Recensie van, Paul Cliteur, Moreel Esperanto, Arbeiderspers € 22,50
Het nieuwe kabinet draagt de onmiskenbare sporen van de aanwezigheid van christenen. Die sporen zijn niet dominant, maar worden bijvoorbeeld zichtbaar in de passage in het coalitieakkoord waarin aan gewetensbezwaarde ambtenaren ruimte wordt geboden om geen homohuwelijken te sluiten. Dat de PvdA, de homobeweging en de Amsterdamse gemeenteraad daar aanstoot aan nemen was voorspelbaar, maar dat ook de Marokkaanse ‘burgemeester’ van het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart, Ahmed Marcouch, zich tegen deze passage heeft uitgesproken, is opvallend. Probeert hij moslims uit te leggen dat ook homo’s ‘gelukkig met elkaar kunnen zijn’ en de islamitische gemeenschap aldus over te halen tot een acceptatie van het homohuwelijk, krijgen we een kabinet dat een uitzonderingsbepaling voor gewetensbezwaarde gelovigen opstelt.
Het voorbeeld laat zien tot welke ingewikkelde situaties de verhoudingen binnen een multiculturele samenleving kunnen leiden. Het christelijke smaldeel in het kabinet verzet zich tegen marginalisering van de eigen achterban door een uitzonderingsbepaling af te dwingen. De coalitiepartners accepteren deze bepaling als een niche van tolerantie voor een bevolkingsgroep, de orthodox-christelijke, die in dit land al eeuwen haar partijtje meeblaast maar recente modernistische ontwikkelingen niet kan accepteren. En dan blijkt die bepaling in de praktijk een invalspoort voor een wettelijk gesanctioneerde acceptatie van de diepe afkeer van nieuwkomers tegen de westerse samenleving als zodanig.
Het nieuwe boek van Paul Cliteur gaat over dit soort conflicten tussen bevolkingsgroepen in Nederland. Cliteur is als rechtsfilosoof verbonden aan de Leidse rechtenfaculteit en is vooral een spraakmakend columnist en essayist, een fervent voorvechter van de waarden van de Verlichting, en als gevolg daarvan een scherp criticus van het ideaal van de multiculturele samenleving en van het relativistische gedachtegoed waarop die gebaseerd is.
Aan een serie van twee publieksboeken over de grenzen van de tolerantie en over onze eigen cultuur die in verval zo niet decadent is, en daarmee een grotere bedreiging voor ons vormt dan alle gevaren van buiten (Moderne Papoea’s uit 2002 en Tegen de decadentie uit 2004), heeft Cliteur nu een derde titel toegevoegd: Moreel Esperanto. Het is academischer dan die eerste twee boeken, maar tegelijk zo helder geschreven en overzichtelijk gecomponeerd dat ook dit boek zonder meer toegankelijk is. Dat is sowieso een van de grote verdiensten van Cliteur: je hoeft het niet, of niet in alles, met hem eens te zijn, maar hij formuleert zijn opvattingen zowel stellig als zuiver en creëert daarmee de ruimte die een open debat mogelijk maakt.
Cliteurs nieuwste boek draait om het feit waarmee iedereen elke dag wordt geconfronteerd en waarvan de discussie over gewetensbezwaarde ambtenaren en het homohuwelijk slechts een van de vele illustraties is: Nederland is geen monoculturele samenleving meer, maar een multiculturele. En dat leidt tot de nodige verwarring. De verschillende groepen die onze samenleving vormen, zijn niet alleen van elkaar gescheiden door diverse levensbeschouwingen, gebruiken en morele opvattingen, maar als gevolg daarvan voltrekken zich ook regelmatig harde botsingen. En het probleem is natuurlijk dat zich nog geen begin van een oplossing aftekent wanneer we het niet eerst eens worden over de vraag hoe we met alle verschillen en tegenstellingen moeten omgaan. Moeten we een ‘dialoog’ voeren en vooral schuldbewust en respectvol met het nieuwe, vreemde denken en gedrag van nieuwkomers omgaan, of moeten we juist een krachtig pleidooi voor de universele waarden van de Verlichting voeren, inclusief het recht op religiekritiek?
Omdat de eerste benadering in de praktijk vooral tot een voortdurend uitstellen van iedere vorm van ‘dialoog’ leidt, en om andere redenen, behoort Cliteur tot het kamp dat de tweede benadering voorstaat. Tegelijk is hij Nederlander genoeg om te begrijpen dat een fase van confrontatie in onze polder altijd dient uit te monden in een zoektocht naar een nieuwe pacificatie. Cliteur doet dit in dit boek door zich hard te maken voor een nieuwe morele taal – een taal die alle groepen in de Nederlandse samenleving kunnen gaan delen en moeten gaan delen omdat zij nu nog verschillende talen spreken en elkaar dus niet meer verstaan of begrijpen, en het gesprek daarom maar staken. Cliteur noemt die taal een moreel Esperanto, naar analogie van vroegere pogingen een universele taal te ontwikkelen.
Om dat te bereiken dienen religie en moraal van elkaar te worden losgemaakt. Daarmee bedoelt Cliteur niet alleen dat gelovige deelnemers aan het maatschappelijk debat zich niet meer mogen beroepen op goddelijke geboden in heilige boeken als uiteindelijke rechtvaardiging van hun standpunt, maar ook zouden moeten afzien van pogingen om leefregels uit hun geloof af te leiden. Van een verbinding van religie en moraal komt vooral ellende, betoogt Cliteur, en hij verwijst ter onderbouwing van dat standpunt naar de voorbeelden van de religieus gesanctioneerde moord van Balthasar Gerards op Willem van Oranje en de recente opwinding rond de Deense spotprenten van Mohammed.
Maar er is meer nodig dan een van de religie losgekoppelde, autonome ethiek. Die ethiek moet een pendant krijgen in een strikt neutrale staat, naar het voorbeeld van de Franse laïcité, omdat alleen zo’n neutrale staat de aanspraken van de verschillende groepen binnen een multiculturele samenleving in goede banen kan leiden.
Over dit alles valt natuurlijk veel te zeggen; in ieder geval, wat mij betreft, de volgende drie dingen.
Over mijn eerste bezwaar tegen de voorstellen van Cliteur kan ik kort zijn omdat Frits Bolkestein dat al onder woorden heeft gebracht in zijn speech bij de presentatie van Cliteurs boek. Je kunt moraal niet loskoppelen van religie, in die zin dat je van gelovigen vraagt geen ethische consequenties uit hun geloof af te leiden, omdat die leefregels en dat geloof onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een moraal zonder religie is voor gelovigen net zo zielloos als het Esperanto eens was, en dat om die reden nooit is aangeslagen. In een repliek (gepubliceerd in het vijfde nummer van het nieuwe opinieweekblad Opinio) schrijft Cliteur hoopvol dat tal van wetenschappen zich inmiddels van het geloof hebben geëmancipeerd, en dat dit ook voor de ethiek denkbaar is. Maar ik meen te weten dat ethiek voor gelovigen geen vorm van wetenschap is.
In de tweede plaats is het pleidooi voor een algemeen geldig verklaarde, autonome ethiek niet nodig, denk ik, omdat ook gelovigen zeer wel in staat (kunnen) zijn om hun standpunten te formuleren in een taal die voor iedereen toegankelijk is. Dat deed André Rouvoet bijvoorbeeld in de grote debatten over euthanasie en het homohuwelijk, dat doet Ahmed Marcouch nu in Slotervaart wanneer hij moslims uitlegt dat de vrijheid van homo’s in dit land ook hún vrijheid is.
In de derde plaats denk ik dat de wereld waarin de pleidooien van Cliteur gezegevierd zullen hebben, vooral een ontzettend saaie wereld zal zijn waarin mensen zich gruwelijk zullen vervelen. Francis Fukuyama hield daar al rekening mee, geïnspireerd door Leo Strauss, op de slotpagina’s van zijn boek over Het einde van de geschiedenis: velen zullen de moderne, post-historische stad, de stad van vrede en zacht comfort, uit diepe afkeer weer verlaten. De idealen van de Verlichting zijn uiteindelijk constructies die voorbij gaan aan diepere behoeften van de menselijke natuur. Als dat waar is, en ik geloof dat dat zo is, is er dus een hoger cultureel ideaal nodig, het ideaal van een cultureel fundament dat de democratische rechtsstaat een bezielend verband geeft.
Daarmee bedoel ik natuurlijk niet de al te feminiene pleidooien voor gemeenschapszin en blablabla die ons nu van de zijde van het nieuwe kabinet bereiken, maar wel een terugkeer, in welke moderne vorm dan ook, naar klassieke idealen van orde en deugden (in plaats van waarden en normen). Wij mensen passen nu eenmaal niet in deze werkelijkheid. Politiek is een leven op vulkanische bodem, en om het deksel op die put te houden is meer nodig, vrees ik, dan een pleidooi voor autonomie en neutraliteit, omdat dat pleidooi slechts de uiterlijke vormgeving en niet het hart van mensen raakt.
*) Een versie van deze recensie verscheen eerder in HP/De Tijd.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment