De razzia die het Veluwse dorp Putten in oktober 1944 zo heeft geschonden en ontredderd, is een van de meest tragische gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Het verzet pleegde in de nacht van zaterdag 30 september op zondag 1 oktober 1944 een aanslag op een passerende auto met Duitse militairen. Eén Duitse officier kwam daarbij om het leven. De Duitsers namen diezelfde nacht nog wraak door Putten te omsingelen en daarna meedogenloze vergeldingsmaatregelen te treffen. Ruim honderd woningen werden in brand gestoken, zes mannen en een jonge vrouw doodgeschoten, en 660 mannen werden vanuit de hervormde Oude Kerk afgevoerd naar het concentratiekamp Neuengamme, waarvandaan zij naar verschillende andere kampen werden getransporteerd.
Na de oorlog, die voor Putten op 18 april 1945 eindigde, keerden slechts 48 mannen naar Putten terug, van wie er vijf kort daarna alsnog overleden. Het dorp rouwde om 552 doden, en telde 308 weduwen en 667 weeskinderen. Hoe hun mannen en vaders aan hun einde waren gekomen, wisten de nabestaanden vaak niet eens. ‘Er is zoveel geleden in Putten, dat achterbleef na de oorlog als een dorp van weduwen’, schreef ds. J. T. Doornenbal. ‘Als een akker is Putten geploegd geworden’ (
Overpeinzingen van een pelgrim, 3e dr., 1995, p. 276).
Putten was een hervormd dorp. Tachtig procent van de bevolking behoorde tot de Nederlandse Hervormde Kerk, de Christelijk-Historische Unie was de grootste partij. In oktober 1944 was de hervormde gemeente vacant. Ds. C. B. Holland (1878-1948) had zich in 1930 aan de gemeente verbonden, en was in mei 1944 (tegen zijn zin) met emeritaat gegaan. Hij bleef hulpprediker maar kreeg lange tijd geen opvolger. Holland stond op 10 mei 1945, Hemelvaartsdag, voor de zware opgave om een eerste dodenlijst met 187 namen in een halfduistere dorpskerk voor te lezen aan een wanhopige schare die sinds 1 oktober 1944 niets meer over het lot van de weggevoerden had vernomen. In de dagen daarna bezocht hij vele families en gezinnen, tot het hem fysiek te zwaar werd en hij in de herfst van 1945 zijn hulppredikerschap om gezondheidsredenen moest neerleggen.
Putten had inmiddels een nieuwe herder en leraar gekregen in de persoon van ds. Leendert Kievit (1918-1990), die in augustus 1945 door zijn vader, ds. Izaäk Kievit, aan de gemeente was verbonden. Kievit jr. kwam van Schoonrewoerd. Enkele jaren na het overlijden van ds. Holland verscheen er een bundel preken van hem in druk, met een voorwoord van ds. L. Kievit. Hij prees zijn voorganger daarin als een man wiens uitspraken ‘even kras als raak’ waren geweest, ‘zonder iemand te sparen en recht op de man af. Zijn woorden hadden het gewicht der waarheid en nooit zwichtte hij voor menselijke weerstand’. Ds. Holland had voor het Woord gebeefd en uit dat Woord geleefd (Licht en leiding, 1950).
L. Kievit (1918-1990) zal voor vele lezers van
Ecclesia geen onbekende zijn. Bij zijn overlijden hebben dr. W. Aalders en dr. M. Verduin hem in deze kolommen met sympathie en waardering herdacht. Verduin haalde vooral de levendige, reformatorische prediking van Kievit naar voren, waarbij de ‘trouw van God in de geslachten’ centraal stond en de hoorders ‘zonder omhaal van woorden oog in oog werden gezet met Christus’. Kievit was een belezen theoloog met een uitzonderlijk taalgevoel, en tegelijk een ‘man met een diepe pastorale bewogenheid’. Aalders tekende hem als een ‘fijnzinnig en artistiek mens’, ook als ‘de man uit Baarn’, de gentleman uit het oude villadorp, ‘de uitwonende, weggetrokken uit de idylle van zijn jeugd, uit zijns vaders huis, uit zijn land en maagschap.’
Zijn vader Izaäk Kievit (1887-1954) was sinds 1923 tot aan zijn emeritaat in 1952 predikant in Baarn en was een grote in het kerkelijke Israël. Hij had eigenlijk, als professor Hugo Visscher zijn zin had gekregen, moeten promoveren op de relatie tussen de filosoof René Descartes (1596-1650) en de gereformeerde theologie, en als hij dat had gedaan had Kievit sr. zijn grote gaven van hoofd en hart ongetwijfeld op een leerstoel kwijt gekund. Maar hij werd predikant. Wel heeft hij in Baarn jarenlang een contio geleid, waarbij hij theologische lezingen verzorgde voor een groep jonge predikanten die daar voor de rest van hun leven door gevormd zijn. Die kring was ontstaan doordat Kievit jr. en zijn jeugdvriend P. C. (Piet) Kuiper, de later zo beroemd geworden psychiater, als Utrechtse studenten vrienden mee naar huis namen om met Kievit sr. over tal van onderwerpen van gedachten te wisselen. Als gymnasiasten hadden Kievit jr. en Kuiper al onder leiding van Kievit sr. het werk van de filosoof Immanuël Kant gelezen, en als student in de geneeskunde (psychiatrie) heeft Kuiper meer dan eens bijdragen aan de bijeenkomsten geleverd over onderwerpen op het raakvlak van psychologie en theologie.
Tot de bezoekers van de maandelijkse Baarnse contio’s behoorde ook de bekende, reeds genoemde ds. J. T. Doornenbal (1909-1975). Hij beschouwde zich als een geestelijke zoon van ds. I. Kievit en was levenslang bevriend met ds. L. Kievit, die hij vooral bewonderde om zijn manier van preken. Nadat hij de preek had gehoord waarmee Kievit jr. ds. C. Balke in 1956 als zendingspredikant bevestigde, schreef Doornenbal: ‘zoals hij ’t kan, kan niemand het, zo fris en levendig en tegelijk zo zuiver. Mijn oude, dorre hart wordt altijd verkwikt onder zijn woord en verwarmd door het vuur van zijn geest. Hij weet de dingen zo treffend te zeggen en zo helemaal op zijn eigen manier: “Vader Balke heeft vier zoons, en hij moet er minstens één afstaan. God heeft maar één Zoon en Hij gaf Hem …”’ (
Pastorale pennevruchten, 1994, pp. 38-39).
Maar goed, dit is allemaal gezegd en geschreven over de man ds. Kievit, die na zijn periode in Putten (1945-1952) nog predikant is geweest in Woerden, opnieuw Putten, Leiden en Gouda. Toen hij zich in augustus 1945 aan de gemeente van Putten verbond, was Kievit een jonge man, 27 jaar oud, en stond hij voor de taak een getraumatiseerde gemeente en gemeenschap te troosten en te leiden door de verkondiging van het Woord van God. Hoe kun je in die situatie het heil en de troost van het Evangelie uitdragen, zonder de genade door clichés en dooddoeners goedkoop te maken? Jaren later erkende Kievit in een interview met het opinieweekblad
De Tijd (6 januari 1978) dat hij het er erg moeilijk mee had gehad. ‘Ik moet eerlijk zeggen: ik had er natuurlijk geen woorden voor. Het is onmogelijk in die omstandigheden aan te komen met: het zal wel ergens goed voor zijn, je zult het wel verdiend hebben, of: na regen komt zonneschijn. Het worden allemaal banaliteiten.’ Velen vonden in Putten steun in hun geloof in God, zoals ook de weggevoerde Puttenaren die hadden gevonden. ‘Eén overlevende zei: Je had in het kamp maar één keus: je moest je vasthouden aan God of aan het prikkeldraad’. Maar er waren ook Puttenaren die met hun vuist op tafel sloegen en met de kerk braken. Kievits eigen dienstmeisje verliet de kamer wanneer Kievit uit de Bijbel begon voor te lezen. ‘Ze had een broer verloren en zei: “dat kan ik niet meer horen dominee”.’ Voor Kievit zelf was het ‘een worsteling’ geweest. Dat betrof niet alleen de herdenkingsdiensten die hij in oktober 1945 moest leiden, zo kort na zijn bevestiging in Putten, maar ook de jaren daarna, toen hij iedere avond om zeven uur via eenzelfde route door het dorp liep om de vaderloze kinderen naar binnen en naar bed te jagen.
Bovendien moest hij natuurlijk pastorale bezoeken afleggen aan vrouwen die hun man en/of hun zoons hadden verloren. Zijn ‘verschrikkelijkste ervaring’, de ontmoeting die de diepste indruk op hem maakte, was een huisbezoek dat hij samen met een ouderling aflegde. (Kievit heeft niet alleen in
De Tijd van dit voorval verhaald, maar ook in een herdenkingstoespraak die hij op 2 oktober 1984 in Putten heeft gehouden en die in De Waarheidsvriend van 11 oktober 1984 is gepubliceerd). De naam van die ouderling was Dirk Schuitemaker en hij had zijn twee zoons verloren, Cornelis van 20 jaar oud en Gerrit van 22 jaar oud. Bij de onthulling van het standbeeld van de vrouw van Putten op 1 oktober 1949 was deze Schuitemaker voorgesteld aan koningin Juliana, die hem had gevraagd hoe hij door zoveel leed had kunnen doorkomen. Schuitemaker had geantwoord dat hij dat nooit had gekund wanneer hij niet had geweten dat God de Heere Zijn toevlucht en troost was geweest. Om daar in liefde tegenover de getroffen koningin de vraag aan toe te voegen of zij daar nu zelf ook iets van mocht kennen.
Met deze man ging Kievit op huisbezoek. In sommige straten moesten ze hun bezoeken huis aan huis afleggen. Ze kwamen ook bij een vrouw die haar man kort voor de oorlog had verloren, van wie één zoon ver weg was gegaan en van wie nog één zoon bij haar thuis woonde. Tijdens het bezoek sloeg zij plotseling het vloerkleed weg, liet een luik zien, en zei: ‘Hieronder zat mijn zoon verscholen. Ik heb hem er haast aan z’n haren moeten uittrekken. Ik heb hem gezegd: je moet je melden en doe het nu maar, want de Duitsers hebben gezegd dat ze het hele dorp platbranden en dan verbrand je hier levend. Hij is gegaan en ik heb hem nooit meer teruggezien. Het huis is niet afgebrand. Kunnen jullie zoiets begrijpen?’, riep ze. ‘Ik hoor haar nog schreeuwen’, zei Kievit dertig jaar later in het interview met
De Tijd.
Ds. Kievit probeerde wat te zeggen maar de vrouw zei tegen hem: ‘Och man, je bent nog zo jong en je hebt niks meegemaakt.’ Schuitemaker had tot dan gezwegen, maar nu boog hij zich wat voorover en zei voor het eerst wat. ‘Vrouw, heb ik ook niks meegemaakt?’ ‘Ja Dirk’, zei ze, ‘jij bent ook een jongen kwijt.’ ‘Ja twee’, zei hij toen. ‘En hoeveel had je er?’ ‘Twee.’ ‘O Dirk’, zei ze, ‘dat is haast nog erger. Twee jongens en twee kwiet, kun je dat begriepen?’ Toen zei Schuitemaker: ‘God had één Jongen en Hij wilde Hem kwijt voor jou en voor mij, voor jouw en mijn kinderen. Kun je dat begrijpen?’
Schuitemaker kon dat zeggen, omdat hij zelf immers zijn twee zonen had verloren. Als Kievit het had gezegd, ‘had dat niets betekend’, zei hij zelf. Bovendien had hij zelf ‘aan zoiets natuurlijk ook veel steun’. ‘Ik ben dat antwoord nooit vergeten, want Schuitemaker richtte zomaar het kruis op in het midden van het gesprek, in het midden van de nood en in het midden van de zorg. En dat alleen het kruis van de Heere Jezus Christus troost en rust kan bieden. En die vrouw, die nog nooit had kunnen huilen, een jaar later nog niet, barstte in snikken uit en zei: “Daar heb ik niet aan gedacht”.’ Zoals uit het hierboven gegeven citaat van ds. Doornenbal bleek, gebruikte Kievit het beeld van een vader die zijn zoon moest afstaan zelf ook in de bevestigingsdienst van ds. C. Balke als zendingspredikant. ‘De Heere had er Zijn Zoon voor over. En Hij had er maar één. Vader Balke heeft er vijf. Hij heeft er één voor over, gelukkig, om de zaligheid Gods bekend te maken onder de heidenen. Maar God had er, in geheel eenige zin, Zijn eigen lieve Zoon voor over. En u weet wel wat dat gekost heeft. Daar kunnen wij ons geen voorstelling van maken’ (
Gods weg met de heidenen, pp. 259-260; Doornenbal had zich dus één zoon verrekend).
Voor het interview met
De Tijd uit januari 1978 was een concrete aanleiding. De VARA had kort daarvoor een TV-documentaire over de gebeurtenissen van oktober 1944 uitgezonden (Putten op de Veluwe, het spoor terug naar de tragedie van 1944). Die documentaire was niet geheel onverdienstelijk, maar had een bedenkelijke leidraad: dat zoveel Puttenaren in de kampen om het leven waren gekomen, kwam door hun kerk en geloof. De gepredikte lijdzaamheid was een voedingsbodem van berusting en fatalisme geweest en had daarmee aan hun ondergang bijgedragen. Puttenaren geloofden dat alles was voorbeschikt, dat alles ging zoals het moest gaan en dat het daarom geen enkele zin had je tegen je lot te verzetten.
De Puttenaren waren nogal ontstemd over de documentaire. Niet alleen omdat oude wonden werden opengereten, maar vooral vanwege de verkeerde voorstelling van zaken, die, dachten ze, vanuit een anti-kerkelijk vooroordeel moest zijn gegeven. Kievit riep tegenover deze beeldvorming in herinnering dat Putten zich in de oorlog alles behalve passief had opgesteld. Putten had vele onderduikers geherbergd, er waren hier wapendroppings vanuit Engeland geweest en Putten had meegewerkt aan vluchtlijnen voor Engelse vliegers. En van het ‘stomme lot’ had hij nooit gesproken. ‘Wanneer je ervan uitgaat dat het van God komt, kun je er tenminste nog iets mee doen, meer dan met dat stomme lot. Tot God kun je bidden, je kunt met Hem praten, je kunt Hem zoeken. Er blijft natuurlijk iets raadselachtigs in, Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Een ander kun je niet aanpraten dat zoiets van God komt maar het is natuurlijk wel een Bijbels gegeven. God slaat en God straft en dan worden veel mensen boos.’
Hoezeer de houding van Kievit verschilde van het beeld dat in de documentaire werd geschetst, blijkt vooral uit de preken die hij in 1945 in Putten heeft gehouden, met name uit zijn intredepreek over Jesaja 61:2c (26 augustus 1945) en de twee preken over Job 5 die hij een jaar na de deportatie heeft uitgesproken (2 oktober 1945). In deze preken is geen spoor van valse lijdelijkheid. Het Evangelie is er niet om ‘alle noden en zorgen op de bodem van een weemoedig hart te laten liggen’. En de preken zijn al evenmin een filosofische poging om een theodicee (rechtvaardiging van het Godsbestuur) in elkaar te knutselen. ‘In het boek Job gaat het niet om de oplossing van een raadsel, doch om de onthulling van het Heilige.’ De preken zijn pastoraal en ontdekkend tegelijkertijd, en doen precies wat Schuitemaker deed in het gesprek met die weduwe: zij richten het kruis op in het midden van alle vragen, nood en zorg, en wijzen de weg naar de troost en rust in de Heere Jezus Christus.
In de intredepreek stelde Kievit de vraag aan de orde waarom God hem naar het geteisterde, in leed en rouw gedompelde Putten had gezonden. ‘Wat trekt mij aan in u, wat beweegt de Heere tot u?’ Het was, met het woord uit Jesaja, om de treurigen te troosten. Maar helaas is onze troost vaak niet meer dan ‘een doek van ijdele woorden’ die over de put van de smart wordt gespreid, terwijl die smart daaronder nog even zwart blijft gapen. Onze troost is onmachtig, ‘een spiegelgevecht met de smart. Meer niet.’ Troosten kan daarom niet anders zijn dan de Knecht des Heeren, de Messias, die in deze wereld gezonden is om de treurigen te troosten, aan de gemeente voor te stellen.
In de eerste preek over Job (hoofdstuk 5, vers 8-9) benadrukt Kievit dat God het was die Putten heeft bezocht. ‘Hij schreed door uw midden, onaantastbaar in majesteit, schrikkelijk in gerichten, omfloerst door donkerheid.’ Het komt erop aan onder dat ‘hoge bezoek’ te buigen, en dan niet alleen ‘onder God maar ook bij God’ te komen. ‘Wat gij opkropt, dat knauwt u voortdurend. Het geeft zulk een opluchting als ge er eens over praat. Welnu, praat er eens met de Heere over, zo raad ik u. Beter adres is er immers niet.’ De God van het Woord is niet de afgod van de stugge stilte waartegenover slechts stomme gelatenheid past.
In de tweede preek over Job (hoofdstuk 5, vers 17-18) gaat het over het geluk van de mens die door God wordt bestraft. Want God doet smart en Hij verbindt, Hij doorwondt en Zijn handen helen. Niets is zo erg als wanneer God niet meer spreekt en Zijn hand aftrekt. Daar hebben we het wel naar gemaakt. Maar nu straft Hij nog om te behouden. God is geen zachte heelmeester, aldus Kievit. ‘Hij doet smart aan, Hij doorwondt. Ja, dat wordt niet verdoezeld, het is smartelijk. Wij worden niet slechts lichtelijk gekwetst, maar vreselijk doorkerfd, letterlijk verbrijzeld. Bloedig gaapt de wonde, uiteengereten is het hart, niets minder. De Almachtige is niet zachtzinnig, de smart vlijmt door de ziel. Hij hanteert het mes meesterlijk, zonder aarzeling. Een ruw handwerk, dat opereren? Ach nee, iedere hardvochtigheid is Hem vreemd. De Almachtige is Israëls Heelmeester. Het móet. Zijn hand beeft niet, maar Zijn hart trilt van ontferming. Hij, Hij doet smart aan en doorwondt, Hij de Heelmeester. Dat maakt het draaglijk, dat geeft kracht, dat geeft verwachting. Zijn kastijding is nooit ten dode, doch ten leven. Zij is nooit onverdiend of overbodig, zij is nooit zonder einde en zonder doel. Wie Hij onder handen neemt, zal Hij behandelen, en daarin willen wij Hem loven.’
Deze enkele citaten laten duidelijk genoeg zien op welk een geestelijke en pastorale wijze ds. Kievit in die moeilijke periode gezouten woorden van heil en troost vanuit het Evangelie aan de rouwende Puttenaren heeft mogen spreken. Blijkbaar heeft deze prediking ook een helende uitwerking gehad, kracht geschonken aan de Puttenaren om door te gaan en hun leven te herpakken, hun identiteit te hervinden en te behouden. Enkele jaren later maakte een groep van Puttenaren een reis naar de plaats in Duitsland waar veel afgevoerde mannen om het leven waren gekomen. ‘Toen wij in 1950’, vertelde Kievit in De Tijd, ‘voor het eerst een reis naar het kamp in Duitsland maakten en in Ladelund een gezamenlijke kerkdienst hielden met de Luthers-Evangelische kerk, die veel had gedaan voor het begraven van de slachtoffers en voor de registratie van de namen, zeiden sommige Puttenaren tegen me: u moet niet het Onze Vader bidden, want vergeven kan ik niet. Maar ze groeiden er toch naar toe en toen kon het wel. Zeer velen vonden juist in die tijd veel steun in hun geloof in God. De meesten zijn ook behoorlijk door al dat leed heen gekomen, ook al door de grote saamhorigheid en burenhulp over en weer.’
Ieder jaar worden de gebeurtenissen uit oktober 1944 in Putten herdacht. De thema’s uit de preken die Kievit zijn bovendien tijdloos – het lijden en het mysterie van Gods beproevingen en kastijdingen. Er is dus altijd goede reden om hierop terug te zien. Maar er is nu een extra reden, en die is gelegen in de publicatie van een theologische scriptie over de preken van ds. Kievit uit 1945. Deze sciptie, geschreven door de heer M. G. M. Mudde, biedt niet alleen een nieuwe editie van de drie belangrijke preken van ds. Kievit (over Jesaja 61 en Job 5) maar ook een analyse van de inhoud en een toelichting van de historische omstandigheden. Het boekje, dat van harte kan worden aanbevolen, heeft inmiddels al zoveel aftrek gevonden dat een tweede druk in voorbereiding is, dit keer met een bijdrage van prof. dr. W. Balke, die een goede vriend van zowel Kievit sr. als Kievit jr. is geweest. Wie het boekje wil bestellen kan zich in verbinding stellen met de auteur via dit emailadres: mudde-kievit@solcon.nl.N
.a.v. M. G. M. Mudde, Een goede raad en een grote troost. Onderzoek naar de preken van ds. L. Kievit na de Puttense razzia (1945-1952).Dit artikel is eerder verschenen in het blad
Ecclesia.