Op zijn weblog bij het Belgische weekblad Knack vervolgt Benno Barnard zijn bespreking van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal. Barnard slaat aan het associëren, met als gevolg dat er een derde artikel zal volgen. 'Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt', schrijft Barnard, 'bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?'
Zelfportret als J.T. Doornenbal (2)
Ik geef u twee dominees ter overweging. De eerste, Balthasar Bekker, was afkomstig uit het Friese dorp Metslawier en leefde van 1634 tot 1698, in de Gouden Eeuw van de vooruitstrevende handelsrepubliek der Nederlanden. Deze predikant publiceerde in 1691-93 het boek 'De Betooverde Wereld', een baksteen, nee, een hoeksteen van de Nederlandse Verlichting, een achthonderd pagina's tellend betoog tegen het geloof in hekserij en de macht van de duivel en demonen over de mens, waarin Bekker zich beroept op Descartes. Een gewone dorpsdominee. Descartes. Achthonderd pagina's.
Hij had het als humanist natuurlijk in het Latijn kunnen schrijven, maar hij verkoos het Nederlands om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Want, beste Vlamingen, al die Hollanders hadden van de reformatie leren lezen - weinig culturele omslagen in de wereldgeschiedenis hebben zo sterk bijgedragen tot de emancipatie als het protestantisme. (Ook het communisme zou mensen leren lezen en schrijven, maar dan met de van nul psychologisch inzicht getuigende bedoeling om ze verplicht gelukkig te maken.)
Dankzij twee vertalingen in het Duits heeft 'De Betooverde Wereld' de Verlichting in de Duitse landen diepgaand beïnvloed. De laatste aanklacht wegens hekserij dateert daar van 1775, terwijl het laatste proces in de Nederlandse Republiek al in 1608 had plaatsgevonden. De Aufklärung van Moses Mendelssohn en Frederik de Grote en Immanuel Kant had het een en ander te danken aan die dominee. (U ziet dat de Verlichting niet overal in oppositie met het christelijk geloof is ontstoken.)
Nu een Duitse dominee. Onlangs zag ik 'Das weisse Band', een tamelijk onthutsende, in zwart-wit gedraaide film over een feodaal gebleven Pruisisch dorp in het laatste jaar voor de Grosser Krieg (hoe onthullend trouwens dat niemand de Duitse benaming van die oorlog kent). Het verhaalt gaat over vreemde, sadistische en verschrikkelijke gebeurtenissen, hiërarchische verhoudingen die niet meer functioneren, gewelddadige opvoedingspraktijken - die samen de psychologische achtergrond van het nazisme zouden vormen, dat volgens de makers in de Duitse culturele structuur zat ingebakken. Daar geloof ik niets van, want ook de Engelsen en de Fransen tuigden hun kinderen graag met een lederen broeksriem af, maar de Duitsers wentelen zich nu eenmaal al vele decennia in het stof.
In 'Das weisse Band' speelt de dominee een belangrijke rol. Het is een dominee zoals ex-protestanten hem het liefste hebben, omdat ze in het kader van hun therapie sidderen van zondig genot als iemand anders van de onverwerkte godsdienst uit hun kindertijd iets onloochenbaar bespottelijks maakt. Een man met een scherp gezicht, getypecast op gevoelloosheid. Hij wordt met 'Herr Vater' aangesproken, waardoor hij semantisch al dicht bij God staat ('dominee' is trouwens de vocatief van het Latijn voor 'Heer' of 'heer'). Onder biddend opzien geeft hij zijn gebroed regelmatig een pak slaag. Ik ben er dan ook zeker van dat de scenarioschrijver door liefdeloze protestanten is opgevoed. Het hadden ook liefdeloze atheïsten kunnen zijn, maar het atheïsme is zo'n onaantrekkelijk verhaal omdat het helemaal geen verhaal is, zodat weinig mensen zich ertegen kunnen afzetten.
Een symbolische bruut van een dominee. De dominee als ondersoort van het genus der rotmoffen. Dat is althans de bedoeling. Maar ook daar geloof ik niets van. De man in de film is veel sympathieker dan hij wordt geportretteerd. Zijn twee oudste kinderen zijn rotzakken, tot wier gevoelens hij niet vermag door te dringen. Zijn mimiek wordt getekend door het verdriet van een vader die zijn nageslacht op een onmachtige manier bemint. Ja, hij is stug en onhandig. Al in zijn verzonken kindertijd gold deze onwrikbare regel: wie zijn kinderen liefheeft tuchtigt hen. In de pastorie - en in alle huizen van fatsoenlijke Pruisische burgers - verspert Deugd als een schildwacht de toegang tot de vertrekken van zijn zuster Intimiteit. Maar de arme dominee is ook het product van de Pruisische Verlichting: die staat achter hem in zijn boekenkast, zoals uit menig shot blijkt, en dat is een schildwacht die het Verstand bewaakt.
Terug naar Jacobus Teunis Doornenbal. Speciaal voor de mens die met een koevoet maat 68 uit het grote historische continuüm is losgewrikt, bestrijd ik de onzalige Gallische superstitie dat verlicht-zijn niet zou samengaan met (a) christendom en (b) conservatisme. Daarom ben ik zo blij dat ik Doornenbal heb ontmoet, een christelijk conservatief die uitgesproken verlicht is... Maar wat houdt dat christelijke conservatisme van Doornenbal en zijn biograaf nu in? En hoe verwant moet ik mij daarmee voelen?
'Naar mijn overtuiging,' schrijft Spruyt, 'belichaamt Doornenbal een traditie die "relevanter" is dan ooit. We hebben namelijk meer dan ooit behoefte aan intelligente nostalgie, aan een vorm van conservatisme die ons aanspoort en helpt om het goede - neergeslagen in ideeën, tradities en instituties - lief te hebben...' Daar ben ik het van harte mee eens, mede omdat Spruyt het conservatisme tot mijn blijde verrassing nog veel uitgebreider definieert met behulp van citaten uit mijn werk.
Wordt vervolgd
Showing posts with label Benno Barnard. Show all posts
Showing posts with label Benno Barnard. Show all posts
17.12.09
7.12.09
Benno Barnard over ds. Doornenbal
Op de website van het Belgische weekblad Knack is de dichter-schrijver-essayist Benno Barnard aan een uitvoerige bespreking begonnen van mijn boek over ds. J. T. Doornenbal: 'Zelfportret als J. T. Doornenbal'.
Hieronder het eerste deel:
Sinds ik het in 1976 voorgoed achter me heb gelaten, is mijn geboorteland zonder verder causaal verband behoorlijk onleefbaar geworden, en ik doe het graag aan Geert van Istendael cadeau, die erin liefhebbert zoals ik in België. Maar terwijl het in de tijd steeds verder van me vandaan glijdt, blijf ik het merkwaardig vinden dat zoveel ontwikkelde Vlamingen met een diepe antropologische verbazing naar de traditionele protestantse cultuur in Nederland staren, als naar een pruimenbrandewijn zwelgende stam van lichtgeraakte messentrekkers in de Balkan.
Een enkele lezende Vlaming heeft een nogal karikaturaal beeld aan Maarten 't Hart of Jan Wolkers ontleend, maar hun romans beschrijven marginale vormen van fundamentalistisch protestantisme, dat verder geen kwaad kan maar ook niet erg interessant is.
Wie werkelijk iets wil doorgronden van de schoonheden en beperkingen van de beschavingsvorm waaruit ik ben gekweekt, moet een ander, wonderlijk boek lezen, te weten 'Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek' van Bart Jan Spruyt (Boekencentrum, 2009). De schrijver (geboren in 1964) is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het christelijk verzet tegen Hitler, columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Ik vermeld zijn geboortejaar niet zomaar: er bestaan ook conservatieve denkers onder de tachtig.
Verbeeld ik me dat of hoor ik daar al het gekef van de vooroordelen, die het woord conservatisme volgen als poedels hun oudere dame? Er zijn zelfs twee oudere dames, die samen een wandelingetje maken, want het betreft hier een studie over christelijk conservatisme. Dat moet wel over iets dubbel vreselijks gaan! Bij die voorspelbare reactie teken ik aan dat de christianofobie onder weldenkenden een door het centrum van Jozef De Witte sterk onderschat verschijnsel is.
Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975) geldt voor Spruyt - zelf een christelijk conservatief, maar die overtuiging tast zijn zin voor de historische wetenschap geenszins aan - als een exemplarische figuur: geboren voor de Eerste Wereldoorlog, gestorven na mei '68. Daarmee behoort hij tot de laatste brede lichting van tolerante, cultuurdragende, door een mengeling van reformatie en humanisme gevormde dominees, een continuüm dat dankzij de secularisatie heeft opgehouden gecontinueerd te worden. Niet dat dominees als J.T. Doornenbal niet meer bestaan, maar hun plaats is naar de periferie verschoven.
Vier eeuwen lang vormden deze dominees de ruggengraat van het mystieke lichaam geheten het Nederlandse volk. Er zijn families die ononderbroken van vader op zoon dominees hebben voortgebracht, vierhonderd jaar lang, generatie na generatie. Aan domineeszaad ontsproten kinderen, zeker de exemplaren die op het platteland zijn opgegroeid, in het magische claustrum van een oeroude dorpspastorie met een grote tuin en een boomgaard, herkennen elkaar aan hun taalgebruik en hun humor, maar vooral aan hun heimwee.
De dominee! Exoot in dit Vlaanderen, steen uit de ruimte, artefact in een vitrine met voorwerpen uit de Beschaving van Calvijn, 1509-1968...
Allereerst dient de lezer te weten dat Doornenbal, zoals menige dominee, wekelijks stukjes schreef in een regionaal kerkblad. Daar moet men niet te gering over denken. Veel Nederlandse literatuur is protestants, ook als zij anti-protestants is. Maar hoeveel Vlaamse studenten in de letteren verkwisten hun tijd niet aan contemporain gezeur, zonder Gerrit Achterberg - 'godsdienst hangt zwaar tegen de hanebalken' - te kennen? In 1953 las Doornenbal de poëzie van Achterberg in het licht van de verhouding tussen het 'aesthetische en ethische' bij Kierkegaard, welke categorieën hij vergeleek met 'de strijd tussen Es en 't Ik'. Die stukjes schrijvende dominees, die figuurtjes in het achterdoek van de eigenlijke literatuur, die waren niet zo dom.
Maar terzake. Ik wil hier het conservatisme van Spruyt en Doornenbal uitleggen, en mijn eigen houding ertegenover. Doornenbal maakte de 'invasie van de moderniteit' mee en gaf zich daar voor het eerst rekenschap van toen een dienstmeisje 'aarzelend met de traditie brak door haar nieuwe kanten muts niet te vervangen door een rouwmuts toen een oudtante was gestorven die zij, nota bene, nooit had gezien'. Weldra zou iedereen 'dezelfde soort smakeloze kleding' dragen. Een nivellering naar beneden toe beroofde de Nederlanders van hun schoonheid, hun traditie, hun spiritualiteit en hun verstand.
Die Jacobus Teunis!
Maar ik herken zijn weemoed, dat besef dat een tijdperk ten einde loopt. Alles evolueert permanent, dat is al zo sinds de eerste pijlpunt. Maar de voorbije veertig jaar zijn de veranderingen zo radicaal! Ze grijpen in zo'n krankzinnig tempo plaats! Warempel, wat moet een Doornenbalachtige als ik nog in de tijd, nu de digitale technologie het geheugen van een nieuwe generatie door een collectief superbrein vervangen heeft?
Wordt vervolgd
Hieronder het eerste deel:
Sinds ik het in 1976 voorgoed achter me heb gelaten, is mijn geboorteland zonder verder causaal verband behoorlijk onleefbaar geworden, en ik doe het graag aan Geert van Istendael cadeau, die erin liefhebbert zoals ik in België. Maar terwijl het in de tijd steeds verder van me vandaan glijdt, blijf ik het merkwaardig vinden dat zoveel ontwikkelde Vlamingen met een diepe antropologische verbazing naar de traditionele protestantse cultuur in Nederland staren, als naar een pruimenbrandewijn zwelgende stam van lichtgeraakte messentrekkers in de Balkan.
Een enkele lezende Vlaming heeft een nogal karikaturaal beeld aan Maarten 't Hart of Jan Wolkers ontleend, maar hun romans beschrijven marginale vormen van fundamentalistisch protestantisme, dat verder geen kwaad kan maar ook niet erg interessant is.
Wie werkelijk iets wil doorgronden van de schoonheden en beperkingen van de beschavingsvorm waaruit ik ben gekweekt, moet een ander, wonderlijk boek lezen, te weten 'Als je eenmaal hebt liefgehad, Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek' van Bart Jan Spruyt (Boekencentrum, 2009). De schrijver (geboren in 1964) is historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van het christelijk verzet tegen Hitler, columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. Ik vermeld zijn geboortejaar niet zomaar: er bestaan ook conservatieve denkers onder de tachtig.
Verbeeld ik me dat of hoor ik daar al het gekef van de vooroordelen, die het woord conservatisme volgen als poedels hun oudere dame? Er zijn zelfs twee oudere dames, die samen een wandelingetje maken, want het betreft hier een studie over christelijk conservatisme. Dat moet wel over iets dubbel vreselijks gaan! Bij die voorspelbare reactie teken ik aan dat de christianofobie onder weldenkenden een door het centrum van Jozef De Witte sterk onderschat verschijnsel is.
Jacobus Teunis Doornenbal (1909-1975) geldt voor Spruyt - zelf een christelijk conservatief, maar die overtuiging tast zijn zin voor de historische wetenschap geenszins aan - als een exemplarische figuur: geboren voor de Eerste Wereldoorlog, gestorven na mei '68. Daarmee behoort hij tot de laatste brede lichting van tolerante, cultuurdragende, door een mengeling van reformatie en humanisme gevormde dominees, een continuüm dat dankzij de secularisatie heeft opgehouden gecontinueerd te worden. Niet dat dominees als J.T. Doornenbal niet meer bestaan, maar hun plaats is naar de periferie verschoven.
Vier eeuwen lang vormden deze dominees de ruggengraat van het mystieke lichaam geheten het Nederlandse volk. Er zijn families die ononderbroken van vader op zoon dominees hebben voortgebracht, vierhonderd jaar lang, generatie na generatie. Aan domineeszaad ontsproten kinderen, zeker de exemplaren die op het platteland zijn opgegroeid, in het magische claustrum van een oeroude dorpspastorie met een grote tuin en een boomgaard, herkennen elkaar aan hun taalgebruik en hun humor, maar vooral aan hun heimwee.
De dominee! Exoot in dit Vlaanderen, steen uit de ruimte, artefact in een vitrine met voorwerpen uit de Beschaving van Calvijn, 1509-1968...
Allereerst dient de lezer te weten dat Doornenbal, zoals menige dominee, wekelijks stukjes schreef in een regionaal kerkblad. Daar moet men niet te gering over denken. Veel Nederlandse literatuur is protestants, ook als zij anti-protestants is. Maar hoeveel Vlaamse studenten in de letteren verkwisten hun tijd niet aan contemporain gezeur, zonder Gerrit Achterberg - 'godsdienst hangt zwaar tegen de hanebalken' - te kennen? In 1953 las Doornenbal de poëzie van Achterberg in het licht van de verhouding tussen het 'aesthetische en ethische' bij Kierkegaard, welke categorieën hij vergeleek met 'de strijd tussen Es en 't Ik'. Die stukjes schrijvende dominees, die figuurtjes in het achterdoek van de eigenlijke literatuur, die waren niet zo dom.
Maar terzake. Ik wil hier het conservatisme van Spruyt en Doornenbal uitleggen, en mijn eigen houding ertegenover. Doornenbal maakte de 'invasie van de moderniteit' mee en gaf zich daar voor het eerst rekenschap van toen een dienstmeisje 'aarzelend met de traditie brak door haar nieuwe kanten muts niet te vervangen door een rouwmuts toen een oudtante was gestorven die zij, nota bene, nooit had gezien'. Weldra zou iedereen 'dezelfde soort smakeloze kleding' dragen. Een nivellering naar beneden toe beroofde de Nederlanders van hun schoonheid, hun traditie, hun spiritualiteit en hun verstand.
Die Jacobus Teunis!
Maar ik herken zijn weemoed, dat besef dat een tijdperk ten einde loopt. Alles evolueert permanent, dat is al zo sinds de eerste pijlpunt. Maar de voorbije veertig jaar zijn de veranderingen zo radicaal! Ze grijpen in zo'n krankzinnig tempo plaats! Warempel, wat moet een Doornenbalachtige als ik nog in de tijd, nu de digitale technologie het geheugen van een nieuwe generatie door een collectief superbrein vervangen heeft?
Wordt vervolgd
Subscribe to:
Posts (Atom)