Weet u al bij welk Nederland u hoort? Bij het Nederland van Geert Wilders of bij het Nederland van de Haagse elite en de Amsterdamse grachtengordel? Bij het Nederland van 'Ingrid en Henk, die zuchten onder te hoge belastingen en straatterrorisme' of bij het Nederland van de 'subsidieslurpende grachtengordeltypes' die het 'Marokkaanse tuig' met hun 'islamitische intifada' rustig Nederland laten koloniseren? Die vraag dringt zich aan ons op sinds de Algemene Beschouwingen van vorige week. Wilders deed het daarin voorkomen alsof recente incidenten in Gouda -waar bussen van Connexxion de wijk Oosterwei mijden vanwege bedreigingen en berovingen door Marokkaanse jongens- de algehele staat van Nederland typeren.
Nu wil het geval dat ik zelf in Gouda woon. In Amsterdam kon je dat tot voor kort eigenlijk niet zeggen. Daar stond 'Gouda' voor 'de provincie', voor kaas en stroopwafels, en voor saaie burgers die om zes uur 's avonds hun aardappels prakken in vette jus.
Inmiddels herinneren ze zich zelfs in Amsterdam dat het Centraal Bureau voor de Statistiek twee jaar geleden al een rapport uitbracht dat voorspelde dat de problemen in de 'achterstandswijken' van de grote steden zich snel naar de voorsteden en de middelgrote steden zouden verplaatsen, met als gevolg dat er ook in die steden 'zones van niet-westerse immigranten' zouden ontstaan...
Lees de rest van mijn column in de Elsevier van deze week. Abonneren kan hier.
30.9.08
29.9.08
Nog benauwder in het midden
Soms denk je, hoop je, dat er redenen zijn voor enig voorzichtig optimisme. Ik heb mij daar twee weken gelden op deze plaats aan bezondigd.
Ik schreef dat we ondanks de onrustbarende opiniepeilingen niet onafwendbaar op een soort kladeratsj van de Nederlandse politiek afstevenen. De VVD toont onder Mark Rutte het nodige elan, en dat geldt ook voor het CDA. Het zomernummer van Christendemocratische Verkenningen – het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van het CDA – is gewijd aan het belangrijke thema waar we het sinds november 2006 al over hebben: de leegloop en middelmatigheid van het politieke centrum (Benauwd in het midden). Het CDA wil het onbehagen onder de bevolking niet langer met regenteske arrogantie tegemoet treden, maar een verhaal formuleren, een groot verhaal ‘dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’. Er verscheen een wolkje als eens mans hand aan de horizon van de Nederlandse politiek.
Ten minste, zo leek het.
Samen met Theodor Holman presenteer ik op de zender van Het Gesprek een politiek programma – Hardtalk Den Haag – waarin we iedere week een politicus interviewen, of beter gezegd (aldus de website): ‘op scherp confronterende wijze’ aan de tand voelen. Vorige week spraken we met de prominente CDA’er Doekle Terpstra. Terpstra (1956) was voorzitter van het CNV en is sinds 2005 voorzitter van de HBO-raad. Eind 2007 publiceerde hij een opinieartikel in het dagblad Trouw tegen de ‘verWildering’ van de Nederlandse samenleving. Met zijn ‘kwade gedachten’ zou Wilders alleen maar uit zijn op het ophitsen en polariseren van de samenleving. Begin 2008 plaatste Terpstra mede namens enkele tientallen medestanders een advertentie (‘Benoemen en bouwen’) op de voorpagina van Trouw waarin werd opgeroepen om de verharding van het politieke debat over de multiculturele samenleving te overwinnen.
Ik was, eerlijk gezegd, niet zo heel erg onder de indruk van die actie, maar was wel benieuwd naar het gesprek dat we met Terpstra zouden hebben. Als er inderdaad iets ritselde in het CDA, dan zou Terpstra daar zeker iets over te vertellen hebben.
We babbelden – het was daags voor Prinsjesdag en de Miljoenennota was via NRC al uitgelekt – eerst wat over de begroting van het ministerie van Onderwijs, en besloten toen dat we het maar eens over het CDA moesten gaan hebben.
Terpstra zei blij te zijn met de huidige coalitie maar beschuldigde die coalitie er ook van weinig lef te tonen en wat fletsjes alleen maar de eigen tuin aan te harken.
De regering durfde geen grote thema’s te benoemen uit angst voor een onmiddellijke afrekening in de peilingen. In die situatie was het CDA het als vereniging aan zijn stand verplicht om die onderwerpen wel te benoemen, te agenderen en bespreekbaar te maken. En dan ging het niet alleen over het ontslagrecht, de hypotheekrenteaftrek en de AOW maar vooral over de integratieproblematiek.
Maar wie dacht dat er inderdaad iets ritselde in het CDA, dat er reden was – hoe voorzichtig ook - voor hoop, werd door Terpstra snel uit de droom geholpen. Het is benauwd in het midden, maar het werd alleen maar benauwder voor wie naar Terpstra bleef luisteren.
Het CDA, aldus Terpstra, zou ondanks alle interne verdeeldheid het grote thema moeten aansnijden. Het CDA is altijd een ‘partij van vleugels’ geweest, en als het CDA het niet doet, gebeurt er helemaal ‘geen mallemoer’ in de Nederlandse politiek. Maar het CDA ‘kijkt wel link uit’ om te veel te vinden en te zeggen van de integratieproblematiek. De partij voert een pragmatische en opportunistische politiek die het maken van keuzes vermijdt omdat die veel te veel electorale risico’s met zich meebrengen. Alles is gericht op rust en stabiliteit. Dat de partij daarmee nog veel meer risico’s neemt, is niemand zich bewust.
Daags daarna keek ik naar de aanbieding van de Miljoenennota en naar de Algemene Beschouwingen. Ik zag Wilders zijn lijden aan de politieke variant van het syndroom van Gilles de la Tourette schaamteloos etaleren en ik zag hoe CDA-fractievoorzitter Van Geel verhaalloos op zijn handen bleef zitten. Ik zag, met andere woorden, mijn eigen ongelijk en het gelijk van Terpstra.
(Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur)
Ik schreef dat we ondanks de onrustbarende opiniepeilingen niet onafwendbaar op een soort kladeratsj van de Nederlandse politiek afstevenen. De VVD toont onder Mark Rutte het nodige elan, en dat geldt ook voor het CDA. Het zomernummer van Christendemocratische Verkenningen – het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van het CDA – is gewijd aan het belangrijke thema waar we het sinds november 2006 al over hebben: de leegloop en middelmatigheid van het politieke centrum (Benauwd in het midden). Het CDA wil het onbehagen onder de bevolking niet langer met regenteske arrogantie tegemoet treden, maar een verhaal formuleren, een groot verhaal ‘dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’. Er verscheen een wolkje als eens mans hand aan de horizon van de Nederlandse politiek.
Ten minste, zo leek het.
Samen met Theodor Holman presenteer ik op de zender van Het Gesprek een politiek programma – Hardtalk Den Haag – waarin we iedere week een politicus interviewen, of beter gezegd (aldus de website): ‘op scherp confronterende wijze’ aan de tand voelen. Vorige week spraken we met de prominente CDA’er Doekle Terpstra. Terpstra (1956) was voorzitter van het CNV en is sinds 2005 voorzitter van de HBO-raad. Eind 2007 publiceerde hij een opinieartikel in het dagblad Trouw tegen de ‘verWildering’ van de Nederlandse samenleving. Met zijn ‘kwade gedachten’ zou Wilders alleen maar uit zijn op het ophitsen en polariseren van de samenleving. Begin 2008 plaatste Terpstra mede namens enkele tientallen medestanders een advertentie (‘Benoemen en bouwen’) op de voorpagina van Trouw waarin werd opgeroepen om de verharding van het politieke debat over de multiculturele samenleving te overwinnen.
Ik was, eerlijk gezegd, niet zo heel erg onder de indruk van die actie, maar was wel benieuwd naar het gesprek dat we met Terpstra zouden hebben. Als er inderdaad iets ritselde in het CDA, dan zou Terpstra daar zeker iets over te vertellen hebben.
We babbelden – het was daags voor Prinsjesdag en de Miljoenennota was via NRC al uitgelekt – eerst wat over de begroting van het ministerie van Onderwijs, en besloten toen dat we het maar eens over het CDA moesten gaan hebben.
Terpstra zei blij te zijn met de huidige coalitie maar beschuldigde die coalitie er ook van weinig lef te tonen en wat fletsjes alleen maar de eigen tuin aan te harken.
De regering durfde geen grote thema’s te benoemen uit angst voor een onmiddellijke afrekening in de peilingen. In die situatie was het CDA het als vereniging aan zijn stand verplicht om die onderwerpen wel te benoemen, te agenderen en bespreekbaar te maken. En dan ging het niet alleen over het ontslagrecht, de hypotheekrenteaftrek en de AOW maar vooral over de integratieproblematiek.
Maar wie dacht dat er inderdaad iets ritselde in het CDA, dat er reden was – hoe voorzichtig ook - voor hoop, werd door Terpstra snel uit de droom geholpen. Het is benauwd in het midden, maar het werd alleen maar benauwder voor wie naar Terpstra bleef luisteren.
Het CDA, aldus Terpstra, zou ondanks alle interne verdeeldheid het grote thema moeten aansnijden. Het CDA is altijd een ‘partij van vleugels’ geweest, en als het CDA het niet doet, gebeurt er helemaal ‘geen mallemoer’ in de Nederlandse politiek. Maar het CDA ‘kijkt wel link uit’ om te veel te vinden en te zeggen van de integratieproblematiek. De partij voert een pragmatische en opportunistische politiek die het maken van keuzes vermijdt omdat die veel te veel electorale risico’s met zich meebrengen. Alles is gericht op rust en stabiliteit. Dat de partij daarmee nog veel meer risico’s neemt, is niemand zich bewust.
Daags daarna keek ik naar de aanbieding van de Miljoenennota en naar de Algemene Beschouwingen. Ik zag Wilders zijn lijden aan de politieke variant van het syndroom van Gilles de la Tourette schaamteloos etaleren en ik zag hoe CDA-fractievoorzitter Van Geel verhaalloos op zijn handen bleef zitten. Ik zag, met andere woorden, mijn eigen ongelijk en het gelijk van Terpstra.
(Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur)
25.9.08
De onrustbarende muziek van Jaffe Vink
Van oktober 2006 tot juni 2008 zat ik in een kamer aan de Amsterdamse Keizersgracht dagelijks tegenover Jaffe Vink, de bedenker en jarenlange chef van de Trouw-bijlage Letter&Geest. In deze periode hebben we samen 71 Opinio's gemaakt, 1136 pagina's en 1,2 miljoen woorden geredigeerd. Het was een mooie tijd, en Jaffe Vink is een briljante redacteur van wie ik veel heb geleerd. Jaffe heeft deze zomer, teruggetrokken op het Groningse land, een bundel samengesteld met zijn beste artikelen: Hollandse stellingen, uitgegeven door uitgeverij Augustus. In de HP/De Tijd heb ik onderstaand stukje over dit boek geschreven.
‘Je kunt een boek beoordelen op zijn laatste zin’, schrijft Jaffe Vink in Hollandse stellingen, een door Floor Koomen fraai vormgegeven bundeling van opstellen die Vink de afgelopen jaren vooral in Letter&Geest en Opinio heeft gepubliceerd. De laatste zin in Vink’s eigen boek, het slot van een nieuw artikel dat hij speciaal voor deze bundel heeft geschreven, luidt als volgt: ‘Er moet een nieuwe elite opstaan. Roeping.’
Dat er een nieuwe elite moet opstaan, is de conclusie van een betoog waarin Vink het politieke populisme scherp afwijst en tegelijk zijn zorgen uit over de middelmatigheid van het krimpende politieke midden. Dat centrum moet radicaliseren, en zich vormen naar het voorbeeld van politieke virtuozen als Frits Bolkestein en Paul Scheffer. En die nieuwe elite moet zich niet alleen in de politiek manifesteren, maar moet ook voor goede televisie, goede kranten en goed onderwijs gaan zorgen.
‘Roeping’ is de titel van een gedicht van Gerard Reve uit 1973, met als slotregel: ‘Toch goed dat er een God is’. Voor Vink is Reve het voorbeeld van de religieuze virtuoos, wiens werk gunstig afsteekt tegen, bijvoorbeeld, het politiek geladen pro-Cuba proza van Harry Mulisch. Het contrast tussen Reve en ‘kafeenicht Mulles’ is vergelijkbaar met dat tussen de politieke virtuozen Scheffer en Bolkestein enerzijds en Marjet Hamer anderzijds, de fractievoorzitter van de PvdA, die graag badminton speelt en niet echt een favoriet boek heeft omdat er zoveel mooie boeken zijn, haar huis staat er vol mee.
Dit nieuwe opstel illustreert vrij precies Vink’s gebruikelijke manier van werken. Na een jaar Delft ging Vink (Scheemda, 1951) in 1970 in Amsterdam filosofie studeren. Die studie heeft er echter niet toe geleid dat Vink zich uitdrukt in lange, streng-logische betogen. Hij schrijft eerder als filoloog: ‘Heel precies lezen en de woorden serieus nemen’, noemt hij dat zelf. De meeste bijdragen in deze bundel vinden hun aanleiding in een enkel woord, een gedachte of uitspraak. Dat woord of die woorden worden geproefd en op hun zuiverheid beluisterd, en dan volgt er een impressionistisch, associatief betoog met veel poëzie en mystiek, geen grote woorden, veel gezoek en getast. Iemands woordkeus kan bij Vink bewijzen dat hij iets te pakken heeft, of illustreert zijn oneindige leegheid en opgeblazenheid. Die gave van de woordverliefdheid maakte Vink tot een genadeloze redacteur (het ‘tirannieke talent’ dat hij aanprijst, bezit hij zelf in hoge mate), die op stukken niet eens reageerde of ze vier of vijf keer liet herschrijven.
Vink is eerder een man van een klein plankje uitgelezen boeken en poëziebundeltjes dan van een uitgestrekte bibliotheek. En zoals Vink geen veellezer is, is hij ook geen veelschrijver. Hij proeft een woord of een zinnetje, observeert een alledaags tafereel, hij herhaalt van zichzelf en van anderen, hij concentreert zich op het lokale (‘onze psyche is lokaal’), en eindigt zijn artikel eerder in een suggestie dan in een forse, laat staan boude conclusie of aanbeveling.
Die houding leidt tot een intense afkeer van ‘kouwe drukte’, die je vooral in de politiek tegenkomt: zwaarwichtigheid verpakt in onleesbare zinnen die alleen maar tot pijnlijk gekras in de oren leiden. In het hekelen van de politiek heeft Vink inmiddels een aardige reputatie opgebouwd: van vinnige kritiek op het lachwekkende populisme van Eelco Brinkman (in een stuk uit 1994), via onthullende analyses van Kamerdebatten tot de beruchte pastiche waarin hij Balkenende de dingen laat zeggen die de premier in het debat over immigratie en islam volgens Vink had moeten zeggen. Vooral het CDA moet het bij Vink ontgelden, en dat komt waarschijnlijk omdat hij vindt dat je juist van die partij het een en ander zou mogen verwachten.
Een andere kant van die houding is een seismografische fijngevoeligheid voor bepaalde ontwikkelingen in ‘de moleculaire burgeroorlog’ (Enzensberger) die steeds rauwere vormen aanneemt. Vink citeert een gedicht van Anna Enquist, waarin het gaat over een ‘geur van aarde en gevaar’ en over de wind die ‘flarden van een onrustbarende muziek’ aandraagt. Maar Vink heeft het idee dat ‘het nooit waait in onze democratische polder. En als het waait, dan is het zelden een wind die flarden brengt van een onrustbarende muziek’.
Vink heeft die geur voor het eerst geroken en die muziek voor het eerst gehoord in het Amsterdamse stadsdeel de Pijp, waar hij en zijn dame in 1980 gingen wonen en twee dochters kregen (altijd van essentieel belang bij neoconservatieve bekeringen). Een van Vink’s eerste stukken verscheen in 1985 in de NRC en behandelde (toen al) het begin van de multiculturele samenleving en de spanningen, de fricties en het geweld waarmee dat gepaard ging.
Vink is een moderne, progressieve man, die de lange weg van Scheemda naar Amsterdam-Zuid heeft afgelegd, een weg die misschien wel net zo lang is als de bijna spreekwoordelijke reis van Brooklyn naar Manhattan uit de autobiografie van Norman Podhoretz. Hij gelooft in de vooruitgang en het moderne leven. ‘We zijn nog nooit zo rijk geweest en we zijn nog nooit zo vrij geweest. Het is de droom van onze voorouders die we hebben gerealiseerd’. Maar de realiteit van ‘probleemwijken’ als de Pijp bedreigt die vooruitgang en die verworvenheden van het moderne leven, en die onrustbarende muziek moet Vink laten horen in de democratische polder opdat er religieuze en politieke virtuozen opstaan die deze bedreigingen benoemen en aanpakken. In de Pijp schreef Vink de Brief aan mijn dochter (2001), een aanklacht tegen uitgewoonde ideeën, het permanente feest van de driften, de botsing van culturen en het grote zwijgen van de politiek.
De zaterdagbijlage Letter&Geest van Trouw was het eerste podium waarop Vink - als spil in het web van vrienden van Ayaan en gevlinderstrikte dirigent van een groeiend orkest van medeverontrusten - zijn muziek kon laten horen. Omdat de toon en de inhoud van het liedje de (hoofd)redactie van Trouw niet bevielen, moest Vink na achttien jaar, in mei 2006, op zoek naar een nieuw medium. Met Opinio herschiep hij het opinieweekblad in zijn meest pure vorm: alleen maar tekst, alleen maar columns en essays, donderde niet hoe lang, zonder foto’s, zonder advertenties, op roze knisperend krantenpapier, mede geschreven door een internationale stal van grote namen. Het blad was geen lang leven beschoren: begonnen in januari 2007, verscheen het laatste (71ste ) nummer na 1136 pagina’s en zo’n 1,2 miljoen woorden op 30 mei 2008.
Opinio, gefinancierd door zakenman Roel Pieper, is een van de meest creatieve misverstanden uit het recente verleden. Pieper investeerde 1,5 miljoen euro in het blad en toen het maandelijkse tekort van 60.000 euro niet snel genoeg slonk, zette hij de financiering stop, wat hem natuurlijk niet kwalijk te nemen valt. Pieper hoopte op een blad dat in onderwerpskeuze breder zou zijn, en actueler en toegankelijker, evenals alle betrokkenen (waaronder ondergetekende die als freelancer deel uitmaakte van de redactie); de hoop van Vink dat zijn conflict met Balkenende (de pastiche leidde in april van dit jaar tot een rechtszaak en een bodemprocedure) tot grotere naamsbekendheid en een spectaculaire groei van het abonneebestand zou leiden, ging niet in vervulling. En van de veranderingen waarover zo niet in juni 2007 dan toch zeker in december 2007 overeenstemming bestond, is het toen niet meer gekomen.
En de wind in de democratische polder is daarmee weer geluwd.
‘Je kunt een boek beoordelen op zijn laatste zin’, schrijft Jaffe Vink in Hollandse stellingen, een door Floor Koomen fraai vormgegeven bundeling van opstellen die Vink de afgelopen jaren vooral in Letter&Geest en Opinio heeft gepubliceerd. De laatste zin in Vink’s eigen boek, het slot van een nieuw artikel dat hij speciaal voor deze bundel heeft geschreven, luidt als volgt: ‘Er moet een nieuwe elite opstaan. Roeping.’
Dat er een nieuwe elite moet opstaan, is de conclusie van een betoog waarin Vink het politieke populisme scherp afwijst en tegelijk zijn zorgen uit over de middelmatigheid van het krimpende politieke midden. Dat centrum moet radicaliseren, en zich vormen naar het voorbeeld van politieke virtuozen als Frits Bolkestein en Paul Scheffer. En die nieuwe elite moet zich niet alleen in de politiek manifesteren, maar moet ook voor goede televisie, goede kranten en goed onderwijs gaan zorgen.
‘Roeping’ is de titel van een gedicht van Gerard Reve uit 1973, met als slotregel: ‘Toch goed dat er een God is’. Voor Vink is Reve het voorbeeld van de religieuze virtuoos, wiens werk gunstig afsteekt tegen, bijvoorbeeld, het politiek geladen pro-Cuba proza van Harry Mulisch. Het contrast tussen Reve en ‘kafeenicht Mulles’ is vergelijkbaar met dat tussen de politieke virtuozen Scheffer en Bolkestein enerzijds en Marjet Hamer anderzijds, de fractievoorzitter van de PvdA, die graag badminton speelt en niet echt een favoriet boek heeft omdat er zoveel mooie boeken zijn, haar huis staat er vol mee.
Dit nieuwe opstel illustreert vrij precies Vink’s gebruikelijke manier van werken. Na een jaar Delft ging Vink (Scheemda, 1951) in 1970 in Amsterdam filosofie studeren. Die studie heeft er echter niet toe geleid dat Vink zich uitdrukt in lange, streng-logische betogen. Hij schrijft eerder als filoloog: ‘Heel precies lezen en de woorden serieus nemen’, noemt hij dat zelf. De meeste bijdragen in deze bundel vinden hun aanleiding in een enkel woord, een gedachte of uitspraak. Dat woord of die woorden worden geproefd en op hun zuiverheid beluisterd, en dan volgt er een impressionistisch, associatief betoog met veel poëzie en mystiek, geen grote woorden, veel gezoek en getast. Iemands woordkeus kan bij Vink bewijzen dat hij iets te pakken heeft, of illustreert zijn oneindige leegheid en opgeblazenheid. Die gave van de woordverliefdheid maakte Vink tot een genadeloze redacteur (het ‘tirannieke talent’ dat hij aanprijst, bezit hij zelf in hoge mate), die op stukken niet eens reageerde of ze vier of vijf keer liet herschrijven.
Vink is eerder een man van een klein plankje uitgelezen boeken en poëziebundeltjes dan van een uitgestrekte bibliotheek. En zoals Vink geen veellezer is, is hij ook geen veelschrijver. Hij proeft een woord of een zinnetje, observeert een alledaags tafereel, hij herhaalt van zichzelf en van anderen, hij concentreert zich op het lokale (‘onze psyche is lokaal’), en eindigt zijn artikel eerder in een suggestie dan in een forse, laat staan boude conclusie of aanbeveling.
Die houding leidt tot een intense afkeer van ‘kouwe drukte’, die je vooral in de politiek tegenkomt: zwaarwichtigheid verpakt in onleesbare zinnen die alleen maar tot pijnlijk gekras in de oren leiden. In het hekelen van de politiek heeft Vink inmiddels een aardige reputatie opgebouwd: van vinnige kritiek op het lachwekkende populisme van Eelco Brinkman (in een stuk uit 1994), via onthullende analyses van Kamerdebatten tot de beruchte pastiche waarin hij Balkenende de dingen laat zeggen die de premier in het debat over immigratie en islam volgens Vink had moeten zeggen. Vooral het CDA moet het bij Vink ontgelden, en dat komt waarschijnlijk omdat hij vindt dat je juist van die partij het een en ander zou mogen verwachten.
Een andere kant van die houding is een seismografische fijngevoeligheid voor bepaalde ontwikkelingen in ‘de moleculaire burgeroorlog’ (Enzensberger) die steeds rauwere vormen aanneemt. Vink citeert een gedicht van Anna Enquist, waarin het gaat over een ‘geur van aarde en gevaar’ en over de wind die ‘flarden van een onrustbarende muziek’ aandraagt. Maar Vink heeft het idee dat ‘het nooit waait in onze democratische polder. En als het waait, dan is het zelden een wind die flarden brengt van een onrustbarende muziek’.
Vink heeft die geur voor het eerst geroken en die muziek voor het eerst gehoord in het Amsterdamse stadsdeel de Pijp, waar hij en zijn dame in 1980 gingen wonen en twee dochters kregen (altijd van essentieel belang bij neoconservatieve bekeringen). Een van Vink’s eerste stukken verscheen in 1985 in de NRC en behandelde (toen al) het begin van de multiculturele samenleving en de spanningen, de fricties en het geweld waarmee dat gepaard ging.
Vink is een moderne, progressieve man, die de lange weg van Scheemda naar Amsterdam-Zuid heeft afgelegd, een weg die misschien wel net zo lang is als de bijna spreekwoordelijke reis van Brooklyn naar Manhattan uit de autobiografie van Norman Podhoretz. Hij gelooft in de vooruitgang en het moderne leven. ‘We zijn nog nooit zo rijk geweest en we zijn nog nooit zo vrij geweest. Het is de droom van onze voorouders die we hebben gerealiseerd’. Maar de realiteit van ‘probleemwijken’ als de Pijp bedreigt die vooruitgang en die verworvenheden van het moderne leven, en die onrustbarende muziek moet Vink laten horen in de democratische polder opdat er religieuze en politieke virtuozen opstaan die deze bedreigingen benoemen en aanpakken. In de Pijp schreef Vink de Brief aan mijn dochter (2001), een aanklacht tegen uitgewoonde ideeën, het permanente feest van de driften, de botsing van culturen en het grote zwijgen van de politiek.
De zaterdagbijlage Letter&Geest van Trouw was het eerste podium waarop Vink - als spil in het web van vrienden van Ayaan en gevlinderstrikte dirigent van een groeiend orkest van medeverontrusten - zijn muziek kon laten horen. Omdat de toon en de inhoud van het liedje de (hoofd)redactie van Trouw niet bevielen, moest Vink na achttien jaar, in mei 2006, op zoek naar een nieuw medium. Met Opinio herschiep hij het opinieweekblad in zijn meest pure vorm: alleen maar tekst, alleen maar columns en essays, donderde niet hoe lang, zonder foto’s, zonder advertenties, op roze knisperend krantenpapier, mede geschreven door een internationale stal van grote namen. Het blad was geen lang leven beschoren: begonnen in januari 2007, verscheen het laatste (71ste ) nummer na 1136 pagina’s en zo’n 1,2 miljoen woorden op 30 mei 2008.
Opinio, gefinancierd door zakenman Roel Pieper, is een van de meest creatieve misverstanden uit het recente verleden. Pieper investeerde 1,5 miljoen euro in het blad en toen het maandelijkse tekort van 60.000 euro niet snel genoeg slonk, zette hij de financiering stop, wat hem natuurlijk niet kwalijk te nemen valt. Pieper hoopte op een blad dat in onderwerpskeuze breder zou zijn, en actueler en toegankelijker, evenals alle betrokkenen (waaronder ondergetekende die als freelancer deel uitmaakte van de redactie); de hoop van Vink dat zijn conflict met Balkenende (de pastiche leidde in april van dit jaar tot een rechtszaak en een bodemprocedure) tot grotere naamsbekendheid en een spectaculaire groei van het abonneebestand zou leiden, ging niet in vervulling. En van de veranderingen waarover zo niet in juni 2007 dan toch zeker in december 2007 overeenstemming bestond, is het toen niet meer gekomen.
En de wind in de democratische polder is daarmee weer geluwd.
19.9.08
Republikeinen in Nederland
Ze bestaan! Echt, ik heb ze zelf gezien en ontmoet. Er zijn mensen in Nederland – ik herhaal: in Nederland – die niet reikhalzend uitzien naar een overwinning van Barack Obama maar hopen op John McCain, en vooral op Sarah Palin. Ze noemen zich rechts en Republikeins en ze hebben zich een jaar geleden georganiseerd: de Republicans Abroad, afdeling Nederland!
In een straatje in de Rotterdamse wijk Hillegersberg hing deze week een Amerikaanse vlag aan de gevel. Daar is tegenwoordig moed voor nodig, zeggen de bewoners van het pand. Maar de bezoekers van de Wine & Cheese Party, georganiseerd door de Republicans Abroad, wisten in ieder geval precies waar ze moesten zijn. Het bier was er koud, de wijn rood en goed en alle kazen die deze wereld voortbrengt stonden op een tafel uitnodigend gerangschikt.
Tot voor kort kwam een handjevol mensen op deze bijeenkomsten af, maar deze week waren het er toch zeker dertig. De vereniging heeft inmiddels een eigen website. Nadat ze zich hadden georganiseerd – in Nederland wonende conservatieve Amerikanen, Nederlanders met sympathie voor de Republikeinse Partij – waren er ook vervelende e-mails geweest, maar ook dat is tegenwoordig minder.
Gelauwerde soldaat
Gastheer was voorzitter Warren Proctor, een gelauwerde soldaat die in Vietnam heeft gevochten, en iedereen uitnodigde om de laatste ontwikkelingen in de presidentiële verkiezingen, de peilingen, de voorspellingen, de debatten, etc. etc. met elkaar te bespreken. Proctor heeft het dezer dagen sowieso druk. Op 25 september moet hij in het American Book Centre (ABC Treehouse) in Amsterdam in debat met zijn natuurlijke tegenvoeter, de voorzitter van de grote en machtige en al veel oudere Democrats Abroad, Bob Bragar. En die discussie moet zich op 27 september aan de universiteit van Amsterdam en op 9 oktober (opnieuw in het ABC Treehouse) gaan herhalen.
De late avondzon scheen mild over de houten vloer waarover iedereen rondschoof, drinkend, etend, pratend – want gediscussieerd werd er. Over de terugtrekking van honderden Amerikaanse soldaten uit Irak door president Bush – meesterlijke zet, want de pleidooien van Obama werden daarmee precies ondervangen.
Het ging natuurlijk ook over de kredietcrisis. McCain heeft gezegd dat de economie ‘zijn ding’ niet is, en de gebeurtenissen van de afgelopen dagen leken een kans voor open doel voor Obama op te leveren. De Republikeinse omgang met de economie – deregulering! - leek immers failliet (maar daar roept iemand dat de wetgeving die al die gekke financiële constructies mogelijk maakt dateert uit de tijd dat Bill Clinton het Witte Huis bewoonde).
Bush zelf heeft voortdurend gezegd dat ‘de markt zichzelf moet corrigeren’. Maar kijk eens aan, nu is er een uitgebreid hulpplan, gepresenteerd door minister Henry Paulson en Ben Bernanke, voorzitter van de Federal Reserve. We kunnen het dus wel degelijk, wij Republikeinen, de economie in goede banen leiden, als het moet.
Enigma Obama
Er loopt iemand rond met een oud nummer van het weekblad National Review, het vlaggenschip van het Amerikaanse conservatisme. In het nummer van 1 september staat een interessante beschouwing over het enigma Obama. Wisten wij wel dat Obama een eerste versie van zijn boek Dreams from my Father al in 1995, toen hij dus halverwege de dertig was, heeft gepubliceerd, en dat daar dingen in staan die nogal onrustbarend zijn?
Passages over de vervreemding die hij als zoon van een blanke moeder en zwarte vader tegenover de Amerikaanse samenleving heeft gevoeld, over zijn sympathie voor een radicale ideologie waarin de geschiedenis niets anders is dan de onoverbrugbare kloof tussen onderdrukker en onderdrukte, blank en zwart, rijk en arm, over de Amerikaanse samenleving als een ‘raciaal kastensysteem’ waar ‘huidskleur en geld’ je toekomst bepalen.
Echt, er staat geen enkele positieve zin over de Verenigde Staten of over Europa in dat boek – en de auteur zou president van de Verenigde Staten moeten worden, met al het ressentiment dat ongetwijfeld nog altijd zijn hart vervult?
Sarah Palin
Iedereen is razend enthousiast over Sarah Palin. Een vrouw met de goede opvattingen – over wapenbezit, over familiewaarden, over abortus – en met de uitstraling die de Republikeinen hard nodig hebben: jong en energiek. Maar wat zitten die bloeddorstige wolven van de linkse pers haar op de nek – ze hebben nu zelfs haar emailbox gekraakt en persoonlijke berichten en familiefoto’s op het web gezet. Schande! Zoiets zou zelfs de Nederlandse NPS niet doen!
Het wachten is op de grote debatten tussen Obama en McCain: op 26 september aan de universiteit van Mississippi, op 7 oktober in Nashville en op 15 oktober in Hempstead. Maar iedereen in Hillegersberg is het er eigenlijk wel over eens dat die debatten waarschijnlijk niet zo heel belangrijk zijn. Aanhangers van McCain zullen zeggen dat hij gewonnen heeft, en Democraten zullen hetzelfde van Obama zeggen. Beslissend wordt waarschijnlijk het debat dat Sarah Palin op 2 oktober aan Washington University in St. Louis met Joe Biden aangaat. Daar zal het verschil worden gemaakt. Stralende ogen, men kan niet wachten.
Ik heb een fantastische avond gehad, daar in Hillegersberg. En het moet laat geworden zijn. Van de rit naar huis kan ik me niets meer herinneren.
*) Deze column is eerder verschenen op de website van de NOS.
In een straatje in de Rotterdamse wijk Hillegersberg hing deze week een Amerikaanse vlag aan de gevel. Daar is tegenwoordig moed voor nodig, zeggen de bewoners van het pand. Maar de bezoekers van de Wine & Cheese Party, georganiseerd door de Republicans Abroad, wisten in ieder geval precies waar ze moesten zijn. Het bier was er koud, de wijn rood en goed en alle kazen die deze wereld voortbrengt stonden op een tafel uitnodigend gerangschikt.
Tot voor kort kwam een handjevol mensen op deze bijeenkomsten af, maar deze week waren het er toch zeker dertig. De vereniging heeft inmiddels een eigen website. Nadat ze zich hadden georganiseerd – in Nederland wonende conservatieve Amerikanen, Nederlanders met sympathie voor de Republikeinse Partij – waren er ook vervelende e-mails geweest, maar ook dat is tegenwoordig minder.
Gelauwerde soldaat
Gastheer was voorzitter Warren Proctor, een gelauwerde soldaat die in Vietnam heeft gevochten, en iedereen uitnodigde om de laatste ontwikkelingen in de presidentiële verkiezingen, de peilingen, de voorspellingen, de debatten, etc. etc. met elkaar te bespreken. Proctor heeft het dezer dagen sowieso druk. Op 25 september moet hij in het American Book Centre (ABC Treehouse) in Amsterdam in debat met zijn natuurlijke tegenvoeter, de voorzitter van de grote en machtige en al veel oudere Democrats Abroad, Bob Bragar. En die discussie moet zich op 27 september aan de universiteit van Amsterdam en op 9 oktober (opnieuw in het ABC Treehouse) gaan herhalen.
De late avondzon scheen mild over de houten vloer waarover iedereen rondschoof, drinkend, etend, pratend – want gediscussieerd werd er. Over de terugtrekking van honderden Amerikaanse soldaten uit Irak door president Bush – meesterlijke zet, want de pleidooien van Obama werden daarmee precies ondervangen.
Het ging natuurlijk ook over de kredietcrisis. McCain heeft gezegd dat de economie ‘zijn ding’ niet is, en de gebeurtenissen van de afgelopen dagen leken een kans voor open doel voor Obama op te leveren. De Republikeinse omgang met de economie – deregulering! - leek immers failliet (maar daar roept iemand dat de wetgeving die al die gekke financiële constructies mogelijk maakt dateert uit de tijd dat Bill Clinton het Witte Huis bewoonde).
Bush zelf heeft voortdurend gezegd dat ‘de markt zichzelf moet corrigeren’. Maar kijk eens aan, nu is er een uitgebreid hulpplan, gepresenteerd door minister Henry Paulson en Ben Bernanke, voorzitter van de Federal Reserve. We kunnen het dus wel degelijk, wij Republikeinen, de economie in goede banen leiden, als het moet.
Enigma Obama
Er loopt iemand rond met een oud nummer van het weekblad National Review, het vlaggenschip van het Amerikaanse conservatisme. In het nummer van 1 september staat een interessante beschouwing over het enigma Obama. Wisten wij wel dat Obama een eerste versie van zijn boek Dreams from my Father al in 1995, toen hij dus halverwege de dertig was, heeft gepubliceerd, en dat daar dingen in staan die nogal onrustbarend zijn?
Passages over de vervreemding die hij als zoon van een blanke moeder en zwarte vader tegenover de Amerikaanse samenleving heeft gevoeld, over zijn sympathie voor een radicale ideologie waarin de geschiedenis niets anders is dan de onoverbrugbare kloof tussen onderdrukker en onderdrukte, blank en zwart, rijk en arm, over de Amerikaanse samenleving als een ‘raciaal kastensysteem’ waar ‘huidskleur en geld’ je toekomst bepalen.
Echt, er staat geen enkele positieve zin over de Verenigde Staten of over Europa in dat boek – en de auteur zou president van de Verenigde Staten moeten worden, met al het ressentiment dat ongetwijfeld nog altijd zijn hart vervult?
Sarah Palin
Iedereen is razend enthousiast over Sarah Palin. Een vrouw met de goede opvattingen – over wapenbezit, over familiewaarden, over abortus – en met de uitstraling die de Republikeinen hard nodig hebben: jong en energiek. Maar wat zitten die bloeddorstige wolven van de linkse pers haar op de nek – ze hebben nu zelfs haar emailbox gekraakt en persoonlijke berichten en familiefoto’s op het web gezet. Schande! Zoiets zou zelfs de Nederlandse NPS niet doen!
Het wachten is op de grote debatten tussen Obama en McCain: op 26 september aan de universiteit van Mississippi, op 7 oktober in Nashville en op 15 oktober in Hempstead. Maar iedereen in Hillegersberg is het er eigenlijk wel over eens dat die debatten waarschijnlijk niet zo heel belangrijk zijn. Aanhangers van McCain zullen zeggen dat hij gewonnen heeft, en Democraten zullen hetzelfde van Obama zeggen. Beslissend wordt waarschijnlijk het debat dat Sarah Palin op 2 oktober aan Washington University in St. Louis met Joe Biden aangaat. Daar zal het verschil worden gemaakt. Stralende ogen, men kan niet wachten.
Ik heb een fantastische avond gehad, daar in Hillegersberg. En het moet laat geworden zijn. Van de rit naar huis kan ik me niets meer herinneren.
*) Deze column is eerder verschenen op de website van de NOS.
In gesprek met Max Pam
Voor het TV-programma "Spraakmakers" van Het Gesprek sprak ik langdurig met de veelzijdige columnist en schrijver Max Pam. Bekijk de uitzending hier.
18.9.08
Scheidslijn
Het zijn mooie scalpen die rechts de afgelopen weken op links heeft veroverd. Op kernenergie rust geen taboe meer. Subsidies aan milieuactiegroepen worden kritischer onder de loep genomen. Greenpeace moet strafrechtelijk worden vervolgd. Er komt een wet die kraken verbiedt.
Heel voorzichtigjes, zo lijkt het, gaat de Haagse politiek zich aanpassen aan de veranderingen in het maatschappelijke klimaat van de afgelopen jaren. Steeds meer Nederlanders durven gewoon te zeggen dat ze rechts zijn (geworden).
Nu zowel CDA als VVD de hete adem van Rita Verdonk en Geert Wilders in de nek voelt, stellen beide partijen hun koers steeds meer bij en zorgen ervoor dat de kloof tussen wat burgers terecht willen en wat de overheid hun ontzegt, de afgelopen tijd iets kleiner is geworden.
Syp Wynia schreef vorige week in Elsevier dat dat allemaal komt doordat een voorheen zwijgende meerderheid nu haar stem laat horen. Die laat zich niet meer gijzelen door een luidruchtige linkse minderheid die al te vaak door het kader van de politieke partijen in het centrum werd gesteund.
In het weekblad De Groene Amsterdammer kwam Joshua Livestro in een mooi essay tot dezelfde conclusie. En hij voegde eraan toe dat die meerderheid steeds meer uitgroeit tot een ‘aaneengesloten electoraal blok’ op rechts. Daarmee tekent zich een nieuwe scheidslijn in de politiek af, tussen progressief en conservatief, tussen spraakmakende minderheid en zwijgende meerderheid.
Ik wilde dat Livestro gelijk had, en hoop van harte dat hij het alsnog krijgt, liefst op zo kort mogelijke termijn. Maar de werkelijkheid in Nederland is vooralsnog een andere. ...
Lees de rest van mijn wekelijkse column in de nieuwe Elsevier. Abonneren kan hier.
Heel voorzichtigjes, zo lijkt het, gaat de Haagse politiek zich aanpassen aan de veranderingen in het maatschappelijke klimaat van de afgelopen jaren. Steeds meer Nederlanders durven gewoon te zeggen dat ze rechts zijn (geworden).
Nu zowel CDA als VVD de hete adem van Rita Verdonk en Geert Wilders in de nek voelt, stellen beide partijen hun koers steeds meer bij en zorgen ervoor dat de kloof tussen wat burgers terecht willen en wat de overheid hun ontzegt, de afgelopen tijd iets kleiner is geworden.
Syp Wynia schreef vorige week in Elsevier dat dat allemaal komt doordat een voorheen zwijgende meerderheid nu haar stem laat horen. Die laat zich niet meer gijzelen door een luidruchtige linkse minderheid die al te vaak door het kader van de politieke partijen in het centrum werd gesteund.
In het weekblad De Groene Amsterdammer kwam Joshua Livestro in een mooi essay tot dezelfde conclusie. En hij voegde eraan toe dat die meerderheid steeds meer uitgroeit tot een ‘aaneengesloten electoraal blok’ op rechts. Daarmee tekent zich een nieuwe scheidslijn in de politiek af, tussen progressief en conservatief, tussen spraakmakende minderheid en zwijgende meerderheid.
Ik wilde dat Livestro gelijk had, en hoop van harte dat hij het alsnog krijgt, liefst op zo kort mogelijke termijn. Maar de werkelijkheid in Nederland is vooralsnog een andere. ...
Lees de rest van mijn wekelijkse column in de nieuwe Elsevier. Abonneren kan hier.
15.9.08
In gesprek met...Doekle Terpstra
Theodoor Holman en ik voelden voor Hardtalk Den Haag de invloedrijke linkse CDA'er Doekle Terpstra (HBO-Raad, Wilders-criticus) aan de tand over de staat van het onderwijs in Nederland en de tekortkomingen van het CDA. Bekijk de uitzending hier.
13.9.08
Leven wij nog in een democratie?
De coalitiepartijen houden elkaar krampachtig vast om verkiezingen en daarmee een onregeerbaar land te voorkomen. Nu het politieke centrum leeg loopt en de vleugels zowel op links als op rechts sterk blijven, is de verwarring groot. Maar dat hoeft helemaal niet. Want wat we nu met verbazing bezien, is 2500 jaar geleden al beschreven in de teksten van klassieke politiek filosofen (die trouwens ook de remedie kenden).
Dinsdag is het Prinsjesdag, dan leest de koningin de Troonrede weer voor en presenteert het kabinet alle plannetjes en de begroting voor het komende jaar. Ons is geen hete herfst in het vooruitzicht gesteld, en daarom zouden we het misschien eens niet over die plannetjes en de ‘inkomensplaatjes’ moeten hebben, maar over de belangrijkste vraag die we ons kunnen stellen: is, bij het begin van het nieuwe politieke seizoen, ons systeem nog op orde? Leven we nog in een democratie, of glijden we langzaam en bijna onopgemerkt af naar een situatie die daar wel op lijkt maar er eigenlijk het einde van is? Wat zijn de voorwaarden waaronder een parlementaire democratie goed kan functioneren, en zijn die in Nederland nog aanwezig?
Het antwoord op de vraag of wij nog in een democratie leven, lijkt nogal voor de hand te liggen. Natuurlijk! We hebben als hoogste politieke orgaan een parlement, een Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar door het volk gekozen politici onze zaken behartigen en bij meerderheid van stemmen over ja en nee, goed en fout beslissen. Wij kiezen en kunnen worden gekozen, onze stem is beslissend. Wij, het volk, regeren.
Tegelijk is het mogelijk verschijnselen van verval in onze democratische rechtsstaat aan te wijzen. De Leidse hoogleraar Paul Cliteur heeft zelfs een heel boek Tegen de decadentie geschreven, en had het toen over zaken als de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, misverstanden over de ‘rechterlijke onafhankelijkheid’ en de preoccupatie met rechten waardoor politici stelselmatig veel te hoge verwachtingen bij de bevolking wekken. Verontrustender is misschien nog wel de kritiek van de vroegere adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant, H. J. Schoo (1945 – 2007), die van mening was dat Nederland sinds de ontzuiling niet langer over een stabiel politiek systeem beschikt. De politieke elite heeft geen binding meer met een herkenbare achterban, is vervreemd geraakt van de levens en opvattingen van de kiezers en denkt tegelijk voor het eigen bestwil van die kiezers te handelen. Die kinderlijke behandeling was ‘de broedstoof’ voor ‘de revolte der burgers’ die in 2002 uitbrak.
We kunnen ons afvragen of deze verschijnselen (het verval van de instituties van de democratische rechtsstaat) de oorzaak van de huidige politieke malheur zijn of de symptomen van dieper liggende (culturele) verschijnselen. In de klassieke interpretatie van ‘democratie’ – en daar wil ik het hier over hebben - moet aan een aantal nadere voorwaarden zijn voldaan voordat er van democratie sprake kan zijn. Wanneer die voorwaarden ontbreken is er geen sprake van een democratie maar van een ochlocratie, regeert niet het volk maar de massa, leven wij niet in een democratische orde maar in een staat van anarchie waarin de massa, vroeg of laat, om een Grote Leider gaat roepen om de chaos te beteugelen en de orde te herstellen.
Wanneer ik het over de ‘klassieke interpretatie’ heb, dan bedoel ik dat zo letterlijk mogelijk. In de geschriften van Griekse denkers en schrijvers als Thucydides, Plato, Aristoteles, Isocrates en Polybius komen we beschouwingen tegen over de overgang van democratie (regering door het volk) naar iets anders, dat soms anarchie heet, soms (bij Polybius) ochlocratie, d.w.z: de regering door de massa (ochlos), of soms zelfs cheirocratie, de heerschappij van de vuist, oftewel het vuistrecht. In die overgangsfase verandert de sociale en morele zowel als de institutionele huishouding van een samenleving zodanig dat een gezond politiek systeem (democratie) plaats maakt voor een gevaarlijke fase van chaos en anarchie waarin de tirannieke verleiding levensgroot op de loer ligt.
Wanneer we de verschijnselen die deze overgang kenmerken – zoals beschreven door genoemde auteurs – op een rijtje zetten, dan komen we tot de volgende opsomming:
• In een democratie worden bepaalde tradities in ere gehouden, in een ochlocratie niet meer. ‘Alleen daar waar het als traditie geldt de goden te vrezen, de ouders te eren, oudere mensen te respecteren en de wetten te gehoorzamen, wanneer onder zúlke voorwaarden de wil van de meerderheid beslist, mag men van democratie spreken’, schrijft Polybius.
• In een democratie is een geheel ander vrijheidsbegrip in zwang dan in een ochlocratie. In een gezonde democratie wordt vrijheid gedefinieerd als het recht om te doen wat men behoort te doen. In een ochlocratie is vrijheid niet meer dan de eis om te kunnen doen en te kunnen zeggen wat men wil doen of zeggen omdat men dat leuk en lekker vindt en daarom ook goed. Vanuit het perspectief van een gezonde democratie is het vrijheidsbegrip in een ochlocratie ontaard in vrijblijvendheid en vrijpostigheid, wetteloosheid, ongebondenheid, onverantwoordelijkheid.
• In een ochlocratie verandert het taalgebruik: deugden worden ondeugden, ondeugden deugden. Wat onder gewone omstandigheden normaal is, krijgt in een ochlocratie een nieuwe, depreciërende benaming. Wat normaal ‘overmoedig’ heet, heet in een ochlocratie ‘dapper’; wat normaal ‘prudent’ is, wordt ineens ‘laf’. De schaamte wordt een ‘stommeling die moet worden verbannen’. Wie onbeschaamd is, heet moedig. Wie zichzelf beheerst, is een lafaard. Geen maat kunnen houden, is het echte leven. Anarchie wordt vrijheid zonder meer.
• In de chaos die ontstaat door deze herwaardering van alle waarden, staan politici op die zich als sterke man presenteren en die met voorbijzien aan bestaande wetten de orde zullen herstellen. Wat voor soort man is dat? Zo’n man is de verongelijkte, want voorheen buitengeslotene, en klassieke vrijheden en gelijke rechten zijn voor hem niet zo belangrijk meer als dat zij in de voorafgaande periode van de democratie waren. Bij Polybius heet hij ambitieus en onverschrokken, iemand die uitgesloten is geweest van eervolle functies in de politiek en die het volk misleidt en door het volk wordt gebruikt om een alleenheerschappij te vestigen.
• Want uiteindelijk is ochlocratie oftewel anarchie niet meer dan een tussenfase in de eeuwige cyclus van regeringsvormen, in dit geval tussen de regeringsvorm van de democratie en de alleenheerschappij die (op haar beurt) weer in despotie en tirannie ontaardt.
Het staat iedereen natuurlijk vrij zich hardop af te vragen waarom wij ons iets gelegen zouden moeten laten liggen aan de opvattingen van klassieke politiek filosofen die al zo’n 2500 jaar dood zijn. Maar wie de afgelopen jaren de Nederlandse politiek heeft gevolgd en daarna kennis neemt van deze klassiek theorie, moet haast wel geraakt worden door de frappante overeenkomsten. In een samenleving waarin – om het iets eigentijdser met de woorden van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski te zeggen – het sacrale in de zin van het besef van het heilige is verdwenen, waarin men is gaan geloven dat de duivel verlost kan worden (m.a.w.: waarin het kwaad als iets tijdelijks en geneesbaars wordt gezien en het geloof in de utopie mogelijk wordt), waarin de band met het gegevene en gewordene (om die reden) is doorgesneden, waarin het samenleven niet meer wordt beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen, en waarin de ongeschreven wetten niet meer in het menselijk hart gegrift staan, daar is het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat verkruimeld en zo goed als volledig verdwenen.
Op de morele en sociale anarchie die daarvan het gevolg is (door sommigen verdedigd als de grote verworvenheden van 1968), hebben de grote constituerende partijen van de Nederlandse politiek (CDA, PvdA, VVD) geen antwoord. Dat is om meerdere redenen logisch. In de eerste plaats wel omdat een ochlocratie de regering van de massamens is, en de massamens is de gemiddelde mens. Ook de leden van onze elite behoren tot die categorie en vormen daarom in feite geen elite.
In de tweede plaats valt de periode van de morele en sociale anarchie in Nederland uitgerekend samen met een periode van immigratie en de grote kwestie van de integratie van (vooral islamitische) nieuwkomers. Dat is een grote culturele kwestie waar de leiders van de traditionele politieke partijen niet voor zijn opgeleid. Die kunnen heel goed met elkaar om een tafel gaan zitten om hier een procentje te plussen en daar wat te minderen om de inkomensplaatjes rond te krijgen (zoals we a.s. dinsdag ongetwijfeld weer zullen zien), maar zijn niet de virtuozen die in staat zijn een visie op cultuur en identiteit te verwoorden. Bovendien zijn hun partijen ontstaan op grond van een fundamentele overeenstemming over hele andere zaken, en zal een interne discussie over immigratie en integratie alleen maar tot verdeeldheid leiden, zoals we bij de VVD en de PvdA al hebben gezien. Om scheuringen te voorkomen zwijgt men liever, en laat men de spanningen oplopen.
Het politieke centrum is leeg en ‘benauwd’, zoals (zelfs) het CDA het deze week heeft uitgedrukt. PvdA, VVD en CDA zijn samen niet eens meer goed voor een Kamermeerderheid. Op de vleugels hebben zich politici gemanifesteerd die op z’n minst doen denken aan de soort die Polybius in een enkele zin typeerde. In de persoon van Rita Verdonk dient zich een ijzeren dame aan die het leiderschap ontging en die als volkstribuun de wil van de meerderheid tot wet wil verheffen. In de persoon van Geert Wilders – ook al verworpen door het establishment - hebben we te maken met een paniekconservatief die met voorbijzien van wetten en grondrechten de orde wil komen herstellen, en zichzelf en zijn zaak - in een merkwaardige combinatie van narcisme en demagogie - aankondigt in bewoordingen die van een anti-klassieke flinkheid getuigen.
De middelmaat van het centrum en het vigerende populisme kunnen alleen worden bestreden door een nieuwe elite die weer durft te moraliseren. Want zoveel is wel duidelijk als we de oude, klassieke analyse van ons huidige politieke klimaat serieus nemen: deze crisis is niet met wat politieke maatregelen en met wat geschuif in de diverse begrotingen op te lossen. Het gaat hier om een kwestie die Frits Bolkestein (het type politicus dat we meer dan ooit nodig hebben) als laatste heeft benoemd, in een artikel uit 1994: het belang om het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat en de vrije markt te bewaren, om ‘de deugdzaamheid die het voortbestaan van vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen’.
De verwerping van deze agenda door de VVD heeft het befaamde gat op rechts geschapen.
We moeten dus weer moraliseren, schreef Bolkestein. De al eerder genoemde HJ Schoo viel hem hierin nadrukkelijk bij, in een artikel waarin hij een pleidooi hield voor een terugkeer naar ‘authentiek, ongezouten moraliseren’, want ‘bezield, verfijnd moraliseren is een teken van grote beschaving’ (de Volkskrant, 29 december 2006, in een recensie van een ‘mooi en liefdevol’ boek van de Amerikaanse historica Gertrude Himmelfarb).
Want uiteindelijk gaat het in samenleving en politiek om Selbstzwang, om ‘in vrijheid ontwikkelde zelfbeheersing’, als noodzakelijke basis van het goede burgerschap dat alleen de verwording van democratie tot ochlocratie kan voorkomen.
*) Een ingekorte versie van dit essay verscheen op zaterdag 13 september 2008 in de Volkskrant.
Dinsdag is het Prinsjesdag, dan leest de koningin de Troonrede weer voor en presenteert het kabinet alle plannetjes en de begroting voor het komende jaar. Ons is geen hete herfst in het vooruitzicht gesteld, en daarom zouden we het misschien eens niet over die plannetjes en de ‘inkomensplaatjes’ moeten hebben, maar over de belangrijkste vraag die we ons kunnen stellen: is, bij het begin van het nieuwe politieke seizoen, ons systeem nog op orde? Leven we nog in een democratie, of glijden we langzaam en bijna onopgemerkt af naar een situatie die daar wel op lijkt maar er eigenlijk het einde van is? Wat zijn de voorwaarden waaronder een parlementaire democratie goed kan functioneren, en zijn die in Nederland nog aanwezig?
Het antwoord op de vraag of wij nog in een democratie leven, lijkt nogal voor de hand te liggen. Natuurlijk! We hebben als hoogste politieke orgaan een parlement, een Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar door het volk gekozen politici onze zaken behartigen en bij meerderheid van stemmen over ja en nee, goed en fout beslissen. Wij kiezen en kunnen worden gekozen, onze stem is beslissend. Wij, het volk, regeren.
Tegelijk is het mogelijk verschijnselen van verval in onze democratische rechtsstaat aan te wijzen. De Leidse hoogleraar Paul Cliteur heeft zelfs een heel boek Tegen de decadentie geschreven, en had het toen over zaken als de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, misverstanden over de ‘rechterlijke onafhankelijkheid’ en de preoccupatie met rechten waardoor politici stelselmatig veel te hoge verwachtingen bij de bevolking wekken. Verontrustender is misschien nog wel de kritiek van de vroegere adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant, H. J. Schoo (1945 – 2007), die van mening was dat Nederland sinds de ontzuiling niet langer over een stabiel politiek systeem beschikt. De politieke elite heeft geen binding meer met een herkenbare achterban, is vervreemd geraakt van de levens en opvattingen van de kiezers en denkt tegelijk voor het eigen bestwil van die kiezers te handelen. Die kinderlijke behandeling was ‘de broedstoof’ voor ‘de revolte der burgers’ die in 2002 uitbrak.
We kunnen ons afvragen of deze verschijnselen (het verval van de instituties van de democratische rechtsstaat) de oorzaak van de huidige politieke malheur zijn of de symptomen van dieper liggende (culturele) verschijnselen. In de klassieke interpretatie van ‘democratie’ – en daar wil ik het hier over hebben - moet aan een aantal nadere voorwaarden zijn voldaan voordat er van democratie sprake kan zijn. Wanneer die voorwaarden ontbreken is er geen sprake van een democratie maar van een ochlocratie, regeert niet het volk maar de massa, leven wij niet in een democratische orde maar in een staat van anarchie waarin de massa, vroeg of laat, om een Grote Leider gaat roepen om de chaos te beteugelen en de orde te herstellen.
Wanneer ik het over de ‘klassieke interpretatie’ heb, dan bedoel ik dat zo letterlijk mogelijk. In de geschriften van Griekse denkers en schrijvers als Thucydides, Plato, Aristoteles, Isocrates en Polybius komen we beschouwingen tegen over de overgang van democratie (regering door het volk) naar iets anders, dat soms anarchie heet, soms (bij Polybius) ochlocratie, d.w.z: de regering door de massa (ochlos), of soms zelfs cheirocratie, de heerschappij van de vuist, oftewel het vuistrecht. In die overgangsfase verandert de sociale en morele zowel als de institutionele huishouding van een samenleving zodanig dat een gezond politiek systeem (democratie) plaats maakt voor een gevaarlijke fase van chaos en anarchie waarin de tirannieke verleiding levensgroot op de loer ligt.
Wanneer we de verschijnselen die deze overgang kenmerken – zoals beschreven door genoemde auteurs – op een rijtje zetten, dan komen we tot de volgende opsomming:
• In een democratie worden bepaalde tradities in ere gehouden, in een ochlocratie niet meer. ‘Alleen daar waar het als traditie geldt de goden te vrezen, de ouders te eren, oudere mensen te respecteren en de wetten te gehoorzamen, wanneer onder zúlke voorwaarden de wil van de meerderheid beslist, mag men van democratie spreken’, schrijft Polybius.
• In een democratie is een geheel ander vrijheidsbegrip in zwang dan in een ochlocratie. In een gezonde democratie wordt vrijheid gedefinieerd als het recht om te doen wat men behoort te doen. In een ochlocratie is vrijheid niet meer dan de eis om te kunnen doen en te kunnen zeggen wat men wil doen of zeggen omdat men dat leuk en lekker vindt en daarom ook goed. Vanuit het perspectief van een gezonde democratie is het vrijheidsbegrip in een ochlocratie ontaard in vrijblijvendheid en vrijpostigheid, wetteloosheid, ongebondenheid, onverantwoordelijkheid.
• In een ochlocratie verandert het taalgebruik: deugden worden ondeugden, ondeugden deugden. Wat onder gewone omstandigheden normaal is, krijgt in een ochlocratie een nieuwe, depreciërende benaming. Wat normaal ‘overmoedig’ heet, heet in een ochlocratie ‘dapper’; wat normaal ‘prudent’ is, wordt ineens ‘laf’. De schaamte wordt een ‘stommeling die moet worden verbannen’. Wie onbeschaamd is, heet moedig. Wie zichzelf beheerst, is een lafaard. Geen maat kunnen houden, is het echte leven. Anarchie wordt vrijheid zonder meer.
• In de chaos die ontstaat door deze herwaardering van alle waarden, staan politici op die zich als sterke man presenteren en die met voorbijzien aan bestaande wetten de orde zullen herstellen. Wat voor soort man is dat? Zo’n man is de verongelijkte, want voorheen buitengeslotene, en klassieke vrijheden en gelijke rechten zijn voor hem niet zo belangrijk meer als dat zij in de voorafgaande periode van de democratie waren. Bij Polybius heet hij ambitieus en onverschrokken, iemand die uitgesloten is geweest van eervolle functies in de politiek en die het volk misleidt en door het volk wordt gebruikt om een alleenheerschappij te vestigen.
• Want uiteindelijk is ochlocratie oftewel anarchie niet meer dan een tussenfase in de eeuwige cyclus van regeringsvormen, in dit geval tussen de regeringsvorm van de democratie en de alleenheerschappij die (op haar beurt) weer in despotie en tirannie ontaardt.
Het staat iedereen natuurlijk vrij zich hardop af te vragen waarom wij ons iets gelegen zouden moeten laten liggen aan de opvattingen van klassieke politiek filosofen die al zo’n 2500 jaar dood zijn. Maar wie de afgelopen jaren de Nederlandse politiek heeft gevolgd en daarna kennis neemt van deze klassiek theorie, moet haast wel geraakt worden door de frappante overeenkomsten. In een samenleving waarin – om het iets eigentijdser met de woorden van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski te zeggen – het sacrale in de zin van het besef van het heilige is verdwenen, waarin men is gaan geloven dat de duivel verlost kan worden (m.a.w.: waarin het kwaad als iets tijdelijks en geneesbaars wordt gezien en het geloof in de utopie mogelijk wordt), waarin de band met het gegevene en gewordene (om die reden) is doorgesneden, waarin het samenleven niet meer wordt beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen, en waarin de ongeschreven wetten niet meer in het menselijk hart gegrift staan, daar is het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat verkruimeld en zo goed als volledig verdwenen.
Op de morele en sociale anarchie die daarvan het gevolg is (door sommigen verdedigd als de grote verworvenheden van 1968), hebben de grote constituerende partijen van de Nederlandse politiek (CDA, PvdA, VVD) geen antwoord. Dat is om meerdere redenen logisch. In de eerste plaats wel omdat een ochlocratie de regering van de massamens is, en de massamens is de gemiddelde mens. Ook de leden van onze elite behoren tot die categorie en vormen daarom in feite geen elite.
In de tweede plaats valt de periode van de morele en sociale anarchie in Nederland uitgerekend samen met een periode van immigratie en de grote kwestie van de integratie van (vooral islamitische) nieuwkomers. Dat is een grote culturele kwestie waar de leiders van de traditionele politieke partijen niet voor zijn opgeleid. Die kunnen heel goed met elkaar om een tafel gaan zitten om hier een procentje te plussen en daar wat te minderen om de inkomensplaatjes rond te krijgen (zoals we a.s. dinsdag ongetwijfeld weer zullen zien), maar zijn niet de virtuozen die in staat zijn een visie op cultuur en identiteit te verwoorden. Bovendien zijn hun partijen ontstaan op grond van een fundamentele overeenstemming over hele andere zaken, en zal een interne discussie over immigratie en integratie alleen maar tot verdeeldheid leiden, zoals we bij de VVD en de PvdA al hebben gezien. Om scheuringen te voorkomen zwijgt men liever, en laat men de spanningen oplopen.
Het politieke centrum is leeg en ‘benauwd’, zoals (zelfs) het CDA het deze week heeft uitgedrukt. PvdA, VVD en CDA zijn samen niet eens meer goed voor een Kamermeerderheid. Op de vleugels hebben zich politici gemanifesteerd die op z’n minst doen denken aan de soort die Polybius in een enkele zin typeerde. In de persoon van Rita Verdonk dient zich een ijzeren dame aan die het leiderschap ontging en die als volkstribuun de wil van de meerderheid tot wet wil verheffen. In de persoon van Geert Wilders – ook al verworpen door het establishment - hebben we te maken met een paniekconservatief die met voorbijzien van wetten en grondrechten de orde wil komen herstellen, en zichzelf en zijn zaak - in een merkwaardige combinatie van narcisme en demagogie - aankondigt in bewoordingen die van een anti-klassieke flinkheid getuigen.
De middelmaat van het centrum en het vigerende populisme kunnen alleen worden bestreden door een nieuwe elite die weer durft te moraliseren. Want zoveel is wel duidelijk als we de oude, klassieke analyse van ons huidige politieke klimaat serieus nemen: deze crisis is niet met wat politieke maatregelen en met wat geschuif in de diverse begrotingen op te lossen. Het gaat hier om een kwestie die Frits Bolkestein (het type politicus dat we meer dan ooit nodig hebben) als laatste heeft benoemd, in een artikel uit 1994: het belang om het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat en de vrije markt te bewaren, om ‘de deugdzaamheid die het voortbestaan van vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen’.
De verwerping van deze agenda door de VVD heeft het befaamde gat op rechts geschapen.
We moeten dus weer moraliseren, schreef Bolkestein. De al eerder genoemde HJ Schoo viel hem hierin nadrukkelijk bij, in een artikel waarin hij een pleidooi hield voor een terugkeer naar ‘authentiek, ongezouten moraliseren’, want ‘bezield, verfijnd moraliseren is een teken van grote beschaving’ (de Volkskrant, 29 december 2006, in een recensie van een ‘mooi en liefdevol’ boek van de Amerikaanse historica Gertrude Himmelfarb).
Want uiteindelijk gaat het in samenleving en politiek om Selbstzwang, om ‘in vrijheid ontwikkelde zelfbeheersing’, als noodzakelijke basis van het goede burgerschap dat alleen de verwording van democratie tot ochlocratie kan voorkomen.
*) Een ingekorte versie van dit essay verscheen op zaterdag 13 september 2008 in de Volkskrant.
11.9.08
Twee aanraders
De Vlaamse conservatief hoogleraar en jurist Matthias Storme houdt een voortreffelijke digitale knipselkrant bij, die dagelijks per email verzonden wordt. Gratis abonneren kan hier. Zeer de moeite waard.
Ook het nieuwe Nederlandse weblog 'Wees niet bang' is een bezoekje waard. Het handelt op een eigentijdse wijze over 'kerk, kunst en literatuur' vanuit een conservatief perspectief.
Ook het nieuwe Nederlandse weblog 'Wees niet bang' is een bezoekje waard. Het handelt op een eigentijdse wijze over 'kerk, kunst en literatuur' vanuit een conservatief perspectief.
Onderwijs
Prominente politici hebben het academisch jaar geopend, de scholen zijn weer begonnen, en dus zie je overal leerlingen en studenten met rugzakken vol boeken over straat gaan. Ook in huize Spruyt zie ik zonen met tassen vol boeken sjouwen (mevrouw Spruyt en ik doen alleen in jongens) en als altijd bezorgde ouder onderwerp ik de inhoud van die boeken elk jaar aan een grondige inspectie. Ik kan iedereen alleen maar aanraden dat ook te doen.
Het kan namelijk zomaar gebeuren dat uw bloedjes van kinderen een geschiedenisboek in handen krijgen waaruit zij moeten leren dat burgers op verschillende manieren aan het politieke leven kunnen deelnemen: ‘Taarten in het gezicht van politici, ketchup over driedelig van politici, ketchup over driedelig grijs, kogelbrieven bij het ontbijt: burgers zijn niet alleen actief in het stemhokje.’ Als u bij deze passage aan Pim Fortuyn moet denken, dan moet u weten dat uw kinderen over hem leren dat hij op 6 mei 2002 door ‘een onbekende man’ is doodgeschoten.
Dat die man een linkse milieu activist was en Volkert van der Graaf heette, hoeven uw kinderen niet te weten. Wat zij wel moeten weten is dat die Fortuyn ‘scherpe opvattingen’ had, en dat die hem ‘uiteindelijk noodlottig’ zijn geworden. (Deze citaten zijn afkomstig uit het geschiedenisboek Indigo en het maatschappijleerboek Impuls, uitgaven van Wolters-Noordhoff.)...
Lees de rest van mijn wekelijkse column in de nieuwe Elsevier. Abonneren kan hier.
Het kan namelijk zomaar gebeuren dat uw bloedjes van kinderen een geschiedenisboek in handen krijgen waaruit zij moeten leren dat burgers op verschillende manieren aan het politieke leven kunnen deelnemen: ‘Taarten in het gezicht van politici, ketchup over driedelig van politici, ketchup over driedelig grijs, kogelbrieven bij het ontbijt: burgers zijn niet alleen actief in het stemhokje.’ Als u bij deze passage aan Pim Fortuyn moet denken, dan moet u weten dat uw kinderen over hem leren dat hij op 6 mei 2002 door ‘een onbekende man’ is doodgeschoten.
Dat die man een linkse milieu activist was en Volkert van der Graaf heette, hoeven uw kinderen niet te weten. Wat zij wel moeten weten is dat die Fortuyn ‘scherpe opvattingen’ had, en dat die hem ‘uiteindelijk noodlottig’ zijn geworden. (Deze citaten zijn afkomstig uit het geschiedenisboek Indigo en het maatschappijleerboek Impuls, uitgaven van Wolters-Noordhoff.)...
Lees de rest van mijn wekelijkse column in de nieuwe Elsevier. Abonneren kan hier.
8.9.08
In gesprek met Mirjam Sterk (CDA)
Samen met Theodor Holman interviewde ik vandaag Mirjam Sterk (CDA), aanstormend christen-democratisch talent, voor het politieke praatprogramma 'Hardtalk Den Haag'. Bekijk de uitzending hier.
5.9.08
Wauw!
In al mijn bijdragen aan deze website heb ik tot nog toe vooral uitgelegd waarom het mij niet zo’n goed idee lijkt wanneer Barack Obama de volgende president van de Verenigde Staten wordt en dat ik evenmin erg enthousiast over John McCain ben. Maar sinds deze week hoop ik van harte op een Republikeinse overwinning. En dat heeft natuurlijk alles te maken met de politieke revelatie van deze week: Sarah Palin, de running mate van John McCain.
Voordat ik daar verder op inga, wil ik nog even terugkomen op mijn column van vorige week, waarin ik zeer kritisch was over de vijf uitzendingen die de NPS vorige week aan de Democratische conventie heeft gewijd. Ik hekelde zowel Jörgen Raymann als, vooral, Prem Radhakishun vanwege de schaamteloze wijze waarop zij hun partijdigheid en vooroordelen lieten blijken. Inmiddels blijkt dat anderen mijn kritiek op de NPS delen, zoals Hans Laroes, hoofdredacteur van het NOS-Journaal, en NOS-correspondent Eelco Bosch van Rosenthal. Laroes schreef geërgerd dat dat niet kon: vijf uitzendingen maken over Obama en niet over McCain: ‘Als je Barack zegt moet je ook John zeggen’. Eelco Bosch van Rosenthal herinnerde eraan dat NPS ook de afkorting van Narcistische Persoonlijkheidsstoornis is.
Ik heb Prem Radhakishun inmiddels in de studio van Het Gesprek ontmoet, en daar werd duidelijk dat Prem bij voorbaat immuun is voor kritiek op zijn journalistieke wanprestaties omdat die kritiek, volgens Prem, slechts afkomstig is van ‘een paar gekken’ uit de marge van de Nederlandse samenleving en omdat er geen wet is die van de NPS vraagt om onpartijdig verslag te doen van politieke gebeurtenissen. Bovendien was Obama’08 slechts infotainment geweest.
Het is lang geleden dat ik iemand er zo in heb zien slagen om binnen een half uur alle vooroordelen over de linkse kerk te bevestigen.
Maar nu Palin. Wauw, wat een dame! Ik had nog nooit van haar gehoord, maar haar profiel en standpunten spraken mij direct aan. Dat het progressieve journaille (op de Nederlandse TV steevast aangeduid als: onderzoeksjournalisten) zich op haar verleden zou werpen, was te verwachten, en dat ze niets van belang hebben gevonden, is geruststellend. Die canard over het gerucht dat Sarah Palin niet de moeder maar de grootmoeder van Trig zou zijn, was schandalig. Omdat het bericht niet klopte, niet omdat het erg geweest zou zijn wanneer het bericht wel had geklopt. Dan had Sarah Palin namelijk gewoon gedaan wat je in zo’n situatie van een conservatieve moeder kunt verwachten. Dat haar 17-jarige dochter, nog ongehuwd, in verwachting is, is al evenmin een probleem voor conservatieve Amerikanen. Het bewijst weliswaar dat ze seks heeft gehad vóór het huwelijk, maar het bewijst vooral dat ze geen voorbehoedsmiddelen heeft gebruikt. Dat Sarah Palin heel misschien (ook dit verhaal verkruimelde al snel) lid is geweest van een partij die naar de onafhankelijkheid van Alaska streeft, is ook geen probleem. Conservatieve Amerikanen hebben liever iemand die aan de soevereiniteit van afzonderlijke staten hecht dan aan mensen die denken dat Washington het politieke centrum van het land is.
En dat Palin niets van Washington moet hebben, maar een Amerikaanse van de kleine stad is, heeft ze overvloedig duidelijk gemaakt. ‘Ik heb de afgelopen dagen snel geleerd dat als je niet in aanzien staat bij de Washingtonse elite, dat sommigen in de media een kandidaat alleen al om die reden niet gekwalificeerd vinden’, zei ze in de geweldige speech waarmee ze haar kandidatuur voor het vice-presidentschap aanvaardde. ‘Maar hier is een citaat voor al die verslaggevers en commentatoren: Ik ga niet naar Washington om hun mening te vragen - ik ga naar Washington om de mensen van dit land te dienen.’ Zoals ze ook zei dat ze was opgegroeid met 'small town people': ‘Zij zijn degenen die het zwaarste werk doen in Amerika, die ons voedsel kweken, onze fabrieken draaiende houden en onze oorlogen uitvechten. Ze houden van hun land, in goede en in slechte tijden, en ze zijn altijd trots op Amerika.’ En ze blijkt allerminst onder de indruk van Obama’s lege retoriek: "Er zijn mensen die 'verandering' gebruiken omdat dat goed is voor hun carrière. Er zijn ook mensen, zoals John McCain, die hun carrière gebruiken om verandering te bereiken.'
Haar levensloop, haar politieke profiel (tegen abortus, voor wapenbezit), haar keuzes en opvattingen maken haar tot de ideale running mate van McCain. Haar vrouw-zijn maakt haar aantrekkelijk voor de Democratische kiezers die teleurgesteld zijn afgehaakt door de (volgens hen) vernederende manier waarop de Democraten Hillary Clinton hebben behandeld. Bovendien heeft Palin de eigenschappen en kwaliteiten die McCain voor veel Republikeinse keizers in onvoldoende mate bezit: ze is een onversneden conservatief en iemand van buiten Washington.
Het is te begrijpen dat sinds deze week de hoop en het élan in het Republikeinse kamp zijn teruggekeerd. Zeker ook na de speech van McCain die retorisch en qua performance natuurlijk veel minder was dan de speech van Obama, maar waarin McCain wel precies de dingen zei die hij nu als leider van de Republikeinen moet zeggen: hij uitte zich zeer kritisch over zijn eigen partij (‘Wij waren gekozen om Washington te veranderen, maar we lieten Washington ons veranderen, we verloren het vertrouwen van het Amerikaanse volk toen we macht belangrijker vonden dan onze principes’), sprak zich uit voor goede samenwerking met de Democraten (McCain wil een einde maken aan alle ‘partisan rancor’), beloofde transparantie en verantwoording en wil de regeringsuitgaven verlagen. Kortom, hij wil breken met het beleid van de afgelopen acht jaar.
En zijn relativerende humor bewees hij in zijn spot met Obama: ‘Ik ben geen kandidaat voor het presidentschap omdat ik denk [zoals Obama] dat ik gezegend ben met zulke persoonlijke grootsheid dat de geschiedenis mij heeft gezalfd om mijn land op een moeilijk moment te redden. Mijn land heeft mij gered en ik kan het niet vergeten. En ik zal voor dat land vechten zolang ik ademhaal.’
Laten McCain en Palin Amerika in ieder geval behoeden voor een Democratische regering onder leiding van Barack Obama, die zei dat hij zijn per ongeluk zwangere dochter nooit zou willen ‘straffen’ met een kind.
*) Eerder verschenen op de website van de NOS.
Voordat ik daar verder op inga, wil ik nog even terugkomen op mijn column van vorige week, waarin ik zeer kritisch was over de vijf uitzendingen die de NPS vorige week aan de Democratische conventie heeft gewijd. Ik hekelde zowel Jörgen Raymann als, vooral, Prem Radhakishun vanwege de schaamteloze wijze waarop zij hun partijdigheid en vooroordelen lieten blijken. Inmiddels blijkt dat anderen mijn kritiek op de NPS delen, zoals Hans Laroes, hoofdredacteur van het NOS-Journaal, en NOS-correspondent Eelco Bosch van Rosenthal. Laroes schreef geërgerd dat dat niet kon: vijf uitzendingen maken over Obama en niet over McCain: ‘Als je Barack zegt moet je ook John zeggen’. Eelco Bosch van Rosenthal herinnerde eraan dat NPS ook de afkorting van Narcistische Persoonlijkheidsstoornis is.
Ik heb Prem Radhakishun inmiddels in de studio van Het Gesprek ontmoet, en daar werd duidelijk dat Prem bij voorbaat immuun is voor kritiek op zijn journalistieke wanprestaties omdat die kritiek, volgens Prem, slechts afkomstig is van ‘een paar gekken’ uit de marge van de Nederlandse samenleving en omdat er geen wet is die van de NPS vraagt om onpartijdig verslag te doen van politieke gebeurtenissen. Bovendien was Obama’08 slechts infotainment geweest.
Het is lang geleden dat ik iemand er zo in heb zien slagen om binnen een half uur alle vooroordelen over de linkse kerk te bevestigen.
Maar nu Palin. Wauw, wat een dame! Ik had nog nooit van haar gehoord, maar haar profiel en standpunten spraken mij direct aan. Dat het progressieve journaille (op de Nederlandse TV steevast aangeduid als: onderzoeksjournalisten) zich op haar verleden zou werpen, was te verwachten, en dat ze niets van belang hebben gevonden, is geruststellend. Die canard over het gerucht dat Sarah Palin niet de moeder maar de grootmoeder van Trig zou zijn, was schandalig. Omdat het bericht niet klopte, niet omdat het erg geweest zou zijn wanneer het bericht wel had geklopt. Dan had Sarah Palin namelijk gewoon gedaan wat je in zo’n situatie van een conservatieve moeder kunt verwachten. Dat haar 17-jarige dochter, nog ongehuwd, in verwachting is, is al evenmin een probleem voor conservatieve Amerikanen. Het bewijst weliswaar dat ze seks heeft gehad vóór het huwelijk, maar het bewijst vooral dat ze geen voorbehoedsmiddelen heeft gebruikt. Dat Sarah Palin heel misschien (ook dit verhaal verkruimelde al snel) lid is geweest van een partij die naar de onafhankelijkheid van Alaska streeft, is ook geen probleem. Conservatieve Amerikanen hebben liever iemand die aan de soevereiniteit van afzonderlijke staten hecht dan aan mensen die denken dat Washington het politieke centrum van het land is.
En dat Palin niets van Washington moet hebben, maar een Amerikaanse van de kleine stad is, heeft ze overvloedig duidelijk gemaakt. ‘Ik heb de afgelopen dagen snel geleerd dat als je niet in aanzien staat bij de Washingtonse elite, dat sommigen in de media een kandidaat alleen al om die reden niet gekwalificeerd vinden’, zei ze in de geweldige speech waarmee ze haar kandidatuur voor het vice-presidentschap aanvaardde. ‘Maar hier is een citaat voor al die verslaggevers en commentatoren: Ik ga niet naar Washington om hun mening te vragen - ik ga naar Washington om de mensen van dit land te dienen.’ Zoals ze ook zei dat ze was opgegroeid met 'small town people': ‘Zij zijn degenen die het zwaarste werk doen in Amerika, die ons voedsel kweken, onze fabrieken draaiende houden en onze oorlogen uitvechten. Ze houden van hun land, in goede en in slechte tijden, en ze zijn altijd trots op Amerika.’ En ze blijkt allerminst onder de indruk van Obama’s lege retoriek: "Er zijn mensen die 'verandering' gebruiken omdat dat goed is voor hun carrière. Er zijn ook mensen, zoals John McCain, die hun carrière gebruiken om verandering te bereiken.'
Haar levensloop, haar politieke profiel (tegen abortus, voor wapenbezit), haar keuzes en opvattingen maken haar tot de ideale running mate van McCain. Haar vrouw-zijn maakt haar aantrekkelijk voor de Democratische kiezers die teleurgesteld zijn afgehaakt door de (volgens hen) vernederende manier waarop de Democraten Hillary Clinton hebben behandeld. Bovendien heeft Palin de eigenschappen en kwaliteiten die McCain voor veel Republikeinse keizers in onvoldoende mate bezit: ze is een onversneden conservatief en iemand van buiten Washington.
Het is te begrijpen dat sinds deze week de hoop en het élan in het Republikeinse kamp zijn teruggekeerd. Zeker ook na de speech van McCain die retorisch en qua performance natuurlijk veel minder was dan de speech van Obama, maar waarin McCain wel precies de dingen zei die hij nu als leider van de Republikeinen moet zeggen: hij uitte zich zeer kritisch over zijn eigen partij (‘Wij waren gekozen om Washington te veranderen, maar we lieten Washington ons veranderen, we verloren het vertrouwen van het Amerikaanse volk toen we macht belangrijker vonden dan onze principes’), sprak zich uit voor goede samenwerking met de Democraten (McCain wil een einde maken aan alle ‘partisan rancor’), beloofde transparantie en verantwoording en wil de regeringsuitgaven verlagen. Kortom, hij wil breken met het beleid van de afgelopen acht jaar.
En zijn relativerende humor bewees hij in zijn spot met Obama: ‘Ik ben geen kandidaat voor het presidentschap omdat ik denk [zoals Obama] dat ik gezegend ben met zulke persoonlijke grootsheid dat de geschiedenis mij heeft gezalfd om mijn land op een moeilijk moment te redden. Mijn land heeft mij gered en ik kan het niet vergeten. En ik zal voor dat land vechten zolang ik ademhaal.’
Laten McCain en Palin Amerika in ieder geval behoeden voor een Democratische regering onder leiding van Barack Obama, die zei dat hij zijn per ongeluk zwangere dochter nooit zou willen ‘straffen’ met een kind.
*) Eerder verschenen op de website van de NOS.
In debat met Prem
Ik was gisteren te gast bij het tv-programma DAGBEELD, waar ik in discussie ging met de beruchte Prem Radhakishun over het NPS-programma Probama'08. Bekijk de uitzending hier. Mijn debat met Prem begint rond minuut 22.
Goed leraarschap
Een goede vriend van mij die in de Verenigde Staten woont, was onlangs een paar dagen in Nederland en zei dat hem niets zo verbaasde als de Nederlandse discussie over het onderwijs. Begin dit jaar presenteerde een speciale onderzoekscommissie een rapport waarvan de hoofdconclusie luidde dat de Nederlandse overheid ‘haar kerntaak, het zeker stellen van deugdelijk onderwijs, ernstig heeft verwaarloosd’. Dat is nogal wat. In het parlement is deze politieke boetedoening inmiddels met bijna verdacht enthousiasme omhelsd. Maar wie zou denken dat minister Plasterk sindsdien onverwijld aan de slag is gegaan, dat de gymnasia nu overal uit de grond schieten, dat de scholen en klassen kleiner zijn geworden en dat er overal weer gewoon gelukkige leraren voor de klas staan, heeft het mis. Plasterk lijkt ervoor te hebben gekozen de geschiedenis in te gaan als de hoedendragende halve bohemien die zich exclusief op de emancipatie van de homofiele medemens toelegt.
Bij de roep om goed onderwijs is inmiddels het besef doorgedrongen dat de kwaliteit en de positie van de leraar daarbij van het grootste belang is. Die moet goed zijn opgeleid en niet in bestuurlijke commissies zitten om ‘vernieuwingen te implementeren’ maar op een inspirerende manier voor de klas staan. Zijn die er nog, zulke leraren, of hangen de meesten moe gebeukt in de touwen, op zoek naar een escape?
Als dat laatste het geval is – en waarschijnlijk is het zo – is het goed ons te realiseren dat frustraties en ontmoediging bij leraren van alle tijden zijn, en dat er ook remedies tegen bestaan.
Aurelius Augustinus heeft meer dan 1600 jaar geleden een verhandeling geschreven over de vraag hoe je op een goede en inspirerende manier onderwijs kunt geven, zonder dat je als leraar je motivatie verliest. Deze Augustinus – hij werd geboren in het huidige Algerije en leefde van 354 tot 430 – was een zogeheten kerkvader. Hij was de zoon van een christelijke moeder en een heidense vader, was een beetje ondeugend in zijn jeugd en als zeer getalenteerde jongeman vooral erg ambitieus en daarom schopte hij het tot een algemeen bejubeld leraar en redenaar in Rome en Milaan. Na zijn bekering werd hij priester en bisschop van het Noord-Afrikaanse Hippo Regius, schreef hij boeken, preekte hij en fungeerde hij, de intellectuele leidsman, als vraagbaak voor talloze medechristenen.
Een van hen was een zekere Deogratias, van wie we alleen weten dat hij diaken was in Carthago. Carthago was destijds een van de belangrijkste centra van de christelijke kerk en cultuur. De bisschop had Deogratias opgedragen een soort basiscursus over het christelijk geloof te verzorgen. We schrijven het jaar 400, en na de bekering van keizer Constantijn (280 – 337) en verschillende edicten waarin het christelijk geloof vanaf het jaar 313 tot staatsgodsdienst uitgroeide, stroomden belangstellenden toe om zich te laten dopen en lid van de kerk te worden – vaak om redenen die minder verheven waren dan door de kerk wenselijk werd geacht.
Hoe doe je dat, het christelijk geloof uitleggen aan hordes ongeschoolde en maar matig geïnteresseerde mensen? Wat vertel je ze en wat niet? Hoe gretig mag en kun je zijn? Wat moet je doen als je jezelf hoort praten om dat je dezelfde riedel voor de zoveelste keer afsteekt? Hoe blijf je gemotiveerd als je het idee hebt dat je toehoorders je niet goed begrijpen, ook al betreed je slechts de platgetreden paden van de allereerste beginselen?
Het zijn de vragen die iedere leraar zich waarschijnlijk wel eens stelt wanneer hij voor de klas staat en in de zwarte afgrond van het hedendaags puberdom blikt, en iedere hoogleraar die geconfronteerd wordt met studenten die verrast opkijken wanneer ze horen dat Jezus en Christus geen broers maar een en dezelfde persoon zijn.
Deogratias legde zijn vragen aan Augustinus voor en deze beantwoordde ze in een kleine verhandeling over het geven van catechese die nu in een nieuwe Nederlandse vertaling is verschenen. (Het is prachtig dat uitgeverij Damon, evenals Ambo, steeds weer nieuwe en goede vertalingen van werken van Augustinus blijft uitbrengen. De uitgaven zijn zeer verzorgd en door deskundigen vervaardigd en ingeleid. In het boekje over het goede onderwijs wordt de lezer alleen onaangenaam getroffen door het vage woord ‘shows’ als vertaling van ‘spectacula’ en als Augustinus gewoon schrijft dat iemand christen wil worden en daartoe naar de kerk gaat, heet het hier dat iemand tot een ‘christelijke identiteit’ besloten heeft en naar de kerk komt om die te ‘realiseren’.)
In deze verhandeling laat Augustinus in de eerste plaats zien wat een goede leraar hij zelf was. ‘Mijzelf bevalt mijn eigen betoog ook bijna nooit’, merkt hij direct in het begin al begripvol op. De moeilijkheid bij het lesgeven bestaat vooral hierin dat het inzicht de geest als een ‘snelle lichtflits’ doordringt, terwijl het spreken traag is en heel lang duurt. Zo hobbelen we met gebrekkige formuleringen achter onze eigen gedachtegang aan en krijgt onze betoog iets heel onbevredigends. Dat kan zelfs leiden tot een diepe ‘innerlijke weerzin’, zo legt Augustinus uit. Hoe kunnen we er dan nog voor zorgen dat een leraar met plezier les blijft geven?
Het belangrijkste deel van Augustinus’ betoog gaat over die vraag, en de manier waarop hij die beantwoordt getuigt vaak van een diep psychologisch inzicht (die niet verrast bij de auteur van de Belijdenissen, die wel als de eerste ‘moderne’ autobiografie worden gezien). Het is van belang je verhaal af te stemmen op de samenstelling van de groep waartoe je je richt, en de verveling met blijmoedigheid te verdrijven. Maar de belangrijkste deugd waarover een leraar dient te beschikken, is de naastenliefde. Het gehoor moet in zich opnemen wat bij de leraar ‘krachtig en blijmoedig opwelt uit een rijke stroom van naastenliefde’. Alleen die deugd verdrijft uiteindelijk ‘de duisternis van afkeer en verveling’ die het onderwijs bedreigen.
Vanwege dit soort overwegingen is het lezen van dit boekje van Augustinus meer dan de moeite waard. Maar er is meer: we leren hier ook uit dat het geven van onderwijs in de eerste plaats een vak is dat bestaat uit het vertellen van een inhoudelijk verhaal. Het gaat om het overdragen van kennis. Augustinus geeft twee modelbetogen die Deogratias kunnen helpen om de essentie van het christelijk geloof kort en bondig uit te leggen. De tweede tekst is een samenvatting van de eerste en biedt ‘het christendom in een kwartier’, zoals de vertalers het uitdrukken. Ook dat is van belang in een tijd waarin die kennis sterk is afgenomen, zo niet verloren is gegaan.
En er is nog een laatste reden die lezing van dit werkje van Augustinus interessant maakt. In deze tekst, geschreven in het jaar 400, vinden we de eerste aanzetten tot de geschiedenisvisie die Augustinus, na de val van Rome (410), zou uitwerken tot het geschiedenisepos dat een van de pijlers van de westerse beschaving vormt: De stad van God (426). In die geschiedenis vormt de leer van de twee rijken (de stad van God en de stad van de mens) een van de belangrijkste elementen – en daaruit is, via de pauselijke reformaties van de elfde eeuw, het gedachtegoed ontstaan waarbinnen onze discussies over ‘de scheiding van kerk en staat’ mogelijk zijn geworden.
Het is geen schande wanneer een beschaving zich haar eigen identiteit weer bewust wordt. Deze tekst van Augustinus is niet alleen een bron van troost en vreugde voor allen die wel eens een groep mensen moeten toespreken, maar biedt ook een van de beste ingangen tot die heilzame bewustwording.
Recensie van: Aurelius Augustinus, Goed onderwijs, Damon € 19,90
*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.
Bij de roep om goed onderwijs is inmiddels het besef doorgedrongen dat de kwaliteit en de positie van de leraar daarbij van het grootste belang is. Die moet goed zijn opgeleid en niet in bestuurlijke commissies zitten om ‘vernieuwingen te implementeren’ maar op een inspirerende manier voor de klas staan. Zijn die er nog, zulke leraren, of hangen de meesten moe gebeukt in de touwen, op zoek naar een escape?
Als dat laatste het geval is – en waarschijnlijk is het zo – is het goed ons te realiseren dat frustraties en ontmoediging bij leraren van alle tijden zijn, en dat er ook remedies tegen bestaan.
Aurelius Augustinus heeft meer dan 1600 jaar geleden een verhandeling geschreven over de vraag hoe je op een goede en inspirerende manier onderwijs kunt geven, zonder dat je als leraar je motivatie verliest. Deze Augustinus – hij werd geboren in het huidige Algerije en leefde van 354 tot 430 – was een zogeheten kerkvader. Hij was de zoon van een christelijke moeder en een heidense vader, was een beetje ondeugend in zijn jeugd en als zeer getalenteerde jongeman vooral erg ambitieus en daarom schopte hij het tot een algemeen bejubeld leraar en redenaar in Rome en Milaan. Na zijn bekering werd hij priester en bisschop van het Noord-Afrikaanse Hippo Regius, schreef hij boeken, preekte hij en fungeerde hij, de intellectuele leidsman, als vraagbaak voor talloze medechristenen.
Een van hen was een zekere Deogratias, van wie we alleen weten dat hij diaken was in Carthago. Carthago was destijds een van de belangrijkste centra van de christelijke kerk en cultuur. De bisschop had Deogratias opgedragen een soort basiscursus over het christelijk geloof te verzorgen. We schrijven het jaar 400, en na de bekering van keizer Constantijn (280 – 337) en verschillende edicten waarin het christelijk geloof vanaf het jaar 313 tot staatsgodsdienst uitgroeide, stroomden belangstellenden toe om zich te laten dopen en lid van de kerk te worden – vaak om redenen die minder verheven waren dan door de kerk wenselijk werd geacht.
Hoe doe je dat, het christelijk geloof uitleggen aan hordes ongeschoolde en maar matig geïnteresseerde mensen? Wat vertel je ze en wat niet? Hoe gretig mag en kun je zijn? Wat moet je doen als je jezelf hoort praten om dat je dezelfde riedel voor de zoveelste keer afsteekt? Hoe blijf je gemotiveerd als je het idee hebt dat je toehoorders je niet goed begrijpen, ook al betreed je slechts de platgetreden paden van de allereerste beginselen?
Het zijn de vragen die iedere leraar zich waarschijnlijk wel eens stelt wanneer hij voor de klas staat en in de zwarte afgrond van het hedendaags puberdom blikt, en iedere hoogleraar die geconfronteerd wordt met studenten die verrast opkijken wanneer ze horen dat Jezus en Christus geen broers maar een en dezelfde persoon zijn.
Deogratias legde zijn vragen aan Augustinus voor en deze beantwoordde ze in een kleine verhandeling over het geven van catechese die nu in een nieuwe Nederlandse vertaling is verschenen. (Het is prachtig dat uitgeverij Damon, evenals Ambo, steeds weer nieuwe en goede vertalingen van werken van Augustinus blijft uitbrengen. De uitgaven zijn zeer verzorgd en door deskundigen vervaardigd en ingeleid. In het boekje over het goede onderwijs wordt de lezer alleen onaangenaam getroffen door het vage woord ‘shows’ als vertaling van ‘spectacula’ en als Augustinus gewoon schrijft dat iemand christen wil worden en daartoe naar de kerk gaat, heet het hier dat iemand tot een ‘christelijke identiteit’ besloten heeft en naar de kerk komt om die te ‘realiseren’.)
In deze verhandeling laat Augustinus in de eerste plaats zien wat een goede leraar hij zelf was. ‘Mijzelf bevalt mijn eigen betoog ook bijna nooit’, merkt hij direct in het begin al begripvol op. De moeilijkheid bij het lesgeven bestaat vooral hierin dat het inzicht de geest als een ‘snelle lichtflits’ doordringt, terwijl het spreken traag is en heel lang duurt. Zo hobbelen we met gebrekkige formuleringen achter onze eigen gedachtegang aan en krijgt onze betoog iets heel onbevredigends. Dat kan zelfs leiden tot een diepe ‘innerlijke weerzin’, zo legt Augustinus uit. Hoe kunnen we er dan nog voor zorgen dat een leraar met plezier les blijft geven?
Het belangrijkste deel van Augustinus’ betoog gaat over die vraag, en de manier waarop hij die beantwoordt getuigt vaak van een diep psychologisch inzicht (die niet verrast bij de auteur van de Belijdenissen, die wel als de eerste ‘moderne’ autobiografie worden gezien). Het is van belang je verhaal af te stemmen op de samenstelling van de groep waartoe je je richt, en de verveling met blijmoedigheid te verdrijven. Maar de belangrijkste deugd waarover een leraar dient te beschikken, is de naastenliefde. Het gehoor moet in zich opnemen wat bij de leraar ‘krachtig en blijmoedig opwelt uit een rijke stroom van naastenliefde’. Alleen die deugd verdrijft uiteindelijk ‘de duisternis van afkeer en verveling’ die het onderwijs bedreigen.
Vanwege dit soort overwegingen is het lezen van dit boekje van Augustinus meer dan de moeite waard. Maar er is meer: we leren hier ook uit dat het geven van onderwijs in de eerste plaats een vak is dat bestaat uit het vertellen van een inhoudelijk verhaal. Het gaat om het overdragen van kennis. Augustinus geeft twee modelbetogen die Deogratias kunnen helpen om de essentie van het christelijk geloof kort en bondig uit te leggen. De tweede tekst is een samenvatting van de eerste en biedt ‘het christendom in een kwartier’, zoals de vertalers het uitdrukken. Ook dat is van belang in een tijd waarin die kennis sterk is afgenomen, zo niet verloren is gegaan.
En er is nog een laatste reden die lezing van dit werkje van Augustinus interessant maakt. In deze tekst, geschreven in het jaar 400, vinden we de eerste aanzetten tot de geschiedenisvisie die Augustinus, na de val van Rome (410), zou uitwerken tot het geschiedenisepos dat een van de pijlers van de westerse beschaving vormt: De stad van God (426). In die geschiedenis vormt de leer van de twee rijken (de stad van God en de stad van de mens) een van de belangrijkste elementen – en daaruit is, via de pauselijke reformaties van de elfde eeuw, het gedachtegoed ontstaan waarbinnen onze discussies over ‘de scheiding van kerk en staat’ mogelijk zijn geworden.
Het is geen schande wanneer een beschaving zich haar eigen identiteit weer bewust wordt. Deze tekst van Augustinus is niet alleen een bron van troost en vreugde voor allen die wel eens een groep mensen moeten toespreken, maar biedt ook een van de beste ingangen tot die heilzame bewustwording.
Recensie van: Aurelius Augustinus, Goed onderwijs, Damon € 19,90
*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.
4.9.08
Interview met Wijnand Duyvendak
Samen met Theodoor Holman presenteer ik bij Het Gesprek vanaf deze week een nieuw gespreksprogramma geheten "Hardtalk Den Haag". Onze eerste uitzending, in twee delen van een half uur elk, bestond uit een interview met Wijnand Duyvendak. Bekijk deel 1 hier.
Heksenjacht
Arie Slob, fractievoorzitter van de ChristenUnie, schreef begin deze week dat hij bang is voor een rechtse jacht op linkse heksen. Letterlijk had hij het over ‘McCarthy-achtige toestanden’. Slob zei dat hij niet zit te wachten op iets vergelijkbaar met de activiteiten van de Amerikaanse communistenjager Joseph McCarthy.
Nu is Slob geen boosaardige man. Hij wordt nogal eens in korte broek en met een ijsje rond het Binnenhof gesignaleerd, met een blik van ‘wie ben ik dat ik bij al die echte politici mag aanschuiven?’ Maar het valt op dat hij zich met deze uitspraak opnieuw in het koor voegt van andere linkse politici die zich, in dit geval, keren tegen de roep om rekenschap van linkse activisten uit de jaren tachtig. Na het vertrek van Wijnand Duyvendak moest PvdA-minister Jacqueline Cramer zich deze week in de Kamer verantwoorden voor haar activiteiten als voorzitter van Milieudefensie.
Er broeit sinds 2002 een ‘aversie tegen links en de politieke correctheid’, stelt Femke Halsema van GroenLinks rillend vast. ‘Rechts ruikt zijn kansen.’
Is dat zo?....
Lees de rest van mijn wekelijkse column in het nieuwe nummer van Elsevier. Abonneren kan hier.
Nu is Slob geen boosaardige man. Hij wordt nogal eens in korte broek en met een ijsje rond het Binnenhof gesignaleerd, met een blik van ‘wie ben ik dat ik bij al die echte politici mag aanschuiven?’ Maar het valt op dat hij zich met deze uitspraak opnieuw in het koor voegt van andere linkse politici die zich, in dit geval, keren tegen de roep om rekenschap van linkse activisten uit de jaren tachtig. Na het vertrek van Wijnand Duyvendak moest PvdA-minister Jacqueline Cramer zich deze week in de Kamer verantwoorden voor haar activiteiten als voorzitter van Milieudefensie.
Er broeit sinds 2002 een ‘aversie tegen links en de politieke correctheid’, stelt Femke Halsema van GroenLinks rillend vast. ‘Rechts ruikt zijn kansen.’
Is dat zo?....
Lees de rest van mijn wekelijkse column in het nieuwe nummer van Elsevier. Abonneren kan hier.
2.9.08
Bij EenVandaag
De Tweede Kamer vroeg vandaag opheldering van minister Cramer (PvdA). Stond haar naam nou wel of niet onder een advertentie waarin steun werd betuigd aan het krakersblad Bluf!? TV-rubriek EénVandaag volgde het debat en sprak met de linkse socioloog en publicist Dick Pels en met mij over de roerige jaren tachtig. Bekijk de uitzending hier.
NOS-baas Laroes haalt uit naar Obama 08
Hans Laroes valt mij bij in de Volkskrant vanmorgen:
Door Maud Effting
De Volkskrant
gepubliceerd op 02 september 2008 08:01, bijgewerkt op 2 september 2008 08:51
AMSTERDAM - Hoofdredacteur Hans Laroes van het NOS Journaal heeft maandag op zijn weblog scherp uitgehaald naar het NPS-programma Obama’08. Hij ergert zich aan het feit dat er wél vijf speciale uitzendingen gemaakt zijn over Barack Obama en de Democratische Conventie, en niet over John McCain en de Republikeinse Conventie.
VergrotingVergroting
‘Ik begrijp niet dat niemand van degenen die er over gaan bij NPS en NPO niet na 5 seconden (oké, 5 minuten mag ook), heeft gezegd: ja maar, dat kan toch niet?’, schrijft Laroes . ‘Als je Barack zegt moet je ook John zeggen.’ Laroes reageert ook omdat hij als NOS Journaal veel kritiek kreeg; de NPS wordt vaak verward met de NOS.
Hij wordt bijgevallen op de NOS-site door columnist Bart-Jan Spruyt. Die noemt Obama’08 ‘bevooroordeeld, walgelijk, dom, onprofessioneel, schandalig, racistisch en weerzinwekkend’. Zo lieten co-presentatoren Prem Radhakishun en Jörgen Raymann openlijk blijken pro-Obama te zijn, en er werden dingen gezegd als ‘In Nederland begrijpen we niet dat u als zwarte Republikein kunt zijn’ en ‘Vrouwen horen gewoon bij de Democraten’. Op de site noemt Spruyt Radhakishun een ‘randdebiele grootbek’.
Eindredacteur Carel Kuyl van Obama ’08: ‘Ik word een beetje moe van al die meneertjes die overal wat van vinden. Laat Laroes lekker wat over zijn eigen programma zeggen. Dit was zo bijzonder dat we er aandacht aan wilden besteden. We zitten deze week met evenveel mensen in de VS.
‘Natuurlijk, het was een liefdesverklaring van Prem en Jörgen aan Obama, en je kunt je afvragen of die liefdesverklaring van – met name Prem – niet veel te luidruchtig was. Ze stonden allebei te stuiteren dat een zwarte mogelijk president zou worden. Maar je moet dit met een knipoog zien. Het was geen gewoon journalistiek programma. Meer een poging om er op een lichtvoetige manier aandacht aan te besteden. We lieten ook genoeg mensen aan het woord die zeer rechts waren.’
*) Dit artikel is overgenomen uit de Volkskrant.
Door Maud Effting
De Volkskrant
gepubliceerd op 02 september 2008 08:01, bijgewerkt op 2 september 2008 08:51
AMSTERDAM - Hoofdredacteur Hans Laroes van het NOS Journaal heeft maandag op zijn weblog scherp uitgehaald naar het NPS-programma Obama’08. Hij ergert zich aan het feit dat er wél vijf speciale uitzendingen gemaakt zijn over Barack Obama en de Democratische Conventie, en niet over John McCain en de Republikeinse Conventie.
VergrotingVergroting
‘Ik begrijp niet dat niemand van degenen die er over gaan bij NPS en NPO niet na 5 seconden (oké, 5 minuten mag ook), heeft gezegd: ja maar, dat kan toch niet?’, schrijft Laroes . ‘Als je Barack zegt moet je ook John zeggen.’ Laroes reageert ook omdat hij als NOS Journaal veel kritiek kreeg; de NPS wordt vaak verward met de NOS.
Hij wordt bijgevallen op de NOS-site door columnist Bart-Jan Spruyt. Die noemt Obama’08 ‘bevooroordeeld, walgelijk, dom, onprofessioneel, schandalig, racistisch en weerzinwekkend’. Zo lieten co-presentatoren Prem Radhakishun en Jörgen Raymann openlijk blijken pro-Obama te zijn, en er werden dingen gezegd als ‘In Nederland begrijpen we niet dat u als zwarte Republikein kunt zijn’ en ‘Vrouwen horen gewoon bij de Democraten’. Op de site noemt Spruyt Radhakishun een ‘randdebiele grootbek’.
Eindredacteur Carel Kuyl van Obama ’08: ‘Ik word een beetje moe van al die meneertjes die overal wat van vinden. Laat Laroes lekker wat over zijn eigen programma zeggen. Dit was zo bijzonder dat we er aandacht aan wilden besteden. We zitten deze week met evenveel mensen in de VS.
‘Natuurlijk, het was een liefdesverklaring van Prem en Jörgen aan Obama, en je kunt je afvragen of die liefdesverklaring van – met name Prem – niet veel te luidruchtig was. Ze stonden allebei te stuiteren dat een zwarte mogelijk president zou worden. Maar je moet dit met een knipoog zien. Het was geen gewoon journalistiek programma. Meer een poging om er op een lichtvoetige manier aandacht aan te besteden. We lieten ook genoeg mensen aan het woord die zeer rechts waren.’
*) Dit artikel is overgenomen uit de Volkskrant.
1.9.08
Groenrechts
GroenLinks-kiezers, erkent zelfs Wijnand Duyvendak, vliegen het meest van alle Nederlanders. Het milieu is dus veel te belangrijk om aan hypocriete linkse mensen over te laten.
Maar dan is het milieu zeker veel te belangrijk om aan rechtse mensen toe te vertrouwen. Dat althans was tot voor kort het geval. Er komt nu verandering in.
In de Verenigde Staten bijvoorbeeld, treedt binnen de Republikeinse Partij een nieuwe generatie van jonge conservatieven aan die klimaat en milieu hoog in hun vaandel voeren. Zij verwijten de vertegenwoordigers van het partijestablishment dat zij in de successen en de agenda van de Reagan-revolutie uit de jaren tachtig blijven hangen.
Voor belangrijke onderwerpen hangen. Voor belangrijke onderwerpen als energie en de opwarming van de aarde hebben zij de kop in het zand gestoken en het thema aan linkse mensen overgelaten, aangevoerd door Al Gore.
Conservatieven hebben daarmee het imago gekregen van nitwits die zich van wetenschappelijk onderzoek weinig aantrekken.
In een optimistisch land als de Verenigde Staten is dat vervelend, en het is nog vervelender als we ons realiseren, zo betogen deze jonge conservatieven, dat de linkse oplossingen niet werken.
Niet straffen met nieuwe belastingen is het antwoord, maar investeren in alternatieve technologieën.
De grote inspiratiebron van deze nieuwe agenda op rechts is de jonge oppositieleider en aanvoerder van de Britse Conservatieve Partij: David Cameron (41)...
Lees de rest in mijn nieuwe Elsevier-column van deze week. Abonneren kan hier.
Maar dan is het milieu zeker veel te belangrijk om aan rechtse mensen toe te vertrouwen. Dat althans was tot voor kort het geval. Er komt nu verandering in.
In de Verenigde Staten bijvoorbeeld, treedt binnen de Republikeinse Partij een nieuwe generatie van jonge conservatieven aan die klimaat en milieu hoog in hun vaandel voeren. Zij verwijten de vertegenwoordigers van het partijestablishment dat zij in de successen en de agenda van de Reagan-revolutie uit de jaren tachtig blijven hangen.
Voor belangrijke onderwerpen hangen. Voor belangrijke onderwerpen als energie en de opwarming van de aarde hebben zij de kop in het zand gestoken en het thema aan linkse mensen overgelaten, aangevoerd door Al Gore.
Conservatieven hebben daarmee het imago gekregen van nitwits die zich van wetenschappelijk onderzoek weinig aantrekken.
In een optimistisch land als de Verenigde Staten is dat vervelend, en het is nog vervelender als we ons realiseren, zo betogen deze jonge conservatieven, dat de linkse oplossingen niet werken.
Niet straffen met nieuwe belastingen is het antwoord, maar investeren in alternatieve technologieën.
De grote inspiratiebron van deze nieuwe agenda op rechts is de jonge oppositieleider en aanvoerder van de Britse Conservatieve Partij: David Cameron (41)...
Lees de rest in mijn nieuwe Elsevier-column van deze week. Abonneren kan hier.
Subscribe to:
Posts (Atom)