De coalitiepartijen houden elkaar krampachtig vast om verkiezingen en daarmee een onregeerbaar land te voorkomen. Nu het politieke centrum leeg loopt en de vleugels zowel op links als op rechts sterk blijven, is de verwarring groot. Maar dat hoeft helemaal niet. Want wat we nu met verbazing bezien, is 2500 jaar geleden al beschreven in de teksten van klassieke politiek filosofen (die trouwens ook de remedie kenden).
Dinsdag is het Prinsjesdag, dan leest de koningin de Troonrede weer voor en presenteert het kabinet alle plannetjes en de begroting voor het komende jaar. Ons is geen hete herfst in het vooruitzicht gesteld, en daarom zouden we het misschien eens niet over die plannetjes en de ‘inkomensplaatjes’ moeten hebben, maar over de belangrijkste vraag die we ons kunnen stellen: is, bij het begin van het nieuwe politieke seizoen, ons systeem nog op orde? Leven we nog in een democratie, of glijden we langzaam en bijna onopgemerkt af naar een situatie die daar wel op lijkt maar er eigenlijk het einde van is? Wat zijn de voorwaarden waaronder een parlementaire democratie goed kan functioneren, en zijn die in Nederland nog aanwezig?
Het antwoord op de vraag of wij nog in een democratie leven, lijkt nogal voor de hand te liggen. Natuurlijk! We hebben als hoogste politieke orgaan een parlement, een Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar door het volk gekozen politici onze zaken behartigen en bij meerderheid van stemmen over ja en nee, goed en fout beslissen. Wij kiezen en kunnen worden gekozen, onze stem is beslissend. Wij, het volk, regeren.
Tegelijk is het mogelijk verschijnselen van verval in onze democratische rechtsstaat aan te wijzen. De Leidse hoogleraar Paul Cliteur heeft zelfs een heel boek Tegen de decadentie geschreven, en had het toen over zaken als de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, misverstanden over de ‘rechterlijke onafhankelijkheid’ en de preoccupatie met rechten waardoor politici stelselmatig veel te hoge verwachtingen bij de bevolking wekken. Verontrustender is misschien nog wel de kritiek van de vroegere adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant, H. J. Schoo (1945 – 2007), die van mening was dat Nederland sinds de ontzuiling niet langer over een stabiel politiek systeem beschikt. De politieke elite heeft geen binding meer met een herkenbare achterban, is vervreemd geraakt van de levens en opvattingen van de kiezers en denkt tegelijk voor het eigen bestwil van die kiezers te handelen. Die kinderlijke behandeling was ‘de broedstoof’ voor ‘de revolte der burgers’ die in 2002 uitbrak.
We kunnen ons afvragen of deze verschijnselen (het verval van de instituties van de democratische rechtsstaat) de oorzaak van de huidige politieke malheur zijn of de symptomen van dieper liggende (culturele) verschijnselen. In de klassieke interpretatie van ‘democratie’ – en daar wil ik het hier over hebben - moet aan een aantal nadere voorwaarden zijn voldaan voordat er van democratie sprake kan zijn. Wanneer die voorwaarden ontbreken is er geen sprake van een democratie maar van een ochlocratie, regeert niet het volk maar de massa, leven wij niet in een democratische orde maar in een staat van anarchie waarin de massa, vroeg of laat, om een Grote Leider gaat roepen om de chaos te beteugelen en de orde te herstellen.
Wanneer ik het over de ‘klassieke interpretatie’ heb, dan bedoel ik dat zo letterlijk mogelijk. In de geschriften van Griekse denkers en schrijvers als Thucydides, Plato, Aristoteles, Isocrates en Polybius komen we beschouwingen tegen over de overgang van democratie (regering door het volk) naar iets anders, dat soms anarchie heet, soms (bij Polybius) ochlocratie, d.w.z: de regering door de massa (ochlos), of soms zelfs cheirocratie, de heerschappij van de vuist, oftewel het vuistrecht. In die overgangsfase verandert de sociale en morele zowel als de institutionele huishouding van een samenleving zodanig dat een gezond politiek systeem (democratie) plaats maakt voor een gevaarlijke fase van chaos en anarchie waarin de tirannieke verleiding levensgroot op de loer ligt.
Wanneer we de verschijnselen die deze overgang kenmerken – zoals beschreven door genoemde auteurs – op een rijtje zetten, dan komen we tot de volgende opsomming:
• In een democratie worden bepaalde tradities in ere gehouden, in een ochlocratie niet meer. ‘Alleen daar waar het als traditie geldt de goden te vrezen, de ouders te eren, oudere mensen te respecteren en de wetten te gehoorzamen, wanneer onder zúlke voorwaarden de wil van de meerderheid beslist, mag men van democratie spreken’, schrijft Polybius.
• In een democratie is een geheel ander vrijheidsbegrip in zwang dan in een ochlocratie. In een gezonde democratie wordt vrijheid gedefinieerd als het recht om te doen wat men behoort te doen. In een ochlocratie is vrijheid niet meer dan de eis om te kunnen doen en te kunnen zeggen wat men wil doen of zeggen omdat men dat leuk en lekker vindt en daarom ook goed. Vanuit het perspectief van een gezonde democratie is het vrijheidsbegrip in een ochlocratie ontaard in vrijblijvendheid en vrijpostigheid, wetteloosheid, ongebondenheid, onverantwoordelijkheid.
• In een ochlocratie verandert het taalgebruik: deugden worden ondeugden, ondeugden deugden. Wat onder gewone omstandigheden normaal is, krijgt in een ochlocratie een nieuwe, depreciërende benaming. Wat normaal ‘overmoedig’ heet, heet in een ochlocratie ‘dapper’; wat normaal ‘prudent’ is, wordt ineens ‘laf’. De schaamte wordt een ‘stommeling die moet worden verbannen’. Wie onbeschaamd is, heet moedig. Wie zichzelf beheerst, is een lafaard. Geen maat kunnen houden, is het echte leven. Anarchie wordt vrijheid zonder meer.
• In de chaos die ontstaat door deze herwaardering van alle waarden, staan politici op die zich als sterke man presenteren en die met voorbijzien aan bestaande wetten de orde zullen herstellen. Wat voor soort man is dat? Zo’n man is de verongelijkte, want voorheen buitengeslotene, en klassieke vrijheden en gelijke rechten zijn voor hem niet zo belangrijk meer als dat zij in de voorafgaande periode van de democratie waren. Bij Polybius heet hij ambitieus en onverschrokken, iemand die uitgesloten is geweest van eervolle functies in de politiek en die het volk misleidt en door het volk wordt gebruikt om een alleenheerschappij te vestigen.
• Want uiteindelijk is ochlocratie oftewel anarchie niet meer dan een tussenfase in de eeuwige cyclus van regeringsvormen, in dit geval tussen de regeringsvorm van de democratie en de alleenheerschappij die (op haar beurt) weer in despotie en tirannie ontaardt.
Het staat iedereen natuurlijk vrij zich hardop af te vragen waarom wij ons iets gelegen zouden moeten laten liggen aan de opvattingen van klassieke politiek filosofen die al zo’n 2500 jaar dood zijn. Maar wie de afgelopen jaren de Nederlandse politiek heeft gevolgd en daarna kennis neemt van deze klassiek theorie, moet haast wel geraakt worden door de frappante overeenkomsten. In een samenleving waarin – om het iets eigentijdser met de woorden van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski te zeggen – het sacrale in de zin van het besef van het heilige is verdwenen, waarin men is gaan geloven dat de duivel verlost kan worden (m.a.w.: waarin het kwaad als iets tijdelijks en geneesbaars wordt gezien en het geloof in de utopie mogelijk wordt), waarin de band met het gegevene en gewordene (om die reden) is doorgesneden, waarin het samenleven niet meer wordt beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen, en waarin de ongeschreven wetten niet meer in het menselijk hart gegrift staan, daar is het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat verkruimeld en zo goed als volledig verdwenen.
Op de morele en sociale anarchie die daarvan het gevolg is (door sommigen verdedigd als de grote verworvenheden van 1968), hebben de grote constituerende partijen van de Nederlandse politiek (CDA, PvdA, VVD) geen antwoord. Dat is om meerdere redenen logisch. In de eerste plaats wel omdat een ochlocratie de regering van de massamens is, en de massamens is de gemiddelde mens. Ook de leden van onze elite behoren tot die categorie en vormen daarom in feite geen elite.
In de tweede plaats valt de periode van de morele en sociale anarchie in Nederland uitgerekend samen met een periode van immigratie en de grote kwestie van de integratie van (vooral islamitische) nieuwkomers. Dat is een grote culturele kwestie waar de leiders van de traditionele politieke partijen niet voor zijn opgeleid. Die kunnen heel goed met elkaar om een tafel gaan zitten om hier een procentje te plussen en daar wat te minderen om de inkomensplaatjes rond te krijgen (zoals we a.s. dinsdag ongetwijfeld weer zullen zien), maar zijn niet de virtuozen die in staat zijn een visie op cultuur en identiteit te verwoorden. Bovendien zijn hun partijen ontstaan op grond van een fundamentele overeenstemming over hele andere zaken, en zal een interne discussie over immigratie en integratie alleen maar tot verdeeldheid leiden, zoals we bij de VVD en de PvdA al hebben gezien. Om scheuringen te voorkomen zwijgt men liever, en laat men de spanningen oplopen.
Het politieke centrum is leeg en ‘benauwd’, zoals (zelfs) het CDA het deze week heeft uitgedrukt. PvdA, VVD en CDA zijn samen niet eens meer goed voor een Kamermeerderheid. Op de vleugels hebben zich politici gemanifesteerd die op z’n minst doen denken aan de soort die Polybius in een enkele zin typeerde. In de persoon van Rita Verdonk dient zich een ijzeren dame aan die het leiderschap ontging en die als volkstribuun de wil van de meerderheid tot wet wil verheffen. In de persoon van Geert Wilders – ook al verworpen door het establishment - hebben we te maken met een paniekconservatief die met voorbijzien van wetten en grondrechten de orde wil komen herstellen, en zichzelf en zijn zaak - in een merkwaardige combinatie van narcisme en demagogie - aankondigt in bewoordingen die van een anti-klassieke flinkheid getuigen.
De middelmaat van het centrum en het vigerende populisme kunnen alleen worden bestreden door een nieuwe elite die weer durft te moraliseren. Want zoveel is wel duidelijk als we de oude, klassieke analyse van ons huidige politieke klimaat serieus nemen: deze crisis is niet met wat politieke maatregelen en met wat geschuif in de diverse begrotingen op te lossen. Het gaat hier om een kwestie die Frits Bolkestein (het type politicus dat we meer dan ooit nodig hebben) als laatste heeft benoemd, in een artikel uit 1994: het belang om het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat en de vrije markt te bewaren, om ‘de deugdzaamheid die het voortbestaan van vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen’.
De verwerping van deze agenda door de VVD heeft het befaamde gat op rechts geschapen.
We moeten dus weer moraliseren, schreef Bolkestein. De al eerder genoemde HJ Schoo viel hem hierin nadrukkelijk bij, in een artikel waarin hij een pleidooi hield voor een terugkeer naar ‘authentiek, ongezouten moraliseren’, want ‘bezield, verfijnd moraliseren is een teken van grote beschaving’ (de Volkskrant, 29 december 2006, in een recensie van een ‘mooi en liefdevol’ boek van de Amerikaanse historica Gertrude Himmelfarb).
Want uiteindelijk gaat het in samenleving en politiek om Selbstzwang, om ‘in vrijheid ontwikkelde zelfbeheersing’, als noodzakelijke basis van het goede burgerschap dat alleen de verwording van democratie tot ochlocratie kan voorkomen.
*) Een ingekorte versie van dit essay verscheen op zaterdag 13 september 2008 in de Volkskrant.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment