17.6.08

Hersendode conservatieven*

Conservatieve critici van de status quo binnen de Republikeinse Partij hopen stiekem dat Barack Obama in november John McCain zal vermorzelen. Want een fundamentele herbezinning is nodiger dan ooit, ondanks het verzet van het establishment.

Het Amerikaanse weekblad The New Yorker publiceerde eind vorige maand een uitvoerig en doorwrocht artikel over de Republikeinse Partij. De auteur, George Packer, stelt daarin vast, na vele gesprekken met insiders, dat de machtsgreep van de conservatieven en de groei van de partij en de vele electorale overwinningen gedurende de afgelopen decennia, niet hebben kunnen verhinderen dat de Grand Old Party nu hetzelfde lot is beschoren als zovele andere bewegingen die zich organiseerden als tegenstanders van het establishment en daarna succesvol werden: de beweging stolt tot een partij,de partij verovert de macht, de macht wordt een doel op zich, de machtigen worden rijk en zorgen vooral goed voor zichzelf, en de hele handel ontaardt in een racket, een partij die vechtend nog wel wat naspartelt maar in feite al hersendood is. De vraag dient zich dan aan of de patiënt moet worden opgegeven of dat er nog hoop voor hem is.

De grote omslag in de Amerikaanse politiek voltrok zich in de jaren zeventig, tussen 1964 en 1972 om precies te zijn. In 1964 werd Barry Goldwater, de eerste conservatieve presidentskandidaat voor de Republikeinse Partij, verpletterend verslagen door de Democraat Lyndon B. Johnson. Acht jaar later maakte de Republikein Richard Nixon gehakt van zijn Democratische tegenstander George McGovern. Nixon won 49 van de 50 staten.
Wat was er in die periode gebeurd? Nixon was geen conservatief, maar hij begreep dat hij het wijdverbreide antiliberale sentiment in de Amerikaanse samenleving kon omvormen tot een machtsfactor van beslissend belang. Door een politiek van ‘positieve polarisatie’ wist Nixon een meerderheid van rustige en gewone, patriottische en religieuze, gezagsgetrouwe Amerikanen te mobiliseren tegen een luidruchtige élite van amorele en neerbuigende liberalen. De machtsgreep van de conservatieven voltrok zich definitief in de jaren tachtig onder Ronald Reagan. Hij verenigde libertariërs, religieus rechts, neoconservatieven,Wall Street en de traditionalisten uit de werkende klasse achter een programma van belastingverlaging en een kleinere overheid, een morel reveil, stijgende defensieuitgaven en de harde confrontatie met het communisme.
De Republikeinse opvolgers van Reagan – vader en zoon Bush – konden qua conservatief gehalte niet in Reagans schaduw staan. De huidige president, George W. Bush, dacht met de hulp van mastermind Karl Rove vooral na over een uitgekiende positionering van de partij. Voor ideologische kwesties had hij geen interesse, laat staan voor een systematische analyse van een nieuwe generatie van problemen en het conservatieve antwoord daarop. De mooie woorden die Bush bij het begin van zijn aantreden aan ‘compassionate conservatism’ wijdde, waren lippendienst aan en ideaal dat nooit beleid is geworden. In zijn buitenlands beleid liet hij zich verleiden door de neoconservatieve droom van wereldwijde democratisering. Na acht jaar Witte Huis zijn de meeste conservatieven zwaar teleurgesteld in Bush en is 70 procent van het Amerikaanse electoraat hem spuugzat.

Wat is er in de afgelopen periode gebeurd? Daarop geven Amerikaanse conservatieven twee antwoorden. Met zijn wanbeleid heeft Bush, volgens de eerste groep, de terechte wraak van het Amerikaanse volk over zich afgeroepen. De partij moet het boetekleed aantrekken, de neoconservatieven eruit gooien en tot de eerste principes van Ronald Reagan terugkeren.
Volgens een tweede groep (van vooral jongere conservatieven) is het allemaal niet zo simpel. Deze reformisten zijn van mening dat de fatale incompetentie van Bush en de kortzichtige tactiek van Karl Rove de val van de conservatieve beweging wel hebben versneld maar niet hebben veroorzaakt. Volgens hen is de conservatieve beweging teveel en te lang in de glorie en principes van de jaren tachtig blijven hangen en heeft zij zich onvoldoende en niet tijdig aan de nieuwe omstandigheden en nieuwe problemen aangepast. Een eenvoudige terugkeer naar oude principes volstaat daarom niet. De conservatieve beweging heeft jaren of misschien wel decennia nodig om de eigen grondslagen opnieuw te doordenken, antwoorden op nieuwe kwesties te formuleren, en misschien wel een serie verloren campagnes en verkiezingen te accepteren en te trotseren, voordat zij weer kan dromen van een terugkeer naar haar dominante positie.

Alfred Regnery (1942) behoort duidelijk tot de eerste groep van conservatieven. Regnery is uitgever van The American Spectator en bekleedt vooraanstaande posities binnen tal van conservatieve organisaties. Vorige week presenteerde hij zijn geschiedenis van de Amerikaanse conservatieve beweging, een mooi gebonden boek van ruim 400 bladzijden vol met aansprekende anekdotes. Voor Regnery is die geschiedenis één lang succesverhaal. Hij heeft het uitdrukkelijk niet over de ondergang en val van het conservatisme, maar over de verheffing en dominantie van de beweging – vanaf het prille begin, toen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog in een serie boeken de intellectuele grondslagen van de beweging werden gelegd, tot de gloriejaren onder Reagan en het presidentschap van George W. Bush. Het conservatisme is volgens Regnery zo’n sterke culturele kracht dat het ook de komende uitdagingen zal doorstaan.
Regnery weet waar hij het over heeft. Hij is zelf een kind van de beweging. Hij is de zoon van Henry Regnery, die in 1947 in Chicago een uitgeverij begon. Diens vader had hem gewaarschuwd: als hij geld zou verdienen, zou dat alleen maar betekenen dat hij de verkeerde boeken uitgaf. Henry Regnery zette zijn bedrijf dan ook op als een non-profit organisatie – niet dat hij enig ideologisch bezwaar tegen het maken van winst koesterde, maar omdat hij wist dat de markt een slechte beoordelaar is van wat goed is en wat slecht, en dat belangrijke boeken daarom vaak slechts een beperkte oplage hebben.
Conservatieve boeken waren volgens Regnery belangrijk voor Amerika, en dus gaf hij twee boeken uit die later tot de classics van het Amerikaanse conservatisme zouden gaan behoren: God and Man at Yale van de jonge Bill Buckley (over de dominantie van het socialisme en atheïsme aan Amerika’s topuniversiteiten) en The Conservative Mind (een ideeëngeschiedenis van het conservatisme als politieke filosofie) van Russell Kirk.
Toen Alf Regnery nog een student was, was hij er al bij. Hij voerde campagne voor Barry Goldwater en hij was er ook bij toen Ronald Reagan als eerste conservatieve Republikein de presidentsverkiezingen won. Hij was toen als jurist werkzaam in de Senaat, voerde campagne voor Reagan en kreeg daarna zes jaar lang een baan op het ministerie van Justitie.

Regnery heeft het niet zo op met de critici uit de reformistische groep. In een reactie op het artikel van George Packer, gepubliceerd in zijn eigen American Spectator, heeft hij het over die linkse journalisten die altijd wel een of andere medewerker van een conservatieve organisatie kunnen citeren, iemand aan de rand van de beweging die zich ongemakkelijk voelt over zijn positie maar nergens anders heen kan omdat hij afhankelijk is van de domme geldschieter die iedere maand zijn salaris overmaakt. Conservatieve critici van de status quo zet Regnery dus weg als buitenstaanders en de geldschieters van de beweging als sukkels wanneer zij dit soort mensen niet ontslaan.
Deze critici fluisteren dezer dagen dan ook de stiekeme hoop dat de omslag die zich tussen 1964 en 1972 voltrok, zich opnieuw zal voordoen maar dan in omgekeerde richting en dat Barack Obama de Republikein John McCain in november zal vermorzelen. Die crisis kan dan de voedingsbodem voor een grondige herbezinning vormen.

Alfred S. Regnery
Upstream: The Ascendance of American Conservatism
Simon & Schuster $ 26,00


* Als recensie verschenen in HP/DeTijd.

No comments: