In het Trippenhuis, aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam, belegt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen vandaag een congres over het 'populisme'. Ik zal daar een korte lezing geven en daarin iedereen uitnodigen om het populisme niet als een excuus of schaamlap voor het eigen falen te gebruiken, maar het te zien als een kritische vraag aan onszelf.
In de Trouw van afgelopen zaterdag - bijlage Letter&Geest - hebben Amanda Kluveld en ik een lang artikel over dit onderwerp gepubliceerd. Hieronder volgt de tekst van dat artikel:
Populisme is in toenemende mate onderwerp van beschouwing. Voormalig CDA-ideoloog Anton Zijderveld wijdde er het essay 'Populisme als politiek drijfzand' aan en zegde vervolgens zijn partijlidmaatschap op omdat het CDA de populistische PVV niet bij voorbaat wilde uitsluiten van een regeringscoalitie. De Amsterdamse Balie belegde vorige maand de bijeenkomst 'Verlicht populisme', waar minister van wonen, werken en integratie Eberhard van der Laan en ex-LPF-Kamerlid Joost Eerdmans met elkaar in debat gingen over het boek 'Diploma Democracy' van Mark Bovens en Anchrit Wille. En deze maand bogen in Leiden historici zich over de kwestie tijdens het congres 'Populisme in de polder'.
Wat opviel in Leiden, vooral in de beschouwingen over het hedendaagse niet-linkse populisme, was dat het verschijnsel overwegend negatief werd geduid en zelfs geridiculiseerd. Kort gezegd komt het erop neer dat de politieke, culturele en intellectuele elite van Nederland - dat wil zeggen, de mensen die zich in het publieke en politieke debat mengen, zichzelf tot de weldenkenden rekenen en doorgaans bij conferenties over populisme aanwezig zijn - van mening is dat we hier te maken hebben met een moeilijk te definiëren, maar voor iedereen toch min of meer gemakkelijk als 'fout' te herkennen politieke stijl, en met een volgens sommigen zelfs gevaarlijke ideologie.
Een van ons werd tijdens het congres in Leiden door iemand uit het publiek gekenschetst als "een populist naar inhoud maar niet naar stijl". Deze diskwalificatie - de opmerking was niet als compliment bedoeld - is typerend voor de wijze waarop de elite zich afmaakt van de problemen op het gebied van integratie, islamisering en het gebrek aan politieke daadkracht die (echte of vermeende) populisten constateren en willen agenderen. Het zijn in haar ogen kwesties die populisten zélf uit het niets hebben gecreëerd om het volk aan zich te binden. Vooral in de voordracht van historicus Koen Vossen was bitter weinig ruimte voor de erkenning dat het hier mogelijk om reëel bestaande problemen gaat. Met andere woorden: Wilders zuigt die 'tsunami' van islamisering uit zijn kwaadwillige duim. En Fortuyn, Verdonk en EénNL constateerden ten onrechte dat er in ons land sprake is van een multicultureel weg-met-ons-denken, zodat de nationalistische trots die zij daar tegenover willen stellen belachelijk en verwerpelijk is.
Als de populist rancuneus is, zoals in Leiden meerdere malen werd geconstateerd, dan is de elite beslist zelfgenoegzaam. Zo zelfgenoegzaam dat zij zelfs niet in staat is de grote problemen waarmee onze samenleving kampt onder ogen te zien. Zij zal dus voor die problemen geen werkelijke verantwoordelijkheid willen nemen of er een zinnige visie op ontwikkelen. Daarvoor is zij te druk met, zoals Zijderveld in zijn essay deed, het moreel diskwalificeren van het populisme, waarvan doorgaans gezegd wordt dat het geen oplossingen biedt en alleen maar inspeelt op onderbuikgevoelens. Op deze manier komt er geen inhoudelijk antwoord op de uitdagingen van het populisme en de correcties waartoe het de gevestigde politiek dwingt.
Onze stelling luidt dat de houding van de zelfgenoegzame elite en het negeren van nijpende problemen dat met die zelfgenoegzame houding samenhangt, een groot gevaar vormen voor onze democratie. Zeker bezien in het licht van de opkomst van de islam, het multicultureel-links politieke complex en het daaruit voortkomende jammerlijk falende Nederlandse integratiebeleid.
Wij leven in een democratie met als hoogste politieke orgaan een parlement, de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar door het volk gekozen politici onze zaken behartigen, de regering controleren en bij meerderheid van stemmen over ja en nee, goed en fout beslissen. Wij kiezen en kunnen worden gekozen, onze stem is beslissend. Wij, het volk, regeren. Tegelijkertijd zijn er volgens sommigen aanwijzingen dat onze democratische rechtsstaat tekenen van verval vertoont. In 'Tegen de decadentie' (2004) wees de Leidse hoogleraar Paul Cliteur bijvoorbeeld op de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, op misverstanden over de 'rechterlijke onafhankelijkheid' en op de preoccupatie met rechten waardoor politici stelselmatig veel te hoge verwachtingen wekken bij de bevolking.
Verontrustender is misschien nog wel de kritiek van de vroegere adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant, H. J. Schoo (1945-2007), die van mening was dat Nederland sinds de ontzuiling niet langer over een stabiel politiek systeem beschikt. De politieke elite heeft geen binding meer met een herkenbare achterban, is vervreemd geraakt van de levens en opvattingen van de kiezers en denkt tegelijk voor het eigen bestwil van die kiezers te handelen. Die kinderlijke behandeling was 'de broedstoof' voor 'de revolte der burgers' die in 2002 uitbrak.
De constateringen van Cliteur en Schoo zijn belangrijk, maar tegelijkertijd kunnen we ons afvragen of deze verschijnselen (het verval van de democratische rechtsstaat) de oorzaak van de huidige politieke malheur zijn, of dat het symptomen zijn van dieperliggende (culturele) verschijnselen.
In de klassieke interpretatie van 'democratie' moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan voordat er van democratie sprake kan zijn. Wanneer die voorwaarden ontbreken, is er geen sprake van een democratie maar van een ochlocratie, regeert niet het volk maar de massa, leven wij niet in een democratische orde maar in een staat van anarchie waarin de massa, vroeg of laat, om een Grote Leider gaat roepen om de chaos te beteugelen en de orde te herstellen.
Wanneer wij het over de 'klassieke interpretatie' hebben, dan bedoelen we dat zo letterlijk mogelijk. In de geschriften van Griekse denkers en schrijvers als Thucydides, Plato, Aristoteles, Isocrates en Polybius komen we beschouwingen tegen over de overgang van democratie (regering door het volk) naar iets dat soms anarchie heet, soms ochlocratie (de regering door de massa), en soms zelfs cheirocratie, de heerschappij van de vuist, oftewel het vuistrecht. In die overgangsfase verandert de sociale, morele en institutionele huishouding van een samenleving zodanig dat een gezond politiek systeem (democratie) plaatsmaakt voor een gevaarlijke fase van chaos en anarchie waarin de tirannieke verleiding levensgroot op de loer ligt.
Wanneer we de verschijnselen die deze overgang kenmerken op een rijtje zetten, dan komen we tot de volgende opsomming. In een democratie worden bepaalde tradities in ere gehouden, in een ochlocratie niet meer. "Alleen daar waar het als traditie geldt de goden te vrezen, de ouders te eren, oudere mensen te respecteren en de wetten te gehoorzamen, wanneer onder z˙lke voorwaarden de wil van de meerderheid beslist, mag men van democratie spreken", schrijft Polybius. In een democratie is een geheel ander vrijheidsbegrip in zwang dan in een ochlocratie.
In een gezonde democratie wordt vrijheid gedefinieerd als het recht om te doen wat je behoort te doen. In een ochlocratie is vrijheid niet meer dan de eis om te kunnen doen en te kunnen zeggen wat je wilt doen of zeggen omdat je dat leuk en lekker vindt en daarom ook goed. Vanuit het perspectief van een gezonde democratie is het vrijheidsbegrip in een ochlocratie ontaard in vrijblijvendheid en vrijpostigheid, wetteloosheid, ongebondenheid, onverantwoordelijkheid. In een ochlocratie verandert het taalgebruik: deugden worden ondeugden, ondeugden deugden. Wat normaal is, krijgt in een ochlocratie een nieuwe, depreciërende benaming. Wat gewoonlijk 'overmoedig' heet, heet in een ochlocratie 'dapper'; wat normaal 'prudent' is, wordt ineens 'laf'. De schaamte wordt een "stommeling die moet worden verbannen". Wie onbeschaamd is, heet moedig. Wie zichzelf beheerst, is een lafaard. Geen maat kunnen houden, is het echte leven. Anarchie wordt vrijheid zonder meer.
In de chaos die ontstaat door deze herwaardering van alle waarden, staan politici op die zich als sterke man presenteren en die met voorbijzien aan bestaande wetten de orde zullen herstellen. Wat voor soort man is dat? Zo'n man is de verongelijkte, want voorheen buitengeslotene. Klassieke vrijheden en gelijke rechten zijn voor hem niet zo belangrijk meer als zij in de voorafgaande periode van de democratie waren. Bij Polybius heet hij ambitieus en onverschrokken, iemand die uitgesloten is geweest van eervolle functies in de politiek en die het volk misleidt en door het volk wordt gebruikt om een alleenheerschappij te vestigen. Want uiteindelijk is ochlocratie dan wel anarchie niet meer dan een tussenfase in de eeuwige cyclus van regeringsvormen, in dit geval tussen de regeringsvorm van de democratie en de alleenheerschappij die (op haar beurt) weer in despotie en tirannie ontaardt.
Het staat natuurlijk iedereen vrij zich hardop af te vragen waarom wij ons iets gelegen zouden moeten laten liggen aan de opvattingen van politiek filosofen die al zo'n 2500 jaar dood zijn. Maar wie de afgelopen jaren de Nederlandse politiek heeft gevolgd en daarna kennis neemt van deze klassieke theorie, moet haast wel geraakt worden door de frappante overeenkomsten.
Op de morele en sociale anarchie die het gevolg is van de verkruimeling van ons culturele fundament - door sommigen verdedigd als de grote verworvenheden van 1968 - hebben de grote constituerende partijen van de Nederlandse politiek (CDA, PvdA, VVD) geen antwoord. Dat is om meerdere redenen logisch.
In de eerste plaats omdat een ochlocratie de regering van de massamens is, en de massamens is de gemiddelde mens. Ook de leden van onze elite behoren tot die categorie en vormen daarom in feite geen elite.
In de tweede plaats valt de periode van morele en sociale anarchie in Nederland uitgerekend samen met een periode van immigratie en van de integratie van (vooral islamitische) nieuwkomers. Dat is een grote culturele kwestie waarvoor de leiders van de traditionele politieke partijen niet zijn opgeleid. Die kunnen heel goed met elkaar om de tafel zitten om hier een procentje te plussen en daar wat te minnen ten einde de inkomensplaatjes rond te krijgen. Maar zij zijn niet de virtuozen die een visie op cultuur en identiteit verwoorden. Bovendien zijn hun partijen ontstaan op grond van een fundamentele overeenstemming over heel andere zaken; een interne discussie over immigratie en integratie zal alleen maar tot verdeeldheid leiden. Dat was bij de VVD en de PvdA en recentelijk ook bij het CDA al te zien. Om scheuringen te voorkomen, wordt er gezwegen, en zo lopen de spanningen op.
Een derde reden is dat leden van de gevestigde politieke partijen zich aangetrokken voelen tot de door orthodoxe islamieten uitgedragen boodschap der onbegrepenen en verdrukten, die inspeelt op koloniaal schuldgevoel en het trauma van de Bezetting.
Het falen, kortom, van de politieke elite heeft een reactie opgeroepen - de grofgebekte, verbeten en machteloze reactie van het populisme. En in plaats dat de elite daarvan leert en er een antwoord op formuleert, wuift ze die reactie en daarmee het eigen falen hautain weg. Het camoufleert het eigen falen met moreel correcte praatjes.
Als het hierbij bleef, zou dat al erg genoeg zijn, maar er is meer aan de hand. In toenemende mate kiezen politieke partijen ervoor om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden af te schuiven en culturele verworvenheden in te leveren. Het college van Rotterdam koos ervoor om de Zwitsers-Egyptische islamprediker Tariq Ramadan, kleinzoon van Hassan Al-Banna, stichter van de Moslimbroederschap in Egypte, in te huren als adviseur van de gemeente op het gebied van burgerschap, voor het voeren van de sociale stadsdialoog en als bruggenbouwer tussen allochtonen en autochtonen. Voor Ramadan werd ook een gasthoogleraarschap aan de Erasmus Universiteit bekostigd.
Nadat Ramadans (internationaal lang en breed bekende) vijandige uitspraken over homo's en vrouwen door de Gay Krant onder de aandacht waren gebracht en uit een door Leefbaar Rotterdam overhandigd filmpje bleek dat hij in het openbaar had gebeden voor de islamitische martelaren in Palestina, Tsjetsjenië, Afghanistan, Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte, Soedan en Kasjmir, voor de overwinning van de Palestijnen op de vijand van het geloof en voor het zegevieren van de islam, reageerden alle coalitiepartijen (GroenLinks, PvdA, CDA en aanvankelijk VVD) alsof er niets aan de hand was. Ze lazen in de uitspraken en teksten van Ramadan vooral respect en dat was voldoende.
Er kwam een onderzoek en daaruit bleek volgens wethouder Rik Grashoff (GroenLinks) dat de uitspraken van Ramadan verkeerd vertaald waren en uit hun context gehaald. Grashoff liegt, constateerde journalist Max Pam in Binnenlands Bestuur toen hij de vertalingen met elkaar vergeleek. En zo is het.
Maar waarom? Omdat de politieke elite van de stadstaat Rotterdam de verantwoordelijkheid voor integratie en burgerschap - belangrijke zaken in iedere gezonde democratie en daarom direct verbonden aan het in stand houden van onze cultuur en vrijheden - het liefst uit handen geeft. Daar wil Rotterdam graag gemeenschapsgeld aan besteden. De Rotterdamse burger betaalde niet alleen meer dan anderhalf miljoen euro voor Ramadan maar ook voor de aparte zitplaatsen voor orthodoxe moslima's in Theater Zuidplein dat door de gemeente wordt gesubsidieerd.
Ook in de stadstaat Utrecht maakte het college een knieval voor islamitische wensen door het subsidiëren van voor mannen en vrouwen gescheiden doorverwijsloketten bij een moskee in Overvecht waar gemeentelijke informatie te verkrijgen is.
In de stadstaat Amsterdam vond vorige week zaterdag in de Apollohal het Nationaal Islam Congres plaats. Daar bogen orthodoxe moslims zich onder het mom van kennisoverdracht en academische studie over de invoering van de sharia in ons land, prezen ze de superioriteit van de islam en leefden ze zich uit in het ridiculiseren van andersgelovigen, Angela Merkel, homoseksuelen, de westerse democratie en de westerse vrijheden. De boodschap was duidelijk: de islam is niet voor niets in het Westen neergestreken, de islam zal hier de macht krijgen.
Dat zou best zo kunnen zijn, gezien de passieve houding van de eerder genoemde gevestigde politiek tegenover de islam.
De Apollohal is eigendom van de gemeente Amsterdam en staat onder het beheer van stadsdeel Oud-Zuid. Amsterdam faciliteert de fundamentalistische islam door dit gebouw aan het Nationaal Islam Congres te verhuren. Bestuurders met een visie op de verdediging van onze cultuur en identiteit zouden dat nooit laten gebeuren.
Maar wie zoiets durft te zeggen is volgens het politieke midden op z'n minst een populist, extreem-rechts of allebei. Het zij zo. Alleen lossen dergelijke diskwalificaties het echte probleem niet op: de middelmatigheid en visieloosheid van het zo keurige politieke midden.
De middelmaat van het centrum en het vigerende populisme kunnen alleen worden bestreden door een nieuwe elite die weer durft te moraliseren en het niet laat bij zelfgenoegzaam diskwalificeren. Want zoveel is wel duidelijk als we de klassieke analyse van ons huidige politieke klimaat serieus nemen: deze crisis is niet met wat politieke maatregelen en met wat geschuif in de diverse begrotingen op te lossen. Het gaat hier om een kwestie die Frits Bolkestein - het type politicus dat we meer dan ooit nodig hebben - begin jaren negentig als een van de eersten heeft benoemd: het belang om het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat en de vrije markt te bewaren, het belang van de "deugdzaamheid die het voortbestaan van die vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen". De verwerping van deze agenda door de VVD heeft het befaamde gat op rechts geschapen. We moeten dus weer moraliseren, schreef Bolkestein.
Niet, zo vinden wij, moralizeuren. Wij zien niets in politieke bemoeizucht met de persoonlijke levenssfeer. Maar politici moeten wel grote zaken aankaarten als de bescherming van onze cultuur, het tegengaan van de islamisering en de deugden van de burger. De eerder genoemde H.J. Schoo hield een pleidooi voor een terugkeer naar "authentiek, ongezouten moraliseren", want "bezield, verfijnd moraliseren is een teken van grote beschaving".
Uiteindelijk gaat het in samenleving en politiek om Selbstzwang, om 'in vrijheid ontwikkelde zelfbeheersing', om het willen nemen van verantwoordelijkheid, om het durven herkennen, benoemen en bestrijden van de vijand. Dit is de noodzakelijke basis voor goed burgerschap. Dat alleen kan de verwording van democratie tot ochlocratie voorkomen.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
2 comments:
Mooi stuk en stof tot nadenken!!
Was nou gekomen Bart-Jan! Je naam las ik op de lijst van mensen die zich voor het congres in Leiden hadden aangemeld.
Het congres ging niet over de islam maar over populisme. Vossen analyseerde het Wilderiaanse discours en keek aan welke kenmerken dit voldeed, hij deed geen uitspraken over de waarheid van Wilders' beweringen.
Het congres besteedde ook aandacht aan links-populisme, Gerrit Voerman hield namelijk een verhaaltje over de nationaal Socialistische Partij. Het was dan ook geen congres van links-elitaire intellectuelen (GroenLinks-ideoloog Dick Pels en PvdA-coryfee Ruud Koole waren er overigens wel) maar gewoon een wetenschappelijk congres. Naar mijn bescheiden mening hielden de heren zich allemaal nog behoorlijk in, want het is echt heel moeilijk om nog objecitef te spreken over iemand als Geert Wilders. Ook al zou Wilders een punt hebben, hij overdrijft dit zo en drijft met zijn harde uitspraken en acties de zaken zo op de spits, dat de kern van waarheid in zijn boodschap (het moslimfundamentalisme is gevaarlijk) helemaal ondersneeuwt.
Dankzij al die ongenuanceerde geluiden worden mensen als Femke Halsema, Elsbeth Etty en Ella Vogelaar alleen maar in hun algemeen ontwijfelbare links-elitaire geloof en gelijk bevestigd. En Amanda Kluveld, Arend-Jan Boekestijn en Mark Rutte die wat minder extreem rechts zijn in hun bewoordingen versterken met hun onhandigheid de quasi-progressieve suprematie.
Post a Comment