29.7.10

Kunstgebit



Het bovenplaatje van het kunstgebit van Winston Churchill is vanmiddag in Engeland geveild. Deze tanden hebben, zoals bekend, een belangrijke bijdrage geleverd aan de redding van het vrije Westen. Op radio 1 heb ik daar vanmiddag iets over verteld in het AVRO-programma De Praktijk.
Gelukkig maar, die radiostilte rondom de kabinetsformatie, anders zou er vast geen tijd zijn geweest om zoiets belangrijks als de tanden van Churchill te bespreken.

Rechts gegrinnik

Mijn column op de website van Binnenlands Bestuur van deze week gaat over de formatie van een rechtse coalitie:


Op het moment dat ik dit schrijf weet de vaderlandse pers nog altijd niet waar Mark Rutte, Geert Wilders en Maxime Verhagen met elkaar zitten te praten, alhoewel Frits Wester van RTL zijn 50.000 volgelingen op Twitter gevraagd heeft of ze misschien iets hebben gezien. Maar al weten we niet waar, we weten wel dat ze met elkaar zitten te praten, dat wil zeggen: ‘informele gesprekken’ voeren, want onderhandelingen mogen de gesprekken van de achterban van het CDA nog niet heten.



Maar stel nu eens dat er deze week iets gebeurt. Dat er iets klikt tussen Mark, Geert en Maxime, en dat ze hun gesprekken gaan voortzetten in onderhandelingen? En dat dat tot een rechtse coalitie leidt, met de PVV in de regering dan wel in de rol van gedoogsteunverlener? Een meerderheid van 63 procent van de Nederlandse bevolking zou dat een goed idee vinden, zo’n coalitie van CDA en VVD die met steun van de PVV kan gaan regeren. Maar er zullen, denk ik, zeker twee personen in Nederland zijn die de haren uit hun hoofd zullen trekken: koningin Beatrix en Ruud Lubbers, de twee personen die uitgerekend hebben bevorderd dat de drie rechtse partijen deze gesprekken gaan voeren.

De koningin en Lubbers zijn er de afgelopen jaren immers niet in geslaagd hun afkeer van de PVV en vooral van de PVV-stemmer te verbergen. De koningin deed dat in haar kersttoespraak, waarin zij haar zorgen uitsprak over een klimaat van intolerantie waarbij een groep mensen als geheel over één kam werd geschoren. De koningin voelt zich veel beter thuis in een wereld waarin de Europese integratie wordt toegejuicht (ze schreef een voorwoord in een boekje met ten paleize voorgedragen lezingen waarin dit ideaal wordt uitgedragen), waarin het belang van Ontwikkelingssamenwerking wordt benadrukt (wijlen haar echtgenoot was de bij haar inwonende belichaming van dit ideaal) en waarin de zegeningen van het multiculturalisme met kosmopolitische grandeur worden uitgevent (prinses Máxima mocht bijvoorbeeld vertellen dat ze tot de conclusie was gekomen dat de Nederlander helemaal niet bestaat).

Ruud Lubbers is in dit alles eensgeestes met de vrouw met wie hij begin jaren tachtig de eerste schreden op het pad van het openbaar bestuur zette. Lubbers is een vooraanstaand lid van het progressieve netwerk van de World Connectors, zet zich in voor een gastvrij onthaal van asielzoekers in Nederland en heeft zich expliciet uitgesproken tegen de PVV. Hij deed dat bijvoorbeeld vorig jaar in een uitzending van Buitenhof, en dit voorjaar nog speelde hij een belangrijke rol achter de schermen van de verkiezingscampagne van het CDA, waarbij hij zijn partij wilde dwingen de PVV uit te sluiten (en omdat het CDA bang was dat Lubbers dat standpunt ook publiekelijk zou gaan uiten, zijn ze maar gaan zeggen, vreemd en onverwacht, dat ze graag een ‘hervormingskabinet’ met GroenLinks en D66 wilden). In 2007 publiceerde Lubbers het boekje De vrees voorbij, waarin hij zich net zo tegen de PVV’er uitsprak als de Majesteit dat in haar kersttoespraak zou doen.

Mijn linkse vrienden vertellen mij dezer dagen dat de gesprekken van deze week, wat hun betreft, hopelijk vooral een truc zijn, een truc waarmee de oude Haagse politiek zich met redenen omkleed van de PVV kan ontdoen, zonder dat Wilders nog zijn armen ten hemel kan heffen en kan uitroepen dat hij wordt buitengesloten door een cordon sanitair van de anderen.

Ik denk dat mijn linkse vrienden wel eens gelijk kunnen hebben, en dat het voorstel van Lubbers aan Rutte, Wilders en Verhagen inderdaad bedoeld is als een geënsceneerde truc. De opzichtige nadruk waarmee Lubbers vorige week zei dat hij en de koningin het zo belangrijk vonden dat alle politieke leiders in dezelfde mate aan het woord zouden komen want ze zijn ons alle even lief, is meestal een camouflage van het tegendeel.

Als ik dan tegen mijn linkse vrienden zeg dat je met zo’n truc de problematiek van het onbehagen en de politieke vertaling daarvan niet oplost, maken zij sussende gebaren. Daarover hoeven we ons helemaal niet druk te maken, die PVV als partij van proleten implodeert immers vanzelf, als we maar even geduld hebben.
Dat is nu precies de reden, denk ik, waarom rechts succes ook tot veel gegrinnik en tot leedvermaak zal leiden – al weet ik ook dat dat niet de meest edele emoties zijn.

23.7.10

Lubbers, Wilders en het CDA



Oud-premier Ruud Lubbers is door de koningin tot informateur benoemd. Gisteren was ik zowel bij het radio1-programma Stand.nl als in het tv-programma Nova te gast om daar over te praten.


Inmiddels heeft Lubbers met verschillende fractievoorzitters gesproken, en heeft hij geadviseerd dat VVD, CDA en PVV met elkaar om de tafel moeten. Helaas is CDA-fractievoorzitter Maxime Verhagen nog steeds niet bereid om te onderhandelen over een rechtse coalitie. Hij verwijt vooral de PvdA dat die niet bereid is om over een middenkabinet te onderhandelen.
Over de inzet die het CDA zou moeten tonen schreef topadvocaat Jan Louis Burggraaf gisteren een mooi stuk op de opiniepagina van NRC Handelsblad.
Het woord is nu aan de CDA-fractie die morgen (zaterdag) bijeenkomt om te bepalen of Maxime Verhagen op voorstel van Lubbers informeel mag gaan praten (dat is immers heel wat anders dan 'onderhandelen') met Rutte en Wilders.

13.7.10

Ondertussen bij het CDA

Hoe eerlijk, hoe meedogenloos eerlijk, kun je zijn na geleden verlies? Het CDA werd bij de laatst gehouden Kamerverkiezingen zo goed als gehalveerd en staat in de Haagse politiek nu voorlopig buiten spel. In zo’n situatie is het niet voldoende om je af te vragen wat er allemaal mis is gegaan, maar moet je ook nadenken over de vraag hoe je in een nieuwe context met nieuwe ideeën en een nieuw coherent verhaal moet komen. Een van de weinigen die er blijk van geeft dat te begrijpen is oud-CDA-Kamerlid Jan Schinkelshoek (1953).

Schinkelshoek heeft een mooie carrière gehad: na zijn start als journalist werd hij voorlichter van het CDA en van het ministerie van Justitie, hoofdredacteur van de Haagsche Courant en directeur communicatie bij de Rabobank. Hij was in 1986 en 1989 de man achter Ruud Lubbers en hij bedacht Jochem de Bruin. En toen leek hij zijn loopbaan te besluiten in het hoge ambt van volksvertegenwoordiger. Maar bij de laatste Tweede-Kamerverkiezingen stond hij op nummer 27, en een verlenging van zijn eerste termijn zat er dus niet in. Daarbij sprak hij de bevindelijke woorden: ‘Je weet dat er een beroepsrisico is als je de politiek in gaat. Maar tussen weten en ervaren gaapt echt een kloof.’



Volgens Schinkelshoek – die de afgelopen tijd grote interviews aan Elsevier en NRC Handelsblad gaf – verkeert het CDA in een diepe depressie. Het is een kwestie van uithuilen en opnieuw beginnen. De persoon van lijsttrekker Jan Peter Balkenende is volgens Schinkelshoek op zijn hoogst een van de redenen van het zware verlies. Met een andere lijsttrekker zou de christen-democratie ook hebben verloren. Het CDA had als traditionele middenpartij geen antwoord op het gepolariseerde politieke klimaat, met links tegenover rechts, Cohen tegenover Rutte. Dat was vroeger anders geweest. Van Agt en Lubbers slaagden er in de jaren zeventig en tachtig in om tegenover Den Uyl en Wiegel en tegenover Nijpels en Kok succesvolle posities te veroveren. Erger nog is dat het CDA geen antwoord heeft gevonden op de ‘fundamentele uitdaging’ van de PVV.

Schinkelshoek is als het ware geschapen voor kritische zelfreflectie. Hij zat in de Kamercommissie die zich bezig hield met ‘parlementaire zelfreflectie’ en hij was lid van de commissie-De Wit, die de kredietcrisis onderzocht. In laatstgenoemde commissie viel het hem op hoe gemakkelijk de hoofdrolspelers hun eigen verantwoordelijkheid wegcijferden en hoe moeilijk het voor hen was eigen fouten toe te geven.

Mede daarom, denk ik, zegt Schinkelshoek ronduit dat er binnen het CDA sprake is van een ‘ideeëncrisis’. Het oude verhaal van fatsoen en eigen verantwoordelijkheid, waarmee het CDA na het verlies van 1994 in 2002 weer terug kwam, is uitgewerkt. En die ideeën – eigen, nieuwe ideeën – zijn belangrijker dan ooit omdat de oude, vanzelfsprekende loyaliteit, als overblijfsel van de verzuiling, iedere verkiezing verder verdampt.

Daarom stelt Schinkelshoek dat het CDA meer moet doen dan alleen maar onderzoeken wat er fout is gegaan en wat tijdens de verkiezingscampagne beter had gekund. ‘Wat nodig is, is de christendemocratie heruitvinden.’

Zijn er nog meer CDA’ers die dat van plan zijn en bereid zijn met meedogenloze eerlijkheid in de spiegel te kijken?
Het CDA heeft een commissie ingesteld die onderzoek gaat doen naar ‘de huidige situatie van het CDA’. Deze commissie bestaat uit ‘zestien personen die uit alle partijgeledingen en regio’s afkomstig zijn’. Tot de ‘aandachtspunten’ van de commissie behoren ook relevante vragen over ‘houdbare en werkbare concepten’ en over de betekenis van de ‘C’ van het CDA. Maar wie een commissie benoemt van zestien personen plus een reflectiegroep met leden uit alle provincies, wekt de indruk dat hij bij voorbaat niet geïnteresseerd is in een glashelder en bruikbaar antwoord op de goede vragen. En bovendien: de naam van Jan Schinkelshoek staat nergens bij.

12.7.10

Buitenspel

Mijn nieuwe column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over voetbal, politiek en de buitenspelpositie van Mark Rutte:

Sport en politiek hebben zoals bekend veel met elkaar te maken. Olympische Spelen zijn in het verleden om politiek-ideologische redenen geboycot. Politici maken graag goede sier met de sportieve successen van hun landgenoten. Premier Balkenende had zich afgelopen zondagavond wat graag laten vereeuwigen met een Nederlands elftal waarvan aanvoerder Giovanni van Bronckhorst de wereldbeker in zijn handen hield. Dat succes had dan ook een beetje op hem afgestraald.

Wat zijn de politieke gevolgen van sportief falen? Toen het Nederlands elftal in 1974de WK-finale van West-Duitsland had verloren, werden Johan Cruijff en de zijnen feestelijk onthaald op het gazon van het Catshuis, waar de toenmalige premier Joop den Uyl het gezelschap in een jolige polonaise voorging. Maar het verlies van 7 juli 1974 heeft een hele generatie opgescheept met chagrijn en wraakzucht. Want wij waren de besten (zoals de titel van het boek van Auke Kok over 1974 ook luidt). In de finale hadden we binnen een paar minuten op een 1-0 voorsprong gestaan. En zo hoorde het ook. Het krijt had door de vernietigende uithaal van Neeskens uiterst vertrouwd van de penaltystip gespat. Daarna besloten de totaalvoetballers van toen om wraak te nemen op alle gestolen fietsen in de oorlog door de Duitsers niet alleen te verslaan maar ook te vernederen. Dat ging dus mis. We verloren met 2-1. Ik zat met mijn vader te kijken, en ben na afloop van de wedstrijd een bal tegen een muurtje gaan schoppen. De sfeer en geladen stilte op straat, die zondagavond, is nadien alleen herhaald op 6 mei 2002, de dag van de moord op Pim Fortuyn.

Die jongens van 1974 hebben voor mij altijd symbool gestaan – hoe goed ze ook konden voetballen – voor een generatie van vrijgevochten en langharige profs die links als zij ongetwijfeld waren of in ieder geval oogden, heel goed voor hun eigen belangen wisten op te komen en uitblonken in een combinatie van lichtzinnigheid en politieke correctheid.

Pas het Nederlandse elftal van Bert van Marwijk leek af te rekenen met die misplaatste arrogantie die sinds 1974 altijd rond het Nederlands elftal heeft gehangen. Dit elftal was een team, met zes verdedigers die stofzuigend en schoffelend deden waarvoor ze betaald werden. Het werd niet door grote ego’s uiteengereten, speelde niet mooi maar wel efficiënt, stierf zwoegend niet in lichtvoetige schoonheid en stond terecht in de finale. Het verdriet van 1974 en 1978 zou eindelijk worden goed gemaakt. De redding kwam van rechts.

En toen was daar, twee minuten voor het einde van de tweede verlenging, de uithaal van Andres Iniesta. Hij degradeerde de stabiele en volwassen zwoegers van Johannesburg tot dezelfde status als de hippies van München en Buenos Aires. Zolang je dacht dat Iniesta buitenspel had gestaan, kon je nog politieke parallellen trekken. Dan was Mark Rutte die Iniesta, omdat hij de rechtse winst bij de verkiezingen had verkwanseld tot pogingen om een paars kabinet te formeren. Daarmee stond Rutte immers fors buitenspel. Tjeenk Willink was dan scheidsrechter Howard Webb, die Rutte in buitenspelpositie zijn gang had laten gaan. En Maxime Verhagen was Arjan Robben, die een kans voor open doel op een rechtse coalitie had verkwanseld.



Maar Iniesta stond geen buitenspel. Het was een goudeerlijk doelpunt. Zelfs de troost van die parallel wordt ons dus niet gelaten. Rutte gaat vanuit zijn buitenspelpositie gewoon door met de onderhandelingen over zijn hippiekabinet, en wij moeten dat de komende weken aan gaan zitten kijken terwijl we de kater van Johannesburg nog niet eens weg hebben kunnen drinken.

8.7.10

Politici aan hun jasje trekken

In de HP/De Tijd van deze week staat de recensie die ik heb geschreven van het boek van Elsevier-journalist Eric Vrijsen over de wereld van de Haagse politiek en media.


De periode waarin een nieuwe regering wordt geformeerd, zoals we die nu meemaken, is een aantrekkelijk Byzantijns intermezzo in het Nederlandse politieke proces. We schorten de democratie als het ware even op. De Majesteit speelt ineens een nadrukkelijke rol. Van kamers die altijd open staan, gaan de deuren nu dicht. Achter zware gordijnen wordt omzichtig gefluisterd. De directe en stoere taal van de verkiezingscampagnes maakt plaats voor wolken van woordenkraam waar alleen de echte ingewijden conclusies aan weten te verbinden. Politici voeren een ingewikkelde baltsdans op, waarin zij even gemakkelijk van partner als van muziek wisselen. En straks staat er toch ineens een club mensen met de koningin op het bordes van paleis Noordeinde. Dan hebben we toch weer een regering. Voor zolang het duurt. En dan begint het spel gewoon weer opnieuw.




Het is hard werken voor de beroepsgroep dankzij welke we iets weten van wat zich daar in de zomermaanden allemaal afspeelt in de verborgenheid van het Haagse Binnenhof. Met hun bloknoot in de hand posteren de politieke journalisten zich elke dag weer bij de ingang van de Eerste Kamer. Om een ‘quootje te scoren’, de verwachtingen vooraf en de ervaringen achteraf uit de mond van de (in)formateur en de betrokken hoofdrolspelers op te tekenen, en daaruit conclusies te trekken over welk kabinet van welke samenstelling we wel eens zouden kunnen krijgen.

Journalisten van radio en tv gaan voor de snelle quote en de mooie beelden van bekende politici die tussen de dagjestoeristen door naar hun formatieafspraak wandelen. Die quotes staan de volgende dag ook in de dagkranten, en in de betere kranten staan als het even kan meer afstandelijke en intelligente analyses van de gebeurtenissen. De afstand tot de gekte van de dag is bij de weekbladen natuurlijk nog groter. Die leveren op maandag of op dinsdag hun kopij bij de drukker in en moeten dus aan het begin van de week een idee hebben van wat de lezer het volgende weekend wil lezen. De betere weekbladjournalist slaagt er in deze situatie in om de actualiteit een plaats te geven in de trends van de langere termijn en het nieuws zo van een verhelderende duiding te voorzien voor zijn lezers.

Eric Vrijsen (1957) is zo’n journalist. Hij beoefent het ambacht al bijna dertig jaar, de laatste twintig jaar als politiek verslaggever bij Elsevier. Hij begon zijn loopbaan in 1981 bij het Eindhovens Dagblad en mocht als leerling-redacteur direct verslag doen van de pogingen van CDA, PvdA en D66 om een kabinet Van Agt-Den Uyl-Terlouw te smeden. Ook Vrijsen ging bij de ingang van de Eerste Kamer staan om ‘bruikbare quotes’ te verzamelen. Hij wist een plekje te bemachtigen in het groepje journalisten dat zich verdrong rondom Joop den Uyl toen die het pand verliet. Maar toen kwam ook Ruud Lubbers naar buiten en bestormden de journalisten hem. Een van hen trok Lubbers zelfs aan zijn jasje om hem te dwingen stil te blijven staan en zijn vragen te beantwoorden. ‘Wilt u niet aan mijn jasje trekken!’, riep Lubbers enigszins geïrriteerd uit. Vrijsen stond erbij, zag het aan en verwonderde zich.

Vrijsen is zich altijd blijven verwonderen over dat wonderlijke Haagse huwelijk tussen politiek en pers. Hij spreekt over hun ‘onderlinge verhouding die van wezenlijke betekenis voor het systeem is, terwijl er naar buiten toe weinig ruchtbaarheid aan wordt gegeven. Den Haag staat bol van de stilzwijgende afspraken tussen politici en de pers. Tussen beide categorieën bestaan allerlei vanzelfsprekendheden’.

Die blijvende verwondering heeft tot de blijvende distantie geleid die Vrijsen in staat heeft gesteld om niet alleen de relatie tussen pers en politiek helder te analyseren, maar ook de politieke ontwikkelingen in Den Haag helder te blijven bekijken door een bril die niet was beslagen door bewondering of irritatie. Daarom is Vrijsen ook in staat voorbij de hektiek van de dag te kijken: dit voorjaar nog werd Rutte afgeschreven, heette de terugval van Balkenende slechts tijdelijk en zou de strijd om de grootste tussen Pechtold en Wilders gaan.

In het boek dat Vrijsen na twintig jaar Elsevier heeft samengesteld staan dertien essays over dertig jaar Haagse politiek, van die eerste zomer in 1981tot de opkomst van Balkenende, Verdonk en Wilders. Wie de Haagse politiek wil begrijpen, maar vooral: wie wil doorgronden wat zich nu precies voltrekt in dat gewoel bij de ingang van de Eerste Kamer, doet er goed aan deze zomer het boek van Vrijsen te lezen.

N.a.v.: Eric Vrijsen, Wilt u niet aan mijn jasje trekken! (uitgeverij Balans), € 17,95