Wie de volgende Kamerverkiezingen wil winnen, hoeft slechts twee boeken te lezen. Het ene gaat over het politieke systeem als zodanig, het tweede over de Europese Unie.
Het eerste is geschreven door Hans Herbert von Arnim, een Duitse hoogleraar constitutioneel recht, dateert uit 2001 en heet Das System. ‘Es ist etwas faul im Staate’, luidt de kop boven zijn voorwoord. De politieke klasse, zo maakt Von Arnim duidelijk, heeft een netwerk geknoopt dat onze democratische orde dreigt te verstikken, omdat het een alternatieve werkelijkheid heeft geschapen die is losgezongen van de samenleving en een doel op zichzelf is geworden.
Het zal een beetje politieke ondernemer weinig moeite kosten de bevindingen en conclusies van dit boek op de Nederlandse situatie toe te passen. Onze representatieve democratie en de partijen die ons stelsel hebben geschapen en schragen, zijn door een maatschappelijke orde voortgebracht die drastisch is veranderd. De zuilen waarvan onze politieke partijen de vooruitgeschoven posten in de democratische arena waren, zijn grotendeels ingestort maar het dak dat deze zuilen droegen, is nog in de lucht blijven hangen.
Dat zei Hans van Mierlo al, maar anno 2007 is het van belang daar een en ander aan toe te voegen.
De drie grote, constituerende partijen zijn ontstaan door eensgezindheid rondom sociale en politieke kwesties die nu niet meer de grote tegenstelling in de samenleving vormen. Het waren sociaal-economische kwesties en de schoolstrijd die de voorlopers van de PvdA, de VVD en het CDA hebben doen ontstaan. Het grote debat zweeft nu rond het thema immigratie en integratie. Paul Scheffer heeft dit in zijn recent verschenen boek Het land van aankomst de nieuwe, grote sociale kwestie genoemd. Maar geen enkele traditionele partij heeft die kwestie gestéld.
En dat is eigenlijk logisch. De huidige generatie politici is opgevoed en gevormd in een school die hen uitstekend toerust om met elkaar te polderen over een compromis dat hier tot een procentje meer en daar tot een procentje minder leidt. Maar dat is wat anders dan een debat over de pijn van de straat en het onbehagen van de vervreemding. Het nieuwe thema trekt dan ook verwoestende sporen in de PvdA en de VVD, met al het gedoe rondom Ehsan Jami en Verdonk en Rutte. En het CDA komt ook nog wel een keer aan de beurt.
Het tweede boek is een recente bestseller, geschreven door de Britse journalisten Christopher Booker en Richard North. Het heet The Great Deception en vertelt the secret history of the European Union. Het is een uitmuntend gedocumenteerde geschiedenis van het streven naar Europese eenwording, en wil één ding aantonen: dat de geschiedenis van dit ‘project’ vanaf het begin niet op intergouvernementele samenwerking gericht is geweest, maar op de vereniging van Europa onder één supranationale regering. Het veto is de scheidslijn. Waar veto’s zijn, daar is er sprake van samenwerking tussen onafhankelijke, soevereine naties. Waar veto’s verdwijnen, ontstaat een nieuwe, supranationale vorm van regeren die zich aan democratische controle onttrekt.
Om geen slapende honden wakker te maken, is die uiteindelijke doelstelling zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.
We zijn, met andere woorden, de Europese Unie ingerommeld, en zagen ineens in, in het voorjaar van 2005, dat die Europese agenda ons de bevoegdheden ontneemt om beslissingen te nemen over zaken waarover we graag zelf het laatste woord willen behouden. Maar zoals de Luxemburgse premier en eurofiel Jean-Claude Juncker al zei: ‘Als ze “ja” zeggen, zullen we zeggen: “we gaan voort”. Als ze “nee” zeggen, zullen we zeggen dat we doorgaan.’
Maar het is nog erger dan deze woorden van kiezersverachting al suggereren. De EU heeft niet gezegd dat ze gewoon zullen doorgaan, maar dat ze de kiezers hadden begrepen en dat er een nieuw en vooral heel ander ‘Hervorminsgverdrag’ zou komen. De Europese leiders zijn het enkele weken geleden in Lissabon over de laatste komma’s en leestekens van dat verdrag eens geworden, en gaan dat nu in de lidstaten ter ratificatie aanbieden.
Zoals bekend zal de tekst in Nederland gewoon door de Tweede Kamer worden geratificeerd, en niet meer in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd, ondanks het feit dat we het hier hebben over een verdrag dat belangrijke rechten en bevoegdheden naar Brussel overhevelt. Daarvan was en blijft sprake, ook al zou dit kabinet streven naar een nieuw verdrag dat zich qua ‘inhoud, omvang en benaming’ overtuigend zou onderscheiden van de verworpen Grondwet.
Ondertussen staat vast dat het nieuwe verdrag niet wezenlijk van de oude Grondwet verschilt. Het Europees Parlement en de Franse oud-president Valéry Giscard d’Estaing (voorzitter van de commissie die de tekst van de Grondwet voorbereidde) hebben dat al opgelucht vastgesteld. ‘Qua inhoud zijn de voorstellen grotendeels onveranderd gebleven. Ze worden alleen op een andere manier gepresenteerd. De enveloppe is vernieuwd, de brief is dezelfde’, aldus Giscard in juli j.l.
Wie het niet gelooft, moet de vergelijking van beide teksten op de website van Open Europe maar eens bestuderen.
Alle Europese verdragen hebben, uit de aard der zaak, tot een overheveling van bevoegdheden naar Brussel geleid – vanaf 1952, met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, via de verdragen van Rome (1957), Maastricht (1991/3), Amsterdam (1997/9) en Nice (2000/3). De beslissende wissel is omgezet in Maastricht, waar het verdrag voor de Europese Unie werd opgesteld en de Europese bemoeienis met nationale aangelegenheden (die tot dan vooral op het scheppen van een gemeenschappelijke markt waren gericht) zich ook tot justitie- en politiezaken (inclusief asiel en immigratie) en tot buitenlands beleid ging uitstrekken. Over die zaken behielden alle afzonderlijke lidstaten toen nog een vetorecht, maar in de verdragen die volgden op die van Maastricht zijn er steeds meer onderwerpen bij gekomen waarover via meerderheidsbesluitvorming wordt besloten. Voor het verdrag van Lissabon geldt dat onder meer voor de besluitvorming op de terreinen van grenscontroles, de afgifte van visa aan niet-EU-burgers, immigratie, regels op het terrein van het strafrecht en de samenwerking van justitie en politie.
Ik betreur deze ontwikkeling, en met mij vele Nederlanders. Een ruime meerderheid wil zich in ieder geval over de resultaten van Lissabon uitspreken. Maar vooralsnog moeten wij machteloos toezien hoe dit kabinet ruimte biedt aan een oprukkend en uitdijend Europa en daarmee de eigen identiteit en soevereiniteit van Nederland op het spel zet, en de noodrem van de voortdenderende trein heeft af gesloopt.
Ik betreur deze ontwikkeling niet omdat ik een achtergebleven redneck van de Veluwe zou zijn, of een loser uit een achterstandswijk. Ik betreur dit omdat ik burger van de natiestaat Nederland ben.
Een maand geleden is de Bosatlas van Nederland verschenen. Deze pil – twee stoeptegels groot en bijna vijf kilo zwaar – kost bijna 100 euro, maar staat hoog in de lijsten van meest verkochte boeken. Het is vooral zo’n prachtige uitgave omdat zij het ontstaan van Nederland op een ongekend aanschouwelijke manier in beeld brengt. De gelaagdheid van het landschap wordt als vanzelf een metafoor voor de complexe lagen in de eigen geschiedenis. Als we in Nederland weer op zoek zijn naar binding, in de zin van een beleving van gemeenschappelijkheid, dan richt die zich niet alleen op een gezamenlijke taal en een gemeenschappelijk verleden, maar ook op de bodem, op een gemeenschappelijk territorium. De meeste bewoners van de Lage Landen bij de zee zijn door taal, huwelijk en werk aan een bepaalde streek gebonden. Veel mensen sterven in de buurt van het geboortehuis van hun ouders. Dat feit weerspiegelt zich op een prachtige landstrekenkaart in deze atlas (p. 203), een lappendeken ‘die in de hoofden van mensen het land afdekt’ en waarin echo’s uit de vroege Middeleeuwen en zelfs de Germaanse geschiedenis doorklinken.
Deze atlas roept als vanzelf associaties op met de poëzie van Ida Gerhardt, dochter van Gorcum en Zutphen. In haar bundel De Ravenveer staat onder de Verzen van Holland onder andere het gedicht ‘Het erfgoed’:
Vooroudertrots: goed ingeklonken land.
Ik heb een aard die ingeklonken is
en uitverweerd. Waarin gezonken is
tot zware grond een laag van tegenstand.
Hoe die lagen zijn ontstaan en aanwezig blijven, laat deze atlas prachtig zien. En misschien doet het ook wel iets vermoeden van het vuur dat daarin verborgen kan liggen:
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.
De atlas laat natuurlijk ook zien hoe snel en radicaal Nederland de afgelopen decennia van aanzien is veranderd. Door de bevolkingstoename, de groei van steden, dorpen en het verkeer, de woeste secularisatie, en door de immigratie van de afgelopen jaren. Door een lichtzinnige politiek (‘Een vreemd overspelig gras / legt op de akkers beslag’, om Gerhardt nog één keer te citeren), door het ontwortelde nominalisme van onze elite, hebben wij de banden met ons eigen land, taal, geschiedenis en cultuur hooghartig verwaarloosd.
Ik had het nadrukkelijk over de natiestaat. Het is binnen deze staatsvorm dat de democratie en de rechtsstaat zoals wij die kennen, zich hebben ontwikkeld. Dat is geen toeval, zoals bijvoorbeeld de Franse politiek filosoof Pierre Manent in enkele recente publicaties duidelijk heeft gemaakt. Een natiestaat, als creatie van de negentiende eeuw, wordt niet bevolkt door horigen en onderdanen – zoals in de voorafgaande periode van het ancien régime – maar door burgers. En burgers willen zichzelf besturen, en burgers willen via een catalogus van klassieke grondrechten tegen de macht van de overheid worden beschermd.
De huidige vervreemding, het onbehagen en de onvrede in de Nederlandse samenleving, is een feit. Geen norm. Er zijn politici, die van de grote middenpartijen, die het feit ontkennen, en er zijn politici, op de vleugels, die de onvrede als norm exploiteren. Er zijn geen politici die de onvrede weten te verwoorden en in goede banen kunnen kanaliseren.
Politici mogen denken dat zij (op de korte termijn) slim zijn wanneer zij het sentiment van scepsis en wantrouwen onder de Nederlandse bevolking via trucs en politieke spelletjes negeren, en zich op de borst kloppen bij het aanschouwen van zoveel staatsmanschap en kosmopolitisme bij zichzelf. Maar bij de volgende verkiezingen zal de man of vrouw die zijn/haar huiswerk heeft gedaan, en de eerder genoemde twee boeken van Hans Herbert von Arnim en van Booker en North heeft gelezen, genadeloos met ze kunnen afrekenen. De huidige politieke en bestuurlijke klasse speelt met vuur, met vuur dat in stenen schuilt totdat het wakker wordt getart.
* Een versie van dit essay verscheen op zaterdag 24 november in Het Financieele Dagblad.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
1 comment:
Referendum of niet, denk ik dat het haast onvermijdelijk is dat de Europese Unie op zichzelf wel zal instorten. Een soort van Joegoslavië. Vraag is of het op vreedzame manier gebeurt - dat men op tijd tot inkeer komt, of niet.
Post a Comment