zowel in het persoonlijke als in het openbare leven.” Als we De Ruyter in één woord moeten typeren, „dan is dat niet vaderlander of plichtenmens, en ook niet zeeheld of admiraal. Dat ene woord kan geen ander zijn dan: christen.” Als De Ruyter ’s winters aan wal was, las hij vooral in de Bijbel. Kort voor zijn dood in 1676 las hij driemaal achter elkaar het boek ”Vertroostingen der gelooviger ziele tegen de verschrickingen des doots” van Charles Drelincourt. Na de slag bij Kijkduin, misschien wel De Ruyters grootste wapenfeit, ging het gesprek aan tafel in de kajuit over de schitterende prestaties van de Nederlandse vloot. Maar de Ruyter sprak niet van succes, maar van zegen. „Mochten wij slechts het geluk hebben van recht dankbaar te zijn.”
Tolerantie
Maar juist dit geloof kan het Nederland van nu, in een cultuur met alle nadruk op rechten en een daaruit voortvloeiende plicht tot óndankbaarheid, niet meer aanspreken. Het geloof van De Ruyter zal in een land dat zojuist een canon heeft laten opstellen om het wij-gevoel en de sociale cohesie te bevorderen, „eerder vervreemdend dan verbindend werken. De moderne Nederlander kent godsdienst immers dikwijls alleen vanuit de verte, en dan doorgaans van de onaangename kant. Het kweekt op zijn gunstigst benepen en op zijn ongunstigst fanatieke mensen. Hij zal dan ook moeilijk begrijpen hoe geloof mensen positief zou kunnen inspireren. En in elk geval is dat voor hem dan iets uit het verleden: zo kan het nu vanzelfsprekend niet meer.” Tussen ons en De Ruyter ligt de scheidslijn van de verlichting, en het moderne Nederland heeft geen boodschap meer aan het geloof en de waarden uit de periode van voor 1800. En heeft er ook geen toegang meer toe.
Om De Ruyter toch nog voor het hedendaagse, multiculturele want relativistische vaderland te ’redden’, prijst Van Deursen tot slot zijn tolerantie aan. Als jongen raakte De Ruyter bevriend met een iets oudere, zwarte jongen, die vroeger slaaf was geweest maar was vrijgelaten en in Vlissingen was gedoopt en onder de naam Jan Compagnie door het leven ging. Toen ze elkaar vele jaren later weer ontmoetten, Jan was inmiddels onderkoning op een eiland voor de West-Afrikaanse kust, gingen ze gelijk weer als oude vrienden met elkaar om.
Verschil in ras heeft De Ruyter niet gestoord, verschil in godsdienst wel, vervolgt Van Deursen, maar ook met religieuze verschillen ging hij vreedzaam om. In zijn schippersjaren is De Ruyter veel in Marokko geweest, en dreef hij handel met Joodse en islamitische kooplieden. Het kwam niet tot vriendschappen, maar op het persoonlijke vlak is hij zijn islamitische handelspartners „met oprechtheid en openheid” tegemoet getreden. „Hun geloof kon hij niet respecteren, maar wel de mensen die dat geloof beleden.”
Metamorfose
Laten we het daar dan over hebben, schrijft Van Deursen: „mens tussen de mensen zijn”, ook al zijn die van een ander ras of een ander geloof. Dat Van Deursen uitgerekend die deugd aanbeveelt, kan wel eens te maken hebben met een gevoel dat hem als christen zo af en toe blijkt te bekruipen als je in de twee essays ook tussen de regel doorleest: de zorg om een mogelijke beperking van de vrijheid van godsdienst, en als gevolg daarvan te moeten leven in een land waarin religieuze groepen niet meer „kunnen leven naar hun eigen aard, en juist de hoedanigheden die zij bezitten geen algemene waardering genieten.”
Zo bezien, is Van Deursens pleidooi voor tolerantie maar al te begrijpelijk - al ondergaat De Ruyter hier een metamorfose van gereformeerde zeebonk tot toonbeeld van interculturele vriendschap en intercultureel respect. De Ruyter zelf zou toch vreemd hebben opgekeken, zo stel ik mij voor, wanneer hij zou hebben geweten dat zijn vaderland hem vier eeuwen na zijn geboorte vooral zou eren vanwege zijn vriendschap met een zwarte jongen en voor het feit dat hij niet alle moslims onmiddellijk de hersens insloeg.
Je moet er niet aan denken dat De Ruyter dit jaar op volstrekt anachronistische wijze misbruikt gaat worden als vroege pleitbezorger van de multiculturele samenleving. Je ziet dat de een of andere politicus gerust doen - maar dan hopelijk niet onder verwijzing naar dit essay van Deursen.
Anno 2007 kan ons mooie vaderland een christelijke held uit de zeventiende eeuw alleen nog maar herdenken door zijn geloof tussen haakjes te zetten en eigenwillig geïnterpreteerde secundaire karakteristieken in het volle daglicht te stellen. In de geest van Deursen zou je Nederland alleen nog maar „gaarne en van harte” een „zalig” paasfeest kunnen toewensen.
*) Verschenen in Reformatorisch Dagblad.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment