Vanmorgen heel vroeg al, voor het losbarsten van de barbaarse euforie van het jaarlijkse vuurwerkgeweld, zat ik aan de keukentafel met de ochtendkranten. Ik dacht ze even snel weg te lezen, want zo’n laatste dag van het jaar is druk en rommelig: er moet nog veel geregeld worden voor vanavond, er moeten laatste boodschappen worden gedaan, en ik moet nog een bakker zien te vinden die bloem aan mij wil verkopen voor de oliebollen die mijn moeder wil gaan bakken.
Mijn plannen voor vandaag werden doorkruist door een foto in Trouw: door de kier van een niet thuis te brengen, enorme rode deur met zwart traliewerk keken twee dames mij aan, en ik moest er blijkbaar snel bij zijn want ze stonden op het punt de deur te sluiten. Ik had ze inmiddels al herkend: het waren Sela©, de artiestennaam van beeldend kunstenaar Liesbeth Goudzwaard-Labeur, de ontwerpster van de beroemde Calvijn glossy van eerder dit jaar, en Franca Treur, de jonge journaliste, verbonden aan nrc.next, die dit jaar debuteerde met een roman over haar reformatorische jeugd in het Zeeuwse Meliskerke.
Het werk van Sela© heeft mij, vanaf de allereerste kennismaking, om de een of andere reden geraakt, en sindsdien probeer ik haar te volgen in haar gangen op het grensgebied van haar komaf en grote talenten (zie: www.sela.nl).
Het boek Dorsvloer vol confetti van Franca Treur heb ik gelezen, niet direct bij verschijnen omdat ik toen druk was met de presentatie van mijn eigen boek over ds. Doornenbal, maar wel kort daarna: nieuwsgierig en gehaast, ik moet het binnenkort nog eens lezen. Ik had niet het idee dat het echt over die reformatorische jeugd ging. Het ging, dacht ik, over verhalen, verhalen die we verzinnen en vertellen om het leven bestand te geven, stevigheid via het begin van een gebinte, en soms blijken die verhalen bestand tegen het leven, soms ook niet. Bij Franca Treur hield het verhaal van haar ouders en grootmoeder over God en de Bijbel geen stand. ‘Het is beter zonder geloof, veel beter’, zei ze in een gesprek met Maarten ’t Hart en Jan Siebelink waarvan Vrij Nederland verslag deed.
Het dubbelinterview in de Trouw van vanmorgen zet je aan het denken omdat zich in de personen van Franca Treur (1979) en Sela© (1975) twee alternatieven aandienen, die zich de komende jaren en decennia steeds vaker en heviger aan orthodox-christelijk Nederland zullen voordoen: de knal van het aansluiten of afhaken.
Franca heeft gedag gezegd, is ‘ontkeerd’ in plaats van ‘bekeerd’, en dat nog wel op 11 september 2001, zonder het allemaal hard van zich af te trappen, lijkt gelukkig meer op Siebelink dan op ’t Hart, en heeft waarschijnlijk, vermoed ik, met nog iets van heimwee naar de geborgenheid van het oude verhaal. Maar met die ‘theologie van de gereformeerde gemeenten’ heeft ze het wel gehad: ‘Die boodschap is toch eenzijdig en donker en somber?’
Sela© is gebleven. Maar het gaat niet vanzelf. Ze is geen ‘voorbeeldrefo’, wordt heen en weer geslingerd tussen de ‘ongerijmdheden’ van het geloof en de indruk die de beelden van de christelijke traditie kunnen maken.
Franca en Sela© zijn de seismografen die registreren wat zich voltrekt binnen christelijk Nederland, en wat zich in nog veel heviger mate zal gaan voltrekken in de komende tijd.
Nu is mij niets gevraagd. Ik interrumpeer, heel onbeleefd, in een discussie waartoe ik niet ben uitgenodigd. Misschien, bedacht ik vanmorgen met enige schrik, word ik (1964) al te oud om me hier nog op een begripvolle wijze mee in te kunnen laten. Ik heb het toch niet kunnen laten omdat ik bang ben dat heel veel christenen het slachtoffer worden van het slechte, het heel slechte verhaal dat ze altijd is verteld, al dan niet op een kale boerderij in Meliskerke.
Het slechte verhaal dat ze altijd is verteld is het geaborteerde verhaal, de late verbijzonderingen van de negentiende en twintigste eeuw, het slechte verhaal is een gebroken bak waar het brakke en modderige slootwater van afscheidingen en doleanties, herenigingen en verenigingen, vrijmakingen en wederkeringen, uittredingen en terugkeringen uit weg loopt, het harde en meedogenloze tribalisme van ernstige mannen (ik heb ze lief), die Franca c.s. altijd hebben weggehouden – wisten zij veel – van het helder stromende water van de christelijke traditie van de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Als ze hadden geweten van die katholieke breedte, zoals die bijvoorbeeld is belichaamd in het leven en denken van mijn ds. Doornenbal (1909 – 1975): open naar de cultuur, vriend van dichters en denkers, verworteld in de bedding van wijsheid en geloof die Gods Geest ook in ons land door de tijd heeft geslepen, en met een diep besef van een cultureel fundament van karakter en deugden en vertrouwen en vreze die een samenleving behoort te schragen – als ze dat allemaal hadden geweten … wat dan?
Waarom hebben alle Franca’s dat nooit te zien gekregen? Omdat ze, vermoedelijk, werden omringd door bange mannen (ik heb ze lief) die liever de schijnzekerheid hebben van de eerlijke dood, van artikel 36, van het theater van de Partij, en van de leeruitspraken van 1931 (of zoiets), en nog wat sociologische kenmerken - als hoedjes, jurkjes, avondmaalsmijding (verbeeld je maar niks!), zwarte pakken met vooraf ingeweven roos - als hoge muren optrokken om de stam bij elkaar te houden, en macht en een baan en de subsidies van Gods dienares niet te verliezen. De katholieke breedte, de vormende kracht van het verhaal van de christelijke traditie, ontbrak omdat de bevindelijke diepte er niet was. Dat is de Grote Haper.'De geborgenheid van weleer verbinden met het harde hier en nu', heet dat in een interview met Sela©. Het is allemaal erg ingewikkeld gemaakt, schreef ds. Doornenbal, en we begrijpen onze eigen hervormde leer niet meer, en we hebben een tweede muur opgetrokken: de muur tussen de gelovigen en het heil dat tot ons komt in het gewaad van het Woord dat Christus is.
En dan staan daar twee dappere meiden in Trouw, karakters met al hun vragen en onzekerheden, hun opgedane teleurstellingen en twijfels, en dat trof me, en ik heb een hopeloos gevoel van falen als ik dan niet iets zeg over die combinatie van bevindelijke diepte en katholieke breedte die bestand is tegen de verschrikkingen van het leven.
En nu naar de bakker en oliebollen bakken.
Zalig uiteinde!
31.12.09
22.12.09
Kerst 2009
Wonderlijk*
Tijdens de kerstdagen herdenken we de geboorte van de Zoon van God, Jezus Christus. Dat heeft iets merkwaardigs, omdat we, naar mijn beste weten, helemaal niet weten in welke tijd van het jaar Jezus geboren is. In het kerstverhaal houden de herders ’s nachts de wacht bij hun schaapskudden. Dat deden ze alleen ’s zomers.
De eerste vermelding van 25 december als Jezus’ geboortedag dateert uit het jaar 336 na Christus. Bij de Romeinen begon de lente op 25 maart. Op die dag, zo luidde de redenering, moest dan ook de wereld geschapen zijn, en op die dag moest ook de engel Gabriël aan Maria verschenen zijn om haar te vertellen dat zij zwanger was. Negen maanden later, op 25 december, werd haar kind geboren. Dat kwam goed uit, want op die dag viel ook het zonnewendefeest: de kortste dag was weer voorbij, het licht ging de duisternis overwinnen, en Jezus Christus was immers de onoverwinnelijke Zon der gerechtigheid.
Bij ons kerstfeest komt dus een grote hoeveelheid traditie, mythe en geschiedenis mee. Voor mij maakt dat het er alleen maar aantrekkelijker op. Ieder jaar probeer ik dan ook een beetje door te dringen tot de betekenis van dit feest, en ieder jaar weer doe ik dat door mijn bureau leeg te ruimen en daar een dikke foliant met preken op te leggen. De foliant, gebonden in perkament, dateert uit 1629, en de preken zijn ooit uitgesproken door een Anglicaanse bisschop, Lancelot Andrewes (1555 – 1626). Hij heeft die preken gehouden voor de koning van Engeland.
Wat ik zo fascinerend aan deze preken vind, is hun saaiheid. Andrewes zag een preek niet als een vorm van meeslepende zelfexpressie (zoals zijn tijdgenoot John Donne), maar stelde al zijn (niet geringe) gaven en talenten in dienst van een poging om de tekst te begrijpen. Menselijke gevoelens, ook religieuze, zijn immers onbetrouwbaar. Een goede meditatie dient niet om onze persoon uit te drukken, maar om het provincialisme van ons denken en voelen te overstijgen.
In een preek over de Wijzen uit het Oosten (die volgens Mattheüs 2 in het spoor van een ster de weg naar de stal in Bethlehem vonden, om daar Jezus te vereren) stelt Andrewes zich de erbarmelijkheid van hun lange tocht voor. ‘It was no summer progress. A cold coming they had of it, at this time of the year; just the worst time of the year to take a journey, and specially a long journey, in. The ways deep and the weather sharp, the very dead of winter.’
Waar het ‘m in zit weet ik niet, maar deze zinnen hebben in hun nuchterheid iets aangrijpends. Zonder Andrewes te noemen begint Tom Holland zijn boek over de barre tocht van keizer Hendrik IV naar Canossa met deze woorden. Waarschijnlijk kende hij deze woorden dankzij het gedicht van T. S. Eliot over de ‘Journey of the Magi’ (uit 1927). Het is een prachtig gedicht, in het Nederlands vertaald door Martinus Nijhoff, over die Wijzen uit het Oosten, hun barre tocht, en de vertwijfeling waarin ze achterblijven, ook vele jaren nadien nog.
De Wijzen waren getuige geweest van een geboorte, daar in die stal in Bethlehem. Normaal is een geboorte het tegendeel van de dood. Maar deze geboorte had hun dood betekend. Ze waren naar hun koninkrijken teruggekeerd, maar na het zien van de geboorte van Jezus voelden zij zich niet meer thuis in de oude orde, ‘tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen’.
En, zo eindigt het gedicht (in de vertaling van Nijhoff):
‘Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.’
(‘I should be glad of another death.’)
Wonderlijke zinnen over een wonderlijk feest op een wonderlijke datum, waarover in wonderlijke zinnen is gepreekt, met wonderlijke gedichten die weer uit de lectuur van die preken zijn ontstaan. Ieder jaar weer moet ik opnieuw beginnen om te proberen er iets van te begrijpen. Wonderlijk is immers ook Zijn Naam.
* Als column verschenen in het kerstnummer van Elsevier.
Tijdens de kerstdagen herdenken we de geboorte van de Zoon van God, Jezus Christus. Dat heeft iets merkwaardigs, omdat we, naar mijn beste weten, helemaal niet weten in welke tijd van het jaar Jezus geboren is. In het kerstverhaal houden de herders ’s nachts de wacht bij hun schaapskudden. Dat deden ze alleen ’s zomers.
De eerste vermelding van 25 december als Jezus’ geboortedag dateert uit het jaar 336 na Christus. Bij de Romeinen begon de lente op 25 maart. Op die dag, zo luidde de redenering, moest dan ook de wereld geschapen zijn, en op die dag moest ook de engel Gabriël aan Maria verschenen zijn om haar te vertellen dat zij zwanger was. Negen maanden later, op 25 december, werd haar kind geboren. Dat kwam goed uit, want op die dag viel ook het zonnewendefeest: de kortste dag was weer voorbij, het licht ging de duisternis overwinnen, en Jezus Christus was immers de onoverwinnelijke Zon der gerechtigheid.
Bij ons kerstfeest komt dus een grote hoeveelheid traditie, mythe en geschiedenis mee. Voor mij maakt dat het er alleen maar aantrekkelijker op. Ieder jaar probeer ik dan ook een beetje door te dringen tot de betekenis van dit feest, en ieder jaar weer doe ik dat door mijn bureau leeg te ruimen en daar een dikke foliant met preken op te leggen. De foliant, gebonden in perkament, dateert uit 1629, en de preken zijn ooit uitgesproken door een Anglicaanse bisschop, Lancelot Andrewes (1555 – 1626). Hij heeft die preken gehouden voor de koning van Engeland.
Wat ik zo fascinerend aan deze preken vind, is hun saaiheid. Andrewes zag een preek niet als een vorm van meeslepende zelfexpressie (zoals zijn tijdgenoot John Donne), maar stelde al zijn (niet geringe) gaven en talenten in dienst van een poging om de tekst te begrijpen. Menselijke gevoelens, ook religieuze, zijn immers onbetrouwbaar. Een goede meditatie dient niet om onze persoon uit te drukken, maar om het provincialisme van ons denken en voelen te overstijgen.
In een preek over de Wijzen uit het Oosten (die volgens Mattheüs 2 in het spoor van een ster de weg naar de stal in Bethlehem vonden, om daar Jezus te vereren) stelt Andrewes zich de erbarmelijkheid van hun lange tocht voor. ‘It was no summer progress. A cold coming they had of it, at this time of the year; just the worst time of the year to take a journey, and specially a long journey, in. The ways deep and the weather sharp, the very dead of winter.’
Waar het ‘m in zit weet ik niet, maar deze zinnen hebben in hun nuchterheid iets aangrijpends. Zonder Andrewes te noemen begint Tom Holland zijn boek over de barre tocht van keizer Hendrik IV naar Canossa met deze woorden. Waarschijnlijk kende hij deze woorden dankzij het gedicht van T. S. Eliot over de ‘Journey of the Magi’ (uit 1927). Het is een prachtig gedicht, in het Nederlands vertaald door Martinus Nijhoff, over die Wijzen uit het Oosten, hun barre tocht, en de vertwijfeling waarin ze achterblijven, ook vele jaren nadien nog.
De Wijzen waren getuige geweest van een geboorte, daar in die stal in Bethlehem. Normaal is een geboorte het tegendeel van de dood. Maar deze geboorte had hun dood betekend. Ze waren naar hun koninkrijken teruggekeerd, maar na het zien van de geboorte van Jezus voelden zij zich niet meer thuis in de oude orde, ‘tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen’.
En, zo eindigt het gedicht (in de vertaling van Nijhoff):
‘Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.’
(‘I should be glad of another death.’)
Wonderlijke zinnen over een wonderlijk feest op een wonderlijke datum, waarover in wonderlijke zinnen is gepreekt, met wonderlijke gedichten die weer uit de lectuur van die preken zijn ontstaan. Ieder jaar weer moet ik opnieuw beginnen om te proberen er iets van te begrijpen. Wonderlijk is immers ook Zijn Naam.
* Als column verschenen in het kerstnummer van Elsevier.
21.12.09
Balkenende V
Dit zijn de stiefdagen van het jaar. In de week voor Kerst begint voor veel mensen de laatste vakantie van het jaar. Deze lome dagen, tot het begin van de eerste week van januari, horen eigenlijk nergens bij: het oude jaar is voorbij, en het nieuwe jaar is nog niet begonnen. In deze open plek in de tijd kijk je terug en vooruit. En als je vooruit kijkt, slaat de schrik je om het hart. Want 2010 wordt ongetwijfeld een politiek zeer bewogen jaar.
Wanneer 2010 begonnen is, zullen de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen op 3 maart op gang komen. Die campagnes zullen worden overschaduwd door twee gebeurtenissen. De commissie-Davids, die onderzoek doet naar de politieke besluitvorming rond onze steun aan de oorlog in Irak, presenteert op 12 januari haar bevindingen. Zijn er zaken geheim gehouden en verzwegen? Als het antwoord positief uitvalt, kan dat vergaande politieke gevolgen hebben.
Het proces tegen Geert Wilders, dat op 20 januari begint, is de tweede gebeurtenis. De gevolgen van dat proces zijn nogal onvoorspelbaar: het kan Wilders de status van een martelaar en held van het vrije woord bezorgen, het kan er ook voor zorgen dat de PVV verder leegloopt. En wanneer de discussies over deze kwesties hoog oplopen, en alle partijen druk bezig zijn om zich politiek scherp te profileren vanwege de gemeenteraadsverkiezingen, beginnen ook de besprekingen die moeten resulteren in voorstellen om 20 procent (€ 35 miljard) op de Rijksbegroting te bezuinigen. Het is zo goed als ondenkbaar dat er in een tijd van profileringsdrang eensluidende adviezen naar buiten zullen komen.
Volkskrant-columniste Nausicaa Marbe, die het woord ‘stiefdagen’ heeft gemunt, noemde deze dagen een tijd van ‘verveling en afwachten’, en vooral van ‘doordrinken’. Ze schreef dat in de Trouw van 29 december 2001, maar acht jaar later en met de vooruitzichten voor het politieke jaar 2010 zijn haar sombere woorden meer dan ooit van toepassing.
Maar er gloort hoop. Premier Balkenende heeft een groot interview gegeven in het kerstnummer van het weekblad Elsevier, en zijn uitspraken stemmen zeer vrolijk.
Frank en vrij distantieert Balkenende zich van zijn huidige coalitiepartners. Open en eerlijk wees hij links af en koos hij voor rechts. Ik zou bijna zeggen, hoopvol en zonder ironie: zo kennen we de echte Balkenende weer!
Balkenende kondigt namelijk aan dat hij in een volgende kabinetsperiode verder wil gaan met zijn politiek van saneringen en hervormingen van de verzorgingsstaat. Tegelijkertijd betoont hij zich een categorisch tegenstander van belastingverhogingen. En hij wil grootscheeps op de staatsuitgaven bezuinigen. ‘We zullen de komende jaren misschien wel 50 miljard euro moeten bezuinigen om de overheidstekorten terug te dringen. Op langere termijn moeten we nóg meer besparen om overschotten te creëren en de staatsschuld af te betalen. Ik zet een rem op lastenverhogingen, want die vertragen de economie en zijn dus contraproductief. We moeten het zoeken in lagere staatsuitgaven.’
Balkenende laat er dus geen enkele twijfel over bestaan dat hij terug is bij de realistische hervormingsagenda van zijn eerste, centrumrechtse kabinetten. ‘Elke denkbare coalitie moet deze richting inslaan’, voegt hij daaraan toe.
Tijdens deze stiefdagen werd ik ineens toch een beetje vrolijk bij het vooruitzicht van het einde (het spoedige einde?) van deze onmachtige en amechtig voortschuifelende centrumlinkse coalitie, en het perspectief op een kabinet rondom CDA en VVD, met een realistische koers inzake de financieel-economische koers van het land. Het zou je bijna optimistisch stemmen over onze politieke toekomst in 2010. Als we op deze stiefdagen al doordrinken, dan maakt de beneveling van de whisky plaats voor sprankelende champagne.
Wanneer 2010 begonnen is, zullen de campagnes voor de gemeenteraadsverkiezingen op 3 maart op gang komen. Die campagnes zullen worden overschaduwd door twee gebeurtenissen. De commissie-Davids, die onderzoek doet naar de politieke besluitvorming rond onze steun aan de oorlog in Irak, presenteert op 12 januari haar bevindingen. Zijn er zaken geheim gehouden en verzwegen? Als het antwoord positief uitvalt, kan dat vergaande politieke gevolgen hebben.
Het proces tegen Geert Wilders, dat op 20 januari begint, is de tweede gebeurtenis. De gevolgen van dat proces zijn nogal onvoorspelbaar: het kan Wilders de status van een martelaar en held van het vrije woord bezorgen, het kan er ook voor zorgen dat de PVV verder leegloopt. En wanneer de discussies over deze kwesties hoog oplopen, en alle partijen druk bezig zijn om zich politiek scherp te profileren vanwege de gemeenteraadsverkiezingen, beginnen ook de besprekingen die moeten resulteren in voorstellen om 20 procent (€ 35 miljard) op de Rijksbegroting te bezuinigen. Het is zo goed als ondenkbaar dat er in een tijd van profileringsdrang eensluidende adviezen naar buiten zullen komen.
Volkskrant-columniste Nausicaa Marbe, die het woord ‘stiefdagen’ heeft gemunt, noemde deze dagen een tijd van ‘verveling en afwachten’, en vooral van ‘doordrinken’. Ze schreef dat in de Trouw van 29 december 2001, maar acht jaar later en met de vooruitzichten voor het politieke jaar 2010 zijn haar sombere woorden meer dan ooit van toepassing.
Maar er gloort hoop. Premier Balkenende heeft een groot interview gegeven in het kerstnummer van het weekblad Elsevier, en zijn uitspraken stemmen zeer vrolijk.
Frank en vrij distantieert Balkenende zich van zijn huidige coalitiepartners. Open en eerlijk wees hij links af en koos hij voor rechts. Ik zou bijna zeggen, hoopvol en zonder ironie: zo kennen we de echte Balkenende weer!
Balkenende kondigt namelijk aan dat hij in een volgende kabinetsperiode verder wil gaan met zijn politiek van saneringen en hervormingen van de verzorgingsstaat. Tegelijkertijd betoont hij zich een categorisch tegenstander van belastingverhogingen. En hij wil grootscheeps op de staatsuitgaven bezuinigen. ‘We zullen de komende jaren misschien wel 50 miljard euro moeten bezuinigen om de overheidstekorten terug te dringen. Op langere termijn moeten we nóg meer besparen om overschotten te creëren en de staatsschuld af te betalen. Ik zet een rem op lastenverhogingen, want die vertragen de economie en zijn dus contraproductief. We moeten het zoeken in lagere staatsuitgaven.’
Balkenende laat er dus geen enkele twijfel over bestaan dat hij terug is bij de realistische hervormingsagenda van zijn eerste, centrumrechtse kabinetten. ‘Elke denkbare coalitie moet deze richting inslaan’, voegt hij daaraan toe.
Tijdens deze stiefdagen werd ik ineens toch een beetje vrolijk bij het vooruitzicht van het einde (het spoedige einde?) van deze onmachtige en amechtig voortschuifelende centrumlinkse coalitie, en het perspectief op een kabinet rondom CDA en VVD, met een realistische koers inzake de financieel-economische koers van het land. Het zou je bijna optimistisch stemmen over onze politieke toekomst in 2010. Als we op deze stiefdagen al doordrinken, dan maakt de beneveling van de whisky plaats voor sprankelende champagne.
17.12.09
Benno Barnard over ds. Doornenbal
Op zijn weblog bij het Belgische weekblad Knack vervolgt Benno Barnard zijn bespreking van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal. Barnard slaat aan het associëren, met als gevolg dat er een derde artikel zal volgen. 'Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt', schrijft Barnard, 'bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?'
Zelfportret als J.T. Doornenbal (2)
Ik geef u twee dominees ter overweging. De eerste, Balthasar Bekker, was afkomstig uit het Friese dorp Metslawier en leefde van 1634 tot 1698, in de Gouden Eeuw van de vooruitstrevende handelsrepubliek der Nederlanden. Deze predikant publiceerde in 1691-93 het boek 'De Betooverde Wereld', een baksteen, nee, een hoeksteen van de Nederlandse Verlichting, een achthonderd pagina's tellend betoog tegen het geloof in hekserij en de macht van de duivel en demonen over de mens, waarin Bekker zich beroept op Descartes. Een gewone dorpsdominee. Descartes. Achthonderd pagina's.
Hij had het als humanist natuurlijk in het Latijn kunnen schrijven, maar hij verkoos het Nederlands om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Want, beste Vlamingen, al die Hollanders hadden van de reformatie leren lezen - weinig culturele omslagen in de wereldgeschiedenis hebben zo sterk bijgedragen tot de emancipatie als het protestantisme. (Ook het communisme zou mensen leren lezen en schrijven, maar dan met de van nul psychologisch inzicht getuigende bedoeling om ze verplicht gelukkig te maken.)
Dankzij twee vertalingen in het Duits heeft 'De Betooverde Wereld' de Verlichting in de Duitse landen diepgaand beïnvloed. De laatste aanklacht wegens hekserij dateert daar van 1775, terwijl het laatste proces in de Nederlandse Republiek al in 1608 had plaatsgevonden. De Aufklärung van Moses Mendelssohn en Frederik de Grote en Immanuel Kant had het een en ander te danken aan die dominee. (U ziet dat de Verlichting niet overal in oppositie met het christelijk geloof is ontstoken.)
Nu een Duitse dominee. Onlangs zag ik 'Das weisse Band', een tamelijk onthutsende, in zwart-wit gedraaide film over een feodaal gebleven Pruisisch dorp in het laatste jaar voor de Grosser Krieg (hoe onthullend trouwens dat niemand de Duitse benaming van die oorlog kent). Het verhaalt gaat over vreemde, sadistische en verschrikkelijke gebeurtenissen, hiërarchische verhoudingen die niet meer functioneren, gewelddadige opvoedingspraktijken - die samen de psychologische achtergrond van het nazisme zouden vormen, dat volgens de makers in de Duitse culturele structuur zat ingebakken. Daar geloof ik niets van, want ook de Engelsen en de Fransen tuigden hun kinderen graag met een lederen broeksriem af, maar de Duitsers wentelen zich nu eenmaal al vele decennia in het stof.
In 'Das weisse Band' speelt de dominee een belangrijke rol. Het is een dominee zoals ex-protestanten hem het liefste hebben, omdat ze in het kader van hun therapie sidderen van zondig genot als iemand anders van de onverwerkte godsdienst uit hun kindertijd iets onloochenbaar bespottelijks maakt. Een man met een scherp gezicht, getypecast op gevoelloosheid. Hij wordt met 'Herr Vater' aangesproken, waardoor hij semantisch al dicht bij God staat ('dominee' is trouwens de vocatief van het Latijn voor 'Heer' of 'heer'). Onder biddend opzien geeft hij zijn gebroed regelmatig een pak slaag. Ik ben er dan ook zeker van dat de scenarioschrijver door liefdeloze protestanten is opgevoed. Het hadden ook liefdeloze atheïsten kunnen zijn, maar het atheïsme is zo'n onaantrekkelijk verhaal omdat het helemaal geen verhaal is, zodat weinig mensen zich ertegen kunnen afzetten.
Een symbolische bruut van een dominee. De dominee als ondersoort van het genus der rotmoffen. Dat is althans de bedoeling. Maar ook daar geloof ik niets van. De man in de film is veel sympathieker dan hij wordt geportretteerd. Zijn twee oudste kinderen zijn rotzakken, tot wier gevoelens hij niet vermag door te dringen. Zijn mimiek wordt getekend door het verdriet van een vader die zijn nageslacht op een onmachtige manier bemint. Ja, hij is stug en onhandig. Al in zijn verzonken kindertijd gold deze onwrikbare regel: wie zijn kinderen liefheeft tuchtigt hen. In de pastorie - en in alle huizen van fatsoenlijke Pruisische burgers - verspert Deugd als een schildwacht de toegang tot de vertrekken van zijn zuster Intimiteit. Maar de arme dominee is ook het product van de Pruisische Verlichting: die staat achter hem in zijn boekenkast, zoals uit menig shot blijkt, en dat is een schildwacht die het Verstand bewaakt.
Terug naar Jacobus Teunis Doornenbal. Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt, bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?
'Naar mijn overtuiging,' schrijft Spruyt, 'belichaamt Doornenbal een traditie die "relevanter" is dan ooit. We hebben namelijk meer dan ooit behoefte aan intelligente nostalgie, aan een vorm van conservatisme die ons aanspoort en helpt om het goede - neergeslagen in ideeën, tradities en instituties - lief te hebben...' Daar ben ik het van harte mee eens, mede omdat Spruyt het conservatisme tot mijn blijde verrassing nog veel uitgebreider definieert met behulp van citaten uit mijn werk.
Wordt vervolgd
Zelfportret als J.T. Doornenbal (2)
Ik geef u twee dominees ter overweging. De eerste, Balthasar Bekker, was afkomstig uit het Friese dorp Metslawier en leefde van 1634 tot 1698, in de Gouden Eeuw van de vooruitstrevende handelsrepubliek der Nederlanden. Deze predikant publiceerde in 1691-93 het boek 'De Betooverde Wereld', een baksteen, nee, een hoeksteen van de Nederlandse Verlichting, een achthonderd pagina's tellend betoog tegen het geloof in hekserij en de macht van de duivel en demonen over de mens, waarin Bekker zich beroept op Descartes. Een gewone dorpsdominee. Descartes. Achthonderd pagina's.
Hij had het als humanist natuurlijk in het Latijn kunnen schrijven, maar hij verkoos het Nederlands om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Want, beste Vlamingen, al die Hollanders hadden van de reformatie leren lezen - weinig culturele omslagen in de wereldgeschiedenis hebben zo sterk bijgedragen tot de emancipatie als het protestantisme. (Ook het communisme zou mensen leren lezen en schrijven, maar dan met de van nul psychologisch inzicht getuigende bedoeling om ze verplicht gelukkig te maken.)
Dankzij twee vertalingen in het Duits heeft 'De Betooverde Wereld' de Verlichting in de Duitse landen diepgaand beïnvloed. De laatste aanklacht wegens hekserij dateert daar van 1775, terwijl het laatste proces in de Nederlandse Republiek al in 1608 had plaatsgevonden. De Aufklärung van Moses Mendelssohn en Frederik de Grote en Immanuel Kant had het een en ander te danken aan die dominee. (U ziet dat de Verlichting niet overal in oppositie met het christelijk geloof is ontstoken.)
Nu een Duitse dominee. Onlangs zag ik 'Das weisse Band', een tamelijk onthutsende, in zwart-wit gedraaide film over een feodaal gebleven Pruisisch dorp in het laatste jaar voor de Grosser Krieg (hoe onthullend trouwens dat niemand de Duitse benaming van die oorlog kent). Het verhaalt gaat over vreemde, sadistische en verschrikkelijke gebeurtenissen, hiërarchische verhoudingen die niet meer functioneren, gewelddadige opvoedingspraktijken - die samen de psychologische achtergrond van het nazisme zouden vormen, dat volgens de makers in de Duitse culturele structuur zat ingebakken. Daar geloof ik niets van, want ook de Engelsen en de Fransen tuigden hun kinderen graag met een lederen broeksriem af, maar de Duitsers wentelen zich nu eenmaal al vele decennia in het stof.
In 'Das weisse Band' speelt de dominee een belangrijke rol. Het is een dominee zoals ex-protestanten hem het liefste hebben, omdat ze in het kader van hun therapie sidderen van zondig genot als iemand anders van de onverwerkte godsdienst uit hun kindertijd iets onloochenbaar bespottelijks maakt. Een man met een scherp gezicht, getypecast op gevoelloosheid. Hij wordt met 'Herr Vater' aangesproken, waardoor hij semantisch al dicht bij God staat ('dominee' is trouwens de vocatief van het Latijn voor 'Heer' of 'heer'). Onder biddend opzien geeft hij zijn gebroed regelmatig een pak slaag. Ik ben er dan ook zeker van dat de scenarioschrijver door liefdeloze protestanten is opgevoed. Het hadden ook liefdeloze atheïsten kunnen zijn, maar het atheïsme is zo'n onaantrekkelijk verhaal omdat het helemaal geen verhaal is, zodat weinig mensen zich ertegen kunnen afzetten.
Een symbolische bruut van een dominee. De dominee als ondersoort van het genus der rotmoffen. Dat is althans de bedoeling. Maar ook daar geloof ik niets van. De man in de film is veel sympathieker dan hij wordt geportretteerd. Zijn twee oudste kinderen zijn rotzakken, tot wier gevoelens hij niet vermag door te dringen. Zijn mimiek wordt getekend door het verdriet van een vader die zijn nageslacht op een onmachtige manier bemint. Ja, hij is stug en onhandig. Al in zijn verzonken kindertijd gold deze onwrikbare regel: wie zijn kinderen liefheeft tuchtigt hen. In de pastorie - en in alle huizen van fatsoenlijke Pruisische burgers - verspert Deugd als een schildwacht de toegang tot de vertrekken van zijn zuster Intimiteit. Maar de arme dominee is ook het product van de Pruisische Verlichting: die staat achter hem in zijn boekenkast, zoals uit menig shot blijkt, en dat is een schildwacht die het Verstand bewaakt.
Terug naar Jacobus Teunis Doornenbal. Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt, bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?
'Naar mijn overtuiging,' schrijft Spruyt, 'belichaamt Doornenbal een traditie die "relevanter" is dan ooit. We hebben namelijk meer dan ooit behoefte aan intelligente nostalgie, aan een vorm van conservatisme die ons aanspoort en helpt om het goede - neergeslagen in ideeën, tradities en instituties - lief te hebben...' Daar ben ik het van harte mee eens, mede omdat Spruyt het conservatisme tot mijn blijde verrassing nog veel uitgebreider definieert met behulp van citaten uit mijn werk.
Wordt vervolgd
16.12.09
In debat met Frank Ankersmit over de scheiding van kerk en staat
Als lid van het filosofisch elftal van het dagblad Trouw word ik zo af en toe eens opgesteld. Vandaag mocht ik in discussie met de historicus Frank Ankersmit uit Groningen over de scheiding van kerk en staat, naar aanleiding van enkele recente incidenten. Hieronder volgt de tekst van de gedachtenwisseling:
STAATSKERK RUKT OP
Een meerderheid in de Amsterdamse gemeenteraad wil dat de stad stopt met de subsidiëring van religieuze instellingen, wegens discriminatie. Is dat het begin of het eind van de scheiding tussen kerk en staat?
Een door de VVD ingediende motie kreeg steun van 43 van de 45 Amsterdamse raadsleden: stop de subsidiëring van religieuze organisaties die een ‘discriminerend’ personeelsbeleid voeren. Bijvoorbeeld: het Leger des Heils, dat uitsluitend christenen aanneemt.
Het college van burgemeester en wethouders legde de motie naast zich neer en beriep zich daarbij op de scheiding tussen kerk en staat. Ook de indieners van de motie beriepen zich op dat principe. Wie hanteert het op de juiste wijze?
Frank Ankersmit: ,,Het verbaast mij dat men in een stad als Amsterdam, die vele nationaliteiten en religies huisvest en waar vanouds een zekere liberaliteit heerst tegenover dit soort vraagstukken, ineens geweldig principieel gaat denken.”
Bart Jan Spruyt: ,,Het tegendeel is het geval. Deden ze dat maar – principieel denken. Men dreigt juist een principe te verkwanselen. Gelukkig gaat het stadsbestuur daar niet in mee.”
Ankersmit: ,,De scheiding tussen kerk en staat is een verwarrend fenomeen, omdat ze in twee richtingen moet werken: van kerk naar staat en van staat naar kerk.
De eerste richting is het belangrijkste. Dat speelde duizend jaar geleden al: de strijd tussen keizer en paus om het wereldlijk gezag. In de Republiek hadden wij daar onze eigen variant op: de dominees probeerden greep te krijgen op het beleid van de regenten. Gelukkig voelden de meeste mensen aan hun water dat het onverstandig was om te veel macht te geven aan de dominees van een minderheidsgeloof dat toevallig de staatsgodsdienst was. In een land dat voor tweederde uit katholieken bestond, had dat binnen de kortste keren een burgeroorlog veroorzaakt. De regenten moesten de kerk zo ver mogelijk van het lijf zien te houden.
Pas na de Franse Revolutie is de scheiding tussen kerk en staat officieel geformaliseerd. Sindsdien is de staat neutraal, en hoeven we dus niet een twee drie bang te zijn dat de kerk de macht overneemt.”
Spruyt: ,,De theocratie ligt in Nederland inderdaad niet direct op de loer. Maar de politiek probeert wel aan alle kanten om religieuze uitingsvormen in door haar gewenste banen te leiden.”
Ankersmit: ,,Dat is de tweede richting: de pogingen die de staat onderneemt om de kerk te beïnvloeden. Daarin past ook deze VVD-motie. De staat kent, bijvoorbeeld via het bijzonder onderwijs, een zekere vrijheid toe aan religiositeit in het publieke domein.
Als liberaal heb ik daar lange tijd grote moeite mee gehad – religie hoort thuis in het privédomein en niet in door de staat gefinancierde instellingen. Daar ben ik tijdens het schrijven van het liberaal manifest op teruggekomen, althans: wat betreft het onderwijs. Ten eerste zijn er ook gelovige liberalen, en zou je ook hun vrijheid enkel beperken door het bijzonder onderwijs op te heffen. Ten tweede: de scholen op christelijke grondslag behoren volgens onderzoek tot de beste scholen van het land. Die zou je dan op grond van een consequent doorgevoerd principe de nek omdraaien. Jede Konsequenz führt zum Teufel.
Met andere woorden: ik denk dat je in deze principiële kwestie niet veel hebt aan principes. Voor een club als het Leger des Heils zou hetzelfde gelden als voor het christelijk onderwijs: een instelling die taken verricht waar de hele samenleving bij gediend is, zou dan in haar werk belemmerd worden vanwege een principe. Soms moet je erkennen dat principes ondergeschikt zijn aan de praktijk. Er vallen gelukkig ook altijd uitzonderingen te formuleren op basis van bewezen kwaliteit.”
Spruyt: ,,Ik vind dit een rare redenering. We hoeven niet te marchanderen met het principe, we moeten eraan vasthouden en het correct toepassen. Het idee dat een christelijke instelling zich niet zou mogen beperken tot het aannemen van christelijk personeel, is een zeer onwenselijk gevolg van het non-discriminatiebeginsel. Zo onwenselijk dat de waarde van dit eerste grondwetsartikel wat mij betreft verloren gaat.”
Ankersmit: ,,Geheel mee eens. Als we katholieke scholen toestaan, moeten we er ook niet gek van staan te kijken dat de leraren daar allemaal katholiek zijn.”
Spruyt: ,,Maar meer in het algemeen sla ik met verbazing gaande hoe inconsequent we in Nederland op dit moment bezig zijn. Aan de ene kant doet een groep sociaal-liberale politici verwoede pogingen om het christendom te verdrijven uit het publieke domein – zie deze VVD-motie.
Aan de andere kant zijn we massaal verontwaardigd over de voor moslims negatieve uikomst van het minarettenreferendum in Zwitserland. En de SGP krijgt het halve land over zich heen vanwege een motie waarin die partij vraagt om enige tact bij de bouw van moskeeën in oude volkswijken. Is het echt zo raar om een beetje rekening te houden met de gevoelens van vervreemding die een minaret kan oproepen bij autochtone bewoners in dat soort wijken?
Tegelijkertijd wordt een boer in Giessenburg door de gemeente gedwongen om de tekst ‘Jezus redt’ van zijn dak te verwijderen omdat deze niet in het landschap zou passen. En een Amsterdamse tramconducteur mag van zijn werkgever en van de rechter geen kruisje meer om zijn nek dragen tijdens zijn werk. Een hoofddoek daarentegen is geen enkel bezwaar. Op de Haagse Hogeschool weert men de kerstboom uit de aula, vanwege de multiculturele samenstelling van het studentenbestand.
De tendens is mij duidelijk: het christendom moet uit de publieke ruimte verdwijnen en we moeten tegelijkertijd ruimte laten voor de islam, en o wee als we de moslims voor het hoofd stoten.”
Ankersmit: ,,Het Amsterdamse stadsbestuur de motie niet aangenomen, dus zo’n vaart loopt het niet. En de invloed van de staat op religieuze zaken is hoe dan ook beperkt en stukken minder ingrijpend dan de invloedssfeer in de omgekeerde richting zou zijn.”
Spruyt: ,,Ik vind deze tendens wel degelijk bedreigend. De overheid moet niet denken dat ze vanwege een financiële bijdrage alles mag bepalen, om vanuit een onbestemde uniformeringsdrang heel Nederland te veranderen in een seculier-liberale eenheidsworst. Dat vind ik een afschuwelijk vooruitzicht.
We hebben in dit land afgesproken dat er voor religieuze instellingen een bepaalde vrijheid bestaat. Die moeten we respecteren. En ja, dat geldt in principe ook voor islamitische scholen, maar natuurlijk alleen als blijkt dat ze zich voegen binnen onze democratische rechtsorde en mits blijkt dat ze de vrijheid die ze zelf genieten ook aan anderen gunnen.”
STAATSKERK RUKT OP
Een meerderheid in de Amsterdamse gemeenteraad wil dat de stad stopt met de subsidiëring van religieuze instellingen, wegens discriminatie. Is dat het begin of het eind van de scheiding tussen kerk en staat?
Een door de VVD ingediende motie kreeg steun van 43 van de 45 Amsterdamse raadsleden: stop de subsidiëring van religieuze organisaties die een ‘discriminerend’ personeelsbeleid voeren. Bijvoorbeeld: het Leger des Heils, dat uitsluitend christenen aanneemt.
Het college van burgemeester en wethouders legde de motie naast zich neer en beriep zich daarbij op de scheiding tussen kerk en staat. Ook de indieners van de motie beriepen zich op dat principe. Wie hanteert het op de juiste wijze?
Frank Ankersmit: ,,Het verbaast mij dat men in een stad als Amsterdam, die vele nationaliteiten en religies huisvest en waar vanouds een zekere liberaliteit heerst tegenover dit soort vraagstukken, ineens geweldig principieel gaat denken.”
Bart Jan Spruyt: ,,Het tegendeel is het geval. Deden ze dat maar – principieel denken. Men dreigt juist een principe te verkwanselen. Gelukkig gaat het stadsbestuur daar niet in mee.”
Ankersmit: ,,De scheiding tussen kerk en staat is een verwarrend fenomeen, omdat ze in twee richtingen moet werken: van kerk naar staat en van staat naar kerk.
De eerste richting is het belangrijkste. Dat speelde duizend jaar geleden al: de strijd tussen keizer en paus om het wereldlijk gezag. In de Republiek hadden wij daar onze eigen variant op: de dominees probeerden greep te krijgen op het beleid van de regenten. Gelukkig voelden de meeste mensen aan hun water dat het onverstandig was om te veel macht te geven aan de dominees van een minderheidsgeloof dat toevallig de staatsgodsdienst was. In een land dat voor tweederde uit katholieken bestond, had dat binnen de kortste keren een burgeroorlog veroorzaakt. De regenten moesten de kerk zo ver mogelijk van het lijf zien te houden.
Pas na de Franse Revolutie is de scheiding tussen kerk en staat officieel geformaliseerd. Sindsdien is de staat neutraal, en hoeven we dus niet een twee drie bang te zijn dat de kerk de macht overneemt.”
Spruyt: ,,De theocratie ligt in Nederland inderdaad niet direct op de loer. Maar de politiek probeert wel aan alle kanten om religieuze uitingsvormen in door haar gewenste banen te leiden.”
Ankersmit: ,,Dat is de tweede richting: de pogingen die de staat onderneemt om de kerk te beïnvloeden. Daarin past ook deze VVD-motie. De staat kent, bijvoorbeeld via het bijzonder onderwijs, een zekere vrijheid toe aan religiositeit in het publieke domein.
Als liberaal heb ik daar lange tijd grote moeite mee gehad – religie hoort thuis in het privédomein en niet in door de staat gefinancierde instellingen. Daar ben ik tijdens het schrijven van het liberaal manifest op teruggekomen, althans: wat betreft het onderwijs. Ten eerste zijn er ook gelovige liberalen, en zou je ook hun vrijheid enkel beperken door het bijzonder onderwijs op te heffen. Ten tweede: de scholen op christelijke grondslag behoren volgens onderzoek tot de beste scholen van het land. Die zou je dan op grond van een consequent doorgevoerd principe de nek omdraaien. Jede Konsequenz führt zum Teufel.
Met andere woorden: ik denk dat je in deze principiële kwestie niet veel hebt aan principes. Voor een club als het Leger des Heils zou hetzelfde gelden als voor het christelijk onderwijs: een instelling die taken verricht waar de hele samenleving bij gediend is, zou dan in haar werk belemmerd worden vanwege een principe. Soms moet je erkennen dat principes ondergeschikt zijn aan de praktijk. Er vallen gelukkig ook altijd uitzonderingen te formuleren op basis van bewezen kwaliteit.”
Spruyt: ,,Ik vind dit een rare redenering. We hoeven niet te marchanderen met het principe, we moeten eraan vasthouden en het correct toepassen. Het idee dat een christelijke instelling zich niet zou mogen beperken tot het aannemen van christelijk personeel, is een zeer onwenselijk gevolg van het non-discriminatiebeginsel. Zo onwenselijk dat de waarde van dit eerste grondwetsartikel wat mij betreft verloren gaat.”
Ankersmit: ,,Geheel mee eens. Als we katholieke scholen toestaan, moeten we er ook niet gek van staan te kijken dat de leraren daar allemaal katholiek zijn.”
Spruyt: ,,Maar meer in het algemeen sla ik met verbazing gaande hoe inconsequent we in Nederland op dit moment bezig zijn. Aan de ene kant doet een groep sociaal-liberale politici verwoede pogingen om het christendom te verdrijven uit het publieke domein – zie deze VVD-motie.
Aan de andere kant zijn we massaal verontwaardigd over de voor moslims negatieve uikomst van het minarettenreferendum in Zwitserland. En de SGP krijgt het halve land over zich heen vanwege een motie waarin die partij vraagt om enige tact bij de bouw van moskeeën in oude volkswijken. Is het echt zo raar om een beetje rekening te houden met de gevoelens van vervreemding die een minaret kan oproepen bij autochtone bewoners in dat soort wijken?
Tegelijkertijd wordt een boer in Giessenburg door de gemeente gedwongen om de tekst ‘Jezus redt’ van zijn dak te verwijderen omdat deze niet in het landschap zou passen. En een Amsterdamse tramconducteur mag van zijn werkgever en van de rechter geen kruisje meer om zijn nek dragen tijdens zijn werk. Een hoofddoek daarentegen is geen enkel bezwaar. Op de Haagse Hogeschool weert men de kerstboom uit de aula, vanwege de multiculturele samenstelling van het studentenbestand.
De tendens is mij duidelijk: het christendom moet uit de publieke ruimte verdwijnen en we moeten tegelijkertijd ruimte laten voor de islam, en o wee als we de moslims voor het hoofd stoten.”
Ankersmit: ,,Het Amsterdamse stadsbestuur de motie niet aangenomen, dus zo’n vaart loopt het niet. En de invloed van de staat op religieuze zaken is hoe dan ook beperkt en stukken minder ingrijpend dan de invloedssfeer in de omgekeerde richting zou zijn.”
Spruyt: ,,Ik vind deze tendens wel degelijk bedreigend. De overheid moet niet denken dat ze vanwege een financiële bijdrage alles mag bepalen, om vanuit een onbestemde uniformeringsdrang heel Nederland te veranderen in een seculier-liberale eenheidsworst. Dat vind ik een afschuwelijk vooruitzicht.
We hebben in dit land afgesproken dat er voor religieuze instellingen een bepaalde vrijheid bestaat. Die moeten we respecteren. En ja, dat geldt in principe ook voor islamitische scholen, maar natuurlijk alleen als blijkt dat ze zich voegen binnen onze democratische rechtsorde en mits blijkt dat ze de vrijheid die ze zelf genieten ook aan anderen gunnen.”
14.12.09
Gerrit Holdijk
Op de website van Binnenlands Bestuur staat sinds vandaag mijn nieuwe column, gewijd aan een man die ik bewonder en zeer respecteer: Gerrit Holdijk van de SGP.
Politici zijn niet te benijden. Rusteloos zijn zij immers in de weer om de aandacht van de media te trekken, want wie radio, tv of krant haalt, ontvlucht het oordeel van de anonimiteit. Wie bekend is maakt kans op herverkiezing. En daar gaat het maar om, om dat politieke overleven.
Er zijn ook politici die erin slagen aan de aandacht van de media te ontsnappen, en daar een grote eer in stellen. Zo reed ik jaren geleden eens op een zaterdagmiddag naar het verre Apeldoorn om daar een senator te interviewen. Geen spoor van ijdelheid of heimelijke gevoelens van genoegdoening bij deze man. Toen wij aan tafel schoven, stelde hij rustig pijprokend vast dat hij in een interview in het geheel niet geïnteresseerd was. Maar een goed gesprek, daar was hij graag voor in. Toen ik hem daarop vroeg of hij ermee kon instemmen wanneer ik een schriftelijk verslag van dat goede gesprek in de krant zou plaatsen, keek hij me bedachtzaam aan, trok nog eens aan zijn pijp, en mompelde: ‘Ja, dat is dan wel goed.’
Hij is de enige politicus die tijdens een ‘interview’ (als ons goede gesprek dan toch zo mocht heten) tegen mij (als journalist) heeft gezegd dat ik hem maar moest onderbreken wanneer ik dacht dat hij het niet goed zag.
Hij noemde zichzelf, met veel zelfkennis, een ‘in de coulissen van de politiek verzeild geraakte jurist’.
De naam van deze man is Gerrit Holdijk. Holdijk heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en daarmee is er deze maand een einde aan zijn 37-jarige (!) dienstverband bij de Tweede-Kamerfractie van de SGP gekomen. In 1972 trad hij daar in dienst als beleidsmedewerker ‘juridische en moeilijke zaken’. Vanaf 1977 was hij ook redactielid van het tijdschrift Zicht van het wetenschappelijk instituut van de SGP. (Klik hier voor inzage in het speciale nummer dat de redactie van Zicht afgelopen zaterdag aan Holdijk heeft aangeboden; dat nummer verschijnt later deze week, ik heb het inmiddels, mij toegeschoven vanuit de boezem van de partij, met veel plezier gelezen.) Sinds 1986 is hij, met een korte onderbreking, lid van de Eerste Kamer, sinds 1987 is hij lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Beide laatste ambten blijft hij bekleden. Hij was en is een staatkundig-gereformeerd buitenbeentje. Hij koestert afwijkende standpunten over ‘theocratie’ en het beruchte vrouwenstandpunt. In de SGP is hij als christelijke conservatief ‘verzeild geraakt’.
Holdijk had, sinds 1971, ook zijn eigen juridische adviesbureau. En iedere woensdag fietste hij van Apeldoorn naar Uddel om zijn moeder te helpen op haar boerderij. Na haar overlijden is hij op die boerderij gaan wonen. Hij wordt in het werk op de boerderij bijgestaan door een tractor uit 1947, die hij vorig jaar heeft laten restaureren.
Holdijk heeft één keer de landelijke pers gehaald. Bij het debat over de toestemmingswet voor het voorgenomen huwelijk van prins Maurits en een dochter van Van den Broek (in 1998) en later (in 2001) bij een vergelijkbaar debat over Willem-Alexander en Maxima, stond hij ernstig te mopperen achter het spreekgestoelte. Geen gezeur, zo luidde in essentie zijn standpunt: de Oranjes zijn protestants, en die ‘onaantastbare traditie’ mag niet worden doorbroken door huwelijken met roomse burgermeisjes. Toenmalig premier Kok was daar zwaar chagrijnig over. Maar Holdijk vroeg zich doodgemoedereerd af waarom hij niet ‘op een ontspannen en volwassen manier over de verschillen in beleving van de historie’ had mogen spreken.
Het indrukwekkendst vond ik een optreden van Holdijk in het voorjaar van 2000. Prins Constantijn trad toen in het huwelijk met een dochter van Brinkhorst. Holdijk behoorde als senator tot de genodigden maar hij ging niet. Hij wilde niet in een situatie terechtkomen waarin hij de vader van de bruid, bewindsman op Landbouw, de hand moest schudden. Brinkhorst was ten tijde van de MKZ-crisis politiek verantwoordelijk voor de preventieve ruiming van gezonde koeien. ‘Het uit puur economische motieven op grote schaal doden van gezonde dieren gaat naar mijn diepste overtuiging radicaal in tegen de zorgplicht voor vee dat aan ons is toevertrouwd’.*
Aan Holdijks lijf geen polonaise, en bij hem zeker geen toneelstukje om de feestvreugde niet te bederven. Recht is recht, krom is krom. 'Politici' als Gerrit Holdijk, die om hun onafhankelijkheid en onversaagdheid diep respect afdwingen, dreigen, vrees ik, tot een uitstervend ras te gaan behoren.
*Voor wie wil weten wat hij zich bij die ‘zorgplicht’ moet voorstellen, verwijs ik naar twee miniatuurtjes van Koos van Zomeren over boer Van den Dikkenberg uit Lunteren (die ik hier uit ruimtegebrek niet in extenso kan citeren): Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk (De Arbeiderspers, 2000), pp. 847-848.
Politici zijn niet te benijden. Rusteloos zijn zij immers in de weer om de aandacht van de media te trekken, want wie radio, tv of krant haalt, ontvlucht het oordeel van de anonimiteit. Wie bekend is maakt kans op herverkiezing. En daar gaat het maar om, om dat politieke overleven.
Er zijn ook politici die erin slagen aan de aandacht van de media te ontsnappen, en daar een grote eer in stellen. Zo reed ik jaren geleden eens op een zaterdagmiddag naar het verre Apeldoorn om daar een senator te interviewen. Geen spoor van ijdelheid of heimelijke gevoelens van genoegdoening bij deze man. Toen wij aan tafel schoven, stelde hij rustig pijprokend vast dat hij in een interview in het geheel niet geïnteresseerd was. Maar een goed gesprek, daar was hij graag voor in. Toen ik hem daarop vroeg of hij ermee kon instemmen wanneer ik een schriftelijk verslag van dat goede gesprek in de krant zou plaatsen, keek hij me bedachtzaam aan, trok nog eens aan zijn pijp, en mompelde: ‘Ja, dat is dan wel goed.’
Hij is de enige politicus die tijdens een ‘interview’ (als ons goede gesprek dan toch zo mocht heten) tegen mij (als journalist) heeft gezegd dat ik hem maar moest onderbreken wanneer ik dacht dat hij het niet goed zag.
Hij noemde zichzelf, met veel zelfkennis, een ‘in de coulissen van de politiek verzeild geraakte jurist’.
De naam van deze man is Gerrit Holdijk. Holdijk heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en daarmee is er deze maand een einde aan zijn 37-jarige (!) dienstverband bij de Tweede-Kamerfractie van de SGP gekomen. In 1972 trad hij daar in dienst als beleidsmedewerker ‘juridische en moeilijke zaken’. Vanaf 1977 was hij ook redactielid van het tijdschrift Zicht van het wetenschappelijk instituut van de SGP. (Klik hier voor inzage in het speciale nummer dat de redactie van Zicht afgelopen zaterdag aan Holdijk heeft aangeboden; dat nummer verschijnt later deze week, ik heb het inmiddels, mij toegeschoven vanuit de boezem van de partij, met veel plezier gelezen.) Sinds 1986 is hij, met een korte onderbreking, lid van de Eerste Kamer, sinds 1987 is hij lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Beide laatste ambten blijft hij bekleden. Hij was en is een staatkundig-gereformeerd buitenbeentje. Hij koestert afwijkende standpunten over ‘theocratie’ en het beruchte vrouwenstandpunt. In de SGP is hij als christelijke conservatief ‘verzeild geraakt’.
Holdijk had, sinds 1971, ook zijn eigen juridische adviesbureau. En iedere woensdag fietste hij van Apeldoorn naar Uddel om zijn moeder te helpen op haar boerderij. Na haar overlijden is hij op die boerderij gaan wonen. Hij wordt in het werk op de boerderij bijgestaan door een tractor uit 1947, die hij vorig jaar heeft laten restaureren.
Holdijk heeft één keer de landelijke pers gehaald. Bij het debat over de toestemmingswet voor het voorgenomen huwelijk van prins Maurits en een dochter van Van den Broek (in 1998) en later (in 2001) bij een vergelijkbaar debat over Willem-Alexander en Maxima, stond hij ernstig te mopperen achter het spreekgestoelte. Geen gezeur, zo luidde in essentie zijn standpunt: de Oranjes zijn protestants, en die ‘onaantastbare traditie’ mag niet worden doorbroken door huwelijken met roomse burgermeisjes. Toenmalig premier Kok was daar zwaar chagrijnig over. Maar Holdijk vroeg zich doodgemoedereerd af waarom hij niet ‘op een ontspannen en volwassen manier over de verschillen in beleving van de historie’ had mogen spreken.
Het indrukwekkendst vond ik een optreden van Holdijk in het voorjaar van 2000. Prins Constantijn trad toen in het huwelijk met een dochter van Brinkhorst. Holdijk behoorde als senator tot de genodigden maar hij ging niet. Hij wilde niet in een situatie terechtkomen waarin hij de vader van de bruid, bewindsman op Landbouw, de hand moest schudden. Brinkhorst was ten tijde van de MKZ-crisis politiek verantwoordelijk voor de preventieve ruiming van gezonde koeien. ‘Het uit puur economische motieven op grote schaal doden van gezonde dieren gaat naar mijn diepste overtuiging radicaal in tegen de zorgplicht voor vee dat aan ons is toevertrouwd’.*
Aan Holdijks lijf geen polonaise, en bij hem zeker geen toneelstukje om de feestvreugde niet te bederven. Recht is recht, krom is krom. 'Politici' als Gerrit Holdijk, die om hun onafhankelijkheid en onversaagdheid diep respect afdwingen, dreigen, vrees ik, tot een uitstervend ras te gaan behoren.
*Voor wie wil weten wat hij zich bij die ‘zorgplicht’ moet voorstellen, verwijs ik naar twee miniatuurtjes van Koos van Zomeren over boer Van den Dikkenberg uit Lunteren (die ik hier uit ruimtegebrek niet in extenso kan citeren): Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk (De Arbeiderspers, 2000), pp. 847-848.
8.12.09
Ontslagen bij Trouw en de Volkskrant
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over het nieuws over de Persgroep, die tientallen redacteuren gaat ontslaan bij de landelijke ochtendbladen Trouw en de Volkskrant:
Iedere morgen ploffen er vier ochtendkranten op mijn deurmat: de Volkskrant, Trouw, de Telegraaf en het Nederlands Dagblad. Als ik ze uit heb, hoor ik de brievenbus opnieuw klepperen, en vallen de avondbladen op de mat.
Ik ben dol op kranten. Ik houd van de geur, van het knisperende papier, en ik kijk graag hoe ze hun nieuws selecteren en het brengen.
De gestage teloorgang van de kranten zie ik dan ook met lede ogen aan. Door de opkomst van het web en de gratis informatie via websites, door de opkomst van blogs en bloggers, hebben kranten voor veel mensen veel van hun relevantie verloren. Het aantal advertenties, naast de abonnementsgelden de belangrijkste bron van inkomsten, liep gestaag terug, een ontwikkeling die door de kreditecrisis alleen nog maar in een stroomversnelling is geraakt.
Trouw en de Volkskrant werden dit jaar overgenomen door de Persgroep, de uitgeverij van de Belg Christian van Thillo. Men zegt dat hij een man is met een hart voor kranten, en ik heb geen argumenten die het tegendeel bewijzen. Maar om zijn kranten in leven te houden, moet hij flink saneren. In de personeelsbestanden van de Volkskrant en Trouw, zo is gisteren bekend geworden, wordt flink gesneden: twintig procent van de medewerkers wordt op korte termijn (vóór 1 april 2010) ontslagen. Er verdwijnen niet alleen banen bij de afdelingen marketing en ict, maar ook bij de redacties. In totaal moeten bij de Volkskrant en Trouw vijftig journalisten ander werk gaan zoeken.
Dat is diep triest. Zulke aantallen hakken er in. Ik vraag me af of kranten nog wel volwaardige, journalistiek verantwoorde producten kunnen blijven leveren. Soms merk je nu al, denk ik soms, dat lang niet meer alle artikelen op de nieuwspagina’s door journalisten worden geschreven, maar door stagiaires aan de hand van de berichten van persbureaus in elkaar worden gefrommeld, en dat er daarna ook geen geld meer blijkt te zijn voor een volwaardig bezette eindredactie. Met als gevolg dat er soms gekke dingen doorheen glippen.
Democratie kan alleen bestaan bij een vakkundige pers. Democratie veronderstelt immers de aanwezigheid van burgers die adequaat geïnformeerd zijn, zich op grond van die informatie een duidelijk oordeel over een vraagstuk hebben kunnen vormen en vervolgens een weloverwogen stem kunnen uitbrengen.
De pers moet niet alleen van hoge kwaliteit zijn, maar ook divers. Burgers kunnen een zaak immers niet van alle kanten bekijken wanneer de belichting steeds vanuit dezelfde hoek op elk onderwerp valt. Wat dat betreft hebben we in Nederland nog een lange weg te gaan.
Er ploffen dagelijks vele kranten op mijn deurmat, maar echt onderling verschillen doen ze niet. Uiteindelijk zijn ze allemaal zo’n beetje links van het midden, zoals zo heel veel andere dingen in Nederland. Een fatsoenlijk rechts-conservatief medium hebben we niet. Misschien dat het komt met Wakker Nederland van Fons van Westerloo.
Die eenzijdigheid in de vaderlandse pers relativeert het nieuws van vandaag weer een beetje: er wordt gensneden in meer van hetzelfde. Wat blijft is en blijft in veel opzichten onderling inwisselbaar.
Iedere morgen ploffen er vier ochtendkranten op mijn deurmat: de Volkskrant, Trouw, de Telegraaf en het Nederlands Dagblad. Als ik ze uit heb, hoor ik de brievenbus opnieuw klepperen, en vallen de avondbladen op de mat.
Ik ben dol op kranten. Ik houd van de geur, van het knisperende papier, en ik kijk graag hoe ze hun nieuws selecteren en het brengen.
De gestage teloorgang van de kranten zie ik dan ook met lede ogen aan. Door de opkomst van het web en de gratis informatie via websites, door de opkomst van blogs en bloggers, hebben kranten voor veel mensen veel van hun relevantie verloren. Het aantal advertenties, naast de abonnementsgelden de belangrijkste bron van inkomsten, liep gestaag terug, een ontwikkeling die door de kreditecrisis alleen nog maar in een stroomversnelling is geraakt.
Trouw en de Volkskrant werden dit jaar overgenomen door de Persgroep, de uitgeverij van de Belg Christian van Thillo. Men zegt dat hij een man is met een hart voor kranten, en ik heb geen argumenten die het tegendeel bewijzen. Maar om zijn kranten in leven te houden, moet hij flink saneren. In de personeelsbestanden van de Volkskrant en Trouw, zo is gisteren bekend geworden, wordt flink gesneden: twintig procent van de medewerkers wordt op korte termijn (vóór 1 april 2010) ontslagen. Er verdwijnen niet alleen banen bij de afdelingen marketing en ict, maar ook bij de redacties. In totaal moeten bij de Volkskrant en Trouw vijftig journalisten ander werk gaan zoeken.
Dat is diep triest. Zulke aantallen hakken er in. Ik vraag me af of kranten nog wel volwaardige, journalistiek verantwoorde producten kunnen blijven leveren. Soms merk je nu al, denk ik soms, dat lang niet meer alle artikelen op de nieuwspagina’s door journalisten worden geschreven, maar door stagiaires aan de hand van de berichten van persbureaus in elkaar worden gefrommeld, en dat er daarna ook geen geld meer blijkt te zijn voor een volwaardig bezette eindredactie. Met als gevolg dat er soms gekke dingen doorheen glippen.
Democratie kan alleen bestaan bij een vakkundige pers. Democratie veronderstelt immers de aanwezigheid van burgers die adequaat geïnformeerd zijn, zich op grond van die informatie een duidelijk oordeel over een vraagstuk hebben kunnen vormen en vervolgens een weloverwogen stem kunnen uitbrengen.
De pers moet niet alleen van hoge kwaliteit zijn, maar ook divers. Burgers kunnen een zaak immers niet van alle kanten bekijken wanneer de belichting steeds vanuit dezelfde hoek op elk onderwerp valt. Wat dat betreft hebben we in Nederland nog een lange weg te gaan.
Er ploffen dagelijks vele kranten op mijn deurmat, maar echt onderling verschillen doen ze niet. Uiteindelijk zijn ze allemaal zo’n beetje links van het midden, zoals zo heel veel andere dingen in Nederland. Een fatsoenlijk rechts-conservatief medium hebben we niet. Misschien dat het komt met Wakker Nederland van Fons van Westerloo.
Die eenzijdigheid in de vaderlandse pers relativeert het nieuws van vandaag weer een beetje: er wordt gensneden in meer van hetzelfde. Wat blijft is en blijft in veel opzichten onderling inwisselbaar.
7.12.09
Benno Barnard over ds. Doornenbal
Op de website van het Belgische weekblad Knack is de dichter-schrijver-essayist Benno Barnard aan een uitvoerige bespreking begonnen van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal: 'Zelfportret als J. T. Doornenbal'.
Hieronder het eerste deel:
Sinds ik het in 1976 voorgoed achter me heb gelaten, is mijn geboorteland zonder verder causaal verband behoorlijk onleefbaar geworden, en ik doe het graag aan Geert van Istendael cadeau, die erin liefhebbert zoals ik in België. Maar terwijl het in de tijd steeds verder van me vandaan glijdt, blijf ik het merkwaardig vinden dat zoveel ontwikkelde Vlamingen met een diepe antropologische verbazing naar de traditionele protestantse cultuur in Nederland staren, als naar een pruimenbrandewijn zwelgende stam van lichtgeraakte messentrekkers in de Balkan.
Een enkele lezende Vlaming heeft een nogal karikaturaal beeld aan Maarten 't Hart of Jan Wolkers ontleend, maar hun romans beschrijven marginale vormen van fundamentalistisch protestantisme, dat verder geen kwaad kan maar ook niet erg interessant is.
Wie werkelijk iets wil doorgronden van de schoonheden en beperkingen van de beschavingsvorm waaruit ik ben gekweekt, moet een ander, wonderlijk boek lezen, te weten 'Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek' van Bart Jan Spruyt (Boekencentrum, 2009). De schrijver (geboren in 1964) is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het christelijk verzet tegen Hitler, columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Ik vermeld zijn geboortejaar niet zomaar: er bestaan ook conservatieve denkers onder de tachtig.
Verbeeld ik me dat of hoor ik daar al het gekef van de vooroordelen, die het woord conservatisme volgen als poedels hun oudere dame? Er zijn zelfs twee oudere dames, die samen een wandelingetje maken, want het betreft hier een studie over christelijk conservatisme. Dat moet wel over iets dubbel vreselijks gaan! Bij die voorspelbare reactie teken ik aan dat de christianofobie onder weldenkenden een door het centrum van Jozef De Witte sterk onderschat verschijnsel is.
Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975) geldt voor Spruyt - zelf een christelijk conservatief, maar die overtuiging tast zijn zin voor de historische wetenschap geenszins aan - als een exemplarische figuur: geboren voor de Eerste Wereldoorlog, gestorven na mei '68. Daarmee behoort hij tot de laatste brede lichting van tolerante, cultuurdragende, door een mengeling van reformatie en humanisme gevormde dominees, een continuüm dat dankzij de secularisatie heeft opgehouden gecontinueerd te worden. Niet dat dominees als J.T. Doornenbal niet meer bestaan, maar hun plaats is naar de periferie verschoven.
Vier eeuwen lang vormden deze dominees de ruggengraat van het mystieke lichaam geheten het Nederlandse volk. Er zijn families die ononderbroken van vader op zoon dominees hebben voortgebracht, vierhonderd jaar lang, generatie na generatie. Aan domineeszaad ontsproten kinderen, zeker de exemplaren die op het platteland zijn opgegroeid, in het magische claustrum van een oeroude dorpspastorie met een grote tuin en een boomgaard, herkennen elkaar aan hun taalgebruik en hun humor, maar vooral aan hun heimwee.
De dominee! Exoot in dit Vlaanderen, steen uit de ruimte, artefact in een vitrine met voorwerpen uit de Beschaving van Calvijn, 1509-1968...
Allereerst dient de lezer te weten dat Doornenbal, zoals menige dominee, wekelijks stukjes schreef in een regionaal kerkblad. Daar moet men niet te gering over denken. Veel Nederlandse literatuur is protestants, ook als zij anti-protestants is. Maar hoeveel Vlaamse studenten in de letteren verkwisten hun tijd niet aan contemporain gezeur, zonder Gerrit Achterberg - 'godsdienst hangt zwaar tegen de hanebalken' - te kennen? In 1953 las Doornenbal de poëzie van Achterberg in het licht van de verhouding tussen het 'aesthetische en ethische' bij Kierkegaard, welke categorieën hij vergeleek met 'de strijd tussen Es en 't Ik'. Die stukjes schrijvende dominees, die figuurtjes in het achterdoek van de eigenlijke literatuur, die waren niet zo dom.
Maar terzake. Ik wil hier het conservatisme van Spruyt en Doornenbal uitleggen, en mijn eigen houding ertegenover. Doornenbal maakte de 'invasie van de moderniteit' mee en gaf zich daar voor het eerst rekenschap van toen een dienstmeisje 'aarzelend met de traditie brak door haar nieuwe kanten muts niet te vervangen door een rouwmuts toen een oudtante was gestorven die zij, nota bene, nooit had gezien'. Weldra zou iedereen 'dezelfde soort smakeloze kleding' dragen. Een nivellering naar beneden toe beroofde de Nederlanders van hun schoonheid, hun traditie, hun spiritualiteit en hun verstand.
Die Jacobus Teunis!
Maar ik herken zijn weemoed, dat besef dat een tijdperk ten einde loopt. Alles evolueert permanent, dat is al zo sinds de eerste pijlpunt. Maar de voorbije veertig jaar zijn de veranderingen zo radicaal! Ze grijpen in zo'n krankzinnig tempo plaats! Warempel, wat moet een Doornenbalachtige als ik nog in de tijd, nu de digitale technologie het geheugen van een nieuwe generatie door een collectief superbrein vervangen heeft?
Wordt vervolgd
Hieronder het eerste deel:
Sinds ik het in 1976 voorgoed achter me heb gelaten, is mijn geboorteland zonder verder causaal verband behoorlijk onleefbaar geworden, en ik doe het graag aan Geert van Istendael cadeau, die erin liefhebbert zoals ik in België. Maar terwijl het in de tijd steeds verder van me vandaan glijdt, blijf ik het merkwaardig vinden dat zoveel ontwikkelde Vlamingen met een diepe antropologische verbazing naar de traditionele protestantse cultuur in Nederland staren, als naar een pruimenbrandewijn zwelgende stam van lichtgeraakte messentrekkers in de Balkan.
Een enkele lezende Vlaming heeft een nogal karikaturaal beeld aan Maarten 't Hart of Jan Wolkers ontleend, maar hun romans beschrijven marginale vormen van fundamentalistisch protestantisme, dat verder geen kwaad kan maar ook niet erg interessant is.
Wie werkelijk iets wil doorgronden van de schoonheden en beperkingen van de beschavingsvorm waaruit ik ben gekweekt, moet een ander, wonderlijk boek lezen, te weten 'Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek' van Bart Jan Spruyt (Boekencentrum, 2009). De schrijver (geboren in 1964) is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het christelijk verzet tegen Hitler, columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Ik vermeld zijn geboortejaar niet zomaar: er bestaan ook conservatieve denkers onder de tachtig.
Verbeeld ik me dat of hoor ik daar al het gekef van de vooroordelen, die het woord conservatisme volgen als poedels hun oudere dame? Er zijn zelfs twee oudere dames, die samen een wandelingetje maken, want het betreft hier een studie over christelijk conservatisme. Dat moet wel over iets dubbel vreselijks gaan! Bij die voorspelbare reactie teken ik aan dat de christianofobie onder weldenkenden een door het centrum van Jozef De Witte sterk onderschat verschijnsel is.
Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975) geldt voor Spruyt - zelf een christelijk conservatief, maar die overtuiging tast zijn zin voor de historische wetenschap geenszins aan - als een exemplarische figuur: geboren voor de Eerste Wereldoorlog, gestorven na mei '68. Daarmee behoort hij tot de laatste brede lichting van tolerante, cultuurdragende, door een mengeling van reformatie en humanisme gevormde dominees, een continuüm dat dankzij de secularisatie heeft opgehouden gecontinueerd te worden. Niet dat dominees als J.T. Doornenbal niet meer bestaan, maar hun plaats is naar de periferie verschoven.
Vier eeuwen lang vormden deze dominees de ruggengraat van het mystieke lichaam geheten het Nederlandse volk. Er zijn families die ononderbroken van vader op zoon dominees hebben voortgebracht, vierhonderd jaar lang, generatie na generatie. Aan domineeszaad ontsproten kinderen, zeker de exemplaren die op het platteland zijn opgegroeid, in het magische claustrum van een oeroude dorpspastorie met een grote tuin en een boomgaard, herkennen elkaar aan hun taalgebruik en hun humor, maar vooral aan hun heimwee.
De dominee! Exoot in dit Vlaanderen, steen uit de ruimte, artefact in een vitrine met voorwerpen uit de Beschaving van Calvijn, 1509-1968...
Allereerst dient de lezer te weten dat Doornenbal, zoals menige dominee, wekelijks stukjes schreef in een regionaal kerkblad. Daar moet men niet te gering over denken. Veel Nederlandse literatuur is protestants, ook als zij anti-protestants is. Maar hoeveel Vlaamse studenten in de letteren verkwisten hun tijd niet aan contemporain gezeur, zonder Gerrit Achterberg - 'godsdienst hangt zwaar tegen de hanebalken' - te kennen? In 1953 las Doornenbal de poëzie van Achterberg in het licht van de verhouding tussen het 'aesthetische en ethische' bij Kierkegaard, welke categorieën hij vergeleek met 'de strijd tussen Es en 't Ik'. Die stukjes schrijvende dominees, die figuurtjes in het achterdoek van de eigenlijke literatuur, die waren niet zo dom.
Maar terzake. Ik wil hier het conservatisme van Spruyt en Doornenbal uitleggen, en mijn eigen houding ertegenover. Doornenbal maakte de 'invasie van de moderniteit' mee en gaf zich daar voor het eerst rekenschap van toen een dienstmeisje 'aarzelend met de traditie brak door haar nieuwe kanten muts niet te vervangen door een rouwmuts toen een oudtante was gestorven die zij, nota bene, nooit had gezien'. Weldra zou iedereen 'dezelfde soort smakeloze kleding' dragen. Een nivellering naar beneden toe beroofde de Nederlanders van hun schoonheid, hun traditie, hun spiritualiteit en hun verstand.
Die Jacobus Teunis!
Maar ik herken zijn weemoed, dat besef dat een tijdperk ten einde loopt. Alles evolueert permanent, dat is al zo sinds de eerste pijlpunt. Maar de voorbije veertig jaar zijn de veranderingen zo radicaal! Ze grijpen in zo'n krankzinnig tempo plaats! Warempel, wat moet een Doornenbalachtige als ik nog in de tijd, nu de digitale technologie het geheugen van een nieuwe generatie door een collectief superbrein vervangen heeft?
Wordt vervolgd
30.11.09
Amanda, minaretten, en een nieuw verbond
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur:
Heeft u wel eens van Amanda Kluveld gehoord? Zij is historica, werkt aan de universiteit van Maastricht, doet vrijdags mee aan een radioprogramma (OBA-live) en schrijft iedere week een opiniestukje op de website van de Volkskrant. Altijd leesbaar en niet zelden behartigenswaardig.
Deze week heeft zij zichzelf overtroffen met een artikel getiteld: ‘Christendom, zo gek nog niet’. Dat doet denken aan de Nederlandse vertaling van een recent boek van de Amerikaanse schrijver Dinesh D’Souza: Het christendom is zo gek nog niet (uitgeverij Nieuw-Amsterdam). Maar terwijl D’Souza niet alleen de gelovigen maar ook de sceptici sceptisch tegemoet treedt en duidelijk maakt dat het christendom niet door de wetenschap voor joker is gezet, heeft Amanda Kluveld het vooral over de culturele relevantie van het christendom.
Die relevantie is volgens haar erg groot. Ze vindt zelfs dat we het christendom een aparte, bevoorrechte positie moeten geven ‘die recht doet aan het belang van het christendom voor onze cultuur’. In een zelfbewust christendom ziet Kluveld, die haar eigen positie vermoedelijk als ‘agnostisch cultuurchristelijk’ zal definiëren, een bondgenoot tegen ‘de toenemende invloed van de islam op het denken van onze bestuurders en in het straatbeeld’. Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk dat ook Amanda Kluveld, net als ik, voor een minarettenverbod zou hebben gestemd.
Natuurlijk heeft ze geen goed woord over voor christenen die in deze tijden van scherpe debatten, tegen de islam aanschurken: mensen als bisschop Muskens en CU-senator Schuurman die een pact met de islam willen sluiten en in dat kader bereid zijn alle verschillen tussen islam en christendom te verdoezelen.
Amanda Kluveld wil die verschillen juist veel duidelijker benadrukken. Ze verzet zich – en u merkt wellicht al, lezer, dat ik steeds enthousiaster haar betoog weergeef – tegen de neiging om alle geloven op één hoop te gooien. Als er kritiek op de islam wordt geuit, zeggen de relativisten dat wij zelf ook orthodox volk in ons midden hebben (gehad) – alsof het probleem met bepaalde aspecten van de islam en met het islamitisch onderwijs met die dooddoener als bij toverslag zou zijn verdwenen!
Het betoog van Amanda Kluveld is vooral een poging, als ik haar goed begrijp, om ‘ongelovige Nederlanders’ te doen inzien dat zij schatplichtig zijn aan het christendom en dus hun ruzietjes en spotternijen met het christelijk geloof eens moeten opgeven. Als christenen dan eens ophouden om voor een verbond met de islam te kiezen en zich achter de democratische rechtsstaat opstellen, kan er nog iets moois voortkomen uit een nieuw verbond dat een breuk met de Nederlandse geschiedenis zou betekenen maar in deze tijden nodiger is dan ooit.
Agnostici als Amanda Kluveld die strijdbaar willen zijn voor het behoud van een vrij land. Christenen als Bas van der Vlies, die de film Fitna een ‘prikkelende inzet tot het debat’ noemde en daarover gekapitteld werd door Wouter Bos. Die vroeg hem wat hij van een film had gevonden die op dezelfde manier over het christendom en de bijbel zou zijn gegaan? Waarop van der Vlies antwoordde dat hij met die vraag niets kon beginnen. ‘Om de eenvoudige reden dat zo’n film niet te maken is’.
Bij zo’n verbond sluit ik me graag aan.
Heeft u wel eens van Amanda Kluveld gehoord? Zij is historica, werkt aan de universiteit van Maastricht, doet vrijdags mee aan een radioprogramma (OBA-live) en schrijft iedere week een opiniestukje op de website van de Volkskrant. Altijd leesbaar en niet zelden behartigenswaardig.
Deze week heeft zij zichzelf overtroffen met een artikel getiteld: ‘Christendom, zo gek nog niet’. Dat doet denken aan de Nederlandse vertaling van een recent boek van de Amerikaanse schrijver Dinesh D’Souza: Het christendom is zo gek nog niet (uitgeverij Nieuw-Amsterdam). Maar terwijl D’Souza niet alleen de gelovigen maar ook de sceptici sceptisch tegemoet treedt en duidelijk maakt dat het christendom niet door de wetenschap voor joker is gezet, heeft Amanda Kluveld het vooral over de culturele relevantie van het christendom.
Die relevantie is volgens haar erg groot. Ze vindt zelfs dat we het christendom een aparte, bevoorrechte positie moeten geven ‘die recht doet aan het belang van het christendom voor onze cultuur’. In een zelfbewust christendom ziet Kluveld, die haar eigen positie vermoedelijk als ‘agnostisch cultuurchristelijk’ zal definiëren, een bondgenoot tegen ‘de toenemende invloed van de islam op het denken van onze bestuurders en in het straatbeeld’. Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk dat ook Amanda Kluveld, net als ik, voor een minarettenverbod zou hebben gestemd.
Natuurlijk heeft ze geen goed woord over voor christenen die in deze tijden van scherpe debatten, tegen de islam aanschurken: mensen als bisschop Muskens en CU-senator Schuurman die een pact met de islam willen sluiten en in dat kader bereid zijn alle verschillen tussen islam en christendom te verdoezelen.
Amanda Kluveld wil die verschillen juist veel duidelijker benadrukken. Ze verzet zich – en u merkt wellicht al, lezer, dat ik steeds enthousiaster haar betoog weergeef – tegen de neiging om alle geloven op één hoop te gooien. Als er kritiek op de islam wordt geuit, zeggen de relativisten dat wij zelf ook orthodox volk in ons midden hebben (gehad) – alsof het probleem met bepaalde aspecten van de islam en met het islamitisch onderwijs met die dooddoener als bij toverslag zou zijn verdwenen!
Het betoog van Amanda Kluveld is vooral een poging, als ik haar goed begrijp, om ‘ongelovige Nederlanders’ te doen inzien dat zij schatplichtig zijn aan het christendom en dus hun ruzietjes en spotternijen met het christelijk geloof eens moeten opgeven. Als christenen dan eens ophouden om voor een verbond met de islam te kiezen en zich achter de democratische rechtsstaat opstellen, kan er nog iets moois voortkomen uit een nieuw verbond dat een breuk met de Nederlandse geschiedenis zou betekenen maar in deze tijden nodiger is dan ooit.
Agnostici als Amanda Kluveld die strijdbaar willen zijn voor het behoud van een vrij land. Christenen als Bas van der Vlies, die de film Fitna een ‘prikkelende inzet tot het debat’ noemde en daarover gekapitteld werd door Wouter Bos. Die vroeg hem wat hij van een film had gevonden die op dezelfde manier over het christendom en de bijbel zou zijn gegaan? Waarop van der Vlies antwoordde dat hij met die vraag niets kon beginnen. ‘Om de eenvoudige reden dat zo’n film niet te maken is’.
Bij zo’n verbond sluit ik me graag aan.
25.11.09
Verder met JP
Mijn nieuwste column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over de consequenties van het blijven van Jan Peter Balkenende voor de binnenlandse politiek:
Hoe graag hij ook wilde en hoezeer Nederlandse diplomaten ook hun best op hun lobbywerk hebben gedaan: hij blijft. Balkenende gaat niet naar Brussel, zoals Maxima en Willem-Alexander niet naar Mozambique gaan.
Je kunt uit deze mislukking dramatische politieke conclusies trekken. Dat is ook gedaan. Als je aan Balkenende denkt, dan denk je eigenlijk nog steeds aan de Balkenende van 2002. De man die net leider van het CDA was, iets intellectueels had, campagne voerde in de vorm van een lezingentour en daarin zei dat de multiculturele samenleving niet iets was wat wij moesten willen. Hij sloot een niet-aanvalsverdrag met Pim Fortuyn en ontpopte zich als de man van Nederlandse waarden en normen. In zijn eerste drie kabinetten moet hij zich, ondanks alle problemen, thuis hebben gevoeld.
Maar nu zit hij al bijna drie jaar linkse compromissen te sluiten en te verdedigen, in een kabinet waarin de twee partners, PvdA en ChristenUnie, het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Om zich heen ziet hij het politieke speelveld uiteenvallen. De electoraal succesvolle PVV sleurt door naar rechts en is nu in de peilingen groter dan zijn eigen CDA. In het liberale kamp zijn de anti-christelijke kosmopolieten van D66 erg groot geworden en krabbelt de VVD weer op. Het CDA is sterk geïsoleerd geraakt. Na ruim zeven jaar de kop-van-Jut van Nederland te zijn geweest, was een eervolle Europese positie in Brussel een verademing geweest.
Maar hij werd nooit kandidaat omdat hij nooit werd gevraagd, en hield de eer aan zichzelf door Van Rompuy te steunen als kandidaat voor de baan die hij zelf zo graag had gehad.
Stevenen we nu af op een drama, met een chagrijnige bestuurder aan de top wiens houdbaarheidsdatum al even voorbij is? En die in die toestand de grote problemen te lijf moet gaan: de gigantische bezuinigingsronden voorbereiden, de strijd met Wiulders aangaan en namens het CDA een nieuw en overtuigend verhaal in het debat introduceren, en uitleggen waarom Nederland destijds de oorlog tegen en in Irak steunde en nu Afghanistan gaat verlaten.
Balkenende is de afgelopen weken beschadigd geraakt, omdat hij op de drempel van het Binnenhof stond en nu weer is teruggekeerd. Toch proef je nergens de aandrang om hem de komende tijd dit alles diep in te wrijven. Alleen Wilders reageerde verbeten, alle andere politieke leiders leken vooral over te lopen van begrip. Dat kan maar één reden hebben: uiteindelijk ziet iedereen Balkenende toch nog graag een tijdje blijven. Om te zorgen voor de stabiliteit die de komende tijd met een agenda vol heikele kwesties en gemeenteraadsverkiezingen zo nodig is. En omdat landelijke verkiezingen voor alle betrokkenen nu te vroeg zouden komen. Voor de verliezers, zoals de PvdA, omdat zij dramatisch laag in de peilingen staan. Voor de winnaars – PVV en D66 – omdat ook zij nog lang niet klaar zijn voor verkiezingen: de klasjes zijn nog lang niet met geschikte kandidaten gevuld.
En daarom gaan we wel een periode met verbeten debatten tegemoet, maar zullen die debatten worden gevoerd door politici die een beetje voorzichtig zullen zijn omdat ze nog geen belang hebben bij grote brokken – zo voorzichtig dat zelfs de verguisde Balkenende zonder al teveel gehuil en boegeroep weer (een tijdje) in het Torentje mag terugkeren.
Hoe graag hij ook wilde en hoezeer Nederlandse diplomaten ook hun best op hun lobbywerk hebben gedaan: hij blijft. Balkenende gaat niet naar Brussel, zoals Maxima en Willem-Alexander niet naar Mozambique gaan.
Je kunt uit deze mislukking dramatische politieke conclusies trekken. Dat is ook gedaan. Als je aan Balkenende denkt, dan denk je eigenlijk nog steeds aan de Balkenende van 2002. De man die net leider van het CDA was, iets intellectueels had, campagne voerde in de vorm van een lezingentour en daarin zei dat de multiculturele samenleving niet iets was wat wij moesten willen. Hij sloot een niet-aanvalsverdrag met Pim Fortuyn en ontpopte zich als de man van Nederlandse waarden en normen. In zijn eerste drie kabinetten moet hij zich, ondanks alle problemen, thuis hebben gevoeld.
Maar nu zit hij al bijna drie jaar linkse compromissen te sluiten en te verdedigen, in een kabinet waarin de twee partners, PvdA en ChristenUnie, het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Om zich heen ziet hij het politieke speelveld uiteenvallen. De electoraal succesvolle PVV sleurt door naar rechts en is nu in de peilingen groter dan zijn eigen CDA. In het liberale kamp zijn de anti-christelijke kosmopolieten van D66 erg groot geworden en krabbelt de VVD weer op. Het CDA is sterk geïsoleerd geraakt. Na ruim zeven jaar de kop-van-Jut van Nederland te zijn geweest, was een eervolle Europese positie in Brussel een verademing geweest.
Maar hij werd nooit kandidaat omdat hij nooit werd gevraagd, en hield de eer aan zichzelf door Van Rompuy te steunen als kandidaat voor de baan die hij zelf zo graag had gehad.
Stevenen we nu af op een drama, met een chagrijnige bestuurder aan de top wiens houdbaarheidsdatum al even voorbij is? En die in die toestand de grote problemen te lijf moet gaan: de gigantische bezuinigingsronden voorbereiden, de strijd met Wiulders aangaan en namens het CDA een nieuw en overtuigend verhaal in het debat introduceren, en uitleggen waarom Nederland destijds de oorlog tegen en in Irak steunde en nu Afghanistan gaat verlaten.
Balkenende is de afgelopen weken beschadigd geraakt, omdat hij op de drempel van het Binnenhof stond en nu weer is teruggekeerd. Toch proef je nergens de aandrang om hem de komende tijd dit alles diep in te wrijven. Alleen Wilders reageerde verbeten, alle andere politieke leiders leken vooral over te lopen van begrip. Dat kan maar één reden hebben: uiteindelijk ziet iedereen Balkenende toch nog graag een tijdje blijven. Om te zorgen voor de stabiliteit die de komende tijd met een agenda vol heikele kwesties en gemeenteraadsverkiezingen zo nodig is. En omdat landelijke verkiezingen voor alle betrokkenen nu te vroeg zouden komen. Voor de verliezers, zoals de PvdA, omdat zij dramatisch laag in de peilingen staan. Voor de winnaars – PVV en D66 – omdat ook zij nog lang niet klaar zijn voor verkiezingen: de klasjes zijn nog lang niet met geschikte kandidaten gevuld.
En daarom gaan we wel een periode met verbeten debatten tegemoet, maar zullen die debatten worden gevoerd door politici die een beetje voorzichtig zullen zijn omdat ze nog geen belang hebben bij grote brokken – zo voorzichtig dat zelfs de verguisde Balkenende zonder al teveel gehuil en boegeroep weer (een tijdje) in het Torentje mag terugkeren.
23.11.09
Recensie in het Financieele Dagblad
In de weekendbijlage Persoonlijk van het Financieele Dagblad stond afgelopen zaterdag een recensie, geschreven door Rijk Timmer, van mijn boek over ds. Doornenbal:
'Publicist Bart Jan Spruyt draagt een conservatieve levensbeschouwing uit, maar liep tot nu toe niet te koop met zijn inspiratiebron. In zijn nieuwste boek doet hij dat wel. Met geestdrift schrijft hij over de traditionele Nederlandse
Hervormde Kerk en over de in het CDA opgegane politieke beweging van de Christelijk-Historische Unie.
Spruyts nieuwe boek gaat over dominee Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975), een eenvoudige dorpspredikant met uitgesproken christelijke denkbeelden maar ook met een rijk cultureel leven. Spruyt zegt dit portret geschreven te hebben omdat het beeld van de calvinistische dominee in het algemeen in Nederland steeds meer bepaald wordt door 'de afrekening met een als benepen ervaren milieu'. Daarvan is bij Doornenbal geen sprake. Hij was persoonlijk bevriend met de dichter Gerrit Achterberg en correspondeerde met Nijhoff en Roland Holst.
De dominee zelf publiceerde wekelijks in de 'Hervormde Kerkbode' voor de classis Harderwijk. Zijn pennenvruchten zijn later verzameld in zeven boeken. Het is romantisch proza, vooral als Doornenbal schrijft over de natuur en het leven in plattelandsgemeenten en vissersdorpen. Zoals over het Zeeuwse Veere onder een stralend blauwe hemel:
'Het is zwaar de volmaaktheid der dingen te zien. Het is een bron van veel vreugde en van oneindig veel leed.
Want dit hart kan de volmaaktheid niet bevatten en dragen.'
De man had grote moeite met de opkomst van een nieuwe tijd in Nederland. Hij verafschuwde de Deltawerken, de massale automobiliteit en de televisie. Over de noodzaak televisie te bestrijden schreef hij: 'Het komt mij voor dat er hier voor de regering een vrij wat gewichtiger taak ligt dan in het vervolgen van de communisten'.
Dit verlangen om het bestaande te behouden deelt Spruyt met Doornenbal. Zijn boek bevat ook een essay van
Spruyts eigen hand over christelijk conservatisme. Je hoeft christen noch conservatief te zijn om dit essay op zijn
waarde te schatten. Spruyt schrijft mooi. Conservatisme klampt zich volgens hem niet vast 'aan wat de waan van
gisteren is en dus eeuwig voorbij, maar wil in ere houden wat eeuwig geldig is'. Voor hem behoort daartoe 'zowel
een klassieke opvoeding als de kleine ethiek van de etiquette en de stijl, en een postkantoor in ieder dorp en een
treinstation in elke plaats van enige omvang'. 'Conservatisme is intelligente nostalgie', schrijft Spruyt.
Vanuit deze visie pleit hij hartstochtelijk voor de terugkeer van 'moreel kapitaal' in onze samenleving. In de huidige maatschappij wordt het samenleven volgens hem niet meer 'beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen'. In Spruyts optiek geeft de niet meer bestaande Christelijk-Historische Unie het goede voorbeeld. Een beweging waarin aristocratie en de gewone man samenwerkten.
Voor dit heimwee van Spruyt biedt Doornenbal trouwens hoop. Hij was er zeker van dat zij die heimwee hebben, thuis zullen komen.'
'Publicist Bart Jan Spruyt draagt een conservatieve levensbeschouwing uit, maar liep tot nu toe niet te koop met zijn inspiratiebron. In zijn nieuwste boek doet hij dat wel. Met geestdrift schrijft hij over de traditionele Nederlandse
Hervormde Kerk en over de in het CDA opgegane politieke beweging van de Christelijk-Historische Unie.
Spruyts nieuwe boek gaat over dominee Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975), een eenvoudige dorpspredikant met uitgesproken christelijke denkbeelden maar ook met een rijk cultureel leven. Spruyt zegt dit portret geschreven te hebben omdat het beeld van de calvinistische dominee in het algemeen in Nederland steeds meer bepaald wordt door 'de afrekening met een als benepen ervaren milieu'. Daarvan is bij Doornenbal geen sprake. Hij was persoonlijk bevriend met de dichter Gerrit Achterberg en correspondeerde met Nijhoff en Roland Holst.
De dominee zelf publiceerde wekelijks in de 'Hervormde Kerkbode' voor de classis Harderwijk. Zijn pennenvruchten zijn later verzameld in zeven boeken. Het is romantisch proza, vooral als Doornenbal schrijft over de natuur en het leven in plattelandsgemeenten en vissersdorpen. Zoals over het Zeeuwse Veere onder een stralend blauwe hemel:
'Het is zwaar de volmaaktheid der dingen te zien. Het is een bron van veel vreugde en van oneindig veel leed.
Want dit hart kan de volmaaktheid niet bevatten en dragen.'
De man had grote moeite met de opkomst van een nieuwe tijd in Nederland. Hij verafschuwde de Deltawerken, de massale automobiliteit en de televisie. Over de noodzaak televisie te bestrijden schreef hij: 'Het komt mij voor dat er hier voor de regering een vrij wat gewichtiger taak ligt dan in het vervolgen van de communisten'.
Dit verlangen om het bestaande te behouden deelt Spruyt met Doornenbal. Zijn boek bevat ook een essay van
Spruyts eigen hand over christelijk conservatisme. Je hoeft christen noch conservatief te zijn om dit essay op zijn
waarde te schatten. Spruyt schrijft mooi. Conservatisme klampt zich volgens hem niet vast 'aan wat de waan van
gisteren is en dus eeuwig voorbij, maar wil in ere houden wat eeuwig geldig is'. Voor hem behoort daartoe 'zowel
een klassieke opvoeding als de kleine ethiek van de etiquette en de stijl, en een postkantoor in ieder dorp en een
treinstation in elke plaats van enige omvang'. 'Conservatisme is intelligente nostalgie', schrijft Spruyt.
Vanuit deze visie pleit hij hartstochtelijk voor de terugkeer van 'moreel kapitaal' in onze samenleving. In de huidige maatschappij wordt het samenleven volgens hem niet meer 'beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen'. In Spruyts optiek geeft de niet meer bestaande Christelijk-Historische Unie het goede voorbeeld. Een beweging waarin aristocratie en de gewone man samenwerkten.
Voor dit heimwee van Spruyt biedt Doornenbal trouwens hoop. Hij was er zeker van dat zij die heimwee hebben, thuis zullen komen.'
20.11.09
Recensie op Radio1
Als je eenmaal hebt liefgehad is afgelopen woensdag besproken tijdens het VPRO radioprogramma 'Villa VPRO' (Radio 1). Beluister de uitzending hier (vanaf minuut 16'50).
17.11.09
Radio
Beluister hier de uitzending van de zaterdagbijlage van VPRO's Avonden, waar ik een uur lang met Wim Brands (VPRO) in gesprek was over Als je eenmaal hebt liefgehad.
Tweede druk
Vandaag (woensdag) verschijnt ook de tweede druk van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal (Als je eenmaal hebt liefgehad). Daar ben ik bijna een beetje beduusd van.
Frans
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over de vraag waaraan het gelegen kan hebben wanneer premier Balkenende a.s. donderdag niet wordt gekozen tot eerste president van de Europese Unie (lees: vaste voorzitter van de Europese Raad). Omdat zijn Frans niet goed genoeg is?
Aanstaande donderdag is het dan zo ver. De Europese regeringsleiders gaan tijdens een extra ingelast diner bepalen wie de eerste president van de Europese Unie zal worden. De kansen van Balkenende lijken geslonken, en als hij het inderdaad niet wordt dan is eigenlijk nu al te begrijpen waar het aan gelegen heeft.
Er is een foto waarvan we achteraf kunnen zeggen dat die misschien wel profetisch is geweest, een foto die in ieder geval duidelijk heeft gemaakt wat het grote probleem rond de kandidatuur van premier Balkenende voor het presidentschap van de Europese Unie is geweest.
De foto is gemaakt tijdens een recente ontmoeting van de Europese regeringsleiders. Sarkozy zit achter zijn tafeltje, naast hem bukt Balkenende bij hem neer en hij maakt blijkbaar een grapje. Sarkozy en de man naast hem, zijn premier Francois Fillon, moeten in ieder geval lachen. Leuke actie dus van onze minister-president. Maar tussen Sarkozy en Balkenende in zien we een blonde vrouw die met Balkenende meebuigt om hem goed te kunnen verstaan. En vervolgens de woorden van Balkenende in het Frans te vertalen.
Het Frans van Balkenende is dus niet goed. Hij heeft een tolk nodig om zich in die taal, la plus belle langue, verstaanbaar te maken.
Ik zou de gedachte durven wagen dat dit gegeven een belangrijke, en misschien zelfs wel een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de discussie over zijn kandidatuur. De cultuur van de Europese Unie is Frans en francofoon. De Fransen hebben vanaf het begin een leidende rol binnen de (voorlopers van de) Europese Unie gespeeld omdat het meer dan enig ander Europees land een gezamenlijke tegenmacht tegen de Verenigde Staten wilde vormen. De bestuurscultuur bij de Europese instituties – van de Commissie tot het parlement – is Frans: aristocratisch en hiërarchisch. Wie geen vloeiend Frans spreekt, kan het in Brussel vergeten. Alle pogingen om het Engels, als de lingua franca van de moderne wereld, als enige officieel geldende taal van de Europese Unie erkend te krijgen, zijn door de Fransen succesvol afgeslagen.
Het Nederlandse onderwijs is op geen enkele manier op deze realiteit afgestemd. Laten we ervan uitgaan dat het Engels van Balkenende behoorlijk is – al denken wij Nederlanders al gauw dat ons Engels behoorlijk is. Volgens zijn Duitse collega en politieke geestverwant Angela Merkel is Balkenende’s Duits ‘gut’ te noemen, al sprak ze dat wat zuinigjes uit. Balkenende deed het atheneum in Zeeland en studeerde daarna geschiedenis en rechten aan de Vrije Universiteit. Alhoewel de geestelijk vader der gereformeerden, Johannes Calvijn, uit het Noord-Franse Noyon kwam en hij in Genève, waar hij werkzaam was, Frans sprak en zijn boeken in het Frans (en het Latijn) schreef, hebben deze feiten geen stempel op het curriculum van de VU gedrukt.
Wat weet je eigenlijk wanneer je een jaar of zes rechten en geschiedenis aan de VU gestudeerd hebt? Dat weet ik niet precies, maar ik weet wel zeker dat het veel minder is dan wanneer je in Frankrijk aan een van de grandes écoles gestudeerd hebt, in het bijzonder aan de elite opleiding van de ENA (École nationale d’administration), waar toekomstige topambtenaren en politici worden opgeleid. Dit instituut, in 1945 door De Gaulle in het leven geroepen, is een van de symbolen van de Franse meritocratie en biedt haar streng geselecteerde studenten toegang tot de hoogste posities binnen de Franse staat.
Er is in Nederland niets dat met deze ‘grote school’ vergelijkbaar is. Is het om die reden dat Nederlanders slecht vertegenwoordigd zijn op hoge posities in de burelen van de Europese bureaucratie?
De grote uitzondering op het Nederlandse falen om internationale topposities te verwerven, was natuurlijk Jaap de Hoop Scheffer, die de afgelopen vijf jaar secretaris-generaal van de NAVO is geweest. Maar dat was geen kunst. Hij is getrouwd met Jeanninne, lerares Frans.
Aanstaande donderdag is het dan zo ver. De Europese regeringsleiders gaan tijdens een extra ingelast diner bepalen wie de eerste president van de Europese Unie zal worden. De kansen van Balkenende lijken geslonken, en als hij het inderdaad niet wordt dan is eigenlijk nu al te begrijpen waar het aan gelegen heeft.
Er is een foto waarvan we achteraf kunnen zeggen dat die misschien wel profetisch is geweest, een foto die in ieder geval duidelijk heeft gemaakt wat het grote probleem rond de kandidatuur van premier Balkenende voor het presidentschap van de Europese Unie is geweest.
De foto is gemaakt tijdens een recente ontmoeting van de Europese regeringsleiders. Sarkozy zit achter zijn tafeltje, naast hem bukt Balkenende bij hem neer en hij maakt blijkbaar een grapje. Sarkozy en de man naast hem, zijn premier Francois Fillon, moeten in ieder geval lachen. Leuke actie dus van onze minister-president. Maar tussen Sarkozy en Balkenende in zien we een blonde vrouw die met Balkenende meebuigt om hem goed te kunnen verstaan. En vervolgens de woorden van Balkenende in het Frans te vertalen.
Het Frans van Balkenende is dus niet goed. Hij heeft een tolk nodig om zich in die taal, la plus belle langue, verstaanbaar te maken.
Ik zou de gedachte durven wagen dat dit gegeven een belangrijke, en misschien zelfs wel een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de discussie over zijn kandidatuur. De cultuur van de Europese Unie is Frans en francofoon. De Fransen hebben vanaf het begin een leidende rol binnen de (voorlopers van de) Europese Unie gespeeld omdat het meer dan enig ander Europees land een gezamenlijke tegenmacht tegen de Verenigde Staten wilde vormen. De bestuurscultuur bij de Europese instituties – van de Commissie tot het parlement – is Frans: aristocratisch en hiërarchisch. Wie geen vloeiend Frans spreekt, kan het in Brussel vergeten. Alle pogingen om het Engels, als de lingua franca van de moderne wereld, als enige officieel geldende taal van de Europese Unie erkend te krijgen, zijn door de Fransen succesvol afgeslagen.
Het Nederlandse onderwijs is op geen enkele manier op deze realiteit afgestemd. Laten we ervan uitgaan dat het Engels van Balkenende behoorlijk is – al denken wij Nederlanders al gauw dat ons Engels behoorlijk is. Volgens zijn Duitse collega en politieke geestverwant Angela Merkel is Balkenende’s Duits ‘gut’ te noemen, al sprak ze dat wat zuinigjes uit. Balkenende deed het atheneum in Zeeland en studeerde daarna geschiedenis en rechten aan de Vrije Universiteit. Alhoewel de geestelijk vader der gereformeerden, Johannes Calvijn, uit het Noord-Franse Noyon kwam en hij in Genève, waar hij werkzaam was, Frans sprak en zijn boeken in het Frans (en het Latijn) schreef, hebben deze feiten geen stempel op het curriculum van de VU gedrukt.
Wat weet je eigenlijk wanneer je een jaar of zes rechten en geschiedenis aan de VU gestudeerd hebt? Dat weet ik niet precies, maar ik weet wel zeker dat het veel minder is dan wanneer je in Frankrijk aan een van de grandes écoles gestudeerd hebt, in het bijzonder aan de elite opleiding van de ENA (École nationale d’administration), waar toekomstige topambtenaren en politici worden opgeleid. Dit instituut, in 1945 door De Gaulle in het leven geroepen, is een van de symbolen van de Franse meritocratie en biedt haar streng geselecteerde studenten toegang tot de hoogste posities binnen de Franse staat.
Er is in Nederland niets dat met deze ‘grote school’ vergelijkbaar is. Is het om die reden dat Nederlanders slecht vertegenwoordigd zijn op hoge posities in de burelen van de Europese bureaucratie?
De grote uitzondering op het Nederlandse falen om internationale topposities te verwerven, was natuurlijk Jaap de Hoop Scheffer, die de afgelopen vijf jaar secretaris-generaal van de NAVO is geweest. Maar dat was geen kunst. Hij is getrouwd met Jeanninne, lerares Frans.
14.11.09
Ds. Doornenbal bij VPRO Boeken
Vandaag was ik een uur lang te gast bij Wim Brands van het boekenprogramma van de VPRO. Het gesprek over mijn nieuwe boek over ds. J. T. Doornenbal is hier te beluisteren (3 uur en 5 minuten na het begin van de uitzending).
9.11.09
9 november: val van de Muur
Mijn nieuwe column op de website van het weekblad Binnenlands Bestuur gaat over de val van de Muur, vandaag twintig jaar geleden.
Het kan niemand zijn ontgaan want de aandacht in de media is overweldigend geweest: twintig jaar geleden viel de Muur die Oost- en West-Berlijn gescheiden hield en daarmee de communistische wereld en het vrije Westen. Met de val van de Muur kwam er een einde aan de Koude Oorlog. Waar die val het begin van was, is nog steeds niet duidelijk.
Als je met jongeren aan de praat raakt over de Koude Oorlog, is het altijd moeilijk iets van het levensgevoel uit de jaren tachtig over te dragen. Dat het bij geschiedenis en aardrijkskunde op de middelbare school vooral over de Russische Revolutie ging, over dat rare land Rusland, over sovchozen en kolchozen en over de dreiging die van dat alles uit ging, is haast niet meer voor te stellen. Ook niet dat je soms in je schoolbank ineenkromp bij verhalen over de dreiging van een nucleair conflict. Another brick in the wall van Pink Floyd was niet voor niets dé hit uit die jaren.
In oktober 1981, ik zat toen in de vierde klas van een Rotterdams lyceum, gingen we met werkweek naar Berlijn. Dat was zeer indrukwekkend: het bezoek aan checkpoint Charlie, het overschrijden van de grens naar Oost-Berlijn, de politiehokjes op de trottoirs van alle straten, het was van een beklemming die alleen door de lectuur van Bend Sinister van Vladimir Nabokov navoelbaar is (Het boek verscheen in 1947 en is in 1990 in het Nederlands vertaald onder de titel Gebroken schild.) Je moest geld wisselen, maar je kreeg ze niet op, die (als ik me goed herinner) 100 Oostduitse marken. Er was niets te koop, zelfs niet in de boekwinkels, waar alleen het verzameld werk van Lenin en Marx uitgestald stond.
Enkele jaren later, als dienstplichtig soldaat, kregen we al in onze eerste week op de kazerne een film te zien over de verzengende ravages die atoombommen aanrichten (opgenomen in een woestijn in de Verenigde Staten). De angstaanjagende film diende ons te motiveren om de Noordduitse hoogvlakte manmoedig te verdedigen op het moment dat de Russische horden – en dat kon elk moment gebeuren – ons land zouden willen binnenvallen.
De Muur viel in mijn studententijd. In Utrecht volgde ik destijds de colleges van Maarten van Rossem, die later erg beroemd zou worden, zó beroemd dat hij het zich nu kan permitteren om lijstduwer te worden voor de PvdA. Van Rossem gaf glasheldere colleges over geopolitieke ontwikkelingen. Dat de grote tweedeling in de wereld tussen het communisme en het vrije liberale Westen spoedig tot een einde zou komen, was al wel duidelijk. We wisten alleen niet hóe spoedig, en we wisten vooral niet wat er voor in de plaats zou komen: onoverzichtelijkheid die tot chaos en anarchie zou leiden?
De val van de Muur leek in ieder geval de definitieve triomf van kapitalisme en liberalisme te zijn. Jammer alleen, dat het boek dat de eerste grondige analyse van de wereldpolitieke omwenteling van twintig jaar geleden bood – Het einde van de geschiedenis en de laatste mens van Francis Fukuyama – ondanks de optimistische titel veel pessimistischer was dan de titel leek te suggereren. We waren in een nieuwe vrije en liberale wereld beland. Maar zou iedereen in die wereld aankomen, en zou iedereen die in die wereld aangekomen was, het er uithouden of zich gaan vervelen en die wereld weer verlaten?
We weten nu dat de islam deze wereld niet accepteert. Van de jaren negentig herinner ik me in dit verband vooral de overleggen in de Tweede Kamer over een nieuwe taak voor de NAVO. De suggestie dat de bestrijding van islamitisch radicalisme die nieuwe taak zou zijn, werd lacherig afgewezen als de smoes van een organisatie om de nieuwe wereldorde te overleven.
Twintig jaar na de val van de Muur zijn we eigenlijk nog steeds bezig om onze luiheid uit de jaren negentig te corrigeren.
Het kan niemand zijn ontgaan want de aandacht in de media is overweldigend geweest: twintig jaar geleden viel de Muur die Oost- en West-Berlijn gescheiden hield en daarmee de communistische wereld en het vrije Westen. Met de val van de Muur kwam er een einde aan de Koude Oorlog. Waar die val het begin van was, is nog steeds niet duidelijk.
Als je met jongeren aan de praat raakt over de Koude Oorlog, is het altijd moeilijk iets van het levensgevoel uit de jaren tachtig over te dragen. Dat het bij geschiedenis en aardrijkskunde op de middelbare school vooral over de Russische Revolutie ging, over dat rare land Rusland, over sovchozen en kolchozen en over de dreiging die van dat alles uit ging, is haast niet meer voor te stellen. Ook niet dat je soms in je schoolbank ineenkromp bij verhalen over de dreiging van een nucleair conflict. Another brick in the wall van Pink Floyd was niet voor niets dé hit uit die jaren.
In oktober 1981, ik zat toen in de vierde klas van een Rotterdams lyceum, gingen we met werkweek naar Berlijn. Dat was zeer indrukwekkend: het bezoek aan checkpoint Charlie, het overschrijden van de grens naar Oost-Berlijn, de politiehokjes op de trottoirs van alle straten, het was van een beklemming die alleen door de lectuur van Bend Sinister van Vladimir Nabokov navoelbaar is (Het boek verscheen in 1947 en is in 1990 in het Nederlands vertaald onder de titel Gebroken schild.) Je moest geld wisselen, maar je kreeg ze niet op, die (als ik me goed herinner) 100 Oostduitse marken. Er was niets te koop, zelfs niet in de boekwinkels, waar alleen het verzameld werk van Lenin en Marx uitgestald stond.
Enkele jaren later, als dienstplichtig soldaat, kregen we al in onze eerste week op de kazerne een film te zien over de verzengende ravages die atoombommen aanrichten (opgenomen in een woestijn in de Verenigde Staten). De angstaanjagende film diende ons te motiveren om de Noordduitse hoogvlakte manmoedig te verdedigen op het moment dat de Russische horden – en dat kon elk moment gebeuren – ons land zouden willen binnenvallen.
De Muur viel in mijn studententijd. In Utrecht volgde ik destijds de colleges van Maarten van Rossem, die later erg beroemd zou worden, zó beroemd dat hij het zich nu kan permitteren om lijstduwer te worden voor de PvdA. Van Rossem gaf glasheldere colleges over geopolitieke ontwikkelingen. Dat de grote tweedeling in de wereld tussen het communisme en het vrije liberale Westen spoedig tot een einde zou komen, was al wel duidelijk. We wisten alleen niet hóe spoedig, en we wisten vooral niet wat er voor in de plaats zou komen: onoverzichtelijkheid die tot chaos en anarchie zou leiden?
De val van de Muur leek in ieder geval de definitieve triomf van kapitalisme en liberalisme te zijn. Jammer alleen, dat het boek dat de eerste grondige analyse van de wereldpolitieke omwenteling van twintig jaar geleden bood – Het einde van de geschiedenis en de laatste mens van Francis Fukuyama – ondanks de optimistische titel veel pessimistischer was dan de titel leek te suggereren. We waren in een nieuwe vrije en liberale wereld beland. Maar zou iedereen in die wereld aankomen, en zou iedereen die in die wereld aangekomen was, het er uithouden of zich gaan vervelen en die wereld weer verlaten?
We weten nu dat de islam deze wereld niet accepteert. Van de jaren negentig herinner ik me in dit verband vooral de overleggen in de Tweede Kamer over een nieuwe taak voor de NAVO. De suggestie dat de bestrijding van islamitisch radicalisme die nieuwe taak zou zijn, werd lacherig afgewezen als de smoes van een organisatie om de nieuwe wereldorde te overleven.
Twintig jaar na de val van de Muur zijn we eigenlijk nog steeds bezig om onze luiheid uit de jaren negentig te corrigeren.
7.11.09
Bij Andries Radio
Vanmorgen was ik te gast in het radioprgramma van Andries Knevel op radio 5, om te spreken over mijn boek over het christelijke conservatisme van ds. J. T. Doornenbal. De uitzending is hier te beluisteren.
Conservatief Café in de Sint-Jan
Afgelopen donderdagavond 5 november heb ik in een bijeenkomst van het Conservatief Café mijn nieuwe boek (Als je eenmaal hebt liefgehad) gepresenteerd. De bijeenkomst had plaats in de prachtige oude kerk van mijn woonplaats Gouda: de Sint-Jan. De avond was een feest. Veel oude vrienden en bekenden ontmoet in een welluidende sfeer van wellevendheid, met mooie toespraken van ds. Huib klink, Eddy Bilder en Menno de Bruyne. Het was een eer en een compliment dat er zoveel mensen waren, déze mensen, die eenzelfde zorg en liefde met elkaar delen.
Veel dank aan de organisatoren van het Conservatief Café: Wilco Boender, Rutger Schimmel en Frank Verhoef! Wilco Boender heeft op zijn website een uitvoerig verslag geplaatst, met verwijzingen naar verslagen in de media en naar andere websites.
Veel dank aan de organisatoren van het Conservatief Café: Wilco Boender, Rutger Schimmel en Frank Verhoef! Wilco Boender heeft op zijn website een uitvoerig verslag geplaatst, met verwijzingen naar verslagen in de media en naar andere websites.
3.11.09
Interview in HP/De Tijd over nieuwe boek
A.s. donderdagavond gaan we in de Sint-Jan in Gouda mijn nieuwe boek over het christelijke conservatisme van ds. J. T. Doornenbal presenteren. (U kunt zich hier nog aanmelden.) Op de website van HP/De Tijd staat sinds vanmorgen een interview met mij over de inhoud van het boek. U kunt dat interview hier lezen.
Verkiezingen!
Mijn nieuwe column voor Binnenlands Bestuur gaat over de vraag of er verkiezingen moeten komen wanneer premier Balkenende naar Brussel vertrekt. Het antwoord: jazeker, ook al vinden vrijwel alle partijen dat politiek niet zo opportuun. Maar angst voor een slechte uitslag mag het antwoord op de vraag of er verkiezingen moeten komen niet bepalen.
Hij gaat. De raadsadviseur voor constitutionele zaken van het ministerie van Algemene Zaken is zondagmiddag gesignaleerd in het Haagsche Bos, fietsend van het Binnenhof naar huis. Als er op zondag wordt gewerkt, dan vindt er dus koortsachtig overleg plaats over de staatsrechtelijke consequenties van het vertrek van Balkenende naar Brussel. En dat overleg voer je alleen als je ervan uitgaat dat hij inderdaad gaat.
En als Balkenende dan weg is, dan zou het CDA het liefst Maxim Verhagen als onze nieuwe minister-president naar voren schuiven. Achter hem zou dat andere Limburgse talent, Camile Eurlings, dan ook een paar stapjes op de ladder van de politieke macht kunnen klimmen. Twee rechtse limbo’s zijn dan uitstekend gepositioneerd om de PVV te gaan leegeten.
Maar zo zijn we toch niet getrouwd in dit land, zou ik zeggen. Het is uniek in de Nederlandse geschiedenis wanneer een premier tussentijds vertrekt. Ons staatsrecht geeft geen dwingende voorschriften over wat er in dat geval precies moet gebeuren. En zoals er geen schriftelijk vastgelegde regels voor deze situatie zijn, zo is er evenmin ongeschreven recht, simpelweg omdat een tussentijds vertrek van een premier zich zo zelden heeft voorgedaan dat er dus ook geen normen uit een in het verleden gegroeide praktijk kunnen worden afgeleid. Het is één keer eerder voorgekomen, in 1866 toen ‘eerste minister Meijer’ gouverneur-generaal van Nederlands-Indië werd, en het Nederlandse parlement barstte van verontwaardiging over deze ‘politieke immoraliteit’.
Er zijn gezichtspunten die ons tot de conclusie dwingen dat een tussentijds vertrek van Balkenende niet met wat geschuif met politieke stoelen kan worden opgevangen, en dat er echt verkiezingen moeten komen. Staatsrechtdeskundigen als Peter Rehwinkel en Menno de Bruyne hebben daar de afgelopen dagen op gewezen, onder andere verwijzend naar het proefschrift van de CDA’er Koekoek.
In de eerste plaats is Balkenende niet alleen de minister-president, maar bekleedt hij ook een functie die de afgelopen jaren aan zwaarte heeft gewonnen. Door de internationale ontwikkelingen is de premier niet alleen maar de eerste onder zijns gelijken. Als formateur heeft hij alle ministers en staatssecretarissen van zijn kabinet aangezocht en gekeurd, hij heeft voor zijn regeringsploeg verantwoording afgelegd in het parlement, en iedere maandagmiddag is hij het die als regeringsleider overleg voert met ons staatshoofd, de koningin. Hij is de naamgever van het kabinet, hij is beeldbepalend, en hij spreekt in goede en slechte tijden namens zijn kabinet het volk toe.
Als de architect en voorman van een kabinet vertrekt, dan kan men niet overgaan tot de orde van de dag. Het is ondenkbaar dat dat vertrek niet zou worden gevolgd door verkiezingen.
Dat wil de huidige coalitie natuurlijk niet, omdat zij er in de peilingen slecht voor staan, en verkiezingen vooral voor de PVV van Geert Wilders in de kaart zullen spelen. Wordt het land dan niet onregeerbaar en dat in een tijd waarin forse knopen moeten worden doorgehakt om de financieel-economische crisis te lijf te gaan?
Maar het is volstrekt ongepast om de vrees voor een uitslag die men niet wil, van beslissend belang te laten zijn om een beslissing die politiek en staatsrechtelijk het meest voor de hand ligt, niet te nemen.
Hij gaat. De raadsadviseur voor constitutionele zaken van het ministerie van Algemene Zaken is zondagmiddag gesignaleerd in het Haagsche Bos, fietsend van het Binnenhof naar huis. Als er op zondag wordt gewerkt, dan vindt er dus koortsachtig overleg plaats over de staatsrechtelijke consequenties van het vertrek van Balkenende naar Brussel. En dat overleg voer je alleen als je ervan uitgaat dat hij inderdaad gaat.
En als Balkenende dan weg is, dan zou het CDA het liefst Maxim Verhagen als onze nieuwe minister-president naar voren schuiven. Achter hem zou dat andere Limburgse talent, Camile Eurlings, dan ook een paar stapjes op de ladder van de politieke macht kunnen klimmen. Twee rechtse limbo’s zijn dan uitstekend gepositioneerd om de PVV te gaan leegeten.
Maar zo zijn we toch niet getrouwd in dit land, zou ik zeggen. Het is uniek in de Nederlandse geschiedenis wanneer een premier tussentijds vertrekt. Ons staatsrecht geeft geen dwingende voorschriften over wat er in dat geval precies moet gebeuren. En zoals er geen schriftelijk vastgelegde regels voor deze situatie zijn, zo is er evenmin ongeschreven recht, simpelweg omdat een tussentijds vertrek van een premier zich zo zelden heeft voorgedaan dat er dus ook geen normen uit een in het verleden gegroeide praktijk kunnen worden afgeleid. Het is één keer eerder voorgekomen, in 1866 toen ‘eerste minister Meijer’ gouverneur-generaal van Nederlands-Indië werd, en het Nederlandse parlement barstte van verontwaardiging over deze ‘politieke immoraliteit’.
Er zijn gezichtspunten die ons tot de conclusie dwingen dat een tussentijds vertrek van Balkenende niet met wat geschuif met politieke stoelen kan worden opgevangen, en dat er echt verkiezingen moeten komen. Staatsrechtdeskundigen als Peter Rehwinkel en Menno de Bruyne hebben daar de afgelopen dagen op gewezen, onder andere verwijzend naar het proefschrift van de CDA’er Koekoek.
In de eerste plaats is Balkenende niet alleen de minister-president, maar bekleedt hij ook een functie die de afgelopen jaren aan zwaarte heeft gewonnen. Door de internationale ontwikkelingen is de premier niet alleen maar de eerste onder zijns gelijken. Als formateur heeft hij alle ministers en staatssecretarissen van zijn kabinet aangezocht en gekeurd, hij heeft voor zijn regeringsploeg verantwoording afgelegd in het parlement, en iedere maandagmiddag is hij het die als regeringsleider overleg voert met ons staatshoofd, de koningin. Hij is de naamgever van het kabinet, hij is beeldbepalend, en hij spreekt in goede en slechte tijden namens zijn kabinet het volk toe.
Als de architect en voorman van een kabinet vertrekt, dan kan men niet overgaan tot de orde van de dag. Het is ondenkbaar dat dat vertrek niet zou worden gevolgd door verkiezingen.
Dat wil de huidige coalitie natuurlijk niet, omdat zij er in de peilingen slecht voor staan, en verkiezingen vooral voor de PVV van Geert Wilders in de kaart zullen spelen. Wordt het land dan niet onregeerbaar en dat in een tijd waarin forse knopen moeten worden doorgehakt om de financieel-economische crisis te lijf te gaan?
Maar het is volstrekt ongepast om de vrees voor een uitslag die men niet wil, van beslissend belang te laten zijn om een beslissing die politiek en staatsrechtelijk het meest voor de hand ligt, niet te nemen.
2.11.09
Is Geert Wilders een gevaarlijke rechts-extremist?
Als je geen inhoudelijk verhaal hebt moet je je toevlucht nemen tot beschuldigingen en verdachtmakingen. Dat is precies wat politiek en bestuurlijk Nederland doet met een rapport over de PVV, dat zegt dat Wilders een gevaar is voor de staatsveiligheid. Koren op de molen van minister Van der Laan en D66-leider Alexander Pechtold. Vanmiddag sprak ik daarover in het radio 1-programma Standpunt.nl. U kunt dat programma hier beluisteren.
28.10.09
Chemofobie
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over de berichtgeving rond het vermeende gifschip Probo Koala. Dat schip zou in Afrika giftig afval hebben geloosd, met vele doden en misschien wel tienduizenden vergiftigde mensen als gevolg. Al jaren doen de media op een alarmistische manier verslag van deze 'moord van Europa op Afrika' (GreenPeace), maar nu blijkt dat alles op spookverhalen berust. Waarom staat dat alleen in de NRC (ere wie ere toekomt) en niet in andere kranten en weekbladen?
Wat een ramp, die giframp die zich in augustus 2006 in Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust, voltrok. Een tanker van grondstoffenhandelaar Trafigura, de Probo Koala, legde in de haven van Abidjan aan en loste daar raffinaderijafval. Gevolg: 15 Ivorianen verloren het leven, en ontelbaar velen – misschien wel tienduizenden - werden vergiftigd.
Althans, dat was het verhaal. In verschillende kranten en bladen hebben we journalisten in bewogen bewoordingen verslag zien doen van de rampspoed die meedogenloze westerse kapitalisten de arme bevolking van een Afrikaans ontwikkelingsland hadden aangedaan. ‘Europa vergiftigt Afrika’ was de tekst die GreenPeace op de romp van de Probo Koala schilderde. Op foto’s hebben we Ivorianen gezien met huidzweren en andere aandoeningen, en mannen in witte pakken en gasmaskers. We zagen ook poelen met smerige drab en borden met daarop doodshoofden.
Om de nood enigszins te lenigen heeft Trafigura (gevestigd in Amsterdam) tot twee maal toe een miljoenenschikking getroffen: met de autoriteiten van Ivoorkust en met een advocatenkantoor dat de belangen van de slachtoffers behartigde. Eindelijk gerechtigheid, zo leek het. De hele zaak leek nog repercussies te hebben voor de Amsterdamse wethouder Marijke Vos (Milieu / GroenLinks) omdat zij de Probo Koala vanuit Amsterdam naar Abidjan had laten vertrekken. De PvdA-fractie in de Tweede kamer was ‘woedend en beschaamd’ over het incident, en woordvoerder Diederik Samson riep op 20 september 2007in de Tweede Kamer: ‘Wij hoeven de echte boeven natuurlijk niet te zoeken, want die zitten bij het bedrijf Trafigura. Grijp die personen en breng hen voor het gerecht.’
Maar er was eigenlijk niet veel aan de hand. Het opinieweekblad Opinio betoogde dat al in januari 2007, het overtuigende bewijs is onlangs geleverd door NRC-journalist Karel Knip (in de NRC van 18 oktober 2009). Tussen de dumping van het afval en de sterfgevallen bleek geen verband te bestaan. Een bepaald gas had wel een weerzinwekkende stank verspreid en daarmee een vals gevoel van giftigheid.
Hoe kan het dan dat er in Abidjan zo’n paniek was uitgebroken, dat GreenPeace tot acties overging, Trafigura werd vervolgd en alle media zo alarmistisch over de lozingen rapporteerden?
Waarschijnlijk heeft het alles te maken met een specifieke angst, chemofobie geheten. Zodra het woord ‘chemisch’ valt, lijkt een objectieve weergave van de feiten te sneuvelen. Wie de gebeurtenissen rond de Probo Koala en verschillende andere incidenten van de laatste decennia nader bekijkt, ziet een terugkerend patroon: de gevaren en schadelijke effecten van chemische stoffen worden stelselmatig overdreven en uitvergroot. Daaruit blijkt dat onze cultuur nog steeds niet verlost is van de romantische verheerlijking van het natuurlijke. Met sommige producten van de chemische industrie moet natuurlijk zorgvuldig en voorzichtig worden omgegaan, zoals de grote ramp in het Indiase Bhopal in 1984 duidelijk aantoonde. Maar we zouden bijna vergeten hoeveel we ook aan de chemie te danken hebben en hoezeer de groeiende beheersing van de chemie ons leven langer, gezonder, comfortabeler en veiliger heeft gemaakt.
Het zou helpen wanneer ook alle andere media zouden erkennen dat de berichtgeving over de Probo Koala op spookverhalen berustte, en dat chemofobie een slechte raadgever is.
Wat een ramp, die giframp die zich in augustus 2006 in Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust, voltrok. Een tanker van grondstoffenhandelaar Trafigura, de Probo Koala, legde in de haven van Abidjan aan en loste daar raffinaderijafval. Gevolg: 15 Ivorianen verloren het leven, en ontelbaar velen – misschien wel tienduizenden - werden vergiftigd.
Althans, dat was het verhaal. In verschillende kranten en bladen hebben we journalisten in bewogen bewoordingen verslag zien doen van de rampspoed die meedogenloze westerse kapitalisten de arme bevolking van een Afrikaans ontwikkelingsland hadden aangedaan. ‘Europa vergiftigt Afrika’ was de tekst die GreenPeace op de romp van de Probo Koala schilderde. Op foto’s hebben we Ivorianen gezien met huidzweren en andere aandoeningen, en mannen in witte pakken en gasmaskers. We zagen ook poelen met smerige drab en borden met daarop doodshoofden.
Om de nood enigszins te lenigen heeft Trafigura (gevestigd in Amsterdam) tot twee maal toe een miljoenenschikking getroffen: met de autoriteiten van Ivoorkust en met een advocatenkantoor dat de belangen van de slachtoffers behartigde. Eindelijk gerechtigheid, zo leek het. De hele zaak leek nog repercussies te hebben voor de Amsterdamse wethouder Marijke Vos (Milieu / GroenLinks) omdat zij de Probo Koala vanuit Amsterdam naar Abidjan had laten vertrekken. De PvdA-fractie in de Tweede kamer was ‘woedend en beschaamd’ over het incident, en woordvoerder Diederik Samson riep op 20 september 2007in de Tweede Kamer: ‘Wij hoeven de echte boeven natuurlijk niet te zoeken, want die zitten bij het bedrijf Trafigura. Grijp die personen en breng hen voor het gerecht.’
Maar er was eigenlijk niet veel aan de hand. Het opinieweekblad Opinio betoogde dat al in januari 2007, het overtuigende bewijs is onlangs geleverd door NRC-journalist Karel Knip (in de NRC van 18 oktober 2009). Tussen de dumping van het afval en de sterfgevallen bleek geen verband te bestaan. Een bepaald gas had wel een weerzinwekkende stank verspreid en daarmee een vals gevoel van giftigheid.
Hoe kan het dan dat er in Abidjan zo’n paniek was uitgebroken, dat GreenPeace tot acties overging, Trafigura werd vervolgd en alle media zo alarmistisch over de lozingen rapporteerden?
Waarschijnlijk heeft het alles te maken met een specifieke angst, chemofobie geheten. Zodra het woord ‘chemisch’ valt, lijkt een objectieve weergave van de feiten te sneuvelen. Wie de gebeurtenissen rond de Probo Koala en verschillende andere incidenten van de laatste decennia nader bekijkt, ziet een terugkerend patroon: de gevaren en schadelijke effecten van chemische stoffen worden stelselmatig overdreven en uitvergroot. Daaruit blijkt dat onze cultuur nog steeds niet verlost is van de romantische verheerlijking van het natuurlijke. Met sommige producten van de chemische industrie moet natuurlijk zorgvuldig en voorzichtig worden omgegaan, zoals de grote ramp in het Indiase Bhopal in 1984 duidelijk aantoonde. Maar we zouden bijna vergeten hoeveel we ook aan de chemie te danken hebben en hoezeer de groeiende beheersing van de chemie ons leven langer, gezonder, comfortabeler en veiliger heeft gemaakt.
Het zou helpen wanneer ook alle andere media zouden erkennen dat de berichtgeving over de Probo Koala op spookverhalen berustte, en dat chemofobie een slechte raadgever is.
22.10.09
Wat is er aan de hand op rechts?
Vanmorgen zat ik in het programma 'Aan de slag' van BNR Nieuwsradio, om te praten over de situatie op de politiek rechtervleugel: de implosie van de VVD en de onstuitbare groei van zowel D66 als de PVV. U kunt de uitzending hier besluisteren.
19.10.09
Dirk en Geert
Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over het faillisement van Dirk Scheringa's DSB Bank en de vermoedelijke politiek-electorale gevolgen daarvan:
De ochtendkranten melden dat Wouter Bos (minister van Financiën, PvdA) geweigerd heeft om Dirk Scheringa en zijn DSB Bank de helpende hand te reiken. Nadat het Amerikaanse Lone Star Funds dit weekeinde definitief afzag van een overname van de bank, smeekte Dirk om 100 miljoen euro belastinggeld om een doorstart van zijn bank mogelijk te maken. Bos weigerde dat geld te verstrekken. Eerder hield hij andere banken met tientallen miljarden overeind. Deze 100 miljoen konden er niet meer vanaf. Hulp zou ‘zinloos’ zijn, zo heeft Bos’ ministerie laten weten.
Ik kan niet goed beoordelen of dat waar is. Ik vraag me wel af wat de politieke (electorale) gevolgen van dit alles zullen zijn.
Het beeld van het afgelopen weekeinde is toch dat een gewone jongen uit het volk, een buitenstaander die het nochtans heeft gemaakt, dag en nacht gezwoegd heeft om zijn bedrijf overeind te houden en voor zijn klanten te redden wat er te redden viel. Het kan niet anders of dat heeft overal veel respect afgedwongen. Hoe groot is dan het respect voor een minister die in de finale fase, al dan niet terecht, de hulp geweigerd heeft die Dirk had kunnen redden?
We hebben in Nederland nog zo’n volksjongen die het als buitenstaander toch heeft gemaakt, en die dit weekeinde ook hard heeft gewerkt. Geert Wilders liep afgelopen zaterdag met zijn gevolg in de Rotterdamse binnenstad te folderen tegen het ‘asociale kabinetsbesluit’ om de AOW-leeftijd naar 67 jaar te verhogen.
Wilders breekt in bij de PvdA. Alle mensen in de oude wijken van de grote en middelgrote steden die op hem stemmen, stemden vroeger op de PvdA. De vrouw die hem zaterdag omhelsde, zoende en in plat Rotterdams zei: ‘Schat, ik hou van je’, ziet in Wilders de man die haar problemen begrijpt. De problemen met immigratie en integratie, de overname van oude wijken door allochtonen, de vervreemding en het onbehagen die hiervan het gevolg waren, heeft de PvdA laten lopen.
In sociaal-economisch opzicht wordt Wilders roder en roder. Hij wil de voorzieningen van de welvaartsstaat handhaven. Hij is (inmiddels) voor handhaving van het minimumloon, voor handhaving van het ontslagrecht, en voor het niet verlagen van uitkeringen. De immigratie heeft bovendien tot een groter beroep op de uitkeringen geleid, en daarmee tot een verslechtering in hoogte en duur van die uitkeringen. Ook om die reden lopen PvdA’ers nu naar Wilders over. In de peilingen is de PVV inmiddels twee keer zo groot als de PvdA.
Het politieke genie achter Wilders, zijn fractiegenoot en tekstschrijver Martin Bosma, zei zaterdag dat hij blij was dat Bos heeft gezegd dat hij het AOW-besluit strijdvaardig gaat verdedigen. ‘Zo graaft de PvdA haar eigen graf. Ik wens Bos veel succes’.
Ook met het weigeren van steun aan DSB is Bos misschien wel zijn eigen politieke grafdelver geworden. De mensen die van de val van Dirk de financiële consequenties gaan voelen, op wie gaan die stemmen? Ik denk op de PVV. Ik denk niet dat deze partij iets voor deze financieel gedupeerden kan doen, maar ik denk dat de meesten van hen dat in hun woede wel denken.
De ochtendkranten melden dat Wouter Bos (minister van Financiën, PvdA) geweigerd heeft om Dirk Scheringa en zijn DSB Bank de helpende hand te reiken. Nadat het Amerikaanse Lone Star Funds dit weekeinde definitief afzag van een overname van de bank, smeekte Dirk om 100 miljoen euro belastinggeld om een doorstart van zijn bank mogelijk te maken. Bos weigerde dat geld te verstrekken. Eerder hield hij andere banken met tientallen miljarden overeind. Deze 100 miljoen konden er niet meer vanaf. Hulp zou ‘zinloos’ zijn, zo heeft Bos’ ministerie laten weten.
Ik kan niet goed beoordelen of dat waar is. Ik vraag me wel af wat de politieke (electorale) gevolgen van dit alles zullen zijn.
Het beeld van het afgelopen weekeinde is toch dat een gewone jongen uit het volk, een buitenstaander die het nochtans heeft gemaakt, dag en nacht gezwoegd heeft om zijn bedrijf overeind te houden en voor zijn klanten te redden wat er te redden viel. Het kan niet anders of dat heeft overal veel respect afgedwongen. Hoe groot is dan het respect voor een minister die in de finale fase, al dan niet terecht, de hulp geweigerd heeft die Dirk had kunnen redden?
We hebben in Nederland nog zo’n volksjongen die het als buitenstaander toch heeft gemaakt, en die dit weekeinde ook hard heeft gewerkt. Geert Wilders liep afgelopen zaterdag met zijn gevolg in de Rotterdamse binnenstad te folderen tegen het ‘asociale kabinetsbesluit’ om de AOW-leeftijd naar 67 jaar te verhogen.
Wilders breekt in bij de PvdA. Alle mensen in de oude wijken van de grote en middelgrote steden die op hem stemmen, stemden vroeger op de PvdA. De vrouw die hem zaterdag omhelsde, zoende en in plat Rotterdams zei: ‘Schat, ik hou van je’, ziet in Wilders de man die haar problemen begrijpt. De problemen met immigratie en integratie, de overname van oude wijken door allochtonen, de vervreemding en het onbehagen die hiervan het gevolg waren, heeft de PvdA laten lopen.
In sociaal-economisch opzicht wordt Wilders roder en roder. Hij wil de voorzieningen van de welvaartsstaat handhaven. Hij is (inmiddels) voor handhaving van het minimumloon, voor handhaving van het ontslagrecht, en voor het niet verlagen van uitkeringen. De immigratie heeft bovendien tot een groter beroep op de uitkeringen geleid, en daarmee tot een verslechtering in hoogte en duur van die uitkeringen. Ook om die reden lopen PvdA’ers nu naar Wilders over. In de peilingen is de PVV inmiddels twee keer zo groot als de PvdA.
Het politieke genie achter Wilders, zijn fractiegenoot en tekstschrijver Martin Bosma, zei zaterdag dat hij blij was dat Bos heeft gezegd dat hij het AOW-besluit strijdvaardig gaat verdedigen. ‘Zo graaft de PvdA haar eigen graf. Ik wens Bos veel succes’.
Ook met het weigeren van steun aan DSB is Bos misschien wel zijn eigen politieke grafdelver geworden. De mensen die van de val van Dirk de financiële consequenties gaan voelen, op wie gaan die stemmen? Ik denk op de PVV. Ik denk niet dat deze partij iets voor deze financieel gedupeerden kan doen, maar ik denk dat de meesten van hen dat in hun woede wel denken.
12.10.09
De sokken van Dirk Scheringa
Op de website van Binnenlands Bestuur is vandaag mijn nieuw column verschenen: over de val van Dirk Scheringa, over de val van andere instituties, en de impasse waarin de gehele samenleving terecht dreigt te komen. Lees de column hier.
7.10.09
Wil het echte D66 opstaan?
Deze week is mijn eerste nieuwe column verschenen op de website van (het feestelijk ge-restylde) Binnenlands Bestuur. Die column gaat over de groei van D66 in de peilingen. Nu het CDA op 27 zetels staat en de PVV op 28 zetels, is Pechtold met zijn 25 zetels slechts vier zetels van het Torentje en het Catshuis verwijderd. Daarom wordt het eens tijd om na te gaan wat de kandidaat-premier van links inhoudelijk voorstaat, en hoe zijn opvattingen zich verhouden tot die van zijn partijgenote Marietje Schaake, die heel wat minder multiculti blijkt dan Pechtold zelve. Lees de column hier.
28.9.09
Nieuwe column bij Binnenlands Bestuur
Tot deze week schreef ik om de week een column voor de papieren versie van Binnenlands Bestuur. Dat gaat veranderen: vanaf volgende week schrijf ik iedere week een column voor de website van Binnenlands Bestuur. Hieronder de tekst van de laatste papieren column.
Fluisterende gebouwen
Weinig mensen zullen willen volhouden dat de Algemene Beschouwingen een verheffende aanblik hebben geboden. We hoeven het dan nog niet eens over het voorstel van Wilders te hebben om een hoofddoekbelasting in te voeren, aangeduid als ‘kopvoddentax’, een woord dat al enige jaren circuleert in de rechts-extremistische kring van het Stormfront. Alexander Pechtold vroeg vervolgens of Wilders het soms over een ‘koptax’ had, een verwijzing naar ‘kopgeld’, het geld dat foute Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog kregen als ze een Jood aangaven.
Ze waren weer terug van weggeweest, onze volksvertegenwoordigers, en zo kenden we ze weer.
Minstens zo pijnlijk was de confrontatie tussen kabinet en oppositie. Balkenende zei zelf dat hij niet in vorm was, wat de geschiedenis in zal gaan als het eufemisme van het jaar, bood de Kamer, bij ontstentenis van een alomvattend verhaal, alle kans om hem op alle details te pakken, en de oppositie maakte daar dankbaar en op een zo grof mogelijke wijze gebruik van. Het debat over Troonrede en Miljoenennota was een beschamend steekspel tussen de arrogante leegheid van de macht en de schuimbekkende woede van de rest.
Iedereen heeft het idee dat we met onze omgangsvormen en debattechnieken op een bedenkelijk niveau zijn beland. En hoe is die neerwaartse spiraal te keren? ‘Wie eenmaal grof is, zal steeds grover worden’, zei de Engelse schrijver Anthony Powell, auteur van het delicate epos A Dance to the Music of Time. Het is net als met taal. We denken vaak dat mensen die niet zo goed nadenken zich ook slordig uitdrukken. Dat is natuurlijk zo, maar het omgekeerde is minstens net zo waar: als het taalgebruik vervluchtigt in wolken van woordenkraam, heeft dat ook een desastreuze uitwerking op het denken. Daarom zijn al die boekjes over het Bargoens van het Binnenhof zo deprimerend: wanneer we ze doorbladeren, realiseren we ons ook dat de denkkracht om deze wartaal te doorbreken, met het gebruik van die wartaal alleen maar verder afneemt.
Toen ik naar de Algemene Beschouwingen zat te kijken, moest ik ook denken aan een beroemde speech van Winston Churchill. De zaal waarin de Tweede Kamer haar debatten houdt, vind ik een van de meest afzichtelijke architectonische wangedrochten ooit – qua lelijkheid alleen te vergelijken met de verbouwde Oude Zaal van de Tweede Kamer. Ik ben nooit in Zimbabwe of Zambia geweest, maar ik weet zeker dat ze daar ook in van die historieloze afzichtelijkheden bijeenkomen.
Ook Kamerleden klagen zo af en toe over de vergaderzaal, die vorige week zo schreeuwend lelijk in onze huiskamers binnendrong. De zaal bevordert een spannend debat niet, maar werkt dat juist tegen. Je kunt elkaar niet aankijken, niet ruiken, niet aanraken. ‘Ik houd ontzettend van de wildenbeestenlucht die hier in dit gebouw hangt’, zei Hans van Mierlo ooit na een debat in de (nu) Oude Zaal. Ik heb nog nooit iemand in ernst horen beweren dat die geur ook in de nieuwe zaal te ruiken is.
Toen de Duitsers bij hun bombardementen van Londen in mei 1941 ook het Engelse parlementsgebouw hadden geraakt en vernietigd, bepleitte Churchill de instelling van een comité dat de Kamer moest herbouwen, ‘met zulke veranderingen die wenselijk zijn zonder de essentiële karaktertrekken van het gebouw ongedaan te maken’. Een goede zaal, zei Churchill, is niet al te groot en moet bij bijzondere gelegenheden zo volgepakt zijn dat er vals vanzelf een gevoel van urgentie ontstaat.
Het postmoderne warhoofd Pi de Bruijn, de architect die begin jaren negentig het nieuwe Tweede-Kamercomplex ontwierp, heeft gedacht: ‘Laat ik dat nu eens precies andersom doen. Laat ik allerlei veranderingen doorvoeren die helemaal niet gewenst zijn en ervoor zorgen dat alle essentiële karakteristieken van het oude gebouw zullen verdwijnen, en wel zo dat ieder spoor van historische continuïteit voorgoed zal zijn uitgewist’. Hij is daar wonderwel in geslaagd.
In zijn speech uit oktober 1943 zei Churchill echter ook dat wij onze gebouwen scheppen en dat die gebouwen daarna ons scheppen (‘We shape our buildings, and afterwards our buildings shape us’). Tijdens de Algemene Beschouwingen moest ik, zoals gezegd, aan die woorden denken. Het stijl - en vormverlies in het debat wordt op geen enkele manier gecorrigeerd door de stijl en vorm van de omgeving. Zelfs onze gebouwen fluisteren onraad.
Fluisterende gebouwen
Weinig mensen zullen willen volhouden dat de Algemene Beschouwingen een verheffende aanblik hebben geboden. We hoeven het dan nog niet eens over het voorstel van Wilders te hebben om een hoofddoekbelasting in te voeren, aangeduid als ‘kopvoddentax’, een woord dat al enige jaren circuleert in de rechts-extremistische kring van het Stormfront. Alexander Pechtold vroeg vervolgens of Wilders het soms over een ‘koptax’ had, een verwijzing naar ‘kopgeld’, het geld dat foute Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog kregen als ze een Jood aangaven.
Ze waren weer terug van weggeweest, onze volksvertegenwoordigers, en zo kenden we ze weer.
Minstens zo pijnlijk was de confrontatie tussen kabinet en oppositie. Balkenende zei zelf dat hij niet in vorm was, wat de geschiedenis in zal gaan als het eufemisme van het jaar, bood de Kamer, bij ontstentenis van een alomvattend verhaal, alle kans om hem op alle details te pakken, en de oppositie maakte daar dankbaar en op een zo grof mogelijke wijze gebruik van. Het debat over Troonrede en Miljoenennota was een beschamend steekspel tussen de arrogante leegheid van de macht en de schuimbekkende woede van de rest.
Iedereen heeft het idee dat we met onze omgangsvormen en debattechnieken op een bedenkelijk niveau zijn beland. En hoe is die neerwaartse spiraal te keren? ‘Wie eenmaal grof is, zal steeds grover worden’, zei de Engelse schrijver Anthony Powell, auteur van het delicate epos A Dance to the Music of Time. Het is net als met taal. We denken vaak dat mensen die niet zo goed nadenken zich ook slordig uitdrukken. Dat is natuurlijk zo, maar het omgekeerde is minstens net zo waar: als het taalgebruik vervluchtigt in wolken van woordenkraam, heeft dat ook een desastreuze uitwerking op het denken. Daarom zijn al die boekjes over het Bargoens van het Binnenhof zo deprimerend: wanneer we ze doorbladeren, realiseren we ons ook dat de denkkracht om deze wartaal te doorbreken, met het gebruik van die wartaal alleen maar verder afneemt.
Toen ik naar de Algemene Beschouwingen zat te kijken, moest ik ook denken aan een beroemde speech van Winston Churchill. De zaal waarin de Tweede Kamer haar debatten houdt, vind ik een van de meest afzichtelijke architectonische wangedrochten ooit – qua lelijkheid alleen te vergelijken met de verbouwde Oude Zaal van de Tweede Kamer. Ik ben nooit in Zimbabwe of Zambia geweest, maar ik weet zeker dat ze daar ook in van die historieloze afzichtelijkheden bijeenkomen.
Ook Kamerleden klagen zo af en toe over de vergaderzaal, die vorige week zo schreeuwend lelijk in onze huiskamers binnendrong. De zaal bevordert een spannend debat niet, maar werkt dat juist tegen. Je kunt elkaar niet aankijken, niet ruiken, niet aanraken. ‘Ik houd ontzettend van de wildenbeestenlucht die hier in dit gebouw hangt’, zei Hans van Mierlo ooit na een debat in de (nu) Oude Zaal. Ik heb nog nooit iemand in ernst horen beweren dat die geur ook in de nieuwe zaal te ruiken is.
Toen de Duitsers bij hun bombardementen van Londen in mei 1941 ook het Engelse parlementsgebouw hadden geraakt en vernietigd, bepleitte Churchill de instelling van een comité dat de Kamer moest herbouwen, ‘met zulke veranderingen die wenselijk zijn zonder de essentiële karaktertrekken van het gebouw ongedaan te maken’. Een goede zaal, zei Churchill, is niet al te groot en moet bij bijzondere gelegenheden zo volgepakt zijn dat er vals vanzelf een gevoel van urgentie ontstaat.
Het postmoderne warhoofd Pi de Bruijn, de architect die begin jaren negentig het nieuwe Tweede-Kamercomplex ontwierp, heeft gedacht: ‘Laat ik dat nu eens precies andersom doen. Laat ik allerlei veranderingen doorvoeren die helemaal niet gewenst zijn en ervoor zorgen dat alle essentiële karakteristieken van het oude gebouw zullen verdwijnen, en wel zo dat ieder spoor van historische continuïteit voorgoed zal zijn uitgewist’. Hij is daar wonderwel in geslaagd.
In zijn speech uit oktober 1943 zei Churchill echter ook dat wij onze gebouwen scheppen en dat die gebouwen daarna ons scheppen (‘We shape our buildings, and afterwards our buildings shape us’). Tijdens de Algemene Beschouwingen moest ik, zoals gezegd, aan die woorden denken. Het stijl - en vormverlies in het debat wordt op geen enkele manier gecorrigeerd door de stijl en vorm van de omgeving. Zelfs onze gebouwen fluisteren onraad.
23.9.09
Onwetendheid regeert
Narigheid op narigheid. De kredietcrisis gaat tot een enorme werkloosheid en ruim 35 miljard aan bezuinigingen leiden. We hebben het dan alleen nog maar over de financiële crisis. Er is ook nog een wereldvoedselcrisis en een klimaatcrisis. En dan komt een emeriterende hoogleraar in de Nederlandse geschiedenis, Piet de Rooy (1944), ons vertellen dat we ook nog een ander probleem hebben. We kennen onszelf slecht.
We geloven in de mythe dat we sinds onze succesvolle Opstand tegen de Spanjaarden een voorbeeldig land zijn geweest: tolerant en vredelievend. Moedwillig hebben we onze ogen gesloten voor de religieuze twisten die onze samenleving de eeuwen door onder spanning hebben gezet. De tegenstelling tussen protestanten en katholieken heeft ons land vier eeuwen in haar greep gehouden. De dominante protestanten gingen er van uit dat katholieken op z’n minst aan een dubbele loyaliteit zouden laboreren, en hun kroostrijke gezinnen heeft hen tot diep in de vorige eeuw doen vrezen dat ze op termijn de boel zouden overnemen.
Tot de ontzuiling vanaf de jaren zestig was het publieke domein wel neutraal maar niet seculier. ‘1968’ bracht de grote omwenteling en baarde bovendien, ahistorisch als deze revolutie was, de grote onwetendheid die ons, zo voorspelde de socioloog Jacques van Doorn al in 1971, wel eens hard zou kunnen vallen. Een kwart eeuw later stelde Van Doorn vast dat de islam als ‘een rotsblok in ons vlakke religieuze landschap’ lag. ‘Wie erop bijten wil, bijt op graniet’.
Piet de Rooy, auteur van een van de meest verhelderende boeken over de Nederlandse geschiedenis (Republiek van rivaliteiten, 2002), sluit zich in de oratie waarmee hij uitgerekend op 11 september j.l. afscheid van de universiteit van Amsterdam nam, bij de observatie van Van Doorn aan. De komst van de islam heeft ons geconfronteerd met een ‘harde kwestie’ die wij ontwend waren. De schaduw van God is opnieuw over de polder gevallen, dit keer in de vorm van een exotisch geloof dat geen ruimte biedt aan modern individualisme, geen structurele scheiding tussen kerk en staat kent en zeer bevattelijk is voor geweld en politiek radicalisme.
Als gevolg van de grote vergetelheid van de afgelopen decennia weten we niet meer dat een multiculturele samenleving geen plaats ‘vol interessante ontmoetingen’ is, maar ‘een arena waarin verschillende openbaringen vechten om een plek in de openbaarheid, zo niet om de hegemonie’. Het is een kruitvat dat door de overheid nat moet worden gehouden.
Maar hoe? Een nieuwe ronde van verzuiling is onmogelijk, en zo ook de omslag naar een harde assimilatie aan een seculiere maatschappij. De Rooy suggereert dat we weer moeten leren van de (vergeten) ‘grote ervaring’ die we in Nederlands-Indië in de omgang met de islam hebben opgebouwd.
Maar hij vertelt ons niet wat die ervaring ons heeft geleerd.
De oriëntalist Christiaan Snouck Hurgronje (1857 – 1936), destijds de belangrijkste adviseur van onze regering, vermaande Nederlandse ambtenaren om zich niet in discussies over het islamitische geloof te mengen, maar altijd op hun hoede te zijn voor ideeën die in islamitische kring circuleren, de islam geen enkele gelegenheid te bieden haar ideeën naar het seculiere domein te verbreiden, de politieke islam te bestrijden en via het onderwijs voor een verwestersing van het denken te zorgen (HP/De Tijd van 6 april 2007).
Deze duidelijkheid ontbreekt helaas in het mooie boekje dat van De Rooy’s afscheidsoratie is gemaakt.
N.a.v.: Piet de Rooy, Openbaring en openbaarheid (uitgeverij Wereldbibliotheek; € 7,50)
We geloven in de mythe dat we sinds onze succesvolle Opstand tegen de Spanjaarden een voorbeeldig land zijn geweest: tolerant en vredelievend. Moedwillig hebben we onze ogen gesloten voor de religieuze twisten die onze samenleving de eeuwen door onder spanning hebben gezet. De tegenstelling tussen protestanten en katholieken heeft ons land vier eeuwen in haar greep gehouden. De dominante protestanten gingen er van uit dat katholieken op z’n minst aan een dubbele loyaliteit zouden laboreren, en hun kroostrijke gezinnen heeft hen tot diep in de vorige eeuw doen vrezen dat ze op termijn de boel zouden overnemen.
Tot de ontzuiling vanaf de jaren zestig was het publieke domein wel neutraal maar niet seculier. ‘1968’ bracht de grote omwenteling en baarde bovendien, ahistorisch als deze revolutie was, de grote onwetendheid die ons, zo voorspelde de socioloog Jacques van Doorn al in 1971, wel eens hard zou kunnen vallen. Een kwart eeuw later stelde Van Doorn vast dat de islam als ‘een rotsblok in ons vlakke religieuze landschap’ lag. ‘Wie erop bijten wil, bijt op graniet’.
Piet de Rooy, auteur van een van de meest verhelderende boeken over de Nederlandse geschiedenis (Republiek van rivaliteiten, 2002), sluit zich in de oratie waarmee hij uitgerekend op 11 september j.l. afscheid van de universiteit van Amsterdam nam, bij de observatie van Van Doorn aan. De komst van de islam heeft ons geconfronteerd met een ‘harde kwestie’ die wij ontwend waren. De schaduw van God is opnieuw over de polder gevallen, dit keer in de vorm van een exotisch geloof dat geen ruimte biedt aan modern individualisme, geen structurele scheiding tussen kerk en staat kent en zeer bevattelijk is voor geweld en politiek radicalisme.
Als gevolg van de grote vergetelheid van de afgelopen decennia weten we niet meer dat een multiculturele samenleving geen plaats ‘vol interessante ontmoetingen’ is, maar ‘een arena waarin verschillende openbaringen vechten om een plek in de openbaarheid, zo niet om de hegemonie’. Het is een kruitvat dat door de overheid nat moet worden gehouden.
Maar hoe? Een nieuwe ronde van verzuiling is onmogelijk, en zo ook de omslag naar een harde assimilatie aan een seculiere maatschappij. De Rooy suggereert dat we weer moeten leren van de (vergeten) ‘grote ervaring’ die we in Nederlands-Indië in de omgang met de islam hebben opgebouwd.
Maar hij vertelt ons niet wat die ervaring ons heeft geleerd.
De oriëntalist Christiaan Snouck Hurgronje (1857 – 1936), destijds de belangrijkste adviseur van onze regering, vermaande Nederlandse ambtenaren om zich niet in discussies over het islamitische geloof te mengen, maar altijd op hun hoede te zijn voor ideeën die in islamitische kring circuleren, de islam geen enkele gelegenheid te bieden haar ideeën naar het seculiere domein te verbreiden, de politieke islam te bestrijden en via het onderwijs voor een verwestersing van het denken te zorgen (HP/De Tijd van 6 april 2007).
Deze duidelijkheid ontbreekt helaas in het mooie boekje dat van De Rooy’s afscheidsoratie is gemaakt.
N.a.v.: Piet de Rooy, Openbaring en openbaarheid (uitgeverij Wereldbibliotheek; € 7,50)
9.9.09
Boek is af! Presentatie op 5 november in ConservatiefCafé
Dit voorjaar en deze zomer heb ik geschreven aan een nieuw boek. Het manuscript heb ik enkele weken geleden bij de uitgever (Boekencentrum) ingeleverd. We willen het boek op 5 november in Gouda presenteren, tijdens het tweede Conservatief Café dat evenals het eerste zal worden gehouden in de bovenzaal van café de Zalm aan de Markt in Gouda. Menno de Bruyne, ds. H. Klink en Eddy Bilder (tweede Kamerlid voor het CDA) zullen daar de eerste exemplaren in ontvangst nemen.
Het boek gaat over een predikant: ds. J. T. (Co) Doornenbal. Hij werd honderd jaar geleden, in november 1909, geboren en overleed in april 1975. Hij was een boerenzoon met een dichterlijk-romantische aanleg. De dichter Gerrit Achterberg was een van zijn beste vrienden, en hij correspondeerde ook met Martinus Nijhoff en Adriaan Roland Holst. Hij was predikant in Woubrugge, Kesteren en Oene (op de Veluwe) en heeft heel zijn leven veel geschreven: lange stukken in de kerkbode, over kerkelijke en persoonlijke wederwaardigheden, over de natuur, over zijn reizen, over de boeken die hij las, de mensen die hij ontmoette, over cultuur en politiek.
Het boek biedt in de eerste plaats een portret van ds. Doornenbal. Daarop volgt een essay over het blijvende belang van zijn christelijk conservatisme. In drie appendices heb ik teksten van ds. Doornenbal uitgegeven: een lezing over de dichter Achterberg, een verhandeling over Alexander Comrie (een predikant uit de achttiende eeuw), en een preek over Jesaja 11.
Ik heb dit boek ontzettend gemakkelijk geschreven. Waarschijnlijk komt dat omdat dit onderwerp de liefde van mijn hart had, en ik dichter dan ooit bij mijzelf heb kunnen blijven. Het gaat over de geestelijke en kerkelijke traditie waaruit ik ben voortgekomen en die mij altijd heeft geïnspireerd. Ik vond het een mooie taak dat eens te expliciteren.
Ds. Doornenbal was een man die mystieke (bevindelijke) diepgang met katholieke breedte combineerde. Zijn visie op kerk en geloof, samenleving, cultuur en politiek (CHU) verdient het om aan de vergetelheid te worden ontrukt, omdat zijn christelijk-conservatieve boodschap nu misschien wel actueler is dan ooit.
Het boek gaat over een predikant: ds. J. T. (Co) Doornenbal. Hij werd honderd jaar geleden, in november 1909, geboren en overleed in april 1975. Hij was een boerenzoon met een dichterlijk-romantische aanleg. De dichter Gerrit Achterberg was een van zijn beste vrienden, en hij correspondeerde ook met Martinus Nijhoff en Adriaan Roland Holst. Hij was predikant in Woubrugge, Kesteren en Oene (op de Veluwe) en heeft heel zijn leven veel geschreven: lange stukken in de kerkbode, over kerkelijke en persoonlijke wederwaardigheden, over de natuur, over zijn reizen, over de boeken die hij las, de mensen die hij ontmoette, over cultuur en politiek.
Het boek biedt in de eerste plaats een portret van ds. Doornenbal. Daarop volgt een essay over het blijvende belang van zijn christelijk conservatisme. In drie appendices heb ik teksten van ds. Doornenbal uitgegeven: een lezing over de dichter Achterberg, een verhandeling over Alexander Comrie (een predikant uit de achttiende eeuw), en een preek over Jesaja 11.
Ik heb dit boek ontzettend gemakkelijk geschreven. Waarschijnlijk komt dat omdat dit onderwerp de liefde van mijn hart had, en ik dichter dan ooit bij mijzelf heb kunnen blijven. Het gaat over de geestelijke en kerkelijke traditie waaruit ik ben voortgekomen en die mij altijd heeft geïnspireerd. Ik vond het een mooie taak dat eens te expliciteren.
Ds. Doornenbal was een man die mystieke (bevindelijke) diepgang met katholieke breedte combineerde. Zijn visie op kerk en geloof, samenleving, cultuur en politiek (CHU) verdient het om aan de vergetelheid te worden ontrukt, omdat zijn christelijk-conservatieve boodschap nu misschien wel actueler is dan ooit.
Een beetje vreemd
Zo. We weten nu dat het kabinet sinds zijn aantreden twee jaar geleden voor ruim een half miljoen euro heeft gedeclareerd, van gehuurde jacquets tot stoelmassages en opfriscursussen Frans. Maar hoe hoog de rekening is geweest van de kosten verbonden aan de immigratie van niet-westerse allochtonen mogen we niet weten.
Volgens een onderzoek van het weekblad Elsevier – gebaseerd op bronnen waarnaar premier Balkenende zelf in juni nog verwees - heeft die immigratie de Nederlandse schatkist ruim 200 miljard euro gekost. PvdA-minister Eberhard van der Laan verklaarde eind vorige week dat de weigering van het kabinet om de vragen van PVV-kamerlid Sietse Fritsma hierover te beantwoorden een ‘politieke keuze’ is. Van der Laan had eerder overigens wel beloofd dat het kabinet alle vragen netjes zou beantwoorden. Dat was in een tijd, vlak voor het zomerreces, waarin hij zelf ook nog vond dat de immigratie van laagopgeleide mensen de ‘spankracht’ van Nederland te boven ging.
Maar dat is niet de enige reden waarom de weigering van het kabinet een beetje vreemd is. Balkenende verklaarde vijf jaar geleden dat de bijdrage van immigranten aan de Nederlandse samenleving ‘groot’ is en dat die bijdrage wordt ‘gewaardeerd’. Minister Donner zei een paar weken geleden nog in de Tweede Kamer: ‘Ik ben inderdaad van mening dat Nederland steeds heeft welgevaren bij immigratie, onverminderd de problemen die er zijn’.
Als je als kabinet overtuigd bent van de zegeningen van de immigratie, dan moet je niet voor je verantwoordelijkheid wegduiken wanneer de Kamer wil weten hoe het eigenlijk precies zit.
En waarom is die weigering een ‘politieke keuze’? Het kabinet is niet geïnteresseerd in wat een individu kost, ‘een Fries, iemand met blauwe ogen of een gehandicapte’, zei Van der Laan. ‘Wij kijken’, voegde hij daaraan toe, ‘naar de effecten van beleid, maar leggen onze inwoners niet langs de lat van wat ze in euro’s betekenen.’
Dit is een domme en onhandige manier om te zeggen dat je een kwalijk geurtje opsnuift rond die vragen van Wilders en Fritsma. Ik snuif dat geurtje ook op. Sinds Wilders voor de Deense televisie begon over de deportatie van miljoenen, zo niet tientallen miljoenen moslims die wel eens aan de mogelijkheid van een sharia zouden kunnen gaan denken, ben ik bang dat mijn voorspelling uit januari 2007 – dat Wilders laboreert aan een paniekerige vorm van conservatisme die gemakkelijk in fascisme kan overgaan – nu al is uitgekomen. Ook de vragen van Wilders en Fritsma over de immigratiekosten hebben slechts de kwalijke bedoeling om de al aanwezige afkeer en weerzin bij een groot deel van de Nederlandse bevolking van dit kabinet en allochtonen in het algemeen alleen maar te doen toenemen. De PVV exploiteert ressentiment.
Maar als minister heb je daar niets mee te maken. Dan heb je alleen met die vragen op zich te maken en ben je een vent en geef je antwoord. Ieder Kamerlid, ieder lid van de oppositie heeft daar te allen tijde recht op.
Die mannelijke houding zou dit kabinet vooral sieren omdat de immigratie van (niet-westerse) allochtonen altijd met economische argumenten is verkocht. Dus altijd langs de lat van de euro’s is gelegd. Juist dezer dagen verscheen de Nederlandse vertaling van het boek van de befaamde Amerikaanse journalist Christopher Caldwell over Europa, immigratie en de islam (De Europese revolutie: hoe de islam ons voorgoed veranderde, uitgeverij Ambo). Hij betoogt dat de immigratie belangrijke sociale en culturele gevolgen heeft gehad – resulterend in de verwatering van traditionele waarden - en dat de economische voordelen slechts kort en marginaal zijn geweest. ‘De vraag naar de economische kosten van immigratie is volledig legitiem. De rechtvaardiging voor massa-immigratie is altijd in economische termen gegeven: gastarbeiders waren nodig voor de Europese industrie. Je kunt niet argumenteren dat immigratie nodig was en is op economische gronden, en dan niet kijken naar de economische effecten’.
Ook kiezers begrijpen dat. Geef dus de feiten en duik niet weg maar voer een debat over die feiten. Zolang je dat niet doet, wint de PVV altijd, of je de cijfers nu geeft of niet. Sinds de weigering van het kabinet om de boeken te openen en inzage over de kosten te verschaffen staat de PVV echt wel weer boven de dertig zetels in de peilingen.
Volgens een onderzoek van het weekblad Elsevier – gebaseerd op bronnen waarnaar premier Balkenende zelf in juni nog verwees - heeft die immigratie de Nederlandse schatkist ruim 200 miljard euro gekost. PvdA-minister Eberhard van der Laan verklaarde eind vorige week dat de weigering van het kabinet om de vragen van PVV-kamerlid Sietse Fritsma hierover te beantwoorden een ‘politieke keuze’ is. Van der Laan had eerder overigens wel beloofd dat het kabinet alle vragen netjes zou beantwoorden. Dat was in een tijd, vlak voor het zomerreces, waarin hij zelf ook nog vond dat de immigratie van laagopgeleide mensen de ‘spankracht’ van Nederland te boven ging.
Maar dat is niet de enige reden waarom de weigering van het kabinet een beetje vreemd is. Balkenende verklaarde vijf jaar geleden dat de bijdrage van immigranten aan de Nederlandse samenleving ‘groot’ is en dat die bijdrage wordt ‘gewaardeerd’. Minister Donner zei een paar weken geleden nog in de Tweede Kamer: ‘Ik ben inderdaad van mening dat Nederland steeds heeft welgevaren bij immigratie, onverminderd de problemen die er zijn’.
Als je als kabinet overtuigd bent van de zegeningen van de immigratie, dan moet je niet voor je verantwoordelijkheid wegduiken wanneer de Kamer wil weten hoe het eigenlijk precies zit.
En waarom is die weigering een ‘politieke keuze’? Het kabinet is niet geïnteresseerd in wat een individu kost, ‘een Fries, iemand met blauwe ogen of een gehandicapte’, zei Van der Laan. ‘Wij kijken’, voegde hij daaraan toe, ‘naar de effecten van beleid, maar leggen onze inwoners niet langs de lat van wat ze in euro’s betekenen.’
Dit is een domme en onhandige manier om te zeggen dat je een kwalijk geurtje opsnuift rond die vragen van Wilders en Fritsma. Ik snuif dat geurtje ook op. Sinds Wilders voor de Deense televisie begon over de deportatie van miljoenen, zo niet tientallen miljoenen moslims die wel eens aan de mogelijkheid van een sharia zouden kunnen gaan denken, ben ik bang dat mijn voorspelling uit januari 2007 – dat Wilders laboreert aan een paniekerige vorm van conservatisme die gemakkelijk in fascisme kan overgaan – nu al is uitgekomen. Ook de vragen van Wilders en Fritsma over de immigratiekosten hebben slechts de kwalijke bedoeling om de al aanwezige afkeer en weerzin bij een groot deel van de Nederlandse bevolking van dit kabinet en allochtonen in het algemeen alleen maar te doen toenemen. De PVV exploiteert ressentiment.
Maar als minister heb je daar niets mee te maken. Dan heb je alleen met die vragen op zich te maken en ben je een vent en geef je antwoord. Ieder Kamerlid, ieder lid van de oppositie heeft daar te allen tijde recht op.
Die mannelijke houding zou dit kabinet vooral sieren omdat de immigratie van (niet-westerse) allochtonen altijd met economische argumenten is verkocht. Dus altijd langs de lat van de euro’s is gelegd. Juist dezer dagen verscheen de Nederlandse vertaling van het boek van de befaamde Amerikaanse journalist Christopher Caldwell over Europa, immigratie en de islam (De Europese revolutie: hoe de islam ons voorgoed veranderde, uitgeverij Ambo). Hij betoogt dat de immigratie belangrijke sociale en culturele gevolgen heeft gehad – resulterend in de verwatering van traditionele waarden - en dat de economische voordelen slechts kort en marginaal zijn geweest. ‘De vraag naar de economische kosten van immigratie is volledig legitiem. De rechtvaardiging voor massa-immigratie is altijd in economische termen gegeven: gastarbeiders waren nodig voor de Europese industrie. Je kunt niet argumenteren dat immigratie nodig was en is op economische gronden, en dan niet kijken naar de economische effecten’.
Ook kiezers begrijpen dat. Geef dus de feiten en duik niet weg maar voer een debat over die feiten. Zolang je dat niet doet, wint de PVV altijd, of je de cijfers nu geeft of niet. Sinds de weigering van het kabinet om de boeken te openen en inzage over de kosten te verschaffen staat de PVV echt wel weer boven de dertig zetels in de peilingen.
3.9.09
Boekenpanel
De uitzending van het boekenpanel van 'Villa VPRO' (zie hieronder) valt hier te beluisteren.
1.9.09
Boekenprogramma VPRO
Sinds kort zendt de VPRO iedere woensdagmiddag, tussen 4 uur en half vijf, op radio 1 een nieuw boekenprogramma uit. Het panel wisselt elke week van samenstelling, en de VPRO heeft gevraagd of ik zo af en toe ook eens mee wil doen, morgen (2 september) om te beginnen. De andere deelnemers zijn Nelleke Noordervliet en Natasja van den Berg. We mogen zelf een boek uitkiezen om het over te hebben, en ik heb het boek van Christopher Caldwell klaar gelegd: een goed boek over hoe de islam onze samenleving heeft veranderd, en de noodzaak om in het licht daarvan onze liberale waarden opnieuw te definiëren. De vertaling van het boek (Reflections on the Revolution in Europe: Immigration, Islam, and the West) is net verschenen bij uitgeverij Ambo o.d.t.: De Europese Revolutie: hoe de islam ons voorgoed veranderde. De Engelse titel is natuurlijk veel mooier, als variatie op het hoofdwerk van Edmund Burke: Reflections on the Revolution in France (1790).
Het boek van Caldwell is uitstekend, minder paniekerig en apocalyptisch dan vergelijkbare boeken van Bruce Bawer, Tony Blankley, Mark Steyn, Claire Berlinski en Melanie Phillips (die op onjuiste demografische cijfers zijn gebaseerd), en bijna net zo goed als dat van Bruce Thornton (Decline and Fall: Europe's Slow-Motion Suicide, Encounter Books, 2007), waarvan, vrees ik, wel nooit een Nederlandse vertaling zal verschijnen.
Het boek van Caldwell is uitstekend, minder paniekerig en apocalyptisch dan vergelijkbare boeken van Bruce Bawer, Tony Blankley, Mark Steyn, Claire Berlinski en Melanie Phillips (die op onjuiste demografische cijfers zijn gebaseerd), en bijna net zo goed als dat van Bruce Thornton (Decline and Fall: Europe's Slow-Motion Suicide, Encounter Books, 2007), waarvan, vrees ik, wel nooit een Nederlandse vertaling zal verschijnen.
29.8.09
Martin Ros
Aan het einde van de middag van de elfde september 2001 liep ik over de Herengracht naar het station van Den Haag toen ik Martin Ros op de stoep een biertje zag drinken, omringd door uitpuilende plastic tasjes vol boeken. Hij riep me, en vroeg me: “Gaan ze ons nu allemaal dood schieten? Ohooh, zeg jij het eens, jij weet dat!” Een paar maanden later zag ik Martin Ros weer, nu in perscentrum Nieuwspoort waar Pim Fortuyn zijn boek over de puinhopen van acht jaar paars presenteerde. Ik kwam tussen Martin Ros en zijn vriend Robert Lemm te zitten, en we zagen hoe onze held Fortuyn enkele stronttaarten over zich heen kreeg. “Ze gaan hem doodschieten, hoor! Let maar op”, waarschuwde Ros. “Ze gaan hem doodschieten!”
Deze ontmoetingen waren tamelijk exemplarisch voor alle latere ontmoetingen. Er was het ongebreidelde enthousiasme en de onbegrensde gave tot bewondering. Er was de grote betrokkenheid bij de actualiteit, en een voorbeeldige openheid en onpartijdigheid. Maar omdat die onpartijdigheid bij Ros, vreemd genoeg in Nederland, ook rechts gold, dachten velen dat hij rechts wás. Maar dat was hij natuurlijk helemaal niet, deze roomse volksjongen jongen uit Hilversum.
Martin Ros heeft niet veel erkenning gekregen. Als uitgever bij de Arbeiderspers heeft hij talloze schrijvers ontdekt en begeleid en gestimuleerd. ‘Opkontjes geven’ noemde hij dat. Hij heeft boeken mogelijk gemaakt die er zonder hem nooit waren gekomen. Hij heeft twintig jaar lang iedere zaterdagochtend op een ongekend bevlogen wijze over boeken gesproken. We bleven voor hem thuis, of we reden nog een straatje om als we op zaterdagochtend een afspraak hadden en daar aan dreigden te komen terwijl Ros nog niet was uitgesproken. Hij heeft in 1966 de prachtige serie Privé Domein opgezet en daarmee recente klassieken voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. Hij heeft zelf boeken geschreven over de Habsburgse kroonprins Rudolf (Bloednacht Mayerling), over de ‘zwarte Napoleon’ Toussaint Louverture, de bevrijder van de slaven op Haïti (Vuurnacht) en de ondergang van de collaborateurs van het nazisme (De jakhalzen van het Derde Rijk). Maar ook een boek over zijn wielerheld, Fausto Coppi.
De TROS heeft hem echter ontslagen als boekbespreker in de Nieuwsshow, en uitgebreid in het zonnetje gezet is hij nog nooit. Volgens Robert Lemm komt dat omdat Martin Ros net iets teveel liet zien dat niet-linkse schrijvers ook de moeite waard kunnen zijn. Hij heeft teveel vijanden gemaakt. En hij was te gevarieerd. Wie een boek over de ondergang van het Habsburgse Rijk schrijft, kan niet een boek over een wielrenner schrijven of het opnemen voor Fortuyn.
Lemm schrijft dit in een boek vol schetsen van boekenliefhebbers over hun bevriende boekenfanaat. Perry Pierik schrijft erin, de man van de uitgeverij waar Ros aan verbonden was, en Maarten ’t Hart vraagt zich af of Ros inderdaad meer boeken heeft gelezen dan hij (18.000 om 20.000). Zijn collega-uitgever Wim Hazeu schrijft over Martin Ros als auteur van essays. Ros schreef in 1967 (!) in het blad Kentering een artikel over de totaal mislukte integratie van buitenlandse arbeiders in de Nederlandse gemeenschap. Hij had het om zich heen zien gebeuren, en ‘profeteerde’ dat aan alle voorwaarden voor omvangrijke discriminatie binnen korte tijd zou zijn voldaan.
Over Ros moet natuurlijk eens, zo spoedig mogelijk wat mij betreft, een heel dikke biografie verschijnen. Dit boek is een mooi voorschotje, een opkontje, hopelijk, op de weg naar de erkenning die Ros verdient.
N.a.v. Perry Pierik (red.), Martin Ros vijftig jaar op wacht (uitgeverij Aspekt)
Deze ontmoetingen waren tamelijk exemplarisch voor alle latere ontmoetingen. Er was het ongebreidelde enthousiasme en de onbegrensde gave tot bewondering. Er was de grote betrokkenheid bij de actualiteit, en een voorbeeldige openheid en onpartijdigheid. Maar omdat die onpartijdigheid bij Ros, vreemd genoeg in Nederland, ook rechts gold, dachten velen dat hij rechts wás. Maar dat was hij natuurlijk helemaal niet, deze roomse volksjongen jongen uit Hilversum.
Martin Ros heeft niet veel erkenning gekregen. Als uitgever bij de Arbeiderspers heeft hij talloze schrijvers ontdekt en begeleid en gestimuleerd. ‘Opkontjes geven’ noemde hij dat. Hij heeft boeken mogelijk gemaakt die er zonder hem nooit waren gekomen. Hij heeft twintig jaar lang iedere zaterdagochtend op een ongekend bevlogen wijze over boeken gesproken. We bleven voor hem thuis, of we reden nog een straatje om als we op zaterdagochtend een afspraak hadden en daar aan dreigden te komen terwijl Ros nog niet was uitgesproken. Hij heeft in 1966 de prachtige serie Privé Domein opgezet en daarmee recente klassieken voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. Hij heeft zelf boeken geschreven over de Habsburgse kroonprins Rudolf (Bloednacht Mayerling), over de ‘zwarte Napoleon’ Toussaint Louverture, de bevrijder van de slaven op Haïti (Vuurnacht) en de ondergang van de collaborateurs van het nazisme (De jakhalzen van het Derde Rijk). Maar ook een boek over zijn wielerheld, Fausto Coppi.
De TROS heeft hem echter ontslagen als boekbespreker in de Nieuwsshow, en uitgebreid in het zonnetje gezet is hij nog nooit. Volgens Robert Lemm komt dat omdat Martin Ros net iets teveel liet zien dat niet-linkse schrijvers ook de moeite waard kunnen zijn. Hij heeft teveel vijanden gemaakt. En hij was te gevarieerd. Wie een boek over de ondergang van het Habsburgse Rijk schrijft, kan niet een boek over een wielrenner schrijven of het opnemen voor Fortuyn.
Lemm schrijft dit in een boek vol schetsen van boekenliefhebbers over hun bevriende boekenfanaat. Perry Pierik schrijft erin, de man van de uitgeverij waar Ros aan verbonden was, en Maarten ’t Hart vraagt zich af of Ros inderdaad meer boeken heeft gelezen dan hij (18.000 om 20.000). Zijn collega-uitgever Wim Hazeu schrijft over Martin Ros als auteur van essays. Ros schreef in 1967 (!) in het blad Kentering een artikel over de totaal mislukte integratie van buitenlandse arbeiders in de Nederlandse gemeenschap. Hij had het om zich heen zien gebeuren, en ‘profeteerde’ dat aan alle voorwaarden voor omvangrijke discriminatie binnen korte tijd zou zijn voldaan.
Over Ros moet natuurlijk eens, zo spoedig mogelijk wat mij betreft, een heel dikke biografie verschijnen. Dit boek is een mooi voorschotje, een opkontje, hopelijk, op de weg naar de erkenning die Ros verdient.
N.a.v. Perry Pierik (red.), Martin Ros vijftig jaar op wacht (uitgeverij Aspekt)
Subscribe to:
Posts (Atom)