2.11.07

Rooie onderwijzers

Een van de eerste klussen waar ik, najaar 1995, als beginnend journalist op af werd gestuurd, was een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Die tentoonstelling heette De Rode Droom en was gewijd aan een eeuw sociaal-democratie in Nederland. Ruim honderd jaar eerder, in 1894, was immers de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij opgericht. Ik herinner me nog hoezeer ik van die smaakvol ingerichte tentoonstelling onder de indruk was – van het elan dat vele afbeeldingen uitstraalden, van de koppen van Marx, Troelstra en Wibaut, van de schoonheid van de gemeenschapskunst, en van het onderliggende ideaal: de bestrijding van armoede en de geestelijke verheffing van ‘de arbeider’.

In de mooie catalogus bij de tentoonstelling schreef historicus Piet de Rooy in een groot essay dat ‘sociaal-democraten onder een wat tobberige zoektocht naar de eigen identiteit zuchten’. Maar volgens Wim Kok, die de tentoonstelling opende en toen net een jaar premier was van een eerste paars kabinet, was daar geen sprake van. De rol van de PvdA was in een tijd van ‘sluipende armoede en sociale desintegratie’ alles behalve uitgespeeld.

Maar ook toen rommelde het al. Paul Kalma, destijds nog directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, had kort daarvoor een rapport over De wonderbaarlijke terugkeer van de solidariteit gepubliceerd, dat door PvdA-staatssecretaris Vermeend van Financiën was weggehoond als ‘de wonderbaarlijke terugkeer van verouderde ideeën’. En in diezelfde tijd sprak Kok van de noodzaak om de ‘oude ideologische veren’ af te schudden. De romantiek van de rode droom contrasteerde scherp met de neo-liberale zakelijkheid van die dagen.

Vlakbij de Nieuwe Kerk, op de hoek van de Lindengracht en de Brouwersgracht, stond ik vorige week te kijken naar het door Hans Bayens vervaardigde beeld van Theo Thijssen. Iedereen kent Theo Thijssen als de auteur van Kees de jongen. De CPNB-uitgave van De gelukkige klas (nu gratis af te halen in de openbare bibliotheken) had mij doen besluiten mij weer eens wat grondiger in het werk van Thijssen te verdiepen, inclusief een bezoek aan het Theo Thijssen Museum in de Eerste Leliedwarsstraat, een wandeling door de Jordaan en een pelgrimage naar dat beeld.

Ik ben, geloof ik, tamelijk nuchter, maar dat beeld ontroerde me. Een jongen zit achter een schooltafeltje, en schoolmeester Thijssen is zo half op dat tafeltje gaan zitten om hem te helpen. Het beeld toont de liefdevolle toewijding van een meester aan zijn leerling. Ik had het boekje van Peter-Paul de Baar over het Amsterdam van Theo Thijssen bij me, en die omschrijft de houding van Thijssen prachtig als ‘informeel en vaderlijk’.

Sjoerd Karsten van de universiteit van Amsterdam heeft een proefschrift over socialistische volksonderwijzers rond 1900 geschreven. Het is een lezenswaardig boek. Karsten beschrijft de moeilijke situatie van die rooie onderwijzers. Intellectuelen keken op hen neer; zij deden immers niet veel meer dan wat tweedehandskennis doorgeven. En voor de volksklasse voor wie die onderwijzers het allemaal deden, waren zij toch een beetje de wijze meneren. Te groot voor het servet, te klein voor het tafellaken, noemt Karsten dat.

Des te bewonderenswaardiger is daarom de inzet van die onderwijzers geweest. Thijssen zelf (zoon van een schoenmaker uit de Jordaan) streefde naar ‘een stukje opheffing uit het gewone, grauwe milieu van het kind, een straaltje schijnsel uit een hogere wereld, een glimpje cultuur’.

Wie zich in het werk van Thijssen verdiept (hij was ook vakbondsman en gemeenteraads- en Tweede Kamerlid voor de SDAP), kan alleen maar vaststellen dat alle zaken waar hij het over had (meer waardering en een betere positie voor de onderwijzer, de vrijheid van de onderwijzer, het belang van klassikaal onderwijs, en afkeer van modieuze vernieuwingen) onverminderd actueel zijn.

Maar de gedachte van dat ‘straaltje schijnsel uit een hogere wereld’ en dat ‘glimpje cultuur’ veronderstelt natuurlijk wel een zeker idee van wat cultuur behoort te zijn. Er is in het recente verleden al eerder opgewezen, o.a. door H. J. Schoo, dat de omarming van het cultuurrelativisme het einde van het verheffingsideaal betekende. In het onderwijs staan nu het nut en de materiële vooruitgang centraal.

De rode droom is daarmee tenminste gehalveerd. Maar hopelijk zijn er nog steeds heel veel onderwijzers die met eenzelfde toewijding hun werk doen als Thijssen destijds.

*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.

No comments: