Journalist en historicus: het is een combinatie die tot prachtige resultaten kan leiden. Denk aan het werk van Raymond Aron in Frankrijk, aan Joachim Fest in Duitsland. Maar het mooiste voorbeeld is toch Sebastian Haffner.
Sebastian Haffner (1907-1999), een van de meest vooraanstaande historici in het twintigste-eeuwse Duitsland, is de grote stilist, en vooral bekend als de auteur van het meesterwerk Kanttekeningen bij Hitler, dat Duitsers voor het eerst deed begrijpen waarom Hitler twaalf jaar lang had kunnen regeren in het land van de ‘dichters en denkers’. Het boek combineert het beste van journalistiek en geschiedschrijving. ‘Een prikkelend, origineel en bovendien stilistisch uitmuntend meesterstuk van historische essayistiek’, luidde het oordeel van Fest.
Haffner legde uit dat de Duitse bevolking zo’n ontzag voor Hitler had omdat hij als politicus zulke aansprekende prestaties leverde. Het snelle verdwijnen van de werkloosheid, het terugwinnen van het Saarland en Rijnland, het uittreden uit de Volkenbond en het groeiende internationale ontzag voor Hitler maakten hem boven alle tegenspraak verheven.
Haffner zelf was een slachtoffer van het Hitler-regime. Hij was te onafhankelijk van geest en te zeer een liefhebber van de vrijheid dat hij voor zijn bestaanszekerheid de prijs van onderworpenheid wilde betalen. Haffner werd geboren in Berlijn, in een wijk (Steglitz) waar volgens hem ‘reeds lang voor Hitler de geest van de twintigste juli leefde. Het waren mensen die tegen de republiek van Weimar waren, maar ook tegen de nazi’s – ze waren tegen alle schooierigheid, ze vormden de Duitse elite.’ Met ‘de twintigste juli’ bedoelde Haffner het plot onder leiding van graaf Stauffenberg, dat op 20 juli 1944 in een (mislukte) aanslag op Hitler uitmondde. ‘De klasse van de Pruisische militaire adel’, schreef Haffner later, is misschien wel de enige en zeker de sterkste door Duitsland in de moderne tijd voortgebrachte kracht geweest. Of ze ons nu sympathiek is of niet, ze had datgene wat een heersende klasse nodig heeft en wat noch de hoge Duitse adel, noch de Duitse bourgeoisie, noch naar het schijnt de Duitse arbeiders hadden of hebben: hechtheid, stijl, machtswil, overredingskracht, zelfverzekerdheid, zelfdiscipline, moraal, geweten, overtuiging, staatsbewustzijn. Met al zijn deugden en zwakheden was de Pruisische militaire adel in z’n soort toch nog het beste dat Duitsland ooit heeft opgeleverd, en eigenlijk is er nog steeds geen vervanging voor.’
Haffner studeerde rechten in Berlijn, promoveerde er, en werkte als jurist. Het was zijn droom hoge ambtenaar te worden en romans te gaan schrijven; in Frankrijk had hij gezien dat dat zo gek nog niet was. Maar hij had een Joodse vriendin, Erika Landry, en Joodse vrienden. In zijn herinneringen aan de jaren 1914 – 1933 (Het verhaal van een Duitser) schrijft Haffner over de hulp die hij zijn Joodse vriend Frank Landau in april 1933 bood om het land uit te komen. Tegenover diens vader, die inmiddels was gaan denken dat iedere Duitser een nazi was geworden, zei hij dat er ‘geen positie meer is die je nog kunt verdedigen. We zijn nu allemaal zo goed als gevangen, en vluchten is de enige mogelijkheid die ons rest. Ik wil ook weggaan.’ Waarom? ‘Omdat het me hier niet meer aanstaat’.
Haffner vluchtte in 1938 met zijn Joodse vriendin naar Engeland. In plaats van een roman schrijvende hoge ambtenaar werd hij journalist en historicus. En om zijn achtergebleven familie niet in gevaar te brengen, veranderde hij zijn naam Raimund Pretzel in Sebastian Haffner – Sebastian is afgeleid van Johann Sebastian Bach, Haffner van de Haffner-symfonie van Wolfgang Amadeus Mozart.
In Engeland, waar hij in onzekere en behoeftige omstandigheden verkeerde, schreef hij een analyse van binnenuit van het Duitsland dat hij achter zich had gelaten. Het verscheen in 1940 in het Engels onder de titel Jekyll & Hyde, en werd in het Britse Lagerhuis geciteerd als argument voor een onverzettelijke houding tegen Hitler.
Een Nederlandse vertaling van het boek verscheen in 1999, maar een herziene vertaling met een bijgewerkt nawoord van Hubert Smeets verschijnt deze week als negende deel in de fraaie reeks vertalingen die uitgeverij Mets en Schilt van Haffner op de markt heeft gebracht. Volgende week volgt dan onder de titel Kanttekeningen van een rationele profeet het tiende deel – een bundeling van kortere beschouwingen van Haffner, waarin ook het verhaal over Frank Landau een plaats heeft gekregen. Het bevat ook het lange interview dat Jutta Krug in 1989 met Haffner had, en dat in 2002 als apart boekje in Duitsland is verschenen. De uitgever presenteert de verschijning van dit tiende deel als de voltooiing van Haffners verzameld werk in het Nederlands. Dat klopt natuurlijk niet helemaal want er is nog genoeg van Haffner dat niet is vertaald, maar er spreekt een trots uit die bij de afronding van dit monument niet ongepast is. Het geval wil dat deze afronding samenvalt met Haffners honderdste geboortedag, en dat feit wordt aangegrepen voor een congres dat volgende week vrijdag in Amsterdam wordt gehouden, en waar historici-journalisten als Jan Blokker, Ronald Havenaar en Uwe Soukup (Haffners biograaf) zullen spreken.
Na zijn tergkeer naar Duitsland in 1954, als Brits staatsburger, heeft Haffner als journalist gewerkt bij bladen als de Observer, Die Welt en Stern, en als historicus een reeks van boeken geschreven die allen (op een veel geprezen Churchill-biografie na) over de Duitse geschiedenis gaan: over de geschiedenis van Pruisen, de Eerste Wereldoorlog, de Duitse revolutie van 1918-1919, Hitler, en een overzichtswerk over Duitsland van 1871 tot 1945. Het beste wat je over die boeken kunt zeggen is waarschijnlijk dat ze zo on-Duits goed zijn geschreven. Haffner was een ongekend nieuwsgierige man, die helderheid wilde hebben en scheppen. Zijn stijl is gedurfd maar gecontroleerd. In zijn boeken staat geen woord te veel. En door die scherpte en helderheid biedt hij verrassende inzichten.
Om daar een voorbeeld van te geven: onlangs las ik een boekje van Paul Lucardie over de geschiedenis van de Nederlandse politieke partijen en daarin staat, tamelijk plompverloren, de zin dat Marx best nog wel eens gelijk zou kunnen krijgen. Wishful thinking? Kort daarop bladerde ik in een bundel artikelen van Haffner en vond daarin een essay over de vraag of de ‘burgerlijke revolutie’ al voltooid is. Je kunt wel zeggen dat het reëel bestaande socialisme in Rusland, Cuba en China de hoop en verwachtingen van het marxisme weerlegd heeft, maar Marx zelf heeft altijd benadrukt dat de tijd voor een socialistische revolutie pas rijp zou zijn wanneer de burgerlijke revolutie van het kapitalisme en van de emancipatie van het individu zowel economisch (vrije markt) als politiek (de democratische staat) voltooid zou zijn. Marx dacht dat die burgerlijke revolutie in zijn tijd al voltooid was. Maar is dat nou wel zo?, zo vraagt Haffner zich af. De macht van de kerk is nog groot, de staat is nog niet volledig durchdemokratisiert, en op het terrein van de zeden, van de verhouding tussen de geslachten en van het familierecht is de emancipatie van het individu nog maar net begonnen. Haffner schreef dit in de jaren zestig, maar veel discussies nu kun je nog altijd klassiek-marxistisch als de laatste fasen van een burgerlijke revolutie zien die de weg voor de socialistische revolutie moet vrijmaken.
Haffner, die zichzelf typeerde als ‘een zeer gematigde conservatief met sympathie voor links’, geeft dus te denken. Het is daarom een geschenk dat het leeuwendeel van zijn werk nu in goede Nederlandse vertalingen en in- of uitgeleid door deskundig commentaar, in een monumentale reeks beschikbaar is.
Sebastian Haffner
- Duitsland 1939: Jekyll & Hyde
- Kanttekeningen van een rationele profeet
Mets & Schilt
*) Deze recensie is eveneens verschenen in HP/De Tijd.
31.10.07
18.10.07
Bilal en Rita
De merkwaardige patstelling tussen de VVD en het lid Verdonk is begin deze week ineens doorbroken. Het hoofdbestuur van de partij confronteerde haar met een ultimatum: ze moest óf haar kamerzetel óf haar lidmaatschap van de VVD opzeggen, en daarmee een einde maken aan de rare situatie waarin de VVD in de Tweede Kamer door twee smaldelen werd vertegenwoordigd. Haar kamerzetel wilde Verdonk niet opgeven, vanwege die vele stemmen (’620.555!’) die in november vorig jaar op haar zijn uitgebracht. En alhoewel ze geloofde dat ze het juridische gevecht tegen een royement zou winnen, stapte ze maandagavond met een air van grootmoedigheid uit de partij.
Het is altijd weer een boeiend schouwspel hoe een partij in crisis zichzelf strijk-en-zet in situaties manoeuvreert waarin betrokkenen het alleen maar verkeerd kunnen doen. Nadat Verdonk hem opnieuw publiekelijk had bekritiseerd, kon Rutte niets anders meer dan haar uit de fractie zetten. Toen ze uit de fractie was gezet, kon Verdonk niets anders doen dan zowel haar partijlidmaatschap als haar kamerzetel vasthouden en kon het bestuur niets anders doen dan haar tot een keuze dwingen. De zachte krachten in zo’n conflict, die nog op een gesprek en bemiddeling aandringen, verliezen het in zo’n situatie altijd. Van een rationele tactiek en strategie is in zo’n hectiek nooit sprake: het toeval en de chaos regeren.
Nu Verdonk alleen verder gaat, is de vraag aan de orde of er ruimte voor haar is op de politieke markt. Die ruimte lijkt op het eerste gezicht klein. Mark Rutte zal, samen met Henk Kamp, ongetwijfeld met een stevig stuk over immigratie- en integratiebeleid gaan komen, om een afsplitsing van de rechtervleugel te voorkomen. Geert Wilders heeft in de nacht van maandag op dinsdag ongetwijfeld heel slecht geslapen, maar heeft op de rechtse onderwerpen een uitgesproken profiel. De niche tussen beide groepen kan dus niet groot zijn.
Maar dat is theorie. Hoe moeilijk het voor velen ook voor te stellen is: honderddduizenden Nederlanders zien in iemand als Verdonk de daadkrachtige leider die de grote problemen echt gaat oplossen. Eind vorige week ging Verdonk in het programma Nova Politiek in debat met publicist Paul Scheffer over diens boek Het land van aankomst. Leuk boek had die linkse krullenbol geschreven, zo was haar commentaar, maar ze had in heel dat boek van 500 pagina’s nog geen begin van een voorstel voor oplossingen aangetroffen.
Zolang heel of half psychotische Marokkaanse jongens als Bilal B., al dan niet in een roes van terroristische ijver, een politiebureau binnendringen en daar twee agenten neersteken, en zolang er in Slotervaart rellen uitbreken uit woede over het feit dat een van de agenten hem heeft doodgeschoten, en zolang duidelijk blijft worden dat het optreden van Justitie voorafgaand aan het incident niet van al te grote daadkracht getuigt, zullen de Verdonken electoraal blijven floreren. Er is een perverse dialectiek gaande, tussen enerzijds de pijnlijke ravages van immigratie en integratie, en anderzijds politici die zich opwerpen als de belangenbehartigers van het autochtone onbehagen, en hun achterban niet vertellen dat ze, de verbetenheid voorbij, op zoek moeten naar een nieuw evenwicht tussen de bestaande openheid en de hang naar het vertrouwde en geslotene. Dat verwijt maakte Scheffer haar terecht in de al genoemde discussie.
Maar al het gedoe rond de VVD – dat zich ook binnen de PvdA afspeelt, en het CDA zal ook nog wel een keer aan de beurt komen – maakt iets veel belangrijkers duidelijk. Het is ongetwijfeld geen toeval dat de fricties binnen de grote constituerende partijen in het centrum van de Nederlandse politiek altijd door discussies over immigratie en integratie worden opgeroepen. Daaruit blijkt dat er nieuwe breuklijnen door de Nederlandse samenleving lopen die van een geheel andere aard zijn dan vroegere breuklijnen die bepalend zijn geweest voor de oude partijvorming. Liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten hebben zich gegroepeerd rond eensgezinde antwoorden op sociaal-economische en religieuze kwesties. Nu er een heel andere discussie aan de orde is, blijkt de eensgezindheid over die oude onderwerpen niet voldoende om de eenheid binnen deze partijen te handhaven. Er zijn nieuwe aardkorsten gaan schuiven, en de bevingen die deze in de politiek veroorzaken blijken oncontroleerbaar.
*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.
Het is altijd weer een boeiend schouwspel hoe een partij in crisis zichzelf strijk-en-zet in situaties manoeuvreert waarin betrokkenen het alleen maar verkeerd kunnen doen. Nadat Verdonk hem opnieuw publiekelijk had bekritiseerd, kon Rutte niets anders meer dan haar uit de fractie zetten. Toen ze uit de fractie was gezet, kon Verdonk niets anders doen dan zowel haar partijlidmaatschap als haar kamerzetel vasthouden en kon het bestuur niets anders doen dan haar tot een keuze dwingen. De zachte krachten in zo’n conflict, die nog op een gesprek en bemiddeling aandringen, verliezen het in zo’n situatie altijd. Van een rationele tactiek en strategie is in zo’n hectiek nooit sprake: het toeval en de chaos regeren.
Nu Verdonk alleen verder gaat, is de vraag aan de orde of er ruimte voor haar is op de politieke markt. Die ruimte lijkt op het eerste gezicht klein. Mark Rutte zal, samen met Henk Kamp, ongetwijfeld met een stevig stuk over immigratie- en integratiebeleid gaan komen, om een afsplitsing van de rechtervleugel te voorkomen. Geert Wilders heeft in de nacht van maandag op dinsdag ongetwijfeld heel slecht geslapen, maar heeft op de rechtse onderwerpen een uitgesproken profiel. De niche tussen beide groepen kan dus niet groot zijn.
Maar dat is theorie. Hoe moeilijk het voor velen ook voor te stellen is: honderddduizenden Nederlanders zien in iemand als Verdonk de daadkrachtige leider die de grote problemen echt gaat oplossen. Eind vorige week ging Verdonk in het programma Nova Politiek in debat met publicist Paul Scheffer over diens boek Het land van aankomst. Leuk boek had die linkse krullenbol geschreven, zo was haar commentaar, maar ze had in heel dat boek van 500 pagina’s nog geen begin van een voorstel voor oplossingen aangetroffen.
Zolang heel of half psychotische Marokkaanse jongens als Bilal B., al dan niet in een roes van terroristische ijver, een politiebureau binnendringen en daar twee agenten neersteken, en zolang er in Slotervaart rellen uitbreken uit woede over het feit dat een van de agenten hem heeft doodgeschoten, en zolang duidelijk blijft worden dat het optreden van Justitie voorafgaand aan het incident niet van al te grote daadkracht getuigt, zullen de Verdonken electoraal blijven floreren. Er is een perverse dialectiek gaande, tussen enerzijds de pijnlijke ravages van immigratie en integratie, en anderzijds politici die zich opwerpen als de belangenbehartigers van het autochtone onbehagen, en hun achterban niet vertellen dat ze, de verbetenheid voorbij, op zoek moeten naar een nieuw evenwicht tussen de bestaande openheid en de hang naar het vertrouwde en geslotene. Dat verwijt maakte Scheffer haar terecht in de al genoemde discussie.
Maar al het gedoe rond de VVD – dat zich ook binnen de PvdA afspeelt, en het CDA zal ook nog wel een keer aan de beurt komen – maakt iets veel belangrijkers duidelijk. Het is ongetwijfeld geen toeval dat de fricties binnen de grote constituerende partijen in het centrum van de Nederlandse politiek altijd door discussies over immigratie en integratie worden opgeroepen. Daaruit blijkt dat er nieuwe breuklijnen door de Nederlandse samenleving lopen die van een geheel andere aard zijn dan vroegere breuklijnen die bepalend zijn geweest voor de oude partijvorming. Liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten hebben zich gegroepeerd rond eensgezinde antwoorden op sociaal-economische en religieuze kwesties. Nu er een heel andere discussie aan de orde is, blijkt de eensgezindheid over die oude onderwerpen niet voldoende om de eenheid binnen deze partijen te handhaven. Er zijn nieuwe aardkorsten gaan schuiven, en de bevingen die deze in de politiek veroorzaken blijken oncontroleerbaar.
*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.
16.10.07
Ingeklonken land
De Bosatlas van Nederland moet ons weer een nieuw realisme bijbrengen, nu ‘overspelig gras’ beslag legt op de Nederlandse akker.
De politieke en bestuurlijke claque van Nederland lijkt zich en masse tot het nominalisme te hebben bekeerd. We geven de dingen wel bepaalde namen, maar dat betekent nog niet dat die namen ook iets zeggen over de zaken die ermee worden aangeduid. We hebben het wel over Nederland en de Nederlander, maar die bestaan eigenlijk niet. De werkelijkheid achter die woorden is te diffuus en te divers om er een bepaalde essentie van te kunnen aanduiden.
In zo’n klimaat is het misschien goed weer eens opnieuw te beginnen. Door gewoon te kijken, en zo weer wat realisme aan te leren. Door kaarten en plaatjes te bestuderen die een lange wordingsgeschiedenis in beeld brengen, en daarmee een gelaagdheid van de werkelijkheid die een onmiskenbaar karakter aan het licht brengt.
Een ideaal hulpmiddel is juist dezer dagen verschenen: de Bosatlas van Nederland.
Hij is fameus: de Grote Bosatlas. Iedereen kent hem van zijn middelbareschooltijd, met zijn kaarten van Nederland en de rest van de wereld, en een kleiner aantal thematische kaarten die informatie bieden over zaken als bodemgesteldheid en grondgebruik. Sinds 1877 verschenen 53 edities van dit monument. De laatste kwam begin dit jaar uit. Maar nu ligt er al weer een nieuwe atlas, twee stoeptegels groot, bijna vijf kilo zwaar, 560 pagina’s dik, gebonden en gestoken in een cassette: de Bosatlas van Nederland. Het buitenland doet niet mee in deze atlas. Hij gaat alleen over Nederland.
Premier Balkenende heeft het eerste exemplaar vorige week in ontvangst genomen, in het Haagse theater Diligentia. Hij ontboezemde daar, volgens de krantenberichten, dat hij een atlas het liefst open legt bij de kaart van Nederland, of preciezer: Zuid-Beveland, de streek waar hij zelf vandaan komt. Het bestuderen van zijn eigen geboortegrond, van de wording ervan, noemde hij een ‘eindeloos avontuur’. Als jochie had hij zijn eerste ‘Google Earth-ervaring’ door weg te dromen boven een atlas.
Zoveel lijkt mij wel duidelijk: als er al een ANWB-paddestoel in de tuin van Balkenende staat, wijst die, anders dan bij Máxima, niet de hele wereld rond, maar heeft hij slechts één pijl die steevast staat afgesteld op Zeeland, op het dorpje Kapelle-Biezelinge. Balkenende lijkt mij iemand die weet waar hij vandaan komt.
Deze nieuwe Bosatlas is een feest, voor iedere liefhebber van het Nederlandse landschap en de wording daarvan, de Nederlandse geschiedenis, bevolking en manier van leven. De eigenlijke typografische kaarten beslaan slechts 23 van de 560 pagina’s; de rest van de ruimte wordt in beslag genomen door thematische kaarten, prachtige luchtfoto’s van Karel Tomeï, en grafieken over de ontstaansgeschiedenis van Nederland en zijn (cultuur-)landschap, zijn staatsinrichting, zijn economie, cultuur en welzijn. De makers heeft niets minder voor ogen gestaan dan ‘een zo compleet en veelzijdig mogelijk beeld’ van alles ‘wat in Nederland speelt’.
Die taak en de uitvoering daarvan voorziet in uren- zo niet dagenlang blader- en leesplezier. Een kaart van de Nederlandse kust brengt bijvoorbeeld alle vuurtorens in beeld, met hun namen en ‘zichtbaarheidsgrens’. De kaart ernaast legt tot op het kleinste bootje uit hoe ons reddingswezen te water eruit ziet. Maar de atlas biedt ook informatie over dialecten en de routes van de Elfstedentocht, de Nijmeegse Vierdaagse en de Amstel Gold Race. We kunnen nu weten waar in Nederland zich de ziekenhuizen, voedselbanken en asielzoekerscentra bevinden, waar de trouwste voetbalsupporters, de meest verstokte rokers en de grootste innemers wonen, waar we bij de boer kunnen kamperen en waar de meeste fietsen worden gestolen. We kennen nu ook precies de carnavalsnamen van de Brabantste steden, en kunnen die via een apart register opzoeken. Maar we kunnen ook zien hoe het Nederlandse wegen- en spoorwegennet zich heeft ontwikkeld, van het lijntje Amsterdam-Haarlem in 1839 tot de wirwar aan lijnen nu.
Maar het mooist, wat mij betreft, zijn die gedeelten uit de atlas die het ontstaan van Nederland in kaart brengen. De gelaagdheid van het landschap wordt als vanzelf een metafoor voor de complexe lagen in de eigen geschiedenis. Als we in Nederland weer op zoek zijn naar binding, in de zin van een beleving van gemeenschappelijkheid, dan richt die zich niet alleen op een gezamenlijke taal en een gemeenschappelijk verleden, maar ook op de bodem, op een gemeenschappelijk territorium. De meeste bewoners van de Lage Landen bij de zee zijn door taal, huwelijk en werk aan een bepaalde streek gebonden. Veel mensen sterven in de buurt van het geboortehuis van hun ouders. Dat feit weerspiegelt zich op een prachtige landstrekenkaart in deze atlas (p. 203), een lappendeken ‘die in de hoofden van mensen het land afdekt’ en waarin echo’s uit de vroege Middeleeuwen en zelfs de Germaanse geschiedenis doorklinken.
De canoncommissie van Frits van Oostrom stelde niet voor niets dat kennis en begrip ‘van hoe dit land zich heeft ontwikkeld’ een belangrijk ‘leerdoel’ behoort te zijn, omdat het alle Nederlanders een vast referentiekader verschaft.
Deze atlas roept als vanzelf associaties op met de poëzie van Ida Gerhardt, dochter van Gorcum en Zutphen. In haar bundel De Ravenveer staat onder de Verzen van Holland onder andere het gedicht ‘Het erfgoed’:
Vooroudertrots: goed ingeklonken land.
Ik heb een aard die ingeklonken is
en uitverweerd. Waarin gezonken is
tot zware grond een laag van tegenstand.
Hoe die lagen zijn ontstaan en aanwezig blijven, laat deze atlas prachtig zien. En misschien doet het ook wel iets vermoeden van het vuur dat daarin verborgen kan liggen:
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.
De atlas laat natuurlijk ook zien hoe snel en radicaal Nederland de afgelopen decennia van aanzien is veranderd. Door de bevolkingstoename, de groei van steden, dorpen en het verkeer, de woeste secularisatie, en door de immigratie van de afgelopen jaren. Door een lichtzinnige politiek (‘Een vreemd overspelig gras / legt op de akkers beslag’, om Gerhardt nog één keer te citeren), door het ontwortelde nominalisme van onze elite, hebben wij de banden met ons eigen land, taal, geschiedenis en cultuur hooghartig verwaarloosd.
Maar, zegt dan Ahmed Aboutaleb (in een interview met het Reformatorisch Dagblad van afgelopen zaterdag): ‘Als je historische wortels hebt in Nederland kun je zeggen: ik heb de Nederlandse identiteit. Maar mensen zoals Máxima en ik kunnen niet terugvallen op een historische band met de bodem van dit land. Als je dan zegt: je hebt óf de Nederlandse identiteit óf niets, ontneem je ons de mogelijkheid om ons na verloop van tijd met Nederland te kunnen identificeren. En ik kan u zeggen: Ik ben hier weliswaar niet geboren, maar ik identificeer mij voor honderd procent met dit land. Dat moet je me niet willen afnemen’.
En gelijk heeft hij. Het is daarom jammer dat de politieke en staatkundige geschiedenis van Nederland heel feitelijk en opsommerig is gehouden, en het woord ‘grondwet’ in dat relaas niet één keer valt. Een verhaal over de strijd die op dit territorium is gevoerd voor klassieke rechten en vrijheden die in onze Grondwet gebeiteld staan (alhoewel daar sinds 1983 ook heel wat ‘overspelig gras’ in terecht is gekomen), had niet mogen ontbreken – als laatste punt van binding en referentie in dit land dat heeft geleerd dat diversiteit niet onbegrensd kan zijn.
Desondanks lijkt het mij goed om iedereen die voor zijn inburgeringscursus slaagt en een Nederlands paspoort verstrekt krijgt, dit boek cadeau te doen.
N.a.v. , De Bosatlas van Nederland
Wolters-Noordhoff € 99,95 (na 31 december € 129,95)
*) Een versie van deze recensie te verschijnen in HP/De Tijd.
De politieke en bestuurlijke claque van Nederland lijkt zich en masse tot het nominalisme te hebben bekeerd. We geven de dingen wel bepaalde namen, maar dat betekent nog niet dat die namen ook iets zeggen over de zaken die ermee worden aangeduid. We hebben het wel over Nederland en de Nederlander, maar die bestaan eigenlijk niet. De werkelijkheid achter die woorden is te diffuus en te divers om er een bepaalde essentie van te kunnen aanduiden.
In zo’n klimaat is het misschien goed weer eens opnieuw te beginnen. Door gewoon te kijken, en zo weer wat realisme aan te leren. Door kaarten en plaatjes te bestuderen die een lange wordingsgeschiedenis in beeld brengen, en daarmee een gelaagdheid van de werkelijkheid die een onmiskenbaar karakter aan het licht brengt.
Een ideaal hulpmiddel is juist dezer dagen verschenen: de Bosatlas van Nederland.
Hij is fameus: de Grote Bosatlas. Iedereen kent hem van zijn middelbareschooltijd, met zijn kaarten van Nederland en de rest van de wereld, en een kleiner aantal thematische kaarten die informatie bieden over zaken als bodemgesteldheid en grondgebruik. Sinds 1877 verschenen 53 edities van dit monument. De laatste kwam begin dit jaar uit. Maar nu ligt er al weer een nieuwe atlas, twee stoeptegels groot, bijna vijf kilo zwaar, 560 pagina’s dik, gebonden en gestoken in een cassette: de Bosatlas van Nederland. Het buitenland doet niet mee in deze atlas. Hij gaat alleen over Nederland.
Premier Balkenende heeft het eerste exemplaar vorige week in ontvangst genomen, in het Haagse theater Diligentia. Hij ontboezemde daar, volgens de krantenberichten, dat hij een atlas het liefst open legt bij de kaart van Nederland, of preciezer: Zuid-Beveland, de streek waar hij zelf vandaan komt. Het bestuderen van zijn eigen geboortegrond, van de wording ervan, noemde hij een ‘eindeloos avontuur’. Als jochie had hij zijn eerste ‘Google Earth-ervaring’ door weg te dromen boven een atlas.
Zoveel lijkt mij wel duidelijk: als er al een ANWB-paddestoel in de tuin van Balkenende staat, wijst die, anders dan bij Máxima, niet de hele wereld rond, maar heeft hij slechts één pijl die steevast staat afgesteld op Zeeland, op het dorpje Kapelle-Biezelinge. Balkenende lijkt mij iemand die weet waar hij vandaan komt.
Deze nieuwe Bosatlas is een feest, voor iedere liefhebber van het Nederlandse landschap en de wording daarvan, de Nederlandse geschiedenis, bevolking en manier van leven. De eigenlijke typografische kaarten beslaan slechts 23 van de 560 pagina’s; de rest van de ruimte wordt in beslag genomen door thematische kaarten, prachtige luchtfoto’s van Karel Tomeï, en grafieken over de ontstaansgeschiedenis van Nederland en zijn (cultuur-)landschap, zijn staatsinrichting, zijn economie, cultuur en welzijn. De makers heeft niets minder voor ogen gestaan dan ‘een zo compleet en veelzijdig mogelijk beeld’ van alles ‘wat in Nederland speelt’.
Die taak en de uitvoering daarvan voorziet in uren- zo niet dagenlang blader- en leesplezier. Een kaart van de Nederlandse kust brengt bijvoorbeeld alle vuurtorens in beeld, met hun namen en ‘zichtbaarheidsgrens’. De kaart ernaast legt tot op het kleinste bootje uit hoe ons reddingswezen te water eruit ziet. Maar de atlas biedt ook informatie over dialecten en de routes van de Elfstedentocht, de Nijmeegse Vierdaagse en de Amstel Gold Race. We kunnen nu weten waar in Nederland zich de ziekenhuizen, voedselbanken en asielzoekerscentra bevinden, waar de trouwste voetbalsupporters, de meest verstokte rokers en de grootste innemers wonen, waar we bij de boer kunnen kamperen en waar de meeste fietsen worden gestolen. We kennen nu ook precies de carnavalsnamen van de Brabantste steden, en kunnen die via een apart register opzoeken. Maar we kunnen ook zien hoe het Nederlandse wegen- en spoorwegennet zich heeft ontwikkeld, van het lijntje Amsterdam-Haarlem in 1839 tot de wirwar aan lijnen nu.
Maar het mooist, wat mij betreft, zijn die gedeelten uit de atlas die het ontstaan van Nederland in kaart brengen. De gelaagdheid van het landschap wordt als vanzelf een metafoor voor de complexe lagen in de eigen geschiedenis. Als we in Nederland weer op zoek zijn naar binding, in de zin van een beleving van gemeenschappelijkheid, dan richt die zich niet alleen op een gezamenlijke taal en een gemeenschappelijk verleden, maar ook op de bodem, op een gemeenschappelijk territorium. De meeste bewoners van de Lage Landen bij de zee zijn door taal, huwelijk en werk aan een bepaalde streek gebonden. Veel mensen sterven in de buurt van het geboortehuis van hun ouders. Dat feit weerspiegelt zich op een prachtige landstrekenkaart in deze atlas (p. 203), een lappendeken ‘die in de hoofden van mensen het land afdekt’ en waarin echo’s uit de vroege Middeleeuwen en zelfs de Germaanse geschiedenis doorklinken.
De canoncommissie van Frits van Oostrom stelde niet voor niets dat kennis en begrip ‘van hoe dit land zich heeft ontwikkeld’ een belangrijk ‘leerdoel’ behoort te zijn, omdat het alle Nederlanders een vast referentiekader verschaft.
Deze atlas roept als vanzelf associaties op met de poëzie van Ida Gerhardt, dochter van Gorcum en Zutphen. In haar bundel De Ravenveer staat onder de Verzen van Holland onder andere het gedicht ‘Het erfgoed’:
Vooroudertrots: goed ingeklonken land.
Ik heb een aard die ingeklonken is
en uitverweerd. Waarin gezonken is
tot zware grond een laag van tegenstand.
Hoe die lagen zijn ontstaan en aanwezig blijven, laat deze atlas prachtig zien. En misschien doet het ook wel iets vermoeden van het vuur dat daarin verborgen kan liggen:
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.
De atlas laat natuurlijk ook zien hoe snel en radicaal Nederland de afgelopen decennia van aanzien is veranderd. Door de bevolkingstoename, de groei van steden, dorpen en het verkeer, de woeste secularisatie, en door de immigratie van de afgelopen jaren. Door een lichtzinnige politiek (‘Een vreemd overspelig gras / legt op de akkers beslag’, om Gerhardt nog één keer te citeren), door het ontwortelde nominalisme van onze elite, hebben wij de banden met ons eigen land, taal, geschiedenis en cultuur hooghartig verwaarloosd.
Maar, zegt dan Ahmed Aboutaleb (in een interview met het Reformatorisch Dagblad van afgelopen zaterdag): ‘Als je historische wortels hebt in Nederland kun je zeggen: ik heb de Nederlandse identiteit. Maar mensen zoals Máxima en ik kunnen niet terugvallen op een historische band met de bodem van dit land. Als je dan zegt: je hebt óf de Nederlandse identiteit óf niets, ontneem je ons de mogelijkheid om ons na verloop van tijd met Nederland te kunnen identificeren. En ik kan u zeggen: Ik ben hier weliswaar niet geboren, maar ik identificeer mij voor honderd procent met dit land. Dat moet je me niet willen afnemen’.
En gelijk heeft hij. Het is daarom jammer dat de politieke en staatkundige geschiedenis van Nederland heel feitelijk en opsommerig is gehouden, en het woord ‘grondwet’ in dat relaas niet één keer valt. Een verhaal over de strijd die op dit territorium is gevoerd voor klassieke rechten en vrijheden die in onze Grondwet gebeiteld staan (alhoewel daar sinds 1983 ook heel wat ‘overspelig gras’ in terecht is gekomen), had niet mogen ontbreken – als laatste punt van binding en referentie in dit land dat heeft geleerd dat diversiteit niet onbegrensd kan zijn.
Desondanks lijkt het mij goed om iedereen die voor zijn inburgeringscursus slaagt en een Nederlands paspoort verstrekt krijgt, dit boek cadeau te doen.
N.a.v. , De Bosatlas van Nederland
Wolters-Noordhoff € 99,95 (na 31 december € 129,95)
*) Een versie van deze recensie te verschijnen in HP/De Tijd.
11.10.07
Een tevreden natie vergt onderhoud
In vervolg op mijn recensie van het boek van Paul Scheffer (Land van aankomst), staat deze week in het nieuwste nummer van Opinio een keuze uit een belangrijk essay van de historicus Johan Huizinga (Nederland's geestesmerk) over de Nederlandse identiteit. Als inleiding op Huizinga's tekst schreef ik onderstaand artikel, waarin ik de inhoud van die tekst in verband breng met het boek van Scheffer en met de recente uitlatingen van Máxima, Ella Vogelaar en Ruud Lubbers.
Het vergt inspanning om een ontspannen natie te blijven, en tot die inspanning behoort de ontwikkeling van ‘een zeker idee van Nederland’ – ook al wil een groot deel van de Nederlandse politieke en bestuurlijke elite ons doen geloven dat de Nederlandse identiteit niet bestaat.
Bij deze bepaling van de contouren van onze identiteit kan een oudere tekst uit de canon van de Nederlandse geschiedenis – Nederlands geestesmerk (1934) van Johan Huizinga - nog altijd goede diensten bewijzen. Dat vindt ook Paul Scheffer, auteur van het recent verschenen boek Het land van aankomst, dat over immigratie en integratie handelt en over het belang van een ‘nieuwe samenhang van eigenheid en openheid’.
Na de inleiding op deze pagina volgt op de volgende drie pagina’s een weergave van de kernpassages uit Huizinga’s toespraak.
Bestaat de Nederlander wel degelijk, omdat iedereen in de wereld hem herkent aan zijn rijkdom aan initiatieven, zijn individualisme, zijn energieke gedrag en zijn gierigheid?
Dat zei oud-premier Lubbers in een debat met Paul Scheffer over diens nieuwe boek Het land van aankomst, afgelopen zondag in de Rode Hoed in Amsterdam. Lubbers reageerde daarmee op de inmiddels beruchte uitspraken van prinses Máxima, die vanuit haar bevoorrechte positie een belijdenis van haar wereldburgerschap aflegde en daarbij benadrukte dat de Nederlander niet bestaat, alhoewel zij zeven jaar lang haar best had gedaan hem te vinden.
Máxima sprak deze woorden, met ministeriële approbatie, bij de presentatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die al net zo nadrukkelijk afstand nam van een eigen duidelijke identiteit en een onverholen pleidooi voor het multiculturele ideaal ten beste gaf.
De uitlatingen van Máxima en de standpuntbepaling van de WRR volgden op uitspraken van minister Vogelaar van ‘krachtwijken’, die in een interview met Trouw het perspectief van een toekomstige ‘joods-christelijk-islamitische cultuur’ heeft geschetst, zonder daarbij de indruk te wekken dat zij zich het problematische van die woordcombinatie bewust was, of zelfs maar te doen vermoeden dat zij wist wat die woorden zo ongeveer betekenden.
De woorden van Vogelaar, de speech van Máxima en het WRR-rapport zijn door velen als provocerend ervaren, en hebben een storm aan reacties ontketend. ‘Goedbedoelende politici die tolerant willen zijn, maken de kloof in Nederland alleen maar groter’, zei bijvoorbeeld Paul Scheffer, gezeten onder een werk van de figuratieve schilder Rudolf Hagenaar, in een interview met de GPD-bladen. ‘We zijn allemaal wereldburgers, hield Máxima ons in een toespraak voor. Zij voelt zich overal thuis, identificeert zich niet met één land, en zet mensen die dat wel doen weg als kleinburgers. Dat is ontzettend hooghartig. Dan ga je voorbij aan de gevoelens van heel veel mensen. (…) Máxima slaat behoorlijk de plank mis als ze ontkent dat Nederland een samenleving is met een herkenbare geschiedenis.’
Zoveel is inmiddels wel duidelijk: de instroom van vele immigranten gedurende de afgelopen decennia en de grote moeilijkheden met hun integratie in de Nederlandse samenleving, hebben de noodzaak van zelfonderzoek aangetoond. De tijd van het gepronk met onze eigen, eindeloze zelfrelativering is voorgoed voorbij. De vraag wie wij zijn, wat onze identiteit is, en hoe wij in de nieuwe verhoudingen die door de massa-immigratie zijn ontstaan, het open karakter van onze democratische rechtsstaat kunnen bewaken, is onontkoombaar aan de orde gesteld. Aanvankelijk leidt migratie altijd en overal tot een houding van vermijden en afweren, gevolgd door een fase van confrontatie en conflict. In die fase zitten we nu – n’en déplaise onze Grote Restaurateurs - en we willen de vorm en inhoud van het nieuwe evenwicht dat door accommodatie zal ontstaan, niet aan het lot of het toeval of de onvermijdelijkheid overlaten, maar daar graag iets over te zeggen hebben.
Nu iedereen het weer over het belang van taal, geschiedenis en cultuur heeft, en er her en der nieuwe canons worden geformuleerd, is het een goede gedachte eens te rade te gaan bij een historicus die zonder twijfel deel uitmaakt van die nationale canon: Johan Huizinga (1872-1945). Het voordeel van die oriëntatie is dat we daarmee het niveau van de trivialiteiten en onbenulligheden waarmee het debat over onze culturele identiteit is belast, kunnen overstijgen. Al te vaak wordt dat debat gevoerd alsof het over onze eet- en kledinggewoonten zou gaan, over spruitjes en klompen versus couscous en kaftan, of over toevallige eigenschappen als ‘initiatiefrijk, individualistisch, energiek, gierig’ (Lubbers). Huizinga heeft op 9 mei 1934, op de openingsdag van een conferentie over ‘Volkseenheid’ in het conferentieoord Woudschoten te Zeist, een toespraak over Nederlands geestesmerk gehouden. Datzelfde jaar nog verscheen de lezing als pamflet, waarvan hij de belangrijkste thema’s een jaar later in het zo beroemd geworden boek In de schaduwen van morgen zou uitwerken. Huizinga onderscheidt zich vooral ‘van menige contemporaine en hedendaagse beschouwer van de nationale identiteit, doordat hij zich uitsluitend richtte op geestelijke waarden en niet op triviale onderwerpen als eetgewoonten of vrijetijdsbesteding’ (Anton van der Lem).
Het belang van deze tekst van Huizinga is ook door Paul Scheffer onderstreept. Omdat onze nationale geschiedenis betrekkelijk harmonieus is verlopen, en een lange vreedzame traditie kent, zijn wij een ‘tevreden natie’, met een ‘ontspannen zelfbeeld’. Die geschiedenis is, aldus Huizinga, ‘niet onze verdienste, maar een goedgunstig lot, [waardoor] wij voor de oorzaken en voor de gevolgen [van hevig nationalisme] gespaard bleven.’ Dat ontspannen zelfbeeld loopt echter gemakkelijk over in ‘zelfbedrog’, aldus Scheffer. Dat zelfbedrog blijkt onder meer uit de luchthartige, zo niet minachtende manier waarop wij het belang van onze eigen taal weg relativeren. Tegen die houding brengt Scheffer het volgende citaat van Huizinga in stelling: ‘De mogelijkheid tot een gelijkmatige verwerking van verschillende vreemde culturen berust bovenal op ons bezit van een eigen taal. Zij moge ons belemmeren in het doordringen met ons woord tot de wereld, zij houdt ons onpartijdig, zij geeft ons een eigen spiegel, om het vreemde in op te vangen’.
Deze passage klinkt ons – ruim zeventig jaar na dato - misschien wat ‘rooskleurig’ in de oren, merkt Scheffer op, zoals ook het eerdere citaat waarin Huizinga zegt dat wij voor hevige nationalistische gevoelens gespaard zijn gebleven. Daarom is het goed te herinneren aan een derde citaat, waarin Huizinga ons oproept tot de plicht om een ontspannen natie te blijven. In de woorden van Scheffer komt dat neer op het zoeken naar een ‘nieuwe samenhang van eigenheid en openheid’. Wanneer al te grote openheid en tolerantie in onverschilligheid ontaarden, en in een ontspannen samenleving als de onze gebeurt dat gemakkelijk, doen we er volgens Scheffer goed aan de volgende woorden van Huizinga niet te vergeten: ‘Hoe verachtelijk het ook voor ieder, die zich vurig en moedig voelt, moge klinken, als natie en staat zijn wij nu eenmaal in zekeren zin satisfait [tevreden – red.], en het is onze nationale plicht het te blijven.’ Scheffers commentaar bij deze zin luidt: ‘In die woorden ligt historische ervaring en wijsheid besloten, vooral het inzicht dat de ontspanning om een inspanning vraagt. De tevreden natie vergt voortdurend onderhoud en kan nooit als een gegeven worden gezien. We hebben teveel gedacht onkwetsbaar te zijn.’ Dit cruciale citaat keert in verhulde vorm terug in de slotzin van het boek van Scheffer.
Om die kwetsbaarheid te veranderen in kracht en weerbaarheid, is, aldus, Scheffer, ‘een zeker idee van Nederland’ nodig. En de tekst van Huizinga kan een eerste belangrijke leidraad bij de zoektocht naar dat idee zijn.
Het vergt inspanning om een ontspannen natie te blijven, en tot die inspanning behoort de ontwikkeling van ‘een zeker idee van Nederland’ – ook al wil een groot deel van de Nederlandse politieke en bestuurlijke elite ons doen geloven dat de Nederlandse identiteit niet bestaat.
Bij deze bepaling van de contouren van onze identiteit kan een oudere tekst uit de canon van de Nederlandse geschiedenis – Nederlands geestesmerk (1934) van Johan Huizinga - nog altijd goede diensten bewijzen. Dat vindt ook Paul Scheffer, auteur van het recent verschenen boek Het land van aankomst, dat over immigratie en integratie handelt en over het belang van een ‘nieuwe samenhang van eigenheid en openheid’.
Na de inleiding op deze pagina volgt op de volgende drie pagina’s een weergave van de kernpassages uit Huizinga’s toespraak.
Bestaat de Nederlander wel degelijk, omdat iedereen in de wereld hem herkent aan zijn rijkdom aan initiatieven, zijn individualisme, zijn energieke gedrag en zijn gierigheid?
Dat zei oud-premier Lubbers in een debat met Paul Scheffer over diens nieuwe boek Het land van aankomst, afgelopen zondag in de Rode Hoed in Amsterdam. Lubbers reageerde daarmee op de inmiddels beruchte uitspraken van prinses Máxima, die vanuit haar bevoorrechte positie een belijdenis van haar wereldburgerschap aflegde en daarbij benadrukte dat de Nederlander niet bestaat, alhoewel zij zeven jaar lang haar best had gedaan hem te vinden.
Máxima sprak deze woorden, met ministeriële approbatie, bij de presentatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die al net zo nadrukkelijk afstand nam van een eigen duidelijke identiteit en een onverholen pleidooi voor het multiculturele ideaal ten beste gaf.
De uitlatingen van Máxima en de standpuntbepaling van de WRR volgden op uitspraken van minister Vogelaar van ‘krachtwijken’, die in een interview met Trouw het perspectief van een toekomstige ‘joods-christelijk-islamitische cultuur’ heeft geschetst, zonder daarbij de indruk te wekken dat zij zich het problematische van die woordcombinatie bewust was, of zelfs maar te doen vermoeden dat zij wist wat die woorden zo ongeveer betekenden.
De woorden van Vogelaar, de speech van Máxima en het WRR-rapport zijn door velen als provocerend ervaren, en hebben een storm aan reacties ontketend. ‘Goedbedoelende politici die tolerant willen zijn, maken de kloof in Nederland alleen maar groter’, zei bijvoorbeeld Paul Scheffer, gezeten onder een werk van de figuratieve schilder Rudolf Hagenaar, in een interview met de GPD-bladen. ‘We zijn allemaal wereldburgers, hield Máxima ons in een toespraak voor. Zij voelt zich overal thuis, identificeert zich niet met één land, en zet mensen die dat wel doen weg als kleinburgers. Dat is ontzettend hooghartig. Dan ga je voorbij aan de gevoelens van heel veel mensen. (…) Máxima slaat behoorlijk de plank mis als ze ontkent dat Nederland een samenleving is met een herkenbare geschiedenis.’
Zoveel is inmiddels wel duidelijk: de instroom van vele immigranten gedurende de afgelopen decennia en de grote moeilijkheden met hun integratie in de Nederlandse samenleving, hebben de noodzaak van zelfonderzoek aangetoond. De tijd van het gepronk met onze eigen, eindeloze zelfrelativering is voorgoed voorbij. De vraag wie wij zijn, wat onze identiteit is, en hoe wij in de nieuwe verhoudingen die door de massa-immigratie zijn ontstaan, het open karakter van onze democratische rechtsstaat kunnen bewaken, is onontkoombaar aan de orde gesteld. Aanvankelijk leidt migratie altijd en overal tot een houding van vermijden en afweren, gevolgd door een fase van confrontatie en conflict. In die fase zitten we nu – n’en déplaise onze Grote Restaurateurs - en we willen de vorm en inhoud van het nieuwe evenwicht dat door accommodatie zal ontstaan, niet aan het lot of het toeval of de onvermijdelijkheid overlaten, maar daar graag iets over te zeggen hebben.
Nu iedereen het weer over het belang van taal, geschiedenis en cultuur heeft, en er her en der nieuwe canons worden geformuleerd, is het een goede gedachte eens te rade te gaan bij een historicus die zonder twijfel deel uitmaakt van die nationale canon: Johan Huizinga (1872-1945). Het voordeel van die oriëntatie is dat we daarmee het niveau van de trivialiteiten en onbenulligheden waarmee het debat over onze culturele identiteit is belast, kunnen overstijgen. Al te vaak wordt dat debat gevoerd alsof het over onze eet- en kledinggewoonten zou gaan, over spruitjes en klompen versus couscous en kaftan, of over toevallige eigenschappen als ‘initiatiefrijk, individualistisch, energiek, gierig’ (Lubbers). Huizinga heeft op 9 mei 1934, op de openingsdag van een conferentie over ‘Volkseenheid’ in het conferentieoord Woudschoten te Zeist, een toespraak over Nederlands geestesmerk gehouden. Datzelfde jaar nog verscheen de lezing als pamflet, waarvan hij de belangrijkste thema’s een jaar later in het zo beroemd geworden boek In de schaduwen van morgen zou uitwerken. Huizinga onderscheidt zich vooral ‘van menige contemporaine en hedendaagse beschouwer van de nationale identiteit, doordat hij zich uitsluitend richtte op geestelijke waarden en niet op triviale onderwerpen als eetgewoonten of vrijetijdsbesteding’ (Anton van der Lem).
Het belang van deze tekst van Huizinga is ook door Paul Scheffer onderstreept. Omdat onze nationale geschiedenis betrekkelijk harmonieus is verlopen, en een lange vreedzame traditie kent, zijn wij een ‘tevreden natie’, met een ‘ontspannen zelfbeeld’. Die geschiedenis is, aldus Huizinga, ‘niet onze verdienste, maar een goedgunstig lot, [waardoor] wij voor de oorzaken en voor de gevolgen [van hevig nationalisme] gespaard bleven.’ Dat ontspannen zelfbeeld loopt echter gemakkelijk over in ‘zelfbedrog’, aldus Scheffer. Dat zelfbedrog blijkt onder meer uit de luchthartige, zo niet minachtende manier waarop wij het belang van onze eigen taal weg relativeren. Tegen die houding brengt Scheffer het volgende citaat van Huizinga in stelling: ‘De mogelijkheid tot een gelijkmatige verwerking van verschillende vreemde culturen berust bovenal op ons bezit van een eigen taal. Zij moge ons belemmeren in het doordringen met ons woord tot de wereld, zij houdt ons onpartijdig, zij geeft ons een eigen spiegel, om het vreemde in op te vangen’.
Deze passage klinkt ons – ruim zeventig jaar na dato - misschien wat ‘rooskleurig’ in de oren, merkt Scheffer op, zoals ook het eerdere citaat waarin Huizinga zegt dat wij voor hevige nationalistische gevoelens gespaard zijn gebleven. Daarom is het goed te herinneren aan een derde citaat, waarin Huizinga ons oproept tot de plicht om een ontspannen natie te blijven. In de woorden van Scheffer komt dat neer op het zoeken naar een ‘nieuwe samenhang van eigenheid en openheid’. Wanneer al te grote openheid en tolerantie in onverschilligheid ontaarden, en in een ontspannen samenleving als de onze gebeurt dat gemakkelijk, doen we er volgens Scheffer goed aan de volgende woorden van Huizinga niet te vergeten: ‘Hoe verachtelijk het ook voor ieder, die zich vurig en moedig voelt, moge klinken, als natie en staat zijn wij nu eenmaal in zekeren zin satisfait [tevreden – red.], en het is onze nationale plicht het te blijven.’ Scheffers commentaar bij deze zin luidt: ‘In die woorden ligt historische ervaring en wijsheid besloten, vooral het inzicht dat de ontspanning om een inspanning vraagt. De tevreden natie vergt voortdurend onderhoud en kan nooit als een gegeven worden gezien. We hebben teveel gedacht onkwetsbaar te zijn.’ Dit cruciale citaat keert in verhulde vorm terug in de slotzin van het boek van Scheffer.
Om die kwetsbaarheid te veranderen in kracht en weerbaarheid, is, aldus, Scheffer, ‘een zeker idee van Nederland’ nodig. En de tekst van Huizinga kan een eerste belangrijke leidraad bij de zoektocht naar dat idee zijn.
4.10.07
Het Land van Aankomst
Paul Scheffer heeft een belangrijk boek over immigratie geschreven. Nu is de politiek aan zet.
Ayaan Hirsi Ali ontstak eens in woede tijdens een gesprek dat zij jaren geleden had met Paul Scheffer, de beroemde publicist, auteur van het invloedrijke artikel over ‘Het multiculturele drama’, geleerd hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. ‘Ik bedoel het niet persoonlijk’, zo zei ze, ‘maar je kiest altijd de veilige kant, de afstand. Stukken schrijven, college geven, en maar kankeren op het parlement, onze meest vitale institutie die in verval is geraakt. Maar zelf echt iets doen, nee, aan de zijlijn staan roepen. Een risico nemen, daar zijn jullie niet erg goed in’.
Scheffer liet zich deze oproep om zijn rol als buitenstaander met vrijblijvende beschouwingen in te ruilen voor die van de politicus, niet aanleunen. Minstens net zo woedend antwoordde hij: ‘Hoezo jullie, kunnen we het persoonlijk houden? En wie bepaalt hier eigenlijk wat het centrum is en wat de zijlijn? Er zijn zoveel manieren om verantwoordelijkheid te dragen. Schrijven is dat misschien wel bij uitstek, omdat je zelf altijd de zwakste schakel bent, je nooit achter een ander kunt verschuilen.’
Wie schrijft, neemt allerminst een positie langs de zijlijn in. Ook de publicist neemt zijn verantwoordelijkheid, net als de politicus, en doet dat evenmin zonder risico’s. Hij kan zich achter niets of niemand verschuilen, is eenzaam en kwetsbaar, is geen ‘jullie’ maar een ‘jij’.
Maar of die positie die onmiskenbaar bij Paul Scheffer hoort, waar is en overtuigt, hangt op z’n minst van nog twee andere zaken af. Dat wat hij schrijft, moet er wel toe doen. En zijn product moet ook voor de ‘jullies’ in het centrum van de politieke macht onontkoombaar zijn – zoals zijn essay over het multiculturele drama dat was, waar maanden na verschijning een heus kamerdebat aan is gewijd.
Na de publicatie van dat essay, in de NRC van 29 januari 2000, heeft Scheffer naar eigen zeggen ‘een rauwe en ontroerende ontdekkingsreis in eigen land’ ondernomen, ‘zeg maar gerust een inburgeringscursus om van te dromen’. Hij bleef lezen en schrijven, hield lezingen en nam deel aan debatten. De lessen van die ontdekkingsreis door multicultureel Nederland zijn neergeslagen in een boek dat deze week verschijnt: Het land van aankomst, een studie van bijna 500 pagina’s over ‘hete’ onderwerpen als immigratie en identiteit, weerbaarheid en integratie, tolerantie en openheid, Europa en het kosmopolitisme, Amerika en de islam, en de grote dilemma’s waarmee Nederland nu worstelt. Het is een rijk en leerzaam boek; leerzaam bijvoorbeeld in de bespreking van de antropologie van Franz Boas, die als grote verdienste heeft dat het het racisme van zijn wetenschappelijke voetstuk heeft gestoten, maar ook een cultuurrelativisme heeft helpen ontwikkelen dat de mogelijkheid van vooruitgang verwerpt omdat er nu eenmaal geen hoger en lager is.
Dit boek van Scheffer doet ertoe. Het houdt zich verre van het zoveelste feestje dat de Grote Restaurateurs dezer dagen voor het multiculturalisme organiseren, en verliest zich evenmin in vaagheden over diversiteit en onbepaalde identiteiten die politici en leden van het Koninklijk Huis tegenwoordig weer uitstoten. De pijn van de straat en de wijk klinken door in dit boek. Een schrijver verdraagt blijkbaar meer werkelijkheid dan een politicus. Scheffer, bewoner van De Pijp, versus de pleitbezorgers van de multiculturele samenleving ‘die niet in de wijken woonden waar de migranten zich vestigden’.
Het boek doet ertoe omdat Scheffer onomwonden vaststelt dat de intocht van honderdduizenden migranten geen samenleving heeft voortgebracht die aangenamer is dan de samenleving die Nederland daarvoor was – alle lofzangen op de verrijking van de nieuwe veelkleurigheid ten spijt. ‘Het land is momenteel van steeds minder mensen, het dreigt aan iedereen te ontglippen’, aldus Scheffer. ‘Het gevoel dringt zich op dat de hedendaagse migratie en de reacties die zij heeft opgeroepen, de samenleving vooralsnog niet vooruit hebben geholpen. En dat gevoel laat zich niet kalmeren: in eigen land, maar ook in de ons omringende landen, staande verdraagzaamheid en de vrijheid onder druk’.
Om weer grip te krijgen op dit land na zoveel ‘ingrijpende en kwetsbare veranderingen’ is het in de eerste plaats nodig om dicht op de huid van de werkelijkheid te gaan zitten, en alle sussende clichés terzijde te schuiven. Een van de meest verlammende clichés is de strijk-en-zet gedane uitspraak dat Nederland altijd een immigratieland is geweest en dat dat feit juist aan onze welvaart en creativiteit ten grondslag ligt. Het staat in het WRR-rapport van vorige week, het klinkt door in de toespraak van prinses Máxima bij de presentatie van dat rapport.
Scheffer laat duidelijk zien dat er ‘aanzienlijke verschillen’ tussen de oude en de nieuwe migratie bestaan. Nieuw is de hoge werkloosheid onder de nieuwe migrantengemeenschappen in West-Europa. Dat feit leidt tot ‘principiële vragen over de inrichting van onze verzorgingsstaat’. Het vangnet van de verzorgingsstaat ‘lokt ook onmaatschappelijk gedrag uit’.
Een tweede verschil tussen de oude en de nieuwe migratie is dat de bindingen met het land van herkomst tegenwoordig zoveel sterker zijn dankzij de moderne communicatiemiddelen en de toegenomen mogelijkheden om tegen geringe kosten te reizen. Dat feit levert een bijdrage aan het ontstaan van gesloten gemeenschappen, en leidt daarmee ‘tot een aantasting van een democratische cultuur’.
En wat, ten derde, ook nieuw is, is de islam. ‘Voor een religie die altijd een meerderheidspositie of een monopolie heeft gehad in de landen van herkomst betekent de rol als religieuze minderheid dat de geloofspraktijk opnieuw vorm moet krijgen in heel andere omstandigheden […] Wil de islam deel uit gaan maken van de liberale samenleving, dan moet de religie zich losmaken van de cultuur van de landen van herkomst’. Of de islam een plaats zal gaan vinden in de westerse wereld, is nog geen uitgemaakte zaak. Scheffer citeert opnieuw Ayaan Hirsi Ali, en zij zegt dat ‘de zuivere islam’ en een liberale democratie onverenigbaar zijn. ‘Misschien moeten we later wel vaststellen dat ze gelijk heeft gekregen, maar welk doel zou ermee gediend kunnen zijn om nu al zo’n ontwikkeling uit te sluiten?’
Een sterk punt van dit boek is ook dat de auteur begrip toont voor de afwerende reactie van gewone Nederlanders op de immigratie. ‘Afsluiting als middel om een sociaal evenwicht te herstellen moeten we volledig serieus nemen’. Die afsluiting is vaak een ‘laatste verweer’, dat altijd als nostalgie wordt gehekeld maar in feite een poging is om de gang van het dagelijkse leven weer zelf te gaan bepalen.
De nieuwe immigratie, en de gevolgen daarvan op het terrein van de economie, het sociale leven, de criminaliteit en het onderwijs, heeft volgens Scheffer ‘een nieuwe sociale kwestie’ geschapen . Die kwestie moet wel worden gesteld, en als dit boek daarvoor nodig is, dan is het dus maar goed dat Scheffer vanuit het perspectief van Ayaan Hirsi Ali aan de zijlijn is blijven staan.
Maar nu is de politiek aan zet. Scheffer is op zoek naar een nieuwe verbinding tussen openheid en afsluiting, en iedereen zou hem daarin moeten volgen. Dit boek kan zelfs uitgroeien tot een gids naar een nieuwe consensus, waar iedereen na jaren van verhitte debatten en polarisatie naar op zoek is. De groep die wel als neocons wordt aangeduid, zou van dit boek kunnen leren dat je over geloof en religie niet alleen in abstracte en absolute termen moet spreken, maar vooral ook heel concreet, door het te situeren in gemeenschappen en te zien wat daar de gevolgen van die religie zijn.
De PvdA zou met behulp van dit boek een ondubbelzinnige houding tegenover het migratievraagstuk kunnen vinden en door een overwinning op het verlammende relativisme een nieuwe bijdrage aan de vooruitgang kunnen leveren. Maar als zij deze nieuwe sociale kwestie niet willen stellen, en de aanwezigheid en de toon van Wilders als excuus willen aangrijpen om van de problemen weg te blijven kijken en het debat slechts in zalvende en daarmee ontoereikende woorden te voeren, zal dit boek geen gids naar een nieuwe consensus maar een splijtzwam blijken.
N.a.v. Paul Scheffer, Het land van aankomst, De Bezige Bij € 27,50.
*) Deze recensie is ook verschenen in HP/De Tijd
Ayaan Hirsi Ali ontstak eens in woede tijdens een gesprek dat zij jaren geleden had met Paul Scheffer, de beroemde publicist, auteur van het invloedrijke artikel over ‘Het multiculturele drama’, geleerd hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. ‘Ik bedoel het niet persoonlijk’, zo zei ze, ‘maar je kiest altijd de veilige kant, de afstand. Stukken schrijven, college geven, en maar kankeren op het parlement, onze meest vitale institutie die in verval is geraakt. Maar zelf echt iets doen, nee, aan de zijlijn staan roepen. Een risico nemen, daar zijn jullie niet erg goed in’.
Scheffer liet zich deze oproep om zijn rol als buitenstaander met vrijblijvende beschouwingen in te ruilen voor die van de politicus, niet aanleunen. Minstens net zo woedend antwoordde hij: ‘Hoezo jullie, kunnen we het persoonlijk houden? En wie bepaalt hier eigenlijk wat het centrum is en wat de zijlijn? Er zijn zoveel manieren om verantwoordelijkheid te dragen. Schrijven is dat misschien wel bij uitstek, omdat je zelf altijd de zwakste schakel bent, je nooit achter een ander kunt verschuilen.’
Wie schrijft, neemt allerminst een positie langs de zijlijn in. Ook de publicist neemt zijn verantwoordelijkheid, net als de politicus, en doet dat evenmin zonder risico’s. Hij kan zich achter niets of niemand verschuilen, is eenzaam en kwetsbaar, is geen ‘jullie’ maar een ‘jij’.
Maar of die positie die onmiskenbaar bij Paul Scheffer hoort, waar is en overtuigt, hangt op z’n minst van nog twee andere zaken af. Dat wat hij schrijft, moet er wel toe doen. En zijn product moet ook voor de ‘jullies’ in het centrum van de politieke macht onontkoombaar zijn – zoals zijn essay over het multiculturele drama dat was, waar maanden na verschijning een heus kamerdebat aan is gewijd.
Na de publicatie van dat essay, in de NRC van 29 januari 2000, heeft Scheffer naar eigen zeggen ‘een rauwe en ontroerende ontdekkingsreis in eigen land’ ondernomen, ‘zeg maar gerust een inburgeringscursus om van te dromen’. Hij bleef lezen en schrijven, hield lezingen en nam deel aan debatten. De lessen van die ontdekkingsreis door multicultureel Nederland zijn neergeslagen in een boek dat deze week verschijnt: Het land van aankomst, een studie van bijna 500 pagina’s over ‘hete’ onderwerpen als immigratie en identiteit, weerbaarheid en integratie, tolerantie en openheid, Europa en het kosmopolitisme, Amerika en de islam, en de grote dilemma’s waarmee Nederland nu worstelt. Het is een rijk en leerzaam boek; leerzaam bijvoorbeeld in de bespreking van de antropologie van Franz Boas, die als grote verdienste heeft dat het het racisme van zijn wetenschappelijke voetstuk heeft gestoten, maar ook een cultuurrelativisme heeft helpen ontwikkelen dat de mogelijkheid van vooruitgang verwerpt omdat er nu eenmaal geen hoger en lager is.
Dit boek van Scheffer doet ertoe. Het houdt zich verre van het zoveelste feestje dat de Grote Restaurateurs dezer dagen voor het multiculturalisme organiseren, en verliest zich evenmin in vaagheden over diversiteit en onbepaalde identiteiten die politici en leden van het Koninklijk Huis tegenwoordig weer uitstoten. De pijn van de straat en de wijk klinken door in dit boek. Een schrijver verdraagt blijkbaar meer werkelijkheid dan een politicus. Scheffer, bewoner van De Pijp, versus de pleitbezorgers van de multiculturele samenleving ‘die niet in de wijken woonden waar de migranten zich vestigden’.
Het boek doet ertoe omdat Scheffer onomwonden vaststelt dat de intocht van honderdduizenden migranten geen samenleving heeft voortgebracht die aangenamer is dan de samenleving die Nederland daarvoor was – alle lofzangen op de verrijking van de nieuwe veelkleurigheid ten spijt. ‘Het land is momenteel van steeds minder mensen, het dreigt aan iedereen te ontglippen’, aldus Scheffer. ‘Het gevoel dringt zich op dat de hedendaagse migratie en de reacties die zij heeft opgeroepen, de samenleving vooralsnog niet vooruit hebben geholpen. En dat gevoel laat zich niet kalmeren: in eigen land, maar ook in de ons omringende landen, staande verdraagzaamheid en de vrijheid onder druk’.
Om weer grip te krijgen op dit land na zoveel ‘ingrijpende en kwetsbare veranderingen’ is het in de eerste plaats nodig om dicht op de huid van de werkelijkheid te gaan zitten, en alle sussende clichés terzijde te schuiven. Een van de meest verlammende clichés is de strijk-en-zet gedane uitspraak dat Nederland altijd een immigratieland is geweest en dat dat feit juist aan onze welvaart en creativiteit ten grondslag ligt. Het staat in het WRR-rapport van vorige week, het klinkt door in de toespraak van prinses Máxima bij de presentatie van dat rapport.
Scheffer laat duidelijk zien dat er ‘aanzienlijke verschillen’ tussen de oude en de nieuwe migratie bestaan. Nieuw is de hoge werkloosheid onder de nieuwe migrantengemeenschappen in West-Europa. Dat feit leidt tot ‘principiële vragen over de inrichting van onze verzorgingsstaat’. Het vangnet van de verzorgingsstaat ‘lokt ook onmaatschappelijk gedrag uit’.
Een tweede verschil tussen de oude en de nieuwe migratie is dat de bindingen met het land van herkomst tegenwoordig zoveel sterker zijn dankzij de moderne communicatiemiddelen en de toegenomen mogelijkheden om tegen geringe kosten te reizen. Dat feit levert een bijdrage aan het ontstaan van gesloten gemeenschappen, en leidt daarmee ‘tot een aantasting van een democratische cultuur’.
En wat, ten derde, ook nieuw is, is de islam. ‘Voor een religie die altijd een meerderheidspositie of een monopolie heeft gehad in de landen van herkomst betekent de rol als religieuze minderheid dat de geloofspraktijk opnieuw vorm moet krijgen in heel andere omstandigheden […] Wil de islam deel uit gaan maken van de liberale samenleving, dan moet de religie zich losmaken van de cultuur van de landen van herkomst’. Of de islam een plaats zal gaan vinden in de westerse wereld, is nog geen uitgemaakte zaak. Scheffer citeert opnieuw Ayaan Hirsi Ali, en zij zegt dat ‘de zuivere islam’ en een liberale democratie onverenigbaar zijn. ‘Misschien moeten we later wel vaststellen dat ze gelijk heeft gekregen, maar welk doel zou ermee gediend kunnen zijn om nu al zo’n ontwikkeling uit te sluiten?’
Een sterk punt van dit boek is ook dat de auteur begrip toont voor de afwerende reactie van gewone Nederlanders op de immigratie. ‘Afsluiting als middel om een sociaal evenwicht te herstellen moeten we volledig serieus nemen’. Die afsluiting is vaak een ‘laatste verweer’, dat altijd als nostalgie wordt gehekeld maar in feite een poging is om de gang van het dagelijkse leven weer zelf te gaan bepalen.
De nieuwe immigratie, en de gevolgen daarvan op het terrein van de economie, het sociale leven, de criminaliteit en het onderwijs, heeft volgens Scheffer ‘een nieuwe sociale kwestie’ geschapen . Die kwestie moet wel worden gesteld, en als dit boek daarvoor nodig is, dan is het dus maar goed dat Scheffer vanuit het perspectief van Ayaan Hirsi Ali aan de zijlijn is blijven staan.
Maar nu is de politiek aan zet. Scheffer is op zoek naar een nieuwe verbinding tussen openheid en afsluiting, en iedereen zou hem daarin moeten volgen. Dit boek kan zelfs uitgroeien tot een gids naar een nieuwe consensus, waar iedereen na jaren van verhitte debatten en polarisatie naar op zoek is. De groep die wel als neocons wordt aangeduid, zou van dit boek kunnen leren dat je over geloof en religie niet alleen in abstracte en absolute termen moet spreken, maar vooral ook heel concreet, door het te situeren in gemeenschappen en te zien wat daar de gevolgen van die religie zijn.
De PvdA zou met behulp van dit boek een ondubbelzinnige houding tegenover het migratievraagstuk kunnen vinden en door een overwinning op het verlammende relativisme een nieuwe bijdrage aan de vooruitgang kunnen leveren. Maar als zij deze nieuwe sociale kwestie niet willen stellen, en de aanwezigheid en de toon van Wilders als excuus willen aangrijpen om van de problemen weg te blijven kijken en het debat slechts in zalvende en daarmee ontoereikende woorden te voeren, zal dit boek geen gids naar een nieuwe consensus maar een splijtzwam blijken.
N.a.v. Paul Scheffer, Het land van aankomst, De Bezige Bij € 27,50.
*) Deze recensie is ook verschenen in HP/De Tijd
Subscribe to:
Posts (Atom)