Samen met Diederik Boomsma, medebestuurslid van de Edmund Burke Stichting, heb ik deze week in Opinio een column geschreven over de vraag wie de echte erfgenamen van de revolutie van 1968 zijn. 'De ware tegendraadsheid ligt tegenwoordig niet in de breuk met de traditie, maar in pogingen die traditie te herstellen.'
De revolutie van mei 1968 is de afgelopen weken uitbundig herdacht. Vele oudere jongeren hebben de kans aangegrepen om met nauwelijks verholen weemoed nostalgisch terug te blikken op de grootse daden die zij toen in hun eigen herinnering hebben verricht, variërend van het stencilen van pamfletjes tot het bezetten van een academiegebouw of het eindeloos vergaderen tegen de oude machthebbers.
Hier en daar werd ook de vraag gesteld wie nu de erfgenamen van de toenmalige opstandelingen tegen de maatschappelijke en politieke orde van toen zijn (geweest). Waren dat de krakende punkers van eind jaren zeventig, begin jaren tachtig? Zijn dat de Internationale Socialisten die dezer dagen de oorlog hebben verklaard aan de machten die Nederland zouden willen veranderen in een ‘vrijhandelsparadijs achter prikkeldraad’?
Het beste antwoord op de vraag naar de ware protestgeneratie is gegeven door de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, die enkele jaren geleden al vaststelde dat er een nieuwe generatie is aangetreden van jongeren met een ‘antichaotisch effect’. ‘We leven’, aldus Sloterdijk, ‘in een fase waarin dit antichaotische affect zich alfabetiseert, het leert lezen en schrijven. Het zou de aanvang van een traditie kunnen worden’ (NRC Handelsblad, 28 november 2003).
Sloterdijk, geboren in 1947, behoort zelf naar eigen zeggen ‘tot een generatie die met een te grote mate aan ordening is opgegroeid. Ik heb nog de antiautoritaire nervositeit van iemand die in de jaren vijftig en zestig kind was. Voor mensen die rond 1970 geboren zijn ziet het er anders uit, zij zijn in de chaos groot geworden, hebben überhaupt geen orde leren kennen en hebben daarom heimwee naar de orde. Ik ben jong genoeg gebleven om deze jongeren te begrijpen, die nostalgisch terugblikken op wereldbeelden waarin alles op zijn plaats scheen te staan. Ik deel hun gevoeligheid ten aanzien van de vraag hoe orde mogelijk is, en hoe men tegenover een decadente vrijheid die louter nog als verwaarlozing beleefd wordt, als vormloosheid, als onverantwoordelijkheid en onverschilligheid, hoe men tegenover deze degeneratie van de vrijheid de cultuur kan stellen, als een symbolische ordening.’
Wat je bij steeds meer studenten in Nederland ziet is wat Sloterdijk onder zijn Duitse studenten zag: pogingen tot herovering van wat verloren is gegaan. En wat ze zullen vinden zal niet noodzakelijk zijn zoals het eerst was, 'maar zoals het zal zijn als het weloverwogen wordt teruggewonnen en opnieuw gemodelleerd’ (Roger Scruton).
Een samenleving is een contract tussen de doden, de nu levenden en de nog ongeborenen (Edmund Burke). Wanneer een generatie welbewust, en vanuit een antiburgerlijk sentiment dat doelbewust op een karikatuur gebaseerd is, de breuk met het verleden en de traditie voltrekt, onterven zij niet alleen zichzelf maar ook hun kinderen. In de eerste plaats in culturele zin. En dat blijkt niet alleen uit hun moderne en lege en dus decadent geworden vrijheidbegrip, maar ook uit de pedagogische principes die deze generatie heeft ontwikkeld en die ervoor hebben gezorgd dat er niets meer werd doorgegeven. De leerling en zijn interesses vormden het nieuwe uitgangspunt, en daarmee hebben de revolutionairen van toen het onderwijs als vorming afgeschaft. Een nieuwe generatie zal de lange weg terug zelf weer moeten vinden.
Maar die onterving heeft zich ook op sociaal-economisch terrein voltrokken. De klassieke babyboomer Pim Fortuyn (1948) velde in zijn boek Babyboomers: autobiografie van een generatie (1998) een hoofdzakelijk negatief oordeel over zijn eigen generatie: een ‘verwende’ en ‘egoïstische’ generatie, die vooral goed voor zichzelf heeft gezorgd. Ze staan nu klaar om van hun royale pensioenen te gaan genieten. Hun kinderen blijven met de rekening zitten. Die rekening bestaat mede uit het demografische probleem van de omgekeerde piramide, die ervoor zorgt dat hoge lasten door een kleinere groep werkenden moeten worden opgebracht.
Er is, tenslotte, ook de politieke onterving, nu we geconfronteerd worden met de implosie van de oude, constituerende partijen (PvdA, VVD, CDA) die geen antwoord op de grote nieuwe kwestie van immigratie en integratie blijken te hebben, en de opkomst van nieuwe bewegingen die daar slechts een schijnantwoord op hebben. De Nederlandse politiek is daarmee in feite een groot, zwart gat geworden. En je kunt je zelfs afvragen of Nederland nog een democratie is. Aan de klassieke voorwaarden voor een volksregering (de aanwezigheid van een cultureel fundament van gevormde burgers die weten hoe zij met hun vrijheden moeten omgaan) wordt in ieder geval niet meer voldaan. ‘Ochlocratie’, heet dat in de klassieke traditie: een regering van en door zeer gemiddelde massamensen.
In hun verzet tegen deze drievoudige onterving vormt een nieuwe generatie studenten de protestgeneratie van nu. De ware tegendraadsheid ligt tegenwoordig niet in de breuk met de traditie, maar in pogingen die traditie te herstellen.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
2 comments:
Laten we hopen dat deze protestgeneratie alleen maar groter wordt.
Mooi stuk!
Post a Comment