Showing posts with label Jaffe Vink. Show all posts
Showing posts with label Jaffe Vink. Show all posts

12.10.10

Premier Rutte

Dat Mark Rutte aanstaande donderdag met zijn team van getrouwen naast koningin Beatrix op het bordes van paleis Huis ten Bosch zal staan, is het beste bewijs voor de stelling dat in de politiek alles mogelijk en niets onmogelijk is.

Wie zou in 2006 zijn geld op Rutte hebben gezet? In mei van dat jaar won hij weliswaar van Rita Verdonk de strijd om het politieke leiderschap van de VVD (met 51,5 tegen 46 procent van de stemmen), maar bij de Kamerverkiezingen van november 2006 verloor de VVD zes zetels en bleek de nummer twee op de lijst, Rita Verdonk, bijna 70.000 stemmen meer te hebben behaald dan hij. Pas een jaar nadien zou Rutte de muiterij van Verdonk pareren door haar uit de fractie te zetten. Verdonk leek toen met haar Trots op Nederland meer kans op een vooraanstaande positie in de Nederlandse politiek te maken dan Rutte met zijn VVD.



Het geval wil dat ik in die voor Rutte niet gemakkelijke jaren een paar maanden nauw met hem en zijn staf heb samengewerkt. Ik werkte toen voor het helaas ter ziele gegane weekblad Opinio, het geesteskind op knisperend roze papier van Jaffe Vink. In het najaar van 2007 was Rutte gasthoofdredacteur van een nummer dat hij geheel naar eigen inzicht mocht vullen. Ik weet dus hoe vriendelijk en joviaal Rutte is, en welk een rol zijn moeder in zijn leven speelt. Midden in een vergadering stond hij ineens op. Een broer of zuster had gebeld met de mededeling dat hij/zij moeder die middag niet naar het ziekenhuis kon brengen voor een onderzoek. En daarom deed Mark dat wel even.

In het door hem samengestelde nummer wilde Rutte, de geschoolde en belezen historicus, een interview met de beroemde Jonathan Israël, de man van de dikke boeken over Spinoza en de Verlichting. En dus vloog ik naar Londen om de man te interviewen. Het gesprek verliep zonder meer alleraangenaamst, en na afloop serveerden Israël en zijn vrouw een copieuze lunch. Wie ook aanschoof was een dochter, die lange tijd in Nederland bleek te hebben gewoond. Aan tafel ging het al snel over de situatie in Nederland en over de ravages die het multiculturele ideaal had aangericht. Vooral de dochter wist daar als meisje uit de grote stad sterke staaltjes van te melden. Israël was geschokt. Hij had dat nog nooit gehoord. En ik realiseerde me dat ik aan tafel zat met een beroemd man die zich regelmatig uitliet in het veel geroemde maatschappelijk debat, een strenge vorm van laïcisme bepleitte, maar dus eigenlijk niet wist over welke samenleving hij het had.

Ik moet toegeven dat ik Israël en Rutte toentertijd beschouwde als van eenzelfde lap gescheurd. Bij het overleg over de inhoud van ‘zijn’ nummer waren tal van onderwerpen de revue gepasseerd: prachtige onderwerpen, variërend van een pleidooi voor groen rechts (door Jort Kelder) tot een pleidooi voor de zogeheten ‘creatieve klasse’ in de Amsterdamse grachtengordel. Aan het einde van dat gesprek suggereerden Jaffe Vink en ik voorzichtig of er misschien nog iets ontbrak. Iets met immigratie en integratie of zo. Maar dat zagen we helemaal verkeerd. De kiezers associeerden de VVD immers met namen als Frits Bolkestein en Rita Verdonk en wisten dus wel wat ze wat dit betreft aan de VVD hadden. Durfden we op zo’n moment te zeggen dat die kiezer hem misschien vooral met Hans Dijkstal associeerde en dat dat wat dit betreft misschien niet in zijn voordeel was? Wij durfden het, maar onze tegenwerping werd gezellig weggelachen.

Dat nummer van Opinio met Rutte als gasthoofdredacteur is overigens een prachtig en lezenswaardig nummer geworden.

Kun je nu zeggen dat Rutte het volk nadien versteld heeft doen staan met zijn betogen en beslissingen? Hij was wel de eerste die Wilders publiekelijk ontmaskerde als de politicus die eigenlijk een cordon sanitair om hem heen wilde, om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en zich te wentelen in zijn rol van slachtoffer van een pervers politiek systeem. Maar verder? Nee. Toch bleef hij begin dit jaar maar in de peilingen stijgen, vooral – opvallend genoeg – in een periode dat Rutte met vakantie en dus onzichtbaar was. In juni boekte hij een winst van negen zetels, en zijn VVD werd daarmee nipt de grootste partij van het land. Hij had een resultaat geboekt dat zelfs Wiegel en Bolkestein niet hadden behaald. Daarna, zo is mijn indruk, is hij vooral erg geduldig gebleven, en nu staat hij overmorgen naast de koningin op het bordes als de eerste liberale premier van Nederland in negentig jaar.
Er zijn tal van portretten van Rutte verschenen in de kranten en bladen en er is zelfs al een (aardig) boekje (Martijn van der Kooij en Dirk van Harten, Mark Rutte: alleen voor de politiek; uitgeverij Terra Lannoo). Al die publicaties vertellen hetzelfde verhaal over een aimabele jongeheer, een communicator, een people’s manager, een man ook (wat mij voor hem inneemt) die cultureel aarzelt: hij staat met één been in het oude Europa (hij leest Thomas Mann en kerkt zondags zo af en toe in de Scheveningse Badkapel, waar zijn grootvader ouderling was) maar is anderzijds gefascineerd door de creativiteit en onbegrensde kansen van de moderne tijd. Bovendien is hij de man die in 2008 een nieuwe beginselverklaring aan zijn partij presenteerde. Die verklaring biedt eenzelfde combinatie van liberaal optimisme en herinnering aan het oude Europa. We moeten ons leven met verve leven, schreef Rutte daar, én we moeten ons realiseren dat de joods-christelijke traditie een beschavingsfundament is dat een van de grondslagen van onze nationale identiteit vormt. Realiseert Rutte zich ook dat dat fundament zelfs een voorwaarde is voor dat met verve leven van ons leven, en dat je dat fundament dus moet koesteren, o.a. door de vrijheid van onderwijs te beschermen?

Ik kan het niet helpen: als ik Mark Rutte zie, omringd door zijn ervaren getrouwen en in herinnering roep dat deze culturele visie zijn werk schraagt, dan ontkom ik niet aan de zeer vrolijk stemmende gedachte dat Rutte ineens the right man at the right place kan blijken te zijn.

25.9.08

De onrustbarende muziek van Jaffe Vink

Van oktober 2006 tot juni 2008 zat ik in een kamer aan de Amsterdamse Keizersgracht dagelijks tegenover Jaffe Vink, de bedenker en jarenlange chef van de Trouw-bijlage Letter&Geest. In deze periode hebben we samen 71 Opinio's gemaakt, 1136 pagina's en 1,2 miljoen woorden geredigeerd. Het was een mooie tijd, en Jaffe Vink is een briljante redacteur van wie ik veel heb geleerd. Jaffe heeft deze zomer, teruggetrokken op het Groningse land, een bundel samengesteld met zijn beste artikelen: Hollandse stellingen, uitgegeven door uitgeverij Augustus. In de HP/De Tijd heb ik onderstaand stukje over dit boek geschreven.


‘Je kunt een boek beoordelen op zijn laatste zin’, schrijft Jaffe Vink in Hollandse stellingen, een door Floor Koomen fraai vormgegeven bundeling van opstellen die Vink de afgelopen jaren vooral in Letter&Geest en Opinio heeft gepubliceerd. De laatste zin in Vink’s eigen boek, het slot van een nieuw artikel dat hij speciaal voor deze bundel heeft geschreven, luidt als volgt: ‘Er moet een nieuwe elite opstaan. Roeping.’
Dat er een nieuwe elite moet opstaan, is de conclusie van een betoog waarin Vink het politieke populisme scherp afwijst en tegelijk zijn zorgen uit over de middelmatigheid van het krimpende politieke midden. Dat centrum moet radicaliseren, en zich vormen naar het voorbeeld van politieke virtuozen als Frits Bolkestein en Paul Scheffer. En die nieuwe elite moet zich niet alleen in de politiek manifesteren, maar moet ook voor goede televisie, goede kranten en goed onderwijs gaan zorgen.
‘Roeping’ is de titel van een gedicht van Gerard Reve uit 1973, met als slotregel: ‘Toch goed dat er een God is’. Voor Vink is Reve het voorbeeld van de religieuze virtuoos, wiens werk gunstig afsteekt tegen, bijvoorbeeld, het politiek geladen pro-Cuba proza van Harry Mulisch. Het contrast tussen Reve en ‘kafeenicht Mulles’ is vergelijkbaar met dat tussen de politieke virtuozen Scheffer en Bolkestein enerzijds en Marjet Hamer anderzijds, de fractievoorzitter van de PvdA, die graag badminton speelt en niet echt een favoriet boek heeft omdat er zoveel mooie boeken zijn, haar huis staat er vol mee.
Dit nieuwe opstel illustreert vrij precies Vink’s gebruikelijke manier van werken. Na een jaar Delft ging Vink (Scheemda, 1951) in 1970 in Amsterdam filosofie studeren. Die studie heeft er echter niet toe geleid dat Vink zich uitdrukt in lange, streng-logische betogen. Hij schrijft eerder als filoloog: ‘Heel precies lezen en de woorden serieus nemen’, noemt hij dat zelf. De meeste bijdragen in deze bundel vinden hun aanleiding in een enkel woord, een gedachte of uitspraak. Dat woord of die woorden worden geproefd en op hun zuiverheid beluisterd, en dan volgt er een impressionistisch, associatief betoog met veel poëzie en mystiek, geen grote woorden, veel gezoek en getast. Iemands woordkeus kan bij Vink bewijzen dat hij iets te pakken heeft, of illustreert zijn oneindige leegheid en opgeblazenheid. Die gave van de woordverliefdheid maakte Vink tot een genadeloze redacteur (het ‘tirannieke talent’ dat hij aanprijst, bezit hij zelf in hoge mate), die op stukken niet eens reageerde of ze vier of vijf keer liet herschrijven.
Vink is eerder een man van een klein plankje uitgelezen boeken en poëziebundeltjes dan van een uitgestrekte bibliotheek. En zoals Vink geen veellezer is, is hij ook geen veelschrijver. Hij proeft een woord of een zinnetje, observeert een alledaags tafereel, hij herhaalt van zichzelf en van anderen, hij concentreert zich op het lokale (‘onze psyche is lokaal’), en eindigt zijn artikel eerder in een suggestie dan in een forse, laat staan boude conclusie of aanbeveling.
Die houding leidt tot een intense afkeer van ‘kouwe drukte’, die je vooral in de politiek tegenkomt: zwaarwichtigheid verpakt in onleesbare zinnen die alleen maar tot pijnlijk gekras in de oren leiden. In het hekelen van de politiek heeft Vink inmiddels een aardige reputatie opgebouwd: van vinnige kritiek op het lachwekkende populisme van Eelco Brinkman (in een stuk uit 1994), via onthullende analyses van Kamerdebatten tot de beruchte pastiche waarin hij Balkenende de dingen laat zeggen die de premier in het debat over immigratie en islam volgens Vink had moeten zeggen. Vooral het CDA moet het bij Vink ontgelden, en dat komt waarschijnlijk omdat hij vindt dat je juist van die partij het een en ander zou mogen verwachten.
Een andere kant van die houding is een seismografische fijngevoeligheid voor bepaalde ontwikkelingen in ‘de moleculaire burgeroorlog’ (Enzensberger) die steeds rauwere vormen aanneemt. Vink citeert een gedicht van Anna Enquist, waarin het gaat over een ‘geur van aarde en gevaar’ en over de wind die ‘flarden van een onrustbarende muziek’ aandraagt. Maar Vink heeft het idee dat ‘het nooit waait in onze democratische polder. En als het waait, dan is het zelden een wind die flarden brengt van een onrustbarende muziek’.
Vink heeft die geur voor het eerst geroken en die muziek voor het eerst gehoord in het Amsterdamse stadsdeel de Pijp, waar hij en zijn dame in 1980 gingen wonen en twee dochters kregen (altijd van essentieel belang bij neoconservatieve bekeringen). Een van Vink’s eerste stukken verscheen in 1985 in de NRC en behandelde (toen al) het begin van de multiculturele samenleving en de spanningen, de fricties en het geweld waarmee dat gepaard ging.
Vink is een moderne, progressieve man, die de lange weg van Scheemda naar Amsterdam-Zuid heeft afgelegd, een weg die misschien wel net zo lang is als de bijna spreekwoordelijke reis van Brooklyn naar Manhattan uit de autobiografie van Norman Podhoretz. Hij gelooft in de vooruitgang en het moderne leven. ‘We zijn nog nooit zo rijk geweest en we zijn nog nooit zo vrij geweest. Het is de droom van onze voorouders die we hebben gerealiseerd’. Maar de realiteit van ‘probleemwijken’ als de Pijp bedreigt die vooruitgang en die verworvenheden van het moderne leven, en die onrustbarende muziek moet Vink laten horen in de democratische polder opdat er religieuze en politieke virtuozen opstaan die deze bedreigingen benoemen en aanpakken. In de Pijp schreef Vink de Brief aan mijn dochter (2001), een aanklacht tegen uitgewoonde ideeën, het permanente feest van de driften, de botsing van culturen en het grote zwijgen van de politiek.
De zaterdagbijlage Letter&Geest van Trouw was het eerste podium waarop Vink - als spil in het web van vrienden van Ayaan en gevlinderstrikte dirigent van een groeiend orkest van medeverontrusten - zijn muziek kon laten horen. Omdat de toon en de inhoud van het liedje de (hoofd)redactie van Trouw niet bevielen, moest Vink na achttien jaar, in mei 2006, op zoek naar een nieuw medium. Met Opinio herschiep hij het opinieweekblad in zijn meest pure vorm: alleen maar tekst, alleen maar columns en essays, donderde niet hoe lang, zonder foto’s, zonder advertenties, op roze knisperend krantenpapier, mede geschreven door een internationale stal van grote namen. Het blad was geen lang leven beschoren: begonnen in januari 2007, verscheen het laatste (71ste ) nummer na 1136 pagina’s en zo’n 1,2 miljoen woorden op 30 mei 2008.
Opinio, gefinancierd door zakenman Roel Pieper, is een van de meest creatieve misverstanden uit het recente verleden. Pieper investeerde 1,5 miljoen euro in het blad en toen het maandelijkse tekort van 60.000 euro niet snel genoeg slonk, zette hij de financiering stop, wat hem natuurlijk niet kwalijk te nemen valt. Pieper hoopte op een blad dat in onderwerpskeuze breder zou zijn, en actueler en toegankelijker, evenals alle betrokkenen (waaronder ondergetekende die als freelancer deel uitmaakte van de redactie); de hoop van Vink dat zijn conflict met Balkenende (de pastiche leidde in april van dit jaar tot een rechtszaak en een bodemprocedure) tot grotere naamsbekendheid en een spectaculaire groei van het abonneebestand zou leiden, ging niet in vervulling. En van de veranderingen waarover zo niet in juni 2007 dan toch zeker in december 2007 overeenstemming bestond, is het toen niet meer gekomen.
En de wind in de democratische polder is daarmee weer geluwd.