18.7.11

Doop en Grondwet

In Ecclesia, het blad van de Vrienden van Kohlbrugge, heb ik een nogal uitvoerig artikel geschreven over de Grondwet en het christelijk geloof, en over de vraag wat de 'ontdoping' van Nederland kan (gaan) betekenen voor de omgang met klassieke rechten en vrijheden. In het Reformatorisch Dagblad van vandaag staat een samenvatting van het artikel; hieronder volgt de volledige tekst.
(Maar als ik u raden mag, neemt u ook een abonnement op Ecclesia!)



In dit artikel wil ik proberen iets te zeggen over het gegeven dat een land dat voorheen als christelijk en gedoopt gold, nu een land is geworden dat zich wil ‘ontdopen’ en een tiranniek bestel wil introduceren waarin klassieke rechten en vrijheden worden ingeperkt en afgeschaft.

Ik beschrijf eerst enkele recente voorbeelden die duidelijk maken dat een nieuwe ideologie – het dogma van de gelijkheid – tot een nieuw despotisme leidt.

In het tweede gedeelte laat ik Groen van Prinsterer, C. S. Lewis, de mediëvist Richard Southern en Romano Guardini ons te hulp schieten om te duiden wat er precies aan de hand is.

In het derde gedeelte, tot slot, probeer ik de keuze te schetsen waar ons land, en eigenlijk de gehele westerse cultuur, voor geplaatst is: de keuze voor een herbevestiging van de doop van onze cultuur door het christelijke geloof, de keuze voor christelijke vrijheid en tolerantie, of de keuze voor ‘ontdoping’, voor afrekening en ontwijding, en daarmee voor de slavernij van de ongebondenheid en de tirannie van een seculiere meerderheid.


I

Het zal vrijwel niemand zijn ontgaan dat de Tweede Kamer onlangs een ingrijpende beslissing heeft genomen. Met een grote meerderheid van stemmen (116 tegen 30) namen onze volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel aan dat was bedacht en ingediend door de Partij voor de Dieren. De nieuwe wet verbiedt de rituele slacht van dieren, een praktijk die in Nederland al eeuwen onder de Joden bekend is en ook in islamitische kring wordt beoefend. De gedachte achter de rituele slacht is dat het bloed de ziel van het dier is en dat de mens dat niet mag consumeren. Deze geloofsopvatting heeft altijd respect en erkenning gevonden. De wet voor de praktijk van het slachten, die voorschrijft dat dieren verdoofd moeten worden geslacht, bevatte een uitzonderingsbepaling voor de rituele slacht, die verbiedt dat de dieren voor de slacht worden verdoofd.

Daaraan is nu dus een einde gekomen. Een oude praktijk die door de Grondwet werd beschermd (in het artikel over de godsdienstvrijheid) is nu verboden. De gedachte daarachter was dat het welzijn van dieren (die bij de rituele slacht meer zouden lijden dan wanneer zij voor de slacht eerst worden verdoofd) uiteindelijk toch zwaarder moet wegen. Omwille van een nieuw geloofsartikel, de rechten en het welzijn van het dier, is een klassiek grondrecht dus ingeperkt. Met name voor de Joodse minderheid is deze beslissing schokkend en vervreemdend. Zij zien zich nu gedwongen vegetariër te worden of hun vlees vanuit het buitenland te betrekken.

Maar voor iedere Nederlander heeft deze beslissing iets schokkends, als het goed is. Het was al schokkend om te zien dat mevrouw Thieme, de leider van de Partij voor de Dieren, bij de verdediging van haar wetsvoorstel werd bijgestaan door de heer Bart Labuschagne, een docent van de Leidse universiteit die tot voor kort heel aardige stukken schreef over de publieke rol van religie en voor de SGP nog een studie schreef over het belang van het sacrale domein waar ‘hedonisten’ en ‘secularisten’ vanaf moesten blijven. Het gedachtegoed waarop het wetsvoorstel van Thieme berust – de idee dat dieren niet essentieel van mensen verschillen, dat zij ook dragers van rechten zijn, en dat dit in de politiek veel meer erkenning moet vinden – is in Nederland verbreid door een directe collega van Labuschagne, Paul Cliteur. Cliteur heeft ook voorgesteld om de vrijheid van godsdienst af te schaffen omdat dit Grondwetsartikel toch niets aan de vrijheid van meningsuiting zou toevoegen. Gelukkig heeft dit voorstel geen navolging gevonden. Aan het voorbeeld van de rituele slacht kunnen we zien dat het geloof nogal iets meer is dan het hebben van een mening, maar een overtuiging is die het denken en het leven geheel doortrekt.
Maar al is het dat de vrijheid van godsdienst niet uit onze Grondwet is geschrapt, zij is nu wel beperkt. Als het welzijn van dieren in het geding is, kan die vrijheid worden opgeschort of begrensd. Er zijn uit het recente verleden meer voorbeelden aan te voeren waaruit blijkt dat traditionele vrijheden in Nederland een onrustig bezit zijn geworden. In de naam van de emancipatie en de strijd tegen discriminatie is de strijd aangebonden tegen verenigingen en scholen. Een politieke partij die vrouwen al ruim 90 jaar niet op de eigen lijsten wil kandideren, een kerk die al 2000 jaar het sacrament weigert aan mensen die zich niet in ‘de staat der genade’ bevinden en dat vorig jaar zomer ook nog deed (de ‘hostierel’), en scholen voor bijzonder onderwijs die al 100 jaar hun eigen ‘onderwijzers’ mogen aanstellen, hebben te horen gekregen dat de staat weliswaar geen religie aanhangt maar wel waarden heeft (bedoeld wordt: de waarde van het niet discrimineren). Christelijke scholen, de SGP en de Rooms-Katholieke Kerk moeten zich wel aan de waarden van de huidige seculiere meerderheiden houden, ook al staat in de Grondwet dat zij dat niet hoeven te doen. Ambtenaren die zich in hun geweten niet vrij voelen om homohuwelijken te sluiten, worden door de gemeente Amsterdam voor de keuze gesteld: die opvatting opgeven of een andere baan zoeken. (Het is overigens onbegrijpelijk dat de kerken geen enkele vorm van protest tegen deze ontwikkeling aantekenen. Dat protest en het voortdragen van een traditie willen zij blijkbaar overlaten aan enkelingen, leken – net zoals de traditie in de negentiende eeuw is doorgegeven vanuit de smalle gemeente van eenvoudige maar getrouwe gelovigen.)

Een modern ideaal – het ideaal van de gelijkheid, tussen mens en dier, man en vrouw, homo en hetero – ontpopt zich nu als een aanslag op oude vrijheden die bescherming boden aan minderheden en als zodanig nooit ter discussie hebben gestaan. Concreet betekent dit dat één Grondwetsartikel, het eerste artikel dat alle vormen van discriminatie verbiedt, is gaan heersen over klassieke grondrechten als de vrijheid van meningsuiting, geloof, vereniging en onderwijs. Als die klassieke grondrechten in strijd komen met dat eerste artikel dat elke vorm van discriminatie, dan moeten die rechten wijken of beperkt worden. En we moeten vrezen dat zich de komende jaren nog tal van nieuwe voorbeelden zullen gaan aandienen, niet alleen op het terrein van de dierenrechten (als we nu vanwege het korte lijden van een dier aan het einde van zijn leven een grondrecht willen beperken, waarom zouden we dan geen maatregelen tegen de jacht of de bio-industrie nemen?) maar ook op het terrein van de godsdienstvrijheid. Vanuit de kringen van de VVD heeft zich al een publicist aangediend die schreef dat na het verbod op de rituele slacht een verbod op de besnijdenis aan de orde moet komen. En als we de besnijdenis verbieden, waarom daarna dan ook niet de doop? Is het niet in strijd met de rechten van het kind om het kort na zijn geboorte een identiteit op te dringen? In Engeland is de verontwaardiging daarover nu al zo groot dat er een beweging is ontstaan die zich inzet voor de ‘ontdoping’ van de natie.

II

Wie tot zich door laat dringen hoezeer het denken in Europa op hol is geslagen, denkt als vanzelf aan een auteur die in de kring van Vrienden van Kohlbrugge een goede bekende is: Groen van Prinsterer.





De vrees van deze christelijk-conservatieve politiek filosoof bestond heel concreet in een gevoel van diepe onrust bij de gedachte aan een toekomstig Europa waarin centrale, vanouds christelijke waarden eerst lege begrippen zouden worden die daarna een ideologische inhoud zouden krijgen. Groen had tegen een Grondwet als zodanig geen bezwaren. Een Grondwet zou volgens Groen de uitkomst van een historische ontwikkeling moeten vastleggen. De auteur moet opschrijven wat geworden is, en niet schrijven vanuit de gedachte dat alles moet worden zoals hij het opschrijft. Dat wil zeggen: de Grondwet mag geen instrument in de handen van activistische politici worden om de staat opnieuw te stichten, ‘een vorm, een kleed waarin men de natie verwringt’. Wanneer een abstract, ideologisch beginsel een blauwdruk wordt om de samenleving opnieuw in te richten en een breuk met het verleden te voltrekken, dan is voor Groen wel duidelijk wat er dan zal gebeuren. ‘Een staatsrecht dat zich boven de geschiedenis verheft, begint met de vertreding van alle rechten’. De geschiedenis (Er is geschied) en de natuur zijn voor Groen belangrijke leidraden in de politiek. Als de politiek wordt afgeschaft, verdwijnt ook de natuur (de natuur in de betekenis van een voorgegeven, morele orde, de schepping). Waar het natuurrecht verdwijnt, blijft niets anders over dan de natuurdrift, aldus Groen (Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd [tweede druk; Amsterdam, 1858], pp. 67, 74-75).

De ontwikkeling die Groen vreesde en op tal van plaatsen heeft voorspeld en beschreven, zien we belichaamd in de geest van onze tijd. We bevinden ons in een proces van ontdoping, van ontwijding en afrekening. Behalve Groen zijn er nog andere schrijvers die ons kunnen helpen om onze tijd te peilen. Ik noem C. S. Lewis en Romano Guardini.





In een van zijn brieven schrijft Lewis dat hij zich wel eens een beetje ergert aan predikanten die protesteren tegen de tijdgeest van secularisatie en daaraan toevoegen dat Europa terugkeert tot het heidendom. Wie dat zegt, aldus Lewis, heeft er eigenlijk nog nooit veel van begrepen. Was het maar waar dat Europa terugkeerde tot het heidendom van Socrates, Plato en Cicero. Het tegendeel is het geval. De Europese cultuur is met de natuur begonnen, met de beschaving van de klassieke oudheid, met het natuurrecht, de ontdekking dat er een orde is die de mens leert wie hij is en hoe hij zich moet gedragen. Paulus heeft het daarover in zijn brief aan de Romeinen. De heidenen die de wet niet hebben, doen van nature wat de wet zegt (2:14). Toen kwam het christendom. Het christelijk geloof heeft de natuur gewijd en verheven, vervolmaakt. Het geloof is een gave en een regeneratieve kracht die niet alleen individuele mensen bekeert en in een nieuw leven doet wandelen, maar ook een hele cultuur een nieuwe wijding kan schenken. Christelijke tijden (tempora christiana) noemde Augustinus de periode na Hemelvaart, nu Christus aan de rechterhand van God regeert en Zijn Koninkrijk vestigt en uitbreidt.

De Britse mediëvist Richard Southern heeft prachtig beschreven hoe de kerk in de Middeleeuwen de grote en beschavende institutie van het Westen was, het blijvende fundament van onze cultuur. De mens, aldus Southern, is een redelijk schepsel, en die redelijkheid bestaat vooral in zijn capaciteit God te leren kennen en eren. De dienst aan God is de enige vaste basis waarop de menselijke cultuur kan worden gebouwd, zei Southern in een preek in Oxford, de stad die als het ware de belichaming vormt van de juistheid van Southerns stelling.In de christelijke Middeleeuwen zijn de denkbeelden en instituties geschapen die de cultuur van Europa hebben geschapen en tot het einde van de achttiende eeuw hebben beheerst.





Een heidense cultuur was gekerstend. Die gekerstende cultuur – een cultuur beschaafd en gewijd door het christelijk geloof – is nu ontkerstend, geseculariseerd geraakt. Betekent dit dat we nu weer tot de cultuur van de heidenen terugkeren? Nee, zegt Lewis. Een cultuur die van het christelijk geloof scheidt, wordt niet heidens, net zo min als een vrouw die van haar man scheidt weer maagd wordt. In een ontkerstende cultuur keert niet het natuurlijke terug, maar het onnatuurlijk en tegennatuurlijke treedt daar aan. Een nieuwe mensensoort breekt zich baan, mensen zonder hart, zonder natuur, ontworteld, leeg, het gemakkelijke slachtoffer van elke ideologie en van elk geloof dat niet christelijk is. Wie het doopwater van zijn voorhoofd afveegt, schudt meer van zich af dan een als een last ervaren traditie; hij verliest zijn humaniteit. (C. S. Lewis heeft deze ontwikkeling vooral beschreven in het boekje De afschaffing van de mens uit 1943, een boekje – tussen haakjes – dat altijd op het bureau van dr. W. Aalders lag).

Romano Guardini heeft deze huiveringwekkende ontwikkeling ook zeer scherp aangevoeld. In zijn boekje over De gestalte der toekomst (1962) schrijft hij over de liefde die uit de ‘algemene houding van de wereld zal verdwijnen’. De ‘omgevende christelijke cultuur en de bevestigende traditie’ zullen aan kracht verliezen. Van christenen zal veel moed en vertrouwen worden gevraagd, want ‘de eenzaamheid van het geloof zal verschrikkelijk zijn’.





III

Onze Grondwet is in de handen van ideologisch geplaagde politici een activistisch instrument geworden om een nieuwe ideologie van gelijkheid en non-discriminatie in te voeren. Zij voltrekken een bewuste breuk met het verleden, met een cultuur, een geloof, en daarmee ook met een vroegere interpretatie van de klassieke grondrechten die de kern van onze Grondwet vormen. Grondrechten moeten wijken of worden beperkt omdat andere waarden zijn gaan domineren.

Wat was die vroegere, oorspronkelijke uitleg van die waarden die in de Grondwet zijn neergeslagen, eigenlijk precies? Om die vast te stellen, moeten we weten hoe de waarden in onze Grondwet eigenlijk zijn ontstaan en vastgelegd. Op 14 september 1940 (oorlog en bezetting waren dus een lange zomer oud) heeft de rechtsgeleerde Paul Scholten een toespraak gehouden over de grondslagen van de Nederlandse geschiedenis. En hij verdedigde toen de stelling dat de christelijke vrijheid ons land tot een eenheid en gemeenschap heeft gesmeed. Ons land is uit een vrijheidsstrijd ontstaan. Maar die vrijheid werd begrensd door de waarden van het christelijk geloof, en die vrijheid heeft zich geuit in het vastleggen van de klassieke vrijheden. En Scholten benadrukte (NB: in september 1940) dat de conservatieve strijd voor geestelijke vrijheid weer aan de orde van de dag was. Waar die strijd niet werd gevoerd, ontstond tirannie.

We zijn geneigd te denken dat die vrijheden en onze Grondwet verworvenheden zijn van de Verlichting en de Franse Revolutie. Maar niets is minder waar. De juistheid van Paul Scholtens opvattingen over de christelijke grondslagen van onze cultuur, wordt nergens duidelijker dan op dit punt. Klassieke rechten en vrijheden zoals wij die nu kennen, hebben een lange ontstaansgeschiedenis gehad en zijn nauwelijks denkbaar zonder de strijd om christelijke vrijheid. In de tekst van de Unie van Utrecht (1579) is bijvoorbeeld voor het eerst het principe van de vrijheid van godsdienst vastgelegd. Elke burger was ‘vry in syn religie’, en de overheid mocht niemand om zijn geloof ‘achterhaelen ofte onderzoecken’(artikel XIII).

Een andere ‘fundamentele wet’ van Nederland was het beroemde Plakkaat van Verlatinge uit 1581. Ook daarin staat al zeer helder, met verwijzingen naar de natuurwet en het christelijk geloof, dat de overheid een goede herder moet zijn, en dat die herder er is voor de schapen. De schapen zijn er niet voor de herder. Dat stelt duidelijke grenzen aan de macht van de overheid, en creëert een domein dat de overheid niet mag betreden, het domein van de rechten en vrijheden van burgers.

Deze context van een christelijke cultuur waarin de waarden zijn ontstaan die onze Grondwet belichaamt, wordt in de tekst van de Grondwet nog altijd weerspiegeld. Onze Grondwet geeft een opsomming van onze vrijheden, bijvoorbeeld de vrijheid onze mening te uiten. Anders dan menig opinievormer ons heeft willen doen geloven, is die vrijheid niet absoluut en onbeperkt. Letterlijk staat er in onze Grondwet dat niemand ‘voorafgaand verlof’ nodig heeft om zijn ‘gedachten te openbaren’, maar er staat achter dat iedereen wel zijn eigen ‘verantwoordelijkheid volgens de wet’ heeft. Die beperkende bijzin staat ook in de grondwetsartikelen over de vrijheid van godsdienst, van vereniging en van vergadering. Er zijn dus wettelijk normen die onze vrijheid begrenzen. We mogen bijvoorbeeld niet beledigen, geen haat zaaien. Vrijheid is niet het recht om zo maar alles te zeggen wat we maar willen. Vrijheid behoort door fatsoen te worden ingetoomd.

Onze Grondwet vraagt ook van ons dat we niet discrimineren en tolerant zijn. Tolerantie bestaat in het besef dat we anderen niet mogen of kunnen dwingen – ook al hebben we daartoe de macht – om tegen hun geweten in te gaan. Waar dat besef verdwijnt kunnen mensen gaan denken, bijvoorbeeld, dat ze ambtenaren mogen dwingen homohuwelijken te sluiten.
Die Grondwet van ons is oorspronkelijk dus verankerd in christelijke opvattingen over vrijheid en tolerantie. Die christelijke cultuur is de legger van onze rechtsstaat. Waar de borging van onze vrijheden in dit cultuurchristelijke verhaal verdwijnt of verzwakt, gebeuren er gekke dingen. Dan gaan mensen denken dat ze alles mogen zeggen, of dat zij andere mensen mogen en kunnen dwingen om tegen hun diepste overtuigingen in te gaan.

Onze cultuur staat dus op een tweesprong. We kunnen kiezen voor een herbevestiging van de doop van onze cultuur door het christelijke geloof. Dan kiezen we voor vrijheid in gebondenheid, voor tolerantie, voor ruimte, licht en leven. Of we kiezen voor ontdoping, voor afrekening en ontwijding, en daarmee voor de slavernij van de ongebondenheid en de tirannie van een seculiere meerderheid.

De historicus wiens oeuvre ook als het ware gedoopt en geheiligd is door zijn zelden zeer nadrukkelijk beleden geloof, A. Th. van Deursen, sprak in 1994 in de Leidse Pieterskerk een Huizingalezing uit waarin hij Isaäc da Costa en Johan Huizinga met elkaar vergeleek. Hij had het over hun analyse van hun tijd, en concludeerde ‘met Huizinga’ dat de patiënt, onze cultuur, er eigenlijk slechter voor stond dan ooit. De patiënt heeft echter zelf voor zijn ziekte gekozen, en het enige medicijn dat hem kan genezen weigert hij.

Zal dat nu nog steeds het geval zijn? Als dat zo zou zijn, hoeft dat ons ook weer niet te verbazen. Johannes Calvijn heeft ons een politiek testament nagelaten, een preek uit 1562 over II Samuël 5:4, over David wiens rijk nog maar zeer gedeeltelijk gevestigd was. Een gedeelte uit deze (‘lutherse’) preek wil ik hier tot slot citeren, omdat de eenzaamheid van het geloof er duidelijk in naar voren komt, en de gedachte dat een door het christelijk geloof gestempelde cultuur een wonder is waar wij niet van uit kunnen gaan en niet op kunnen rekenen, een tijdelijke vluchtheuvel, een herberg, een oase in deze turbulente en chaotische wereld, een wonder zoals dat in de Gedenkklank van Valerius en in het Wilhelmus wordt bezongen (Aalders, Theocratie of ideologie, p. 296) :

‘Wij weten dat God regeert, maar omdat onze Here Jezus Christus in Hem verborgen is en Zijn volkomen heerschappij in deze wereld verborgen is, heeft zij geen glans en wordt zij maar weinig geacht, ja zelfs door de meerderheid verworpen. Daarom moeten wij het niet voor iets zeldzaams houden, dat onze Here Jezus Christus, alhoewel Hij door God, Zijn Vader, tot Koning is aangesteld, nu nog niet die autoriteit onder de mensen heeft die Hem toekomt. Daarbij komt nog dat ons nu nog geen zeker, beslissend tijdstip (van de volkomen openbaring van Zijn heerschappij) is gegeven. We zien namelijk dat de heerschappij van onze Here Jezus Christus begrensd is, daar slechts een handjevol mensen Hem heeft aangenomen en daar er tegenover iedere stad die het Evangelie heeft ontvangen, grote landen staan waarin afgodendienst heerst. Wanneer wij nu zien dat de heerschappij van Jezus Christus zo klein en naar de maatstaf van de wereld veracht is, zo laat ons de blik richten op het voorbeeld dat ons hier gegeven is (in de heerschappij van David) en laat ons op het einde wachten, dat God kent, want voor ons is het verborgen. Ik zeg, laten wij wachten in geduld, totdat Zijn Koninkrijk in volkomenheid zal zijn opgericht, en God hen verzamelt die verstrooid zijn, herstelt wat vernietigd is en op orde brengt wat in verwarring is. Dit is de ellende dat wij altijd maar vooruit willen, dat wij een heerschappij in deze wereld willen zien bloeien en slechts vreugde en zachtheid willen. Ondertussen echter overwegen wij niet waarom God het soms niet toestaat dat de heerschappij van Christus meer openbaar komt – dat is, opdat wij niet zouden slapen, waartoe wij maar al te zeer geneigd zijn. God wil dus dat de heerschappij van Jezus Christus in het midden van Zijn vijanden zal zijn. Laten wij ondertussen niet ophouden, zoveel het aan ons ligt, God te bidden dat Hij voortgang make en Zijn Koninkrijk uitbreide, en dat een ieder zich met al zijn kracht daarop richte. En laten wij zelf ons door Hem zo laten regeren dat Hij altijd in ons verheerlijkt wordt, zowel in het leven als ook in de dood.’

No comments: