29.6.08

Over Obama, politiek en basketball

'Zowel in de sport als in de politiek zijn er geschreven en ongeschreven wetten, maar een strijd moet altijd fair blijven en ik vind dat je nooit iemand moedwillig onderuit mag halen. Helaas vinden veel mensen het tegenwoordig geen probleem je van achteren te tackelen als je een rustige lay-up aan het maken bent’.

Aan het woord is Barack Hussein Obama, de zwarte presidentskandidaat van de Democratische partij, in een interview dat hij eens gaf aan één van de grootste basketballers uit de geschiedenis van de NBA, Charles Barkley (voor diens boek Who’s Afraid of a Large Black Man).

In dit citaat noemt Obama niet de naam van de huidige president, George W. Bush, maar vermoedelijk bedoelde hij hem wel toen hij het over gemene spelers had. Van Bush is namelijk bekend dat hij in 1976 als aanvoerder van het basketballteam van Harvard Business School de sterspeler van de tegenpartij voortdurend provoceerde, totdat zij allebei uit het veld werden gestuurd. Zo had Bush dat in Texas geleerd: je tegenstander intimideren en raken voordat hij jou raakt.

Dat Obama figureert in het boek van Barkley en een voorbeeld van het basketballveld gebruikt om een politieke uitspraak te verduidelijken, is geen toeval. Obama, 1,85 meter lang, is geen onverdienstelijke speler geweest. Volgens Rickey Green, een All-Star speler uit de NBA, speelde Obama 'boven gemiddeld'; hij had een goed, linkshandig schot en wist aardig wat van het spelletje af.

Obama heeft zijn vrouw Michelle zelfs via het basketball veroverd. Toen hij haar net had ontmoet, vroeg Michelle aan haar broer, Craig Robinson, om zijn karakter te testen door een partijtje basketball met hem te spelen. Blijkbaar deed Obama het daar niet onaardig, want kort daarna werd Michelle Robinson Michelle Obama.


[Barack Obama met zijn JV-team op Punahou School, Hawaii, 1977]

Obama heeft van kinds af aan basketball gespeeld. Aan de muur van zijn slaapkamer hing een poster van de sterspeler van de Philadelphia 76’ers, Julius ‘dr. J’ Erving. Hij speelde in het team van zijn school op Hawaï, de Punahou school in Honoloeloe (zie deze foto uit 1977), en verdiende daar de bijnaam ‘Barry O’Bomber’.

Basketball heeft zelfs een belangrijke bijdrage aan de vormgeving van zijn leven geleverd. Obama, zoals bekend de zoon van een Keniaanse vader en een blanke moeder uit Kansas, en zonder vader opgegroeid in Hawaï en Indonesië, maakte in zijn tienerjaren een identiteitscrisis door die hem voor de rest van zijn leven een typische bad nigger had kunnen maken. Hij leerde niet, maar stond tien uur per dag op het basketballveld, zeven dagen per week. Hij hield zich op met jongens die drugs gebruikten en verhandelden.

‘Ieder van ons koos een kostuum, een schild tegen onzekerheid en op het basketballveld kon ik tenminste iets van gemeenschappelijkheid vinden (a community of sorts)’, schreef Obama zelf in zijn boek Dreams From My Father. ‘Het was een terrein waar zwartheid geen nadeel kon zijn, en ik ontmoette er zwarte pubers van mijn leeftijd die net zo verward en woedend waren als ik zelf.’

Uitwedstrijd
Die woede werd treffend verwoord door een toenmalige vriend van Obama uit South Central (Chicago): ‘Het leven is als een uitwedstrijd in het basketball. We spelen altijd op het veld van de blanke man en dat doen we volgens zijn regels’.

Basketball en de ontdekking van gemeenschappelijkheid op het veld bekeerden Obama tot een leven waarin studeren uiteindelijk belangrijker werd dan het spelletje. Het lezen van een boek heeft immers niets te maken met ‘acting white’, zoals Obama zwarte Amerikanen voorhoudt. ‘Er bestaat nog steeds een hoop armoede in Amerika. Dat is een slechte zaak, maar onze grootouders waren armer dan de meeste zwarten van nu en zij zorgden wel voor hun kinderen.’

Basketball is politiek in Amerika. Het is een democratische sport, in de eerste plaats. Obama speelde vaak op een veldje in de buurt van de universiteit van Chicago, ongeorganiseerde potjes, samen met de mensen die daar op dat tijdstip toevallig ook waren. Een toevallige passant en een potentiële Nobelprijswinnaar konden deel uitmaken van hetzelfde team. ‘Basketball maakt alles gelijk’, volgens Arne Duncan, een vriend van Obama.

Maar tegelijkertijd is niets zo ongelijk als basketball, en dat heeft ervoor gezorgd dat de sport altijd door gevoelige politieke discussies omringd is geweest. Zwarte spelers domineren de competitie, en hun door de hiphopcultuur beïnvloede uitstraling en gedrag, heeft tot verhitte debatten en maatregelen geleid die snel in de sfeer van het laatste en grote Amerikaanse taboe, het racisme, terecht konden komen. (En dat speelt nu een belangrijke rol in de strijd tussen McCain en Obama, nu Democraten het Republikeinse kamp ervan verdenken dat ze stilletjes willen suggereren dat Obama vreemd en anders is, en uiteindelijk niet te vertrouwen.)

Magic Johnson
De tegenstelling blank en zwart in het basketball speelde nog een dominante rol in de jaren tachtig, toen de sterrenteams van de Los Angeles Lakers en de Boston Celtics regelmatig met elkaar om het kampioenschap streden. Bij de Lakers speelden grote zwarte spelers als Kareem Abdul-Jabbar en Earving ‘Magic’ Johnson, bij de Celtics was Larry Bird de grote man en de Great White Hope.

Larry Bird was een arme, blanke jongen uit Indiana (de ‘Hick from French Lick’), die zijn studie en het basketballen aan de universiteit van Indiana State pas had hervat nadat zijn drankzuchtige vader zelfmoord had gepleegd. In 1979 leidde Bird zijn college team naar de finale van het college-toernooi. Indiana stond tegenover Michigan State, Larry Bird tegenover Earving ‘Magic’ Johnson, zoals hij en Johnson daarna als spelers van de Celtics en de Lakers nog jaren tegenover elkaar zouden staan.

Larry Bird en Earving ‘Magic’ Johnson gingen twee werelden belichamen. Bird, de redneck, was de stijve blanke jongen, die zijn gebrek aan talent en atletische gaven compenseerde met werklust, doorzettingsvermogen en intelligentie, de ideale schoonzoon voor de working class achterban van de Celtics. Johnson was de superieure, charismatische atleet en de typische vertegenwoordiger van de frivole, ongedisciplineerde en levenslustige Westkust.

Dit jaar stonden de Lakers en de Celtics weer tegenover elkaar, zonder overigens een nieuwe Great White Hope in de gelederen van de Celtics. De tegenstelling tussen Oost en West, tussen atletisch gemak en noeste arbeid, de frivoliteit en de ernst, laaide opnieuw op en groeide bijna uit tot een metafoor voor de race om het presidentschap tussen Barack Obama als de Laker en John McCain als de Celtic. En je kunt je inderdaad voorstellen dat McCain (net als ik) een fan van de Celtics is en Obama van de Lakers.

Achtertuin
Zijn vrienden vertrouwen erop dat Obama, als hij wint, in de achtertuin van het Witte Huis – waar Clinton en Bush liepen te joggen – een basketballveldje zal aanleggen. Misschien dat Obama dan ook McCain nog eens zal uitnodigen, en misschien maakt McCain ondanks zijn leeftijd een kans in een one-on-one tegen Obama wanneer hij weet dat de linkshandige Obama in iedere wedstrijd dezelfde truc uithaalt als veel liberale Democraten in de politiek: hij maakt een schijnbeweging naar rechts en probeert je dan over links te passeren.

Maar er is nog hoop. De Celtics hebben de Lakers deze maand verpletterend verslagen.

*) Deze column is eerder verschenen op de NOS-website 'Amerika Kiest'.

1 comment:

Forward said...

Leuk Bart Jan!
Waar heb je gespeeld? En speel je nog?