26.11.08

De krant van morgen*

Een kwaliteitspers is van groot belang. Maar die moet wel echt pluriform zijn, en niet in dienst staan van een links-liberaal paternalisme.

Democratie veronderstelt, in theorie althans, mondige en kritische burgers – mensen die weten wat er speelt, zich daar een grondig oordeel over vormen en op grond daarvan (politieke) keuzes maken. Vandaar dat de media van vitaal belang zijn in een moderne samenleving: kranten, radio, tv en internet leveren immers de feiten en de opinies die burgers helpen bij hun meningsvorming. En vandaar ook het belang van een brede pers: niet alleen de opinie van een kleine groep moet publiek worden, ook die van andere groepen, van links tot rechts, moet een stem krijgen in het domein van de politieke meningsvorming.

Het is nog maar de vraag of de media, en in het bijzonder de kranten, in Nederland aan de eisen voldoen die aan haar moeten worden gesteld. Recente ontwikkelingen vormen een regelrechte bedreiging voor het voortbestaan van serieuze kwaliteitskranten, betogen althans de journalisten Warna Oosterbaan (werkzaam voor NRC Handelsblad) en Hans Wansink (politiek columnist van de Volkskrant) in een boekje dat zich laat lezen als een met ingehouden passie geschreven pamflet van twee heren die terecht trots zijn op het ambacht dat zij beoefenen en een lans breken voor de ‘professionele kwaliteitsjournalistiek’.

Fusies, teruglopende oplagen en advertentie-inkomsten, bezuinigingen en ontslagen zijn bij vrijwel alle landelijke kranten aan de orde van de dag. Dat het ze slecht gaat, heeft alles te maken met het gegeven dat zij al lang niet meer de belangrijkste leverancier van het nieuws zijn, noch het exclusieve forum voor debat en meningsvorming. Er zijn gratis kranten bijgekomen, het internet biedt talloze nieuwssites en platforms voor eindeloze discussies over van alles en nog wat, en er zijn digitale televisiekanalen bijgekomen. De krant is geen soevereine vorst meer die bepaalt wat haar lezers behoren te weten. De klant is koning geworden, en de lezers zijn kritische en assertieve consumenten geworden, zonder enige vooraf bepaalde loyaliteit.

Waarom is dit alles erg en zorgwekkend? Volgens Oosterbaan en Wansink omdat alle fusies tot een ‘minder pluriforme pers’ leiden, en omdat de druk van de markt een ‘onomkeerbare vervlakking van de journalistiek’ tot gevolg heeft. De ‘basisfuncties’ van de media komen daarmee direct in geding.
De analyse van Oosterbaan en Wansink mondt dan ook uit in een warm pleidooi voor de ‘handhaving van de klassieke functies van de journalistiek’. Zij doen daartoe zeven aanbevelingen. Kranten moeten hun journalistieke zelfvertrouwen herwinnen maar zich tegelijkertijd niet in een ivoren toren opsluiten: ze moeten een gedragscode opstellen en die door onafhankelijke ombudsmannen laten toetsen. Kranten moeten weer compacter worden en een duidelijke hiërarchische ordening in hun presentatie aanbrengen. Ze moeten tegelijkertijd vooral ook leesbaarder en toegankelijker worden en meer aan uitleg en analyse doen. Kranten moeten eigendom zijn van uitgevers die begrijpen dat een krant niet alleen een commercieel product is maar ook een cultuurdrager. Een concern als PCM (uitgever van de Volkskrant, NRC Handelsblad en Trouw) is een ‘jammerlijke mislukking’. En kranten moeten, tot slot, investeren in de kwaliteit en omvang van hun redacties. Dat moeten centers of excellence worden.

Na lezing van dit sympathieke boekje is een plechtig ja en amen op zijn plaats. Kranten spelen als cultuurdragers een onmisbare rol in een parlementaire democratie en aan de kwaliteit van kranten, en weekbladen natuurlijk, kunnen alleen maar de hoogste kwaliteitseisen worden gesteld.

Toch valt er ook wel wat te zeuren.
Uit dit boekje rijst het beeld op van een krantengeschiedenis die eigenlijk betrekkelijk eenvoudig is verlopen. Eerst waren er de kranten en omroepen die niet vrij en zelfstandig waren omdat ze onderdeel uitmaakten van een zuil. Na die ontzuiling is het een jaar of twintig, dertig goed gegaan. Redacties waren soeverein en de pers was pluriform. Toen, zo eind jaren negentig, ging het echter weer fout, door de komst van internet, de bloggers, Metro en Spits. De ontworteling die de politiek raakte, kreeg ook de journalistiek in haar greep.

Maar dit beeld klopt niet. Na de ontzuiling is de afhankelijkheid van de bestuurlijke elites van de zuil niet ingeruild voor vrijheid en onafhankelijkheid maar voor een geheel nieuw soort afhankelijkheid: van de macht als zodanig. Iedereen die het Binnenhof kent, weet dit: journalisten en Kamerleden voeren dagelijks een baltsdans met elkaar op omdat ze er alle belang bij hebben om elkaar te vriend te houden.

Dit conglomeraat van politici en journalisten heeft verhinderd dat er in Nederland ooit een werkelijk pluriforme pers is ontstaan. Zoals de politiek homogeen was, links van het midden en alleen in haar politieke correctheid radicaal, zo weerspiegelden de media deze verhoudingen. Die totale verwevenheid blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat PCM niet alleen de drie belangrijkste Nederlandse dagbladen herbergt, maar zelf grotendeels eigendom is van de Stichting Democratie en Media, dat een soort PvdA-dependance is. Bij een andere eigenaar, de Stichting de Volkskrant, benoemt de FNV twee van de acht bestuursleden.

Het was dan ook geen wonder dat alle krantenredacties werden overvallen door de opkomst van Pim Fortuyn en het hardnekkige onbehagen dat hij loswoelde. Zo goed functioneerden de media blijkbaar niet. En daarom is het ook onjuist om alleen maar de negatieve gevolgen van alle recente ontwikkelingen te benadrukken. Zonder internet, bloggers en commerciële televisie – en vooral dankzij de druk die deze nieuwe media hebben uitgeoefend – zouden de kranten waarschijnlijk nog altijd weinig van de lessen van de afgelopen jaren hebben geleerd.

Oosterbaan en Wansink bepleiten een ‘verlicht paternalisme’. Evenals Thorbecke beschouwen zij de krant als een ‘bron van algemene onderrichting’. Daarom verwerpen zij het adagium ‘u vraagt, wij draaien’, en kiezen zij voor de slogan ‘wij weten wat u moet weten’. Op zich is dat prachtig. Maar als al die journalisten die zo goed weten wat wij moeten weten allemaal links van het midden zitten, terwijl de meerderheid van de Nederlandse bevolking zich heel ergens anders ophoudt, dan wordt vroeg of laat het gemor hoorbaar. Vroeger konden de morrenden nergens heen, nu beginnen ze een eigen weblog. Er heerst in Nederland tot op de dag van vandaag een enorme hypocrisie op dit punt.

Bovendien is het slechts hier en daar dat de lessen van de Fortuynrevolte zijn geleerd. Het grote probleem is dat er nu ook in de wereld van de media een even groot zwart gat dreigt te ontstaan als in de politiek. In de politiek gaapt dat gat tussen het politieke centrum enerzijds en de geradicaliseerde vleugels anderzijds. Kerkhistoricus Henk Hagoort, voorzitter van de raad van bestuur van de publieke omroep, heeft meermalen gezegd dat de actualiteitenrubrieken van de publieke omroep zich meer moeten inspannen om de ‘buitenstaanders’, dat zijn de Telegraaflezers en aanhangers van Wilders en Verdonk, te bedienen. Ronald Sörensen loopt op dit moment op Rotterdam op straat handtekeningen te verzamelen voor een Populistische Omroep. Dat is zowel triest (omdat het nodig is) als hoopgevend (omdat het initiatief wordt genomen). Zolang kranten, radio en tv in meerderheid blijven denken dat rechts per definitie onfatsoenlijk is en daarom binnen het publieke bestel geen plaats verdient, ligt radicalisering op de loer.

Alle fraaie woorden van journalisten als Wansink en Oosterbaan ten spijt, maken zij deel uit van een wereld die een situatie creëert waarin de stem van de straat niet wordt verheven maar geëxploiteerd, zowel in de politiek als in de media.


N.a.v.: Warna Oosterbaan en Hans Wansink
De krant moet kiezen: de toekomst van de kwaliteitsjournalistiek
Prometheus € 19,95

*(eerder verschenen in HP/De Tijd)

25.11.08

Kerk en staat bij Rutte's VVD

Mijn column in de Elsevier van deze week gaat over de pogingen van Mark Rutte om duidelijk te maken dat zijn partij de joods-christelijke traditie omarmt.

'... Rutte is niet alleen druk bezig zichzelf als de optimistische "groen-rechtse" politicus neer te zetten, maar heeft ook een nieuwe beginselverklaring geschreven die twee weken gelden na wat aanpassingen op de ledenvergadering van de VVD is aangenomen. Daarin heet het dat de mens een sociaal wezen is. Het gaat daar ook weer over een "bezielend verband", over de cultuur en de "bijbehorende normen" van onze samenleving. En die normen vinden hier in Nederland hun oorsprong in "de joods-christelijke traditie, het humanisme en de Verlichting. Deze beschavingsfundamenten vormen samen met de Nederlandse taal, de vaderlandse geschiedenis en de Grondwet de grondslag voor onze nationale identiteit".

We zouden kunnen zeggen dat Frits Bolkestein via de beginselverklaring van Rutte het gevecht in de VVD tegen de Hans Dijkstallen alsnog heeft gewonnen.

Maar nog is Rutte niet tevreden....'

Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

Fatsoensoffensieven

Femke Halsema, de politiek leidster van GroenLinks, ziet zichzelf als een ‘lopend politiek wonder. Niemand heeft zo vaak verloren, niemand is tegelijkertijd nog zo alive and kicking’. Onder haar leiderschap ging GroenLinks bij de verkiezingen van 2003 inderdaad terug van tien naar acht zetels en in 2006 van acht naar zeven zetels. Maar ze is het onomstreden boegbeeld van de partij. Zaterdag kwam haar partij in Tilburg bijeen voor een congres waarop een nieuw beginselprogramma is vastgesteld. Maar zelf presenteerde ze eerder vorige het boek Geluk! Voorbij de hyperconsumptie, haast en hufterigheid, en dat trekt veel meer aandacht dan dat partijdocument.

In haar boek betoogt Halsema dat mensen zich al te gemakkelijk tot consumeren laten verleiden. Mensen kopen namelijk geen spullen die ze nodig hebben, maar artikelen die hun favoriete fantasie over zichzelf voeden. Zo koopt Halsema zelf regelmatig een boek, omdat ze van zichzelf graag denkt dat ze de televisie voor dat boek uit zal laten. Maar de meeste boeken verdwijnen op een stapel die ongelezen zal blijven.

Om al die goederen te kunnen betalen, moeten mensen hard werken. En daarnaast willen ze een relatie, kinderen, een vriendenkring. Dat leidt tot haast en stress en dat weer tot gehaaid, hufterig gedrag. En van deze permanente ratrace worden we uiteindelijk alleen maar diep ongelukkig.

Wie moet ons redden? De staat! Niet dat Halsema wil dat de overheid zich nadrukkelijk met ons privéleven en particuliere keuzes gaat bemoeien. Ze is wars van de progressief-christelijke betutteling. Maar ze wil wel dat de overheid de voorwaarden schept die ons aansporen tot een beter leven. Op de radio hoorde ik haar zeggen dat dit onder andere concreet betekent dat de overheid ervoor gaat zorgen dat de bus niet alleen bij een koopgoot stopt maar ook bij een bos. In plaats van te consumeren zouden we immers wat meer in de natuur moeten wandelen.

We stuiten hier op een merkwaardige dialectiek die het gehele politieke leven in haar greep heeft. We willen allemaal vrij zijn en hyperindividualistisch onze eigen gang kunnen gaan. Als dat tot problematisch gedrag leidt – tot hyperconsumptie, tot een gestresste en hufterige handel en wandel – dan ontbreekt het ons aan de moraal om die te corrigeren en vooral ook aan de vrijmoedigheid om een algemeen geldende ethiek ter sprake te brengen die ons gedrag zou kunnen veranderen. Dat moet de overheid doen. Ieder voor zich en de staat voor ons allen, zo luidt eigenlijk het politiek credo van Halsema.

De paniek over de om zich heen grijpende hufterigheid krijgt steeds meer politici in haar greep. Minister Guusje ter Horst van Binnenlandse Zaken onthulde vorige week ook al dat de overheid de verwende burger wil gaan aanpakken. In een nieuw ‘fatsoensoffensief’ gaat de staat de burger weer aan zijn plichten en verantwoordelijkheden herinneren. De overheid gaat ons heropvoeden tot goede burgers om zo het ‘sociale weefsel’ te herstellen. Het kabinet heeft er al een eerste vergadering over belegd.

Het trieste van dit alles is dat we van tevoren kunnen weten dat deze wanhopige fatsoensoffensieven niet de gewenste resultaten zullen hebben. De burger heeft de staat eerst tot zijn dienaar gemaakt – inderdaad omdat hij zozeer op zijn eigen leventje en sociale vooruitgang gefixeerd was geraakt dat hij geen enkele verantwoordelijkheid wilde accepteren voor iets dat zich buiten zijn eigen kringetje afspeelde. Dat staat allemaal al in Tocqueville (1805 – 1859). De overheid nam al die taken graag over en vestigde de ‘zachte despotie’ van de herder die in alles voorzag wat de verstrooid levende (want geïndividualiseerde) schapen voor hun dagelijkse natje en droogje nodig hadden. In plaats van voor de vormende kracht van de zelfstandigheid hebben we voor de afhankelijk makende zorg van moedertje staat gekozen. En die moeder ziet nu dat de kinderen maar niet willen opgroeien, en in plaats van ze zelfstandigheid te geven wil ze die kinderen nog meer aan zich binden door ze aan een heropvoeding te onderwerpen.

Het paard achter de wagen spannen, heet dat in rond Nederlands. Sociaal weefsel ontstaat alleen op plaatsen waar de overheid de burgers loslaat – zoals bleek in Wilnis in de zomer van 2003, toen een hete zomer voor een dijkdoorbraakje zorgde en burgers, gedwongen tot samenwerking, ontdekten hoe aardig dat eigenlijk is.


(Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur van 21 november 2008)

22.11.08

Sleutel

Ineens was ze weg, minister Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie, klinisch afgeserveerd in een sessie in een achterkamertje op Bos’ ministerie van Financiën. Weinig mensen zullen bij haar vertrek een zakdoek nodig hebben gehad: die ergerlijk proleterige tongval is nu verstomd, en hopelijk ook de dwaze praat die zij met enige regelmaat uitsloeg. We moeten ons maar gaan bezighouden met de opvolger die zich al zat in te lezen toen de gezagloze Vogelaar nog niet eens wist dat de partijleiding van haar af wilde: Eberhard van der Laan (53).

Maar één punt verdient nog wel even aandacht.

Vogelaar is destijds door Bos gepresenteerd als een van de nieuwe boegbeelden van de partij. Na vijf jaar oppositie en partij. Na vijf jaar oppositie en verloren verkiezingen moest de PvdA een electorale klapper gaan maken met de integratie van allochtonen en de aanpak van achterstandswijken.

Vogelaar moest laten zien dat de PvdA dit kon en daarmee Wilders en Verdonk de wind uit de zeilen nemen. Nog deze zomer zei Bos dat de geloofwaardigheid van de PvdA afhing van de vraag hoe ‘wij het er bij het integratievraagstuk vanaf brengen. Het is de sleutel terug naar de harten van de mensen.’

Moeten we na anderhalf jaar niet concluderen dat de PvdA met Vogelaar heeft gefaald en die sleutel nog steeds niet in handen heeft?

...

Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

18.11.08

Vervoering

In het centrum van Grand Rapids, een half-Nederlandse stad in de Amerikaanse staat Michigan, staat het Amway Hotel. Het hotel is van Rich de Vos en Jay van Andel, twee ondernemers die veel geld hebben verdiend en de stad in hun succes hebben laten meedelen door het een stadion, een kankercentrum en nog heel veel meer te geven.

De Vos en Van Andel zijn steunpilaren van de Republikeinse Partij, of beter: dat waren ze, want Van Andel is een paar jaar terug onverwacht dood gebleven. Ze gaven een boel geld weg aan allerlei organisaties binnen en rond de partij, en een dochter had zomaar de Amerikaanse ambassadeur in Nederland kunnen wezen.

Vader en zoon Bush en Ronald Reagan waren hier in dit hotel te gast. Onze Koningin trouwens ook, in kamer 1204.

Op een kamer in dit hotel zit ik dit stukje te tikken. Buiten sneeuwt het. Verderop in de gang is de presidentiële suite. Ik zweer het. Barack Obama is er helaas niet, of houdt zich erg stil. Beneden is de ball room, vernoemd naar president Gerald Ford, die uit Grand Rapids kwam. Als ik door mijn raam naar buiten kijk, zie ik langs de rivier het grote museum liggen dat hier is gebouwd om zijn nagedachtenis te eren. Je ziet er eigenlijk nooit iemand naar binnen gaan, alhoewel Ford een aardige man moet zijn geweest.

In die ball room waren de Republikeinen van Michigan vorige week bijeen om met elkaar de vorige week bijeen om met elkaar de uitslag van de verkiezingen te doorstaan. Een vrolijke boel was het niet. Hun man, John McCain, was in de ogen van het Amerikaanse publiek zozeer een verlengstuk van acht jaar George W. Bush, dat de kiezers hun laarzen gevoelig tegen de onedele delen van de Republikeinse kandidaat hebben geplaatst.

Obama in het Witte Huis, een ruime meerderheid van de vermaledijde Democraten in Huis en Senaat, en straks gaat die man natuurlijk ook nog linkse rechters in het Hooggerechtshof benoemen – nee, hier in Michigan weten ze even niet meer hoe het verder moet.

...
Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

15.11.08

Gouda revisited

In tijden waarin de financiële crisis en de Amerikaanse verkiezingen al het andere nieuws naar de achtergrond hebben verdrongen, kan het geen kwaad weer eens te herinneren aan de situatie in Gouda en alle andere Gouda’s in Nederland.

U weet nog wel: Wilders begon erover tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, over de toestanden in de Goudse wijk Oosterwei, waar de bussen van Connexxion een straatje omreden vanwege de bedreigingen door Marokkaans straatgeboefte. Die Marokkanen, aldus de PVV, waren bezig Nederland te koloniseren.

Een week later wijdde de Tweede Kamer een spoeddebat aan de kwestie, waarbij het geduld van zowel de volksvertegenwoordiging als van het kabinet volledig op leek te zijn. In een explosie van in ieder geval verbale daadkracht werden hele rijen van ‘keiharde’ maatregelen aangekondigd.

Opmerkelijk genoeg blijven politici – ook andere dan de usual suspects – zich uiten in bewoordingen die niemand tot nog toe in zijn mond heeft durven nemen. PvdA-kamerlid Hans Spekman (oud-wethouder van Utrecht) zei in een interview met het weekblad Vrij Nederland dat hij wel wist hoe hij de Marokkaanse jongens zou willen aanpakken. Door ze zo te raken dat ze hun status binnen de groep kwijtraken. ‘De Marokkanen die niet willen deugen, moet je vernederen, voor de ogen van hun eigen mensen. Je moet ervoor zorgen dat ze de sulletjes worden van hun eigen wijk.’

Even opmerkelijk was dat gezagsdragers na de Kamerdebatten vooral weer ontkenningen gingen uiten. Hoofdcommissaris Jan Stikvoort kwam vertellen dat de problemen in Gouda zich beperkten tot ‘ongeveer twintig jongeren’ die ‘twee straten’ onveilig maakten. Dat was ook het standpunt van minister Hirsch Ballin (‘de afgelopen drie jaar is een groep van 250 overlast gevende jongeren zodanig aangepakt dat er nog slechts een harde kern van tien jongeren is overgebleven’), en van de Goudse burgemeester Wim Cornelis.

De grote woorden van Hans Spekman kregen echter een raar vervolg. Wim Cornelis, tot dan de burgemeester van Wegwuiven, Wegkijken en Indekken, belegde samen met de Zuid-Hollandse commissaris des Konings Jan Franssen een persconferentie. Hij zei daar dat hij een nieuwe wet wil die hem de bevoegdheid geeft om ouders van Marokkaanse straatschoffies uit hun huis te zetten als ze hun kinderen niet tot de orde roepen. Ook wilde hij uitkeringen en toeslagen kunnen stopzetten en de ouders eventueel zelfs uit Gouda kunnen ‘verbannen’. En hij wilde ook graag 10 miljoen euro extra om de problemen in Oosterwei via zijn ‘complete pakket aan maatregelen’ aan te kunnen pakken.

Ben ik op zo’n moment nu echt de enige die vaststelt dat dit allemaal niet klopt? Hoe kun je nu de ene week zeggen dat er niet veel aan de hand is, dat het om ongeveer tien jongeren gaat die in twee straten voor wat narigheid zorgen, en de andere week een ‘alomvattend plan van aanpak’ presenteren waarvoor je ook nog eens 10 miljoen extra nodig hebt? Is de gemeenteraad van Gouda alvast aan de winterslaap begonnen?

Daarna hebben verschillende ministers, burgemeesters en korpschefs in Den Haag ‘topoverleg’ gevoerd. Ze waren nog niet uitgesproken met elkaar of juristen kwamen vertellen dat al die plannen om in Marokkaanse gezinnen in te grijpen, in strijd waren met internationale mensenrechtenverdragen.

Daarna volgde, zoals gebruikelijk, een oorverdovende stilte. Wat we nog wel te horen kregen, was dat de politiekorpsen in Nederland grote financiële problemen hebben. Ze kampen met een structureel tekort van 100 miljoen euro, en moeten ook nog eens 100 miljoen euro gaan bezuinigen. Ondertussen zijn er wel 500 extra wijkagenten beloofd. Dat is al een loze belofte omdat die agenten nog moeten worden geworven en opgeleid en van surveillanceagent tot wijkagent moeten worden gepromoveerd. Dat duurt alleen al jaren, en de toestand in de Oosterweien van Nederland zal dan verder geëscaleerd zijn. Als het geld voor die 500 agenten er al komt, zal het een druppel op een gloeiende plaat zijn.

Het laatste nieuws uit Oosterwei is overigens dat de Volksuniversiteit Gouda de wijk gaat verlaten – na meer dan vijftig inbraken en veel Gouds grind op de stoep voor de deur. ‘Wij gaan verhuizen, er valt dus niets meer te halen’, staat op de ramen van het schoolgebouw.

Hoe lang zal het nog duren voordat die woorden op de ramen van het gemeentehuis staan?

*) Eerder verschenen in Binnenlands Bestuur.

14.11.08

Geweld is er gewoon

De bochten die sommige mensen in hun leven nemen, kunnen duizelingwekkend zijn.

Hans Achterhuis (Hengelo, 1942) was na zijn studie theologie en filosofie al pijprokend werkzaam bij onverdacht linkse organisaties als het Werelddiaconaat van de Nederlandse Hervormde Kerk en het Nederlands Centrum voor Buitenlanders. Hij was een idealist, een anti-apartheidsactivist en een pleitbezorger van de Derde Wereld. Hij publiceerde boeken als Filosofen van de Derde Wereld en verdedigde daarin een instrumentele visie op geweld. Of geweld goed is en gerechtvaardigd, hangt af van de vraag welk middel het dient. Wanneer geweld wordt gebruikt voor bevrijding of emancipatie, dan is geweld goed; dient het om anderen te onderdrukken of uit te buiten, dan is het slecht. Che Guevara en Mao Zedong kregen dan ook een goede pers van de jonge Achterhuis. Een zoon vernoemde hij zelfs naar Che.

Wat Hans Achterhuis tot zo’n fascinerende denker maakt, is dat hij na, laten we zeggen, deze wat lichtvaardige jonge jaren, consequent ‘tegen zichzelf in’ is gaan denken, concreter: tegen de progressieve vooronderstellingen die aan zijn denken ten grondslag lagen. Hij deed dat als filosoof die achtereenvolgens aan de universiteit van Amsterdam, de Landbouwuniversiteit Wageningen en de universiteit van Twente verbonden is geweest. Achterhuis ging vorig jaar met emeritaat. Hij zegt nu geschrokken te zijn van de manier waarop hij in zijn ‘behoorlijk marxistische’ jaren over geweld schreef.

Eind jaren zeventig publiceerde Achterhuis een boek over De markt van welzijn en geluk, waarin hij de welzijnssector niet beschreef als de instantie die burgers tegen de anonieme macht van de overheid beschermt, maar als een sector die haar eigen vraag schept en mensen daartoe afhankelijk maakt en houdt van de geboden hulp. En toen de krakersrellen in de Amsterdamse Vondelstraat begin jaren tachtig gewelddadig uit de hand liepen, begreep Achterhuis dat daarmee een maatschappelijke grens werd overschreden en nam hij afstand van het linkse, gewelddadige activisme. Daarna volgden geleerde en verhelderende boeken over begrippen als schaarste, utopie en goede bedoelingen. Goede bedoelingen leiden vaak tot meer slachtoffers dan dat zij slachtoffers helpen. Schaf de ontwikkelingshulp maar af, betoogde Achterhuis inmiddels ook, en realiseer je dat ook een ideaal als de verzorgingsstaat slechte gevolgen kan hebben.

Hans Achterhuis ontpopte zich meer en meer als een lichtelijk gedesillusioneerde ex-idealist die het als filosoof als zijn maatschappelijke taak zag om het publiek van ‘actualiteitsanalyses’ te voorzien: een toetsing van de praktijken en gedachten die op een gegeven moment en vogue kunnen zijn aan wijsgerige criteria om zodoende vooronderstellingen bloot te leggen en actuele kwesties te verhelderen.

Wie dat als zijn taak beschouwt en na zijn emeritaat een boek over geweld afrondt, moet de kwestie-Duyvendak met enthousiasme hebben verwelkomd. Duyvendak, Kamerlid voor GroenLinks, bracht deze zomer een boek uit over zijn verleden als activist en maakte in een begeleidend persbericht met trots melding van zijn inbraak in het ministerie van Economische Zaken. Dat maakte, zoals we ons herinneren, een korte maar hevige discussie los over het linkse geweld in de jaren tachtig.

Achterhuis mengde zich ook in die discussie (in de Volkskrant van 2 september), en zijn interventie was eigenlijk de meest verhelderende van alle bijdragen uit die tijd. Duyvendak liet zich na zijn ostracisme ontvallen dat hij inmiddels tegen diefstal was omdat hij anders geen argumenten had wanneer rechtse mensen ook gingen stelen. Diezelfde instrumentele visie dus: als linkse mensen voor de goede zaak uit stelen gaan is er niets aan de hand, maar als rechtse mensen documenten uit een ministerie ontvreemden dan kan dat natuurlijk niet. Het hoge, utopistische doel blijft zo de gewelddadige middelen heiligen, stelde Achterhuis vast.

Achterhuis had ondertussen een studente ontmoet, een keurig opgevoede studente van goede komaf – Jet Isarin - die hem vertelde dat ze tijdens de krakersrellen zo was meegesleept door het geweld dat ze overal om zich heen had gezien, dat ze zo maar spontaan ook met stenen was gaan gooien en o.a. een ruit van een bank had doen sneuvelen. En ze had verder willen gaan, nog meer ruiten in willen gooien en ook de politie met stenen willen bekogelen. Vanwege de ‘kick’, naar ze zelf zei.

Daarmee werd het tijd voor een verhelderend boek over geweld. Dat boek, bijna 800 pagina’s dik, is deze week verschenen en biedt zowel een filosofische analyse van geweld als een soort persoonlijke verantwoording. Wat het boek als boek betreft: het is mooi uitgegeven, het is helder en toegankelijk geschreven, maar is ook teveel een uitvoerige literatuurstudie om nu als een soort politiek pamflet een stoot te kunnen geven aan het weer stil gevallen debat over de jaren tachtig. De leeswijzer is een apart hoofdstuk van tien pagina’s! En hoe interessant en leerzaam de uitvoerige excursen over Von Clausewitz, Hannah Arendt, Thomas Hobbes, Hegel en Fukuyama, Sartre en Carl Schmitt ook zijn, hoe verrassend ook de intermezzo’s met schrijvers als Coetzee en Tolstoi – we wisten toch al lang dat Achterhuis niet van de straat was? Een boek dat de actualiteit wil dienen, loopt hiermee het gevaar, vrees ik, dat het als een soort naslagwerk in de boekenkast verdwijnt en niet dienst doet als de stuk gelezen en kapot onderstreepte tekst aan de hand waarvan levendige debatten worden gevoerd. Maar misschien toont deze kritiek niet meer aan dan dat ik een boek wil dat Achterhuis helemaal niet heeft willen schrijven.

Als zijn boek inderdaad in boekenkasten verdwijnt, zou dat zonder meer jammer zijn. Achterhuis heeft zeer verstandige, zo niet wijze dingen te melden in dit uitgebreide onderzoek naar de verschillende verschijningsvormen van geweld, hun onderlinge verbindingen en de mechanismes erachter. De centrale stelling is eigenlijk dat kwaad en geweld geen toevallige en incidentele zaken zijn. Geweld is diep in de menselijke natuur verankerd en daarmee een verschijnsel dat altijd onder ons zal zijn. Niets is zo utopisch als de afschaffing van geweld. En daarom, schrijft Achterhuis: ‘Alleen wanneer we leren leven met geweld, kunnen we ook leren het te domesticeren. Elke poging om het geweld radicaal uit te bannen, bergt het risico in zich het ongewild op te roepen en te vergroten.’

Achterhuis heeft het dus vooral over de relatie tussen utopisch denken, en alle andere vormen van (links of rechts) idealisme enerzijds, en geweld anderzijds. We moeten bescheiden zijn in onze doelstellingen, constateert hij heel conservatief, want goede bedoelingen zijn gevaarlijk in een werkelijkheid die van nature en niet zo maar toevallig zeer weerbarstig is. En grote doelen vragen altijd grote aantallen slachtoffers: geloof in maakbaarheid kan een levensgevaarlijke illusie worden. De hoogste idealen hebben de meeste doden en slachtoffers gekost. Wat voor Achterhuis overblijft is een ‘idealistisch machiavellisme’: een idealisme dat uitgaat van de problemen en wetmatigheden van de realiteit en daarmee illusieloos te werk gaat. ‘Alleen wie op een politiek-realistische wijze zowel de verantwoordelijkheden als de verleidingen van de macht onderkent, verschaft zichzelf de mogelijkheden om haar enigszins te temperen.’

Is er iets te doen tegen geweld? Wat je niet kunt uitbannen, kun je wel leren hanteren. In een boek waarin geweld en de onveranderlijke menselijke conditie zozeer met elkaar in verband worden gebracht, verwacht je eigenlijk wat meer over opvoeding, onderwijs, een beschavingsideaal. Dat is vooral aanwezig in wat Achterhuis schrijft over het grote belang van de morele onverschrokkenheid van non-conformistische eenlingen. Achterhuis voert Anton Schmidt op, een soldaat uit het Duitse leger die in Polen Joodse partizanen heeft geholpen. Achterhuis benadrukt ook het belang van sterke democratische instituties om geweld te kanaliseren. Wanneer de strijd om erkenning inderdaad het centrale principe van de geschiedenis is, dan is niets zo belangrijk als een publieke ruimte waarin iedereen zijn zegje kan doen en alle frustraties en alle onbehagen bij voorbaat worden gede-escaleerd.

En zelfinzicht is belangrijk. Maar verder is het vooral een kwestie van hopen en bidden. Want Achterhuis is zeer pessimistisch. Een nieuwe Holocaust is nooit uitgesloten, en de ontworteling en extreme gewelddadigheid die je in een land als Zuid-Afrika aantreft, zouden wel eens het voorland kunnen zijn van het politieke, etnische en criminele geweld dat ons misschien wel te wachten staat.

Gelukkig maar dat Achterhuis zijn studie voor het uitbreken van de ontwrichtende kredietcrisis heeft afgerond.

Hans Achterhuis,
Met alle geweld
, Lemniscaat € 44,95

*) Deze recensie verscheen eerder in HP/De Tijd.

7.11.08

Goodbye, Reagan!

In de Letter&Geest-bijlage van dagblad Trouw staat vandaag onderstaande bijdrage over de Amerikaanse presidentsverkiezingen en, vooral, de toekomst van het conservatisme en de Republikeinse Partij in de Verenigde Staten.

Whit Stillman (1952) is de schepper van een klein maar bijzonder oeuvre van drie films: Metropolitan (1990), dat werd genomineerd voor een oscar, Barcelona ( 1994) en The Last Days of Disco (1998). In Stillman’s films zit weinig actie, er wordt vooral in geconverseerd. En al die conversaties getuigen van een meer dan gewone gevoeligheid voor het belang en de kwetsbaarheid van oude gewoonten en tradities. Die zijn niet voor niets uitgevonden en vastgelegd: blijkbaar voorzien ze in een tamelijk tijdloze behoefte van mensen, in dit geval in de behoefte het leven te beschaven en tegen ruwheid en botheid te beschermen. Maar in bepaalde sociale en culturele omstandigheden kunnen die zeden zo maar weer verdwijnen. Als er ergens een wissel is omgezet, is er geen houden meer aan. In Stillman’s films lopen dan ook nogal wat mensen rond die een teloorgang voelen aankomen, en ze zijn er nog niet zo zeker van dat datgene wat er voor in de plaats komt beter zal zijn dan dat wat verdwijnt.

In Metropolitan, bijvoorbeeld, gaat het om het leven van een groep mensen uit de upper class van Manhattan. Ze wonen netjes aan de Upper East Side, en begeven zich aan het einde van het jaar van het ene feestje naar het andere. Terwijl sommigen uit de groep helemaal niet doorhebben dat hun levensstijl de uitholling van een oud ideaal is (het ideaal van de WASP, de White Anglo-Saxon Protestant, in de film aangeduid als de urban haute bourgeoisie) voelen enkele anderen aan dat zij de laatste generatie vertegenwoordigen van een oude cultuur, die nu tot falen is gedoemd. Eenzame moeders en afwezige vaders belichamen dit verval.

Er zijn Amerikaanse conservatieven die denken dat Obama’s overwinning van deze week als het ware de uitkomst is van deze bange voorgevoelens uit de jaren negentig. En wat is ervoor in de plaats gekomen?

Ik was deze week in Washington en toen ik in de verkiezingsnacht naar mijn hotel liep, reden auto’s toeterend door de straten, zwaaiden mensen met vlaggen en scandeerden zij de naam van Barack Obama. Bij het Witte Huis raakte ik een grote groep mensen verzeild die aan de hekken stonden te rukken. Ze riepen ‘Go home!’, ‘Go back to Texas!’, en de bewoner van dat Witte Huis spraken ze aan met woorden die op de Amerikaanse televisie steevast door een piepje worden vervangen. Toch hing er, vreemd genoeg, geen vervelende, agressieve sfeer. Ieder een was uitgelaten vrolijk, iedereen scheen met ieder ander een bijzonder gevoel te willen delen, het gevoel een werkelijk historisch moment mee te maken. Na jaren van gevangenschap waren zij in de vrijheid gesteld, donkere wolken waren in één verkiezingsavond verdreven, wat lonkte was een nieuwe wereld van licht en hoop waarin alle tegenstellingen zouden zijn overwonnen.

Vreemd genoeg had ik zelf helemaal niet het gevoel op het juiste moment op de juiste plaats te zijn. Het enthousiasme van al die mensen in Washington, van de honderdduizenden in Chicago bij Obama’s acceptance speech en elders in de Verenigde Staten, de mensen in Kenia en elders op de wereld, was ongekend, zonder precedent. En ik heb sterk de indruk dat dit enthousiasme, deze irrationele bevlogenheid, sterk religieuze trekken heeft. Obama is niet zo maar een politicus, maar de stichter van een nieuwe politieke theologie.

Ik had voorzichtig gehoopt op een overwinning van McCain. Gewoon omdat ik vragen heb bij Obama’s radicaal-linkse affiliaties, en vooral bij het feit dat we daar niets van mogen weten. Omdat hij de helft van de Amerikaanse bevolking schoffeerde door te zeggen dat ze uit verbittering naar hun wapens en religie grepen (en ongelooflijk dat de campagne van McCain hem dat niet iedere dag heeft ingewreven). Omdat ik liever een politicus heb die welvaart wil laten verdienen dan een politicus die zegt dat hij die welvaart wil gaan herverdelen. En omdat ik in de omgang met groepen die ons tot hun vijand hebben uitgeroepen, liever te maken heb met iemand die begrijpt dat die confrontatie een zaak van leven of dood is, dan met iemand die wil blijven praten, onvoorwaardelijk. En omdat ik sowieso het idee heb dat militaire commandanten, evenals minister van Defensie, op een andere manier in het leven staan dan gewonere stervelingen, omdat ze over leven en dood hebben moeten beslissen. (Daar zou eens een boek over moeten komen.)
Toen ik begin vorige week in Amerika aankwam, werd mij al snel duidelijk dat een overwinning van McCain een illusie was. De stemming in het land was zeer beslist en radicaal tegen alles wat er de afgelopen jaren was gebeurd, de oorlogen, de leugens, de kredietcrisis, vooral dat laatste. Het land verlangde niet naar verandering, nee het smachtte, het hijgde naar verandering, het éiste verandering, met de moed der wanhoop.
Middenin Washington is een klein winkeltje met politieke parafernalia. In de etalage hing een T-shirt van McCain en Palin in de aanbieding: twee voor de prijs van één. Ik heb een uurtje bij de ingang rondgehangen en zag tientallen mensen met Obama-shirts en petjes naar buiten komen. De eigenaar vertelde me dat het shirtje van McCain en Palin niet pas onlangs maar al wekenlang in de aanbieding was.
Bij zoveel overweldigende opwinding voor een geheel nieuwe kandidaat, een man wiens naam we pas anderhalf jaar kennen maar die in het bezit is van een geweldig retorisch talent om die behoefte aan verandering te benoemen zonder dat nodig is om te zeggen waarin die verandering zou moeten bestaan, moest hij dan ook maar winnen. Wie zou de desillusie en de verbittering kunnen beschrijven die de VS nog tijden lang in haar greep zou hebben gehouden bij zijn verlies?

Hoop kon er alleen maar zijn op een eervolle nederlaag voor McCain. Ik had uitgerekend dat de uitslag wel eens 375 tegen 163 kiesmannen kon worden, en het is inderdaad in die buurt uitgekomen, met een versterkte meerderheid voor de Democraten in zowel het Huis als de Senaat, en een gerede kans dat ook het Hooggerechtshof in de nabije toekomst van kleur zal verschieten.
Maar McCains speech maakte de roemloze nederlaag in ieder geval eervol. Zijn grootmoedige toespraak ontroerde mij meer dan die van Obama.

Het blijft iets raadselachtigs houden dat een man die voor wapenbezit en de doodstraf is en tegen het homohuwelijk, in Europa, en vooral ook in Nederland, zo’n enthousiast onthaal vindt. Dat een man die al heeft aangekondigd dat hij de oorlog in Afganistan wil gaan opvoeren en daarbij ook een inzet van Europese soldaten verwacht, toch als een vredebrenger wordt gevierd. Dat van hem soevereine ingrepen worden verwacht die een einde aan de kredietcrisis zullen maken. Waarschijnlijk duurt het niet lang meer of Obama persoonlijk gaat het gat in de ozonlaag dichten. Bij zoveel grote verwachtingen en een lege staatskas, is het maar het beste gewoon eens af te wachten waarmee Obama vanaf 20 januari volgend jaar op de proppen komt.
Maar zoveel is in ieder geval in de retoriek van de overwinnaars wel duidelijk: we staan aan de vooravond van de geboorte van een nieuwe wereld, die interraciaal, interreligieus en multicultureel zal zijn. Nederland doet daar op zijn eigen bescheiden niveau aan mee met Ahmed Aboutaleb als de nieuwe burgemeester van Rotterdam.

Minstens zo spannend als de ontwikkelingen in het Democratische kamp zijn die bij de Republikeinen. In 2004 kreeg George W. Bush 62 miljoen stemmen, John Kerry 59 miljoen. Deze week kreeg Obama 62 miljoen stemmen en McCain 55 miljoen. Die cijfers verraden dat McCain grote problemen had met de basis van de Grand Old Party.
De coalitie die de achterban van de Republikeinse Partij vormt, of vormde, is in een periode van tientallen jaren zorgvuldig opgebouwd. Nadat de intellectuele fundamenten direct na de oorlog waren gelegd en na het echec met Barry Goldwater, die in 1964 door Lyndon B. Johnson werd weggevaagd, voltrok zich een grote omslag in de Amerikaanse politiek in de daarop volgende acht jaar. In 1972 maakte de Republikein Richard Nixon gehakt van zijn Democratische tegenstander George McGovern. Nixon won 49 van de 50 staten.
Wat was er in die periode gebeurd? Nixon was geen conservatief, maar hij begreep dat hij het wijdverbreide antiliberale sentiment in de Amerikaanse samenleving kon omvormen tot een machtsfactor van beslissend belang. Door een politiek van ‘positieve polarisatie’ wist Nixon een meerderheid van rustige en gewone, patriottische en religieuze, gezagsgetrouwe Amerikanen te mobiliseren tegen een luidruchtige elite van amorele en neerbuigende liberalen.
De machtsgreep van de conservatieven voltrok zich definitief in de jaren tachtig onder Ronald Reagan. Hij verenigde libertariërs, religieus rechts, neoconservatieven,Wall Street en de traditionalisten uit de werkende klasse (de Reagan democrats) achter een programma van belastingverlaging en een kleinere overheid, een morel reveil, stijgende defensie-uitgaven en de harde confrontatie met het communisme.
De Republikeinse opvolgers van Reagan – vader en zoon Bush – konden qua conservatief gehalte niet in Reagans schaduw staan. De huidige president, George W. Bush, dacht met de hulp van mastermind Karl Rove vooral na over een uitgekiende positionering van de partij. Voor ideologische kwesties had hij geen interesse, laat staan voor een systematische analyse van een nieuwe generatie van problemen en het conservatieve antwoord daarop. De mooie woorden die Bush bij het begin van zijn aantreden aan ‘compassionate conservatism’ wijdde, waren lippendienst aan een ideaal dat nooit beleid is geworden. In zijn buitenlands beleid liet hij zich verleiden door de neoconservatieve droom van snelle wereldwijde democratisering. Na acht jaar Witte Huis waren de meeste conservatieven zwaar teleurgesteld in Bush en was 70 procent van het Amerikaanse electoraat hem spuugzat.

De belangrijkste groepen die onderdeel van die grote Republikeinse coalitie uitmaakten, hadden afgelopen dinsdag dwingende redenen dit keer eens lekker niet op de Republikeinse kandidaat te stemmen. De libertariërs – voorstanders van individualisme, een begrensde overheid en lage belastingen – hebben moeten toezien dat de Reaganpartij was geëindigd in een radicaal-(neo)conservatieve regering die de omvang van de staat alleen maar heeft doen toenemen en een instrument van zuidelijk moralisme werd. Religieus rechts maakt (deels) een grote verandering door. Net als in Nederland bij de ChristenUnie leidt een proces van ‘evangelicalisering’ in toenemende mate tot linkse posities in de politiek, en daarmee tot een keuze voor de Democraten. De blue collar Democraten waren blijkbaar niet onder de indruk van een man die niet meer wist hoeveel huizen hij ook al weer precies bezat en op het punt van abortus geen vlekkeloos verleden heeft. En de traditionele conservatieven waren van mening dat de partij definitief in de greep van de macht was geraakt, dat de partijbonzen zich overgaven aan een onverantwoordelijke decadentie (met hun huizen in McLean, Virginia, als tastbaar bewijs daarvan) en dat de partij moest worden gezuiverd van de Reaganites die in de jaren tachtig waren komen bovendrijven en nog altijd de leidende posities in de partij en in denktanks bekleden.

Wat we dinsdag hebben gezien is het afscheid van de Reagan-coalitie, die dertig jaar lang de Amerikaanse politiek heeft bepaald.

Nu dat is gebeurd, zijn er conservatieven die, net als de karakters uit Stillman’s film Metropolitian, de ondergang van het Europese Amerika vrezen, van een cultuur waarvan de waarden, instellingen, gebruiken en gewoontes door de joods-christelijke beschaving zijn bepaald. In een Amerika dat, blijkens de verkiezingsuitslag van dinsdag, cultureel en demografisch zo dramatisch is veranderd, waarin de oorspronkelijk Europese elite zo heeft gefaald in het voorkomen van een nationale zelfmoord, kan alleen een hermetisch vergrendelen van de landsgrenzen voor niet-westerse immigranten, de uitzetting van alle illegalen en een herbevestiging van de oorspronkelijke culturele waarden van Amerika nog redding brengen.

Een tweede groep van conservatieven kiest ervoor om niet in de retoriek van de overwinnar te trappen. De verkiezingen van dinsdag waren helemaal geen waterscheiding en het begin van een nieuw politiek tijdperk. Het verlies van McCain komt niet omdat een groot deel van de Amerikaanse bevolking niet meer conservatief zou zijn, maar omdat ze doodziek waren van acht jaar Bush – en in de ogen van deze conservatieven is dat nog terecht ook. Zonder de kredietcrisis had McCain waarschijnlijk gewoon gewonnen. Amerika is in essentie een centrumrechts land gebleven.
Deze groep van vooral jongere conservatieven treedt nu nadrukkelijker naar voren. Zij zijn van mening dat de fatale incompetentie van Bush en de kortzichtige tactiek van Karl Rove de val van de conservatieve beweging wel hebben versneld maar niet hebben veroorzaakt. Volgens hen is de conservatieve beweging teveel en te lang in de glorie en principes van de jaren tachtig blijven hangen en heeft zij zich onvoldoende en niet tijdig aan de nieuwe omstandigheden en nieuwe problemen aangepast. Een eenvoudige terugkeer naar oude principes volstaat daarom niet. De conservatieve beweging heeft jaren of misschien wel decennia nodig om de eigen grondslagen opnieuw te doordenken, antwoorden op nieuwe kwesties te formuleren, en misschien wel een serie verloren campagnes en verkiezingen te accepteren en te trotseren, voordat zij weer kan dromen van een terugkeer naar haar dominante positie – een proces dat vergelijkbaar is met de ontwikkeling die de Tories in Engeland onder David Cameron doormaken. De eerste denktanks om dit proces van herbezinning te sturen en te begeleiden, zijn al opgericht.

Volgens deze conservatieven is niets onvermijdelijk – zoals McCain ook zei in zijn grandioze speech van afgelopen dinsdag. Dat is ook het uiteindelijke standpunt in Stillman’s Metropolitan. Aan het slot van deze film lopen de hoofdrolspelers lichtelijk verward over een verlaten weg, maar wel in de goede richting.

4.11.08

Amerika

Ik ben op dit moment in Washington DC, om verslag te doen van de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Morgenochtend zit ik van 6:00-9:00 uur in de verkiezingsuitzending van de NOS.

3.11.08

Europa is beter af met McCain

Als John McCain de verkiezingen verliest, zit de wereld opgescheept met het raadsel dat Obama heet. Onder hem zal Amerika op Europa gaan lijken, vreest Bart Jan Spruyt.

Op de dag waarop de uitslag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen bekend zal zijn, woensdag dus, zondert protestants Nederland zich af voor een dag dan wel een stonde van dank voor ‘gewas en arbeid’. Zullen de polders woensdag daveren van de psalmen, thank God, McCain has won?

Wonderen zijn nooit de wereld uit, maar op grond van alle peilingen is de kans op een overwinning van McCain zeer gering. Er waait een nieuwe wind door Amerika en alle hints die die wind aandraagt, komen erop neer dat Obama de 44ste president van de Verenigde Staten wordt.

Het verlies van McCain zal om meerdere redenen zeer betreurenswaardig zijn. In Europa is Obama nu al een messias. Hoe ‘behoudend’ hij op sommige onderwerpen is, is in Nederland nauwelijks bekend. Zo is Obama tegen (of zei hij tijdens zijn campagne in ieder geval dat te zijn) het homohuwelijk, is hij voor de doodstraf en het recht op wapenbezit en voor meer militairen (ook Europese soldaten) in Afghanistan. Veel Europeanen zullen teleurgesteld in hem raken. Maar er blijft genoeg radicaals over dat hun – anders dan mij, en nog tien Nederlanders en 151 miljoen Amerikanen – bevalt.

Een verlies van McCain zal in de eerste plaats betreurenswaardig zijn omdat de Amerikanen dan een president – en de wereld een machtigste man – zullen krijgen die niet het open boek is dat de all American hero John McCain is, maar het enigma Obama.

Obama’s afkomst is al een raadsel. Hij is de zoon van een studente uit Kansas en een buitenlandse student uit Kenia. Na de echtscheiding hertrouwde zijn moeder met een andere buitenlandse student, uit Indonesië. Obama ging naar school in Jakarta, en werd later in Hawaï door zijn grootouders opgevoed, voordat hij in 1979 op het Amerikaanse vasteland ging studeren.

Die exotische afkomst is natuurlijk geen politiek probleem, maar wél de zoektocht naar zijn identiteit die hem in contact bracht met rare radicale denkers en activisten.

Alle kritiek op zijn affiliaties met extreemlinkse figuren snijdt wel degelijk hout. Obama is bekeerd en getrouwd door de racistische dominee Jeremiah Wright, de man van God damn AmeriKKKa (KKK staat, zoals bekend, voor de Ku Klux Klan), bij wie hij twintig jaar in de kerk zat. Hij is geïndoctrineerd door het gedachtengoed van de joodse activist Saul Alinsky, die zijn aanhang leerde hoe het systeem te infiltreren om de massa rijp te maken voor change, al heeft het geen idee waarin die verandering bestaat. En er zijn Obama’s contacten met William Ayers, lid van de terroristische organisatie Weather Underground die diverse bomaanslagen pleegde. Volgend jaar verschijnt het boek van Ayers tegen de blanke overmacht (white supremacy) in Amerika.

Maar in Europa vinden we dat niet erg. Een link met radicaal-links activisme, zo denken wij hier, laat vooral zien dat iemands hart op de juiste plaats zit.

Zijn radicalisme heeft Obama verleid tot de uitspraak, gedaan tijdens een avond voor donateurs in Californië, dat de blanke lagere middenklasse ‘verbitterd’ zou zijn over de gevolgen van de ‘globalisering’ en dat zij troost zocht in religie en wapens. Dat was natuurlijk een gotspe, of beter: een onvergeeflijke chutzpah.

Radicaal is Obama ook in zijn sociale politiek. Een Republikein als McCain kiest principieel voor zelfbestuur en eigen verantwoordelijkheid. Obama wil – zoals elke socialist – welvaart herverdelen, spread the wealth around, zoals hij tegen Joe the plumber zei. Daarom wil Obama een belastingverhoging voor rijken, en dat ben je bij Obama wanneer je een inkomen hoger dan 250.000 dollar hebt. Obama heeft dat geld hard nodig voor zijn plannen met betrekking tot de gezondheidszorg die 110 miljard dollar kosten.

Maar ook dat vinden we in Europa natuurlijk geweldig. De overheid moet een schild voor ‘de zwakken’ zijn, en dat mensen als gevolg daarvan vaak vooral nóg zwakker worden en dat een dergelijke politiek onze concurrentiekracht danig vermindert, nemen wij graag voor lief.

En radicaal is Obama ook in zijn buitenlandse politiek: radicaal anders dan Bush de afgelopen acht jaar is geweest. Obama is de man van het multilateralisme, van overleg en diplomatie en compromissen, en velen zien die houding als een terechte afrekening met het unilaterale spierballenvertoon dat de neocon Bush heeft laten zien.

Zo zien we dat in Europa graag: praten met Teheran in plaats van die zenuwachtig makende dreigementen met bombardementen. In Europa, anders dan in republikeins Amerika, vergeten we graag dat we een vijand hebben op het moment dat iemand (een land, een religie, een cultuur) ons als vijand beschouwt, en dat we die vijand niet kunnen overwinnen door te praten maar door geweld, hoe abject ook.

Voor dat geweld hebben we binnen de grenzen van de rechtsstaat de gedisciplineerde rotzakken van de veiligheidsdiensten, en hebben we op het internationale toneel het ruwe en ongepolijste Amerika. Dat Amerika blijft onder McCain en Palin – dat Amerika dat al verschillende keren de wereld heeft gered – en dat verdwijnt onder Obama. We krijgen dan weer het Amerika van Jimmy Carter, met gegijzelde diplomaten en militaire onmacht.

Dat is altijd het probleem: dat links parasiteert op de successen van rechts. Rechts moet altijd het geld verdienen dat links uitgeeft, de troep opruimen die het radicalisme veroorzaakt, en middels een surge de orde herstellen die een linkse presidentskandidaat de kans biedt goede sier te maken met de belofte van een spoedige terugtrekking van Amerikaanse troepen.

Jammer, erg jammer zal het dus zijn wanneer McCain morgen verliest – omdat Amerika dan op Europa gaat lijken.

Maar in een land waarin zowel de Democraten als de Republikeinen zichzelf als een vervolgde minderheid zien, is een woord van relativering op zijn plaats. Als McCain verliest, is dat voor conservatieven een blessing in disguise. Als de gematigde, centrumrechtse McCain de nieuwe president wordt – en wanneer, als gevolg daarvan, de conservatieve beweging zowel als de Republikeinse Partij zijn kleur zal aannemen – dan zal McCain rechts scherper kritiseren dan links, omdat rechts immers staat voor haat en verdeeldheid. Kritiek op links zal dan dus vier jaar lang niet mogelijk zijn en het conservatisme zal naar de marges van het politieke en intellectuele debat worden verdrongen. Wanneer McCain verliest en de radicaal Obama wint, zal kritiek op links jaren lang aan de orde van de dag zijn en de conservatieve beweging daarmee uiterst relevant.

En dat is toch ook een wenkend perspectief – zolang het verlies van McCain eervol zal zijn.

*) Dit artikel verscheen op 3 november 2008 in NRC Handelsblad.

Aboutaleb en Rotterdam

De eerste Nederlandse Marokkaan wordt burgemeester, en dat nog wel van de wereldstad Rotterdam, met 585.000 inwoners en 174 nationaliteiten de tweede stad van Nederland. Zijn naam is Ahmed Aboutaleb (1961), hij is van de PvdA, en hij is voormalig staatssecretaris van Sociale zaken (2007-2008) en voormalig wethouder van Amsterdam (2004-2007).

Aboutaleb heet al de ‘Rotterdamse Barack Obama’. Misschien dat dat geldt voor zijn charisma, dat bijvoorbeeld zichtbaar werd toen hij direct na de dood van Theo van Gogh pogingen deed om de gemoederen in Amsterdam te bedaren en verschillende groepen weer bij elkaar te brengen. Maar het geldt niet voor de manier waarop hij is verkozen.

De echte Obama hebben we in tv-spotjes eindeloos in discussie gezien met de inmiddels wereldberoemde Joe the plumber. Deze Joe Wurzelbacher is weliswaar geen erkend loodgieter en hij heeft een belastingschuld, maar hij kon wel op Obama aflopen en hem op de man af vragen wat de consequenties van Obama’s belastingplannen waren voor zijn plannen om voor 280.000 dollar het bedrijf over te nemen waarvoor hij altijd heeft gewerkt.

Zo hoort dat in een democratie: iemand die wil gaan regeren – of dat nu over het Amerikaanse imperium of over Rotjeknor is – heeft zich bekend te maken bij de burgers, zijn ideeën uit de doeken te doen en zich te verantwoorden.

Geen enkele Rotterdamse loodgieter heeft een stem gehad in de benoeming van Aboutaleb tot burgemeester van Rotterdam. Niemand heeft hem kunnen vragen wat hij van Rotterdam vindt, hoe hij de situatie ter plaatse analyseert en wat hij met de stad van plan is. Niemand ook heeft hem op de man af kunnen vragen hoe hij al zijn ferme uitspraken uit het verleden – recent nog in Vrij Nederland – precies heeft bedoeld en wat de praktische consequenties ervan zullen zijn.

Het wordt gemeenten zelfs verboden referenda te houden waarin de bevolking een oordeel geeft over de twee kandidaten die de gemeenteraad op de voordracht aan de minister van binnenlandse zaken wil zetten. Dit referendum sneuvelt nadat een voorstel dat de weg moest bereiden voor de direct gekozen burgemeester in 2005 al door toedoen van de PvdA in de Eerste Kamer is gesneuveld.

En dus zetten de acht fractievoorzitters van de Rotterdamse gemeenteraad, na veel geheime vergaderingen op de Veluwe, Ahmed Aboutaleb op één en is hij als nieuwe burgemeester bij minister Ter Horst van Binnenlandse zaken voorgedragen.
De fractievoorzitter van Leefbaar Rotterdam, Ronald Sörensen, was woedend over zoveel regentesk wangedrag. Wat moesten ze in Rotterdam, de stad van Fortuyn, met zo’n PvdA’er, een carrièrist uit 020 die niet alleen Ajax-fan is maar ook nog eens twee paspoorten heeft?

En de woede van Sörensen is begrijpelijk: het gaat hier duidelijk om een politieke benoeming – de rapportcijfers van de kandidaat van Leefbaar Rotterdam, oud-havenwethouder Wim van Sluis waren natuurlijk hoger dan die van Aboutaleb – bedoeld om Leefbaar Rotterdam de politieke wind uit de zeilen te nemen.

Marco Pastors, die namens LR in de selectiecommissie zat, accepteerde de benoeming van de op één na beste kandidaat omdat Aboutaleb een plusje meebrengt: zijn houding in het integratiedebat, waarin hij zich nadrukkelijk van de meeste andere PvdA’ers onderscheidt.

Met dat standpunt onderstreept Pastors de juistheid van het standpunt dat menig rechts columnist of politicus de laatste jaren heeft ingenomen: dat het hun niet om de islam ging, maar om de vraag in hoeverre dat geloof met de democratische rechtsstaat verenigbaar is, en dat zij geloven in de mogelijkheid dat individuele moslims erin zullen slagen een vorm van islam te ontwikkelen die wel degelijk in onze samenleving past.

Nu die man er is, moet je hem een gulle kans geven. Hij zal het sowieso nog moeilijk krijgen in een stad waarin autochtonen hem zien als ‘een van hen’, terwijl allochtonen hem al lang niet meer zien als ‘een van ons’.

Ik voorspel dat de neuzen bij Leefbaar Rotterdam op zeer korte termijn weer in dezelfde richting zullen staan, wanneer de eerste emoties zullen zijn geluwd.
En ik voorspel mooie tijden voor Rotterdam: want die jongens van Leefbaar Rotterdam zijn er natuurlijk meer dan ooit op gebrand om die mooi pratende burgervader heel scherp aan zijn eigen woorden en houding te herinneren. De stad zelf is de uiteindelijke winnaar.

*) Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur.

2.11.08

Vorming door Grote Boeken

De GroteBoeken – de klassieken uit de westerse beschavingstraditie – moeten vanzelfsprekend worden gelezen. Maar belangrijker nog dan de vraag wát we lezen is de vraag hóe we lezen.

In de Amerikaanse stad Annapolis (Maryland), een uurtje rijden van de hoofdstad Washington, staat een van de meest bijzondere scholen die ik ooit heb bezocht: St. John’s College. Het is geen middelbare school en geen universiteit. Het zit er tussenin, dit liberal arts college. Op de campus staan fraaie achttiende- en negentiende-eeuwse gebouwen, en in de klaslokalen zitten docenten en studenten met elkaar opeengepakt rond een soort huiskamertafel. Ze lezen met elkaar één specifiek boek, en de les bestaat in één lange onderlinge discussie van het gelezene.

Vier jaar duurt een verblijf aan deze school, en de studenten doen in die vier jaar niets anders dan met elkaar boeken lezen. Niet zomaar boeken maar Great Books, de Grote Boeken uit de westerse beschavingtraditie. Zo lezen ze in hun eerste jaar alles van Homerus en Plato en andere Griekse schrijvers, in hun tweede jaar de Romeinen, Augustinus en de belangrijke teksten uit de Middeleeuwen en de Renaissance, zoals Dante en Chaucer, Machiavelli, Rabelais en Montaigne. In het derde jaar volgen de grote schrijvers uit de vroegmoderne tijd, tot en met de romans van Jane Austen, en in het vierde en laatste jaar staan de belangrijke filosofen, schrijvers en politici van de negentiende en twintigste eeuw op het programma. De studenten verdiepen zich niet alleen in literaire, filosofische en politieke teksten, maar ook in muziek (een mis van Josquin Des Prez bijvoorbeeld) en in de belangrijke publicaties uit de geschiedenis van de wetenschap, van Harvey en Copernicus tot Newton en Einstein. In laboratoria doen zij zelfs de proeven na die deze geleerden tot hun grote ontdekkingen hebben gebracht.

Het is natuurlijk prachtig allemaal. En de reden dat dit soort scholen (St. John’s is al lang niet meer het enige liberal arts college) zo succesvol is, is zo goed als zeker gelegen in de stuitende teloorgang van het onderwijs, ook in de Verenigde Staten. Schrijvers die vroeger op een beetje gymnasium werden gelezen, moeten nu in een soort vervolgcursus aan de orde komen. Maar het mooie is natuurlijk wel dat het gebeurt, en mooier nog is dat de deelnemers deze jaren beschouwen als de basis van hun (latere) universitaire scholing, of ze nu talen, rechten of geschiedenis of een exact vak gaan studeren. Een beschaafd mens laat zich vormen door de wijsheid der eeuwen zoals die in boeken is neergeslagen – door ‘the best that has been thought and said’, zoals de negentiende-eeuwse Engelse pedagoog Matthew Arnold het uitdrukte. En die vorming dient aan iedere verdere specifieke studie vooraf te gaan.

Toch schuilt er zelfs bij zoveel moois een adder onder het gras. De docenten begeleiden de studenten tamelijk losjes. Zij spreken geen oordeel over de gelezen boeken uit en dringen zeker geen oordeel aan de studenten op. Alle boeken zijn even belangrijk en even lezenswaardig, als producten van de menselijke geest. Of sommige boeken waar zijn en anderen onwaar, dat moeten de studenten maar voor zichzelf ontdekken en uitmaken. De docenten helpen de studenten alleen om tot de inhoud van de boeken door te dringen.

Er zit dus een enorm relativisme in zo’n Grote Boekenprogramma ingebakken. Het gaat om wát de studenten lezen – een bepaalde canon van grote Boeken. Het gaat er niet om hóe ze die boeken lezen, zoekend en onderscheidend, op zoek naar een objectieve waarheid.

De kritiek die dus op die op zich prachtige Grote Boekenprogramma’s mogelijk is, kan ook geleverd worden op de serie boeken die de Amsterdamse uitgever Mets & Schilt sinds dit jaar op de markt brengt: een serie vertalingen van boeken (uitgegeven door de Amerikaanse uitgever Atlantic Books) over ‘boeken die de wereld veranderden’. Er zijn nu drie delen verschenen: over de Bijbel, over de Ilias en de Odyssee van Homerus, en over de economische werken van Adam Smith. Op het programma staan nog boeken over Het Kapitaal van Karl Marx, over Plato’s Politeia, de Koran, De oorsprong der soorten van Charles Darwin, De rechten van de mens van Thomas Paine, en Over de oorlog van Clausewitz . Het zijn boeken die ook deel uitmaken van het curriculum op St. John’s, en het zijn inderdaad boeken die de wereld hebben veranderd en daarmee klassiek zijn, onderdeel van de canon van boeken die een goed opgevoed mens gelezen dient te hebben. Maar hóe worden deze boeken gelezen in de boeken die aan hen zijn gewijd?

Het boek over de Bijbel is geschreven door de beroemde godsdiensthistorica Karen Armstrong. Auteur van het boek over Homerus is de Argentijnse essayist en bibliofiel Alberto Manguel. Patrick Jake O’Rourke tekent voor het boek over Adam Smith. Karen Armstrong gaat door voor een specialiste op het terrein van de drie monotheïstische godsdiensten en publiceerde al eerder over Mohammed en de Islam en schreef een boek dat zij de titel Een geschiedenis van God meegaf. Alberto Manguel (1948) is een fenomenaal geleerde man, een minnaar van boeken en literatuur, auteur van boeken over lezen en over bibliotheken. O’Rourke (1947) is een begaafd en veelzijdig publicist en is momenteel verbonden aan het Cato Institute in Washington, een ‘klassiek-liberale’ ofwel ‘libertarische’ denktank, die het gedachtegoed verspreidt dat kan worden samengevat in de opvatting dat de overheid, zeker in het economische leven, geen onderdeel van de oplossing maar van het probleem is.

Armstrong behandelt de Bijbel niet als een goddelijk maar als een puur menselijk boek, met teksten van uitlopende aard die een lange ontstaansgeschiedenis hebben en na hun codificatie een enorme invloed hebben uitgeoefend. Dat ontstaan weerspiegelt vooral de onderlinge discussies tussen de schrijvers en redacteuren van de Bijbel en weerspiegelt vooral de tijd waarin zij leefden. In de hoofdstukken over de invloed van de Bijbel beschrijft Armstrong de manier waarop teksten in de loop van de tijd zijn gelezen en uitgelegd, en ook dat natuurlijk weer met de maatschappelijke omstandigheden als bepalende factor. Er zijn erge dingen met de Bijbel gebeurd, zo legt Armstrong vast: slavernij en antisemitisme zijn ermee gerechtvaardigd, ‘christenfundamentalisten’ zijn aan de haal gegaan met het boek Openbaring, zoals Joodse kolonisten dat hebben gedaan met het boek Jozua.

Ik heb het niet zo op die Armstrong, eerlijk gezegd. Er staat veel onzin in haar boek. Zo zegt ze dat de Bijbel een gewelddadig boek is, veel meer dan de Koran, en dat we ons nadrukkelijk moeten distantiëren van onze christelijke cultuur die eigenlijk vooral ellende heeft voortgebracht. Die boodschap maakt Armstrong tot zo’n succesvol auteur, denk ik, vooral ook omdat ze eraan toevoegt dat het met de islam en de profeet wel snor zit en dat we voor die man en zijn boek helemaal niet op onze qui-vive behoeven te zijn. Dat is precies wat de meeste mensen willen horen.

Van het boek van Manguel heb ik genoten. Zijn verhaal over de twee oude verhalen van die ene dichter aan het begin van de westerse literatuurgeschiedenis, de blinde Homerus – het verhaal over de val van Troje en het verhaal over de lange thuisreis van Odysseus – groeit in dit elegante boek uit tot een geschiedenis van de wereldliteratuur zelf. Vergilius smeedde die verhalen om tot een groots epos over het ontstaan van het Romeinse Rijk, grote schrijvers als Dante, James Joyce en Derek Walcott zijn er beslissend door beïnvloed. Manguel weet het en kan het minutieus beschrijven omdat hij nu eenmaal alles heeft gelezen, en er op een zeldzaam vervoerende wijze over kan schrijven.

O’Rourke heeft het boek geschreven dat nu, in tijden van financiële crisis, door iedereen zou moeten worden gelezen. Het boek van Adam Smith over The Wealth of Nations (1776) geldt als de grondslag van het westerse kapitalisme, omdat hij (onder veel meer) schreef dat een bakker niet uit liefdadigheid brood bakt maar omdat er vraag naar is en er dus een prijs voor kan worden gevraagd, en dat dit systeem prima is. Maar veel minder bekend is dat Smith eerder een boek schreef met de titel The Theory of Moral Sentiments (1759), en dat boek is een deugdethiek. Smith was van mening dat het kapitalistische systeem alleen goed kon functioneren wanneer het werd gedragen door goed opgevoede en gevormde mensen die zich de deugden (de waarden en normen) eigen hebben gemaakt die een ongebreidelde hebzucht in toom houden. Die vorming is een betere garantie tegen de verwording van het kapitalistische systeem dan massaal overheidsingrijpen.

Aan het boek van Armstrong zou ik geen zuur verdiend geld verbranden, het boek van Manguel wens ik in de handen van vele literatuurliefhebbers, en het boek van O’Rourke zou ik graag in ieders bezit zien, nu vele commentatoren in een vlaag van linksig revanchisme de schuld van de huidige kredietcrisis bij het kapitalisme leggen. Als alle bankiers en beurshandelaren hun Adam Smith hadden gelezen, hadden we de afgelopen weken en maanden hele andere voorpagina’s gehad.


Alberto Manguel, De Ilias en de Odyssee van Homerus
Uitgeverij Mets & Schilt, Amsterdam; geb. met stofomslag, 252 blz.; ISBN 978 90 5330 659 8; € 18,-

P. J. O’Rourke, The Wealth of Nations van Adam Smith
Uitgeverij Mets & Schilt, Amsterdam; geb. met stofomslag, 222 blz.; ISBN 978 90 5330 636 9; € 18,-

Karen Armstrong, De Bijbel
Uitgeverij Mets & Schilt, Amsterdam; geb. met stofomslag, 272 blz.; ISBN 978 90 5330 578 2; € 18,-


*) Deze recensie verscheen eerder in het Reformatorisch Dagblad.