Als John McCain de verkiezingen verliest, zit de wereld opgescheept met het raadsel dat Obama heet. Onder hem zal Amerika op Europa gaan lijken, vreest Bart Jan Spruyt.
Op de dag waarop de uitslag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen bekend zal zijn, woensdag dus, zondert protestants Nederland zich af voor een dag dan wel een stonde van dank voor ‘gewas en arbeid’. Zullen de polders woensdag daveren van de psalmen, thank God, McCain has won?
Wonderen zijn nooit de wereld uit, maar op grond van alle peilingen is de kans op een overwinning van McCain zeer gering. Er waait een nieuwe wind door Amerika en alle hints die die wind aandraagt, komen erop neer dat Obama de 44ste president van de Verenigde Staten wordt.
Het verlies van McCain zal om meerdere redenen zeer betreurenswaardig zijn. In Europa is Obama nu al een messias. Hoe ‘behoudend’ hij op sommige onderwerpen is, is in Nederland nauwelijks bekend. Zo is Obama tegen (of zei hij tijdens zijn campagne in ieder geval dat te zijn) het homohuwelijk, is hij voor de doodstraf en het recht op wapenbezit en voor meer militairen (ook Europese soldaten) in Afghanistan. Veel Europeanen zullen teleurgesteld in hem raken. Maar er blijft genoeg radicaals over dat hun – anders dan mij, en nog tien Nederlanders en 151 miljoen Amerikanen – bevalt.
Een verlies van McCain zal in de eerste plaats betreurenswaardig zijn omdat de Amerikanen dan een president – en de wereld een machtigste man – zullen krijgen die niet het open boek is dat de all American hero John McCain is, maar het enigma Obama.
Obama’s afkomst is al een raadsel. Hij is de zoon van een studente uit Kansas en een buitenlandse student uit Kenia. Na de echtscheiding hertrouwde zijn moeder met een andere buitenlandse student, uit Indonesië. Obama ging naar school in Jakarta, en werd later in Hawaï door zijn grootouders opgevoed, voordat hij in 1979 op het Amerikaanse vasteland ging studeren.
Die exotische afkomst is natuurlijk geen politiek probleem, maar wél de zoektocht naar zijn identiteit die hem in contact bracht met rare radicale denkers en activisten.
Alle kritiek op zijn affiliaties met extreemlinkse figuren snijdt wel degelijk hout. Obama is bekeerd en getrouwd door de racistische dominee Jeremiah Wright, de man van God damn AmeriKKKa (KKK staat, zoals bekend, voor de Ku Klux Klan), bij wie hij twintig jaar in de kerk zat. Hij is geïndoctrineerd door het gedachtengoed van de joodse activist Saul Alinsky, die zijn aanhang leerde hoe het systeem te infiltreren om de massa rijp te maken voor change, al heeft het geen idee waarin die verandering bestaat. En er zijn Obama’s contacten met William Ayers, lid van de terroristische organisatie Weather Underground die diverse bomaanslagen pleegde. Volgend jaar verschijnt het boek van Ayers tegen de blanke overmacht (white supremacy) in Amerika.
Maar in Europa vinden we dat niet erg. Een link met radicaal-links activisme, zo denken wij hier, laat vooral zien dat iemands hart op de juiste plaats zit.
Zijn radicalisme heeft Obama verleid tot de uitspraak, gedaan tijdens een avond voor donateurs in Californië, dat de blanke lagere middenklasse ‘verbitterd’ zou zijn over de gevolgen van de ‘globalisering’ en dat zij troost zocht in religie en wapens. Dat was natuurlijk een gotspe, of beter: een onvergeeflijke chutzpah.
Radicaal is Obama ook in zijn sociale politiek. Een Republikein als McCain kiest principieel voor zelfbestuur en eigen verantwoordelijkheid. Obama wil – zoals elke socialist – welvaart herverdelen, spread the wealth around, zoals hij tegen Joe the plumber zei. Daarom wil Obama een belastingverhoging voor rijken, en dat ben je bij Obama wanneer je een inkomen hoger dan 250.000 dollar hebt. Obama heeft dat geld hard nodig voor zijn plannen met betrekking tot de gezondheidszorg die 110 miljard dollar kosten.
Maar ook dat vinden we in Europa natuurlijk geweldig. De overheid moet een schild voor ‘de zwakken’ zijn, en dat mensen als gevolg daarvan vaak vooral nóg zwakker worden en dat een dergelijke politiek onze concurrentiekracht danig vermindert, nemen wij graag voor lief.
En radicaal is Obama ook in zijn buitenlandse politiek: radicaal anders dan Bush de afgelopen acht jaar is geweest. Obama is de man van het multilateralisme, van overleg en diplomatie en compromissen, en velen zien die houding als een terechte afrekening met het unilaterale spierballenvertoon dat de neocon Bush heeft laten zien.
Zo zien we dat in Europa graag: praten met Teheran in plaats van die zenuwachtig makende dreigementen met bombardementen. In Europa, anders dan in republikeins Amerika, vergeten we graag dat we een vijand hebben op het moment dat iemand (een land, een religie, een cultuur) ons als vijand beschouwt, en dat we die vijand niet kunnen overwinnen door te praten maar door geweld, hoe abject ook.
Voor dat geweld hebben we binnen de grenzen van de rechtsstaat de gedisciplineerde rotzakken van de veiligheidsdiensten, en hebben we op het internationale toneel het ruwe en ongepolijste Amerika. Dat Amerika blijft onder McCain en Palin – dat Amerika dat al verschillende keren de wereld heeft gered – en dat verdwijnt onder Obama. We krijgen dan weer het Amerika van Jimmy Carter, met gegijzelde diplomaten en militaire onmacht.
Dat is altijd het probleem: dat links parasiteert op de successen van rechts. Rechts moet altijd het geld verdienen dat links uitgeeft, de troep opruimen die het radicalisme veroorzaakt, en middels een surge de orde herstellen die een linkse presidentskandidaat de kans biedt goede sier te maken met de belofte van een spoedige terugtrekking van Amerikaanse troepen.
Jammer, erg jammer zal het dus zijn wanneer McCain morgen verliest – omdat Amerika dan op Europa gaat lijken.
Maar in een land waarin zowel de Democraten als de Republikeinen zichzelf als een vervolgde minderheid zien, is een woord van relativering op zijn plaats. Als McCain verliest, is dat voor conservatieven een blessing in disguise. Als de gematigde, centrumrechtse McCain de nieuwe president wordt – en wanneer, als gevolg daarvan, de conservatieve beweging zowel als de Republikeinse Partij zijn kleur zal aannemen – dan zal McCain rechts scherper kritiseren dan links, omdat rechts immers staat voor haat en verdeeldheid. Kritiek op links zal dan dus vier jaar lang niet mogelijk zijn en het conservatisme zal naar de marges van het politieke en intellectuele debat worden verdrongen. Wanneer McCain verliest en de radicaal Obama wint, zal kritiek op links jaren lang aan de orde van de dag zijn en de conservatieve beweging daarmee uiterst relevant.
En dat is toch ook een wenkend perspectief – zolang het verlies van McCain eervol zal zijn.
*) Dit artikel verscheen op 3 november 2008 in NRC Handelsblad.
Showing posts with label Obama. Show all posts
Showing posts with label Obama. Show all posts
3.11.08
31.10.08
Hints in the wind
Eén handdruk was ik verwijderd van Lou Reed. In het Grand Theatre aan de Markt in Groningen schudde ik deze week de hand van Laurie Anderson, zangeres van O Superman (1981) en de echtgenote van de zanger van Walk on the Wild Side en Perfect Day. Laurie Anderson en de muzikant Alvin Curran zaten in hetzelfde programma als ik: een avondje over de Amerikaanse verkiezingen, georganiseerd door het Studium Generale van de universiteit en gepresenteerd door oud-journalist Vladimir Bartelds.
Laurie Anderson en Alvin Curran presenteerden zich op onnavolgbare wijze als leden van de Amerikaanse radical chic. Ik vroeg me af of er in Nederland nog wel mensen zijn die zo ongelooflijk links zijn als zij. Dat de gevangenissen in de Verenigde Staten zo groot zijn, schreven zij bijvoorbeeld toe aan de privatisering: sindsdien is er een commercieel belang bij gevangenisstraffen en de rechterlijke macht schiet het bedrijfsleven graag te hulp. Maar ze brachten het heel kunstzinnig. Vooral de manier waarop Laurie Anderson sprak was knap, met een perfecte dictie en timing.
Maar na een poosje begon het toch te vervelen – totdat Alvin Curran een zin uitsprak die mij trof. Hij zei dat de stemming in de Verenigde Staten tot op zekere hoogte vergelijkbaar was met de sfeer aan de vooravond van 1968. Er komt verandering (change!), zei Curran, het wordt leven of dood (en Obama is natuurlijk het leven), mensen zijn op een prettige manier in verwarring en hopen op een nieuw begin. There is a hint in the wind, a hint of revolution.
Alhoewel met die uitspraak van Curran onduidelijk blijft waarom Obama dan nog niet op 80 of 90 procent van de stemmen staat, denk ik dat hij voor een deel gelijk heeft. En die hints suizen niet alleen door de Democratische maar ook door de Republikeinse wind.
Amerikaanse conservatieven staan dezer dagen voor een groot dilemma.
1. Ze weten dat de Republikein die in het Witte Huis zit, de mentale kleur aan de conservatieve beweging en aan de Republikeinse Partij geeft. (Vandaar dat ze de afgelopen jaren zoveel scherpe kritiek op de persoon en het beleid van George W. Bush hebben uitgeoefend.)
2. Ze weten ook dat het hart van McCain’s politiek in zijn weigering bestaat om links aan te vallen. Dat zou immers ‘hatelijk’ zijn en ‘verdeeldheid en tweedracht’ brengen. Tegelijkertijd is hij kritisch over rechts, dat immers ‘haat’ en ‘tweedracht’ zaait.
3. Ergo: wanneer McCain de nieuwe president van de Verenigde Staten wordt, zal er geen conservatieve en Republikeinse oppositie tegen links zijn, ook niet tegen het linksige in McCain zelf uiteraard, en de conservatieven zullen zich in de gemarginaliseerde positie bevinden waarin zij zichzelf hebben gemanoeuvreerd door deze McCain als president te kiezen.
Als Obama daarentegen de nieuwe president wordt, zal er een overvloed aan conservatief en Republikeins verzet tegen links zijn, en conservatieven zullen een hoofdrol spelen in de nationale politiek, in plaats van een bijrol in de marges. En Sarah Palin kan er dan in 2012 voor gaan.
4. Maar conservatieven weten ook dat een presidentschap van Obama zo beschadigend zal zijn voor het land dat zijn verkiezing simpelweg gestopt moet worden, hoe slecht McCain ook is en hoezeer hij het conservatisme ook zal beschadigen.
5. Voor conservatieven bestaat het dilemma dus in de vraag of zij de eerste drie argumenten overtuigender vinden dan het argument in stelling 4.
Ik ken nogal wat Amerikaanse conservatieven die van mening zijn dat de macht en Washington de Republikeinse Partij zozeer hebben gedeformeerd dat het tijd wordt voor een generatiewisseling – de oude mannen, die nog altijd gloriëren in de Reagan-jaren moeten plaats maken voor jonge(re) conservatieven die – in het spoor van de Tories van David Cameron – een inhoudelijke vernieuwing willen. Zij kiezen dus voor de eerste drie argumenten, en gaan volgende week niet stemmen. Ik begrijp hun positie, maar zou uiteindelijk toch kiezen voor argument 4 – omdat we het hier over politiek hebben en intellectualistische argumenten daarin maar een beperkte rol mogen spelen.
Na acht jaar Bush, na ongekend desastreuze populariteitscijfers, na een wanhopige oorlog in Afghanistan en Irak, na een kredietcrisis die gek genoeg aan ‘het kapitalisme’ en ‘de vrije markt’ wordt toegeschreven, met een kandidaat die door velen charisma wordt toegedicht en een onhandige tegenkandidaat van wie je in ieder geval moet toegeven dat hij blank is en een man en oud – nu zouden de Democraten toch een keer moeten kunnen winnen. Als ze dat lukt, zou dat betekenen dat Amerika een beetje meer op Europa is gaan lijken en dat zou erg jammer zijn. Maar de Republikeinen kunnen dan in de luwte van de oppositie een inhoudelijk alternatief gaan voorbereiden. Als het ze weer niet lukt, net als John Kerry in 2004, nou ja, dan toont de VS daarmee zijn kracht en blijven de Democraten de losers zoals we ze hebben leren kennen.
In Nederland zullen de teleurstelling en de verbittering ongekend zijn – vooral ook omdat de media hun enthousiasme voor Obama niet in bedwang hebben weten te houden en hij ook hier voor een Messias doorgaat – als de aankondiger van een nieuwe revolutie, vergelijkbaar met die van 1968. Waarmee maar weer bewezen is dat wat conservatief realisme de beste voorbereiding op een confrontatie met de werkelijkheid is.
(eerder verschenen op de website van de NOS)
Laurie Anderson en Alvin Curran presenteerden zich op onnavolgbare wijze als leden van de Amerikaanse radical chic. Ik vroeg me af of er in Nederland nog wel mensen zijn die zo ongelooflijk links zijn als zij. Dat de gevangenissen in de Verenigde Staten zo groot zijn, schreven zij bijvoorbeeld toe aan de privatisering: sindsdien is er een commercieel belang bij gevangenisstraffen en de rechterlijke macht schiet het bedrijfsleven graag te hulp. Maar ze brachten het heel kunstzinnig. Vooral de manier waarop Laurie Anderson sprak was knap, met een perfecte dictie en timing.
Maar na een poosje begon het toch te vervelen – totdat Alvin Curran een zin uitsprak die mij trof. Hij zei dat de stemming in de Verenigde Staten tot op zekere hoogte vergelijkbaar was met de sfeer aan de vooravond van 1968. Er komt verandering (change!), zei Curran, het wordt leven of dood (en Obama is natuurlijk het leven), mensen zijn op een prettige manier in verwarring en hopen op een nieuw begin. There is a hint in the wind, a hint of revolution.
Alhoewel met die uitspraak van Curran onduidelijk blijft waarom Obama dan nog niet op 80 of 90 procent van de stemmen staat, denk ik dat hij voor een deel gelijk heeft. En die hints suizen niet alleen door de Democratische maar ook door de Republikeinse wind.
Amerikaanse conservatieven staan dezer dagen voor een groot dilemma.
1. Ze weten dat de Republikein die in het Witte Huis zit, de mentale kleur aan de conservatieve beweging en aan de Republikeinse Partij geeft. (Vandaar dat ze de afgelopen jaren zoveel scherpe kritiek op de persoon en het beleid van George W. Bush hebben uitgeoefend.)
2. Ze weten ook dat het hart van McCain’s politiek in zijn weigering bestaat om links aan te vallen. Dat zou immers ‘hatelijk’ zijn en ‘verdeeldheid en tweedracht’ brengen. Tegelijkertijd is hij kritisch over rechts, dat immers ‘haat’ en ‘tweedracht’ zaait.
3. Ergo: wanneer McCain de nieuwe president van de Verenigde Staten wordt, zal er geen conservatieve en Republikeinse oppositie tegen links zijn, ook niet tegen het linksige in McCain zelf uiteraard, en de conservatieven zullen zich in de gemarginaliseerde positie bevinden waarin zij zichzelf hebben gemanoeuvreerd door deze McCain als president te kiezen.
Als Obama daarentegen de nieuwe president wordt, zal er een overvloed aan conservatief en Republikeins verzet tegen links zijn, en conservatieven zullen een hoofdrol spelen in de nationale politiek, in plaats van een bijrol in de marges. En Sarah Palin kan er dan in 2012 voor gaan.
4. Maar conservatieven weten ook dat een presidentschap van Obama zo beschadigend zal zijn voor het land dat zijn verkiezing simpelweg gestopt moet worden, hoe slecht McCain ook is en hoezeer hij het conservatisme ook zal beschadigen.
5. Voor conservatieven bestaat het dilemma dus in de vraag of zij de eerste drie argumenten overtuigender vinden dan het argument in stelling 4.
Ik ken nogal wat Amerikaanse conservatieven die van mening zijn dat de macht en Washington de Republikeinse Partij zozeer hebben gedeformeerd dat het tijd wordt voor een generatiewisseling – de oude mannen, die nog altijd gloriëren in de Reagan-jaren moeten plaats maken voor jonge(re) conservatieven die – in het spoor van de Tories van David Cameron – een inhoudelijke vernieuwing willen. Zij kiezen dus voor de eerste drie argumenten, en gaan volgende week niet stemmen. Ik begrijp hun positie, maar zou uiteindelijk toch kiezen voor argument 4 – omdat we het hier over politiek hebben en intellectualistische argumenten daarin maar een beperkte rol mogen spelen.
Na acht jaar Bush, na ongekend desastreuze populariteitscijfers, na een wanhopige oorlog in Afghanistan en Irak, na een kredietcrisis die gek genoeg aan ‘het kapitalisme’ en ‘de vrije markt’ wordt toegeschreven, met een kandidaat die door velen charisma wordt toegedicht en een onhandige tegenkandidaat van wie je in ieder geval moet toegeven dat hij blank is en een man en oud – nu zouden de Democraten toch een keer moeten kunnen winnen. Als ze dat lukt, zou dat betekenen dat Amerika een beetje meer op Europa is gaan lijken en dat zou erg jammer zijn. Maar de Republikeinen kunnen dan in de luwte van de oppositie een inhoudelijk alternatief gaan voorbereiden. Als het ze weer niet lukt, net als John Kerry in 2004, nou ja, dan toont de VS daarmee zijn kracht en blijven de Democraten de losers zoals we ze hebben leren kennen.
In Nederland zullen de teleurstelling en de verbittering ongekend zijn – vooral ook omdat de media hun enthousiasme voor Obama niet in bedwang hebben weten te houden en hij ook hier voor een Messias doorgaat – als de aankondiger van een nieuwe revolutie, vergelijkbaar met die van 1968. Waarmee maar weer bewezen is dat wat conservatief realisme de beste voorbereiding op een confrontatie met de werkelijkheid is.
(eerder verschenen op de website van de NOS)
16.10.08
Bij Radio1 over de verkiezingen
Vanochtend vroeg was ik te gast bij het Radio1-Journaal, waar ik samen met Hans Anker commentaar gaf op het laatste televisie-debat tussen Barack Obama en John McCain. Beluister de uitzending hier.
6.8.08
Obama zal teleurstellen
Sinds deze week maak ik deel uit van het "Filosofische Elftal" van TROUW dat tweewekelijks filosofische perspectieven biedt op de actualiteit. Mijn eerste bijdrage, opgetekend door Marc van Dijk, ging over Obama:
Wat kunnen denkers zeggen over de actualiteit? Tweewekelijks spreekt Trouws Filosofisch Elftal zich uit. Vandaag: Barack Obama wordt de hemel in geprezen. Een hoopgevende ontwikkeling of laten wij ons verblinden?
door Marc van Dijk
Als Barack Obama niet de 44ste president van de Verenigde Staten wordt, kan hij altijd nog de eerste president van Europa worden. De Democratische kandidaat was hier al populair; na zijn rede in Berlijn kan hij werkelijk niet meer stuk. Hij heeft de allure van een Messias, met zijn charisma, smetteloze levensverhaal en boodschap van hoop en vrede.
Zijn gebed dat geheel tegen de joodse regels in uit de Klaagmuur werd getrokken, versterkt die suggestie: ’Heer, bescherm mijn gezin en mij. Vergeef mij mijn zonden en behoed mij voor hoogmoed en wanhoop. Geef mij de wijsheid om te doen wat rechtvaardig en goed is. En maak mij tot een instrument van Uw wil.’
„Een bijzonder mooi gebed”, vindt Bart Jan Spruyt. „Maar ik hoop dat Obama niet gaat geloven dat hij de Messias is. Dan gaat het altijd fout.”
Spruyt (1964) is een nieuwe speler in het Filosofisch Elftal. Hij is historicus en publicist. Hij was directeur van de Edmund Burke Stichting, een conservatieve denktank. De eerste helft van 2006 was hij medewerker van Geert Wilders, maar hij verliet diens PVV na onenigheid over de centrale rol en het uiteindelijke gedachtegoed van Wilders. Spruyt is onder andere columnist van Elsevier.
Schuilt er een gevaar in de schoonheid van de woorden van Obama? Spruyt: „Retoriek van een Democraat is altijd gevaarlijk. Als een Republikein zich van retorische hoogstandjes bedient, zoals Ronald Reagan – ’It’s morning again in America’ – dan is dat mooi en onschuldig. Omdat conservatieven beseffen dat je met politiek maar heel weinig kunt bereiken. Dat politiek als kracht secundair is en cultuur primair.
Dat je als politicus een overzichtelijke agenda moet hebben – twee, drie punten, meer kun je niet realiseren in de beperkte tijd die je gegeven is. Bij Democraten ligt dat anders. Zij zijn links en geloven dus in een zegenrijke rol van de overheid op alle terreinen des levens en daarmee in een maakbare wereld. Als je pech hebt, gaan ze in hun eigen retoriek geloven.”
Ger Groot, docent wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, deelt Spruyts angst voor al te hooggestemde beloftes, maar ziet dit niet als een exclusief probleem van Democraten. „Barack Obama heeft een messianistisch imago, George W. Bush heeft helaas een messianistische politiek gevoerd. En dat heeft ons behoorlijk opgebroken. Maar getuigenispolitiek wil hoe dan ook nogal eens blind zijn voor de werkelijkheid. Wat dat betreft kun je beter een realpolitische leider hebben, iemand die nuchter blijft, dan een bevlogen idealist.”
Wat zijn de risico’s van idealisme? Groot: „Ten eerste: het ideaal dat wordt nagestreefd valt niet noodzakelijk samen met het jouwe, waardoor tegenstellingen alleen maar worden verscherpt in plaats van overbrugd. Ten tweede: als het ideaal wél samenvalt met dat van jou, dan is het nog maar de vraag waar het nastreven van dat ideaal in concreto toe leidt.
Een politicus is in eerste instantie iemand die haalbare doelstellingen moet nastreven. Iemand die onhaalbare dingen nastreeft, gaat in het beste geval de mist in en in het slechtste geval brengt hij rampen voort. George W. Bush is aardig in de buurt gekomen van het laatste.”
Obama wekt niet de indruk dat zijn idealisme snel tot oorlogszuchtigheid zal leiden. Groot: „Dat is waar. En hij lijkt meer multilateraal ingesteld te zijn. Maar daar moet je je niet al te veel illusies over maken. Een Amerikaanse president blijft toch een Amerikaanse president, die eerst en boven alles de belangen van de wereldmacht Amerika zal dienen. En dat is ook gerechtvaardigd.
Het zou al lang mooi zijn als Obama het unilateralisme van de afgelopen acht jaar zou vervangen door een multilateralisme, waarbij de rest van de wereld weer op voet van evenwaardigheid wordt bejegend door Amerika. Maar dat kan ook moeilijk anders, de lijn van Bush is doodgelopen. De situatie is een bijna absoluut dieptepunt, dus het kan er haast niet op achteruit gaan.”
Waarom zo zuinig? Is het niet mooi om ergens in te geloven?
Spruyt: „Zeker wel. Maar niet in Barack Obama. Tot op zekere hoogte is het wel begrijpelijk dat mensen verandering willen. Op de cover van The Economist stond vorige week het Vrijheidsbeeld afgebeeld: zittend op haar sokkel, de handen in het haar. Kredietcrisis, hoge olieprijs, eindeloze oorlog in Irak; Amerika verkeert in een deplorabele staat.
Maar ik vind het moeilijk te begrijpen dat mensen vervolgens blind vertrouwen op iemand die met een zekere charme, gevoel voor stijl en retorisch talent de gewenste verandering belooft, zonder te vertellen wat er precies moet veranderen en waarin het moet veranderen. Merkwaardig. Het doet mij denken aan iemand als Rita Verdonk, die het voortdurend heeft over daadkracht, zonder te vertellen waarin die daadkracht bestaat en wat ze ermee wil doen.”
Barack Obama heeft wél verteld wat hij wil: wereldburgerschap, eenheid, het afbreken van scheidsmuren. Spruyt: „Die haast holistische, new age-achtige boodschap maakt hem alleen maar ongeloofwaardiger. Hij sprak van ’de opdracht van wereldburgerschap’. We moeten grenzen slechten, angsten overwinnen, verschillen overbruggen.
Ook de onderlinge verschillen tussen rassen, naties en religies. En dan blijven er nog een paar problemen over, zoals het terrorisme en het klimaatprobleem, maar die lossen we samen wel op. Met andere woorden: hij gaat de wereld redden. Een tikje ambitieus, toch? De teleurstelling zit in het project-Obama ingeschapen. Hij is een romanticus in de politiek en die plegen hard te vallen.”
Anders dan Spruyt hoopt Ger Groot overigens wel dat Obama de race wint. Groot: „Alleen al omdat de Republikeinse partij het verdient om te verliezen. De partij heeft krankzinnige dingen uitgehaald. Bush is door een verkapte staatsgreep aan de macht gekomen en hij heeft door allerlei burgerlijke vrijheden te ondermijnen de democratie schade berokkend. Het zou wrang zijn als dat Republikeins wanbeleid zou worden beloond – al heeft dat niets met John McCain te maken. Daarnaast kan ik niet ontkennen dat ik grote sympathie heb voor Obama. Ik kan mij niet helemaal ontrekken aan zijn charismatische kracht.”
Daar heeft Spruyt geen last van. „De keuze voor Obama lijkt mij een ramp. Dan maar McCain. Maar inderdaad: eigenlijk zouden de Republikeinen eens flink moeten verliezen, zodat ze zich kunnen heroriënteren op hun politiek-filosofische wortels.”
*) Dit artikel (van Marc van Dijk) is vandaag verschenen in Trouw.
Wat kunnen denkers zeggen over de actualiteit? Tweewekelijks spreekt Trouws Filosofisch Elftal zich uit. Vandaag: Barack Obama wordt de hemel in geprezen. Een hoopgevende ontwikkeling of laten wij ons verblinden?
door Marc van Dijk
Als Barack Obama niet de 44ste president van de Verenigde Staten wordt, kan hij altijd nog de eerste president van Europa worden. De Democratische kandidaat was hier al populair; na zijn rede in Berlijn kan hij werkelijk niet meer stuk. Hij heeft de allure van een Messias, met zijn charisma, smetteloze levensverhaal en boodschap van hoop en vrede.
Zijn gebed dat geheel tegen de joodse regels in uit de Klaagmuur werd getrokken, versterkt die suggestie: ’Heer, bescherm mijn gezin en mij. Vergeef mij mijn zonden en behoed mij voor hoogmoed en wanhoop. Geef mij de wijsheid om te doen wat rechtvaardig en goed is. En maak mij tot een instrument van Uw wil.’
„Een bijzonder mooi gebed”, vindt Bart Jan Spruyt. „Maar ik hoop dat Obama niet gaat geloven dat hij de Messias is. Dan gaat het altijd fout.”
Spruyt (1964) is een nieuwe speler in het Filosofisch Elftal. Hij is historicus en publicist. Hij was directeur van de Edmund Burke Stichting, een conservatieve denktank. De eerste helft van 2006 was hij medewerker van Geert Wilders, maar hij verliet diens PVV na onenigheid over de centrale rol en het uiteindelijke gedachtegoed van Wilders. Spruyt is onder andere columnist van Elsevier.
Schuilt er een gevaar in de schoonheid van de woorden van Obama? Spruyt: „Retoriek van een Democraat is altijd gevaarlijk. Als een Republikein zich van retorische hoogstandjes bedient, zoals Ronald Reagan – ’It’s morning again in America’ – dan is dat mooi en onschuldig. Omdat conservatieven beseffen dat je met politiek maar heel weinig kunt bereiken. Dat politiek als kracht secundair is en cultuur primair.
Dat je als politicus een overzichtelijke agenda moet hebben – twee, drie punten, meer kun je niet realiseren in de beperkte tijd die je gegeven is. Bij Democraten ligt dat anders. Zij zijn links en geloven dus in een zegenrijke rol van de overheid op alle terreinen des levens en daarmee in een maakbare wereld. Als je pech hebt, gaan ze in hun eigen retoriek geloven.”
Ger Groot, docent wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, deelt Spruyts angst voor al te hooggestemde beloftes, maar ziet dit niet als een exclusief probleem van Democraten. „Barack Obama heeft een messianistisch imago, George W. Bush heeft helaas een messianistische politiek gevoerd. En dat heeft ons behoorlijk opgebroken. Maar getuigenispolitiek wil hoe dan ook nogal eens blind zijn voor de werkelijkheid. Wat dat betreft kun je beter een realpolitische leider hebben, iemand die nuchter blijft, dan een bevlogen idealist.”
Wat zijn de risico’s van idealisme? Groot: „Ten eerste: het ideaal dat wordt nagestreefd valt niet noodzakelijk samen met het jouwe, waardoor tegenstellingen alleen maar worden verscherpt in plaats van overbrugd. Ten tweede: als het ideaal wél samenvalt met dat van jou, dan is het nog maar de vraag waar het nastreven van dat ideaal in concreto toe leidt.
Een politicus is in eerste instantie iemand die haalbare doelstellingen moet nastreven. Iemand die onhaalbare dingen nastreeft, gaat in het beste geval de mist in en in het slechtste geval brengt hij rampen voort. George W. Bush is aardig in de buurt gekomen van het laatste.”
Obama wekt niet de indruk dat zijn idealisme snel tot oorlogszuchtigheid zal leiden. Groot: „Dat is waar. En hij lijkt meer multilateraal ingesteld te zijn. Maar daar moet je je niet al te veel illusies over maken. Een Amerikaanse president blijft toch een Amerikaanse president, die eerst en boven alles de belangen van de wereldmacht Amerika zal dienen. En dat is ook gerechtvaardigd.
Het zou al lang mooi zijn als Obama het unilateralisme van de afgelopen acht jaar zou vervangen door een multilateralisme, waarbij de rest van de wereld weer op voet van evenwaardigheid wordt bejegend door Amerika. Maar dat kan ook moeilijk anders, de lijn van Bush is doodgelopen. De situatie is een bijna absoluut dieptepunt, dus het kan er haast niet op achteruit gaan.”
Waarom zo zuinig? Is het niet mooi om ergens in te geloven?
Spruyt: „Zeker wel. Maar niet in Barack Obama. Tot op zekere hoogte is het wel begrijpelijk dat mensen verandering willen. Op de cover van The Economist stond vorige week het Vrijheidsbeeld afgebeeld: zittend op haar sokkel, de handen in het haar. Kredietcrisis, hoge olieprijs, eindeloze oorlog in Irak; Amerika verkeert in een deplorabele staat.
Maar ik vind het moeilijk te begrijpen dat mensen vervolgens blind vertrouwen op iemand die met een zekere charme, gevoel voor stijl en retorisch talent de gewenste verandering belooft, zonder te vertellen wat er precies moet veranderen en waarin het moet veranderen. Merkwaardig. Het doet mij denken aan iemand als Rita Verdonk, die het voortdurend heeft over daadkracht, zonder te vertellen waarin die daadkracht bestaat en wat ze ermee wil doen.”
Barack Obama heeft wél verteld wat hij wil: wereldburgerschap, eenheid, het afbreken van scheidsmuren. Spruyt: „Die haast holistische, new age-achtige boodschap maakt hem alleen maar ongeloofwaardiger. Hij sprak van ’de opdracht van wereldburgerschap’. We moeten grenzen slechten, angsten overwinnen, verschillen overbruggen.
Ook de onderlinge verschillen tussen rassen, naties en religies. En dan blijven er nog een paar problemen over, zoals het terrorisme en het klimaatprobleem, maar die lossen we samen wel op. Met andere woorden: hij gaat de wereld redden. Een tikje ambitieus, toch? De teleurstelling zit in het project-Obama ingeschapen. Hij is een romanticus in de politiek en die plegen hard te vallen.”
Anders dan Spruyt hoopt Ger Groot overigens wel dat Obama de race wint. Groot: „Alleen al omdat de Republikeinse partij het verdient om te verliezen. De partij heeft krankzinnige dingen uitgehaald. Bush is door een verkapte staatsgreep aan de macht gekomen en hij heeft door allerlei burgerlijke vrijheden te ondermijnen de democratie schade berokkend. Het zou wrang zijn als dat Republikeins wanbeleid zou worden beloond – al heeft dat niets met John McCain te maken. Daarnaast kan ik niet ontkennen dat ik grote sympathie heb voor Obama. Ik kan mij niet helemaal ontrekken aan zijn charismatische kracht.”
Daar heeft Spruyt geen last van. „De keuze voor Obama lijkt mij een ramp. Dan maar McCain. Maar inderdaad: eigenlijk zouden de Republikeinen eens flink moeten verliezen, zodat ze zich kunnen heroriënteren op hun politiek-filosofische wortels.”
*) Dit artikel (van Marc van Dijk) is vandaag verschenen in Trouw.
25.7.08
Obama: de Amerikaanse Rita Verdonk
Europeanen zijn in de ban van Obama, maar moeten niet vergeten dat het wereldbeeld van de Amerikanen – zelfs Obama inbegrepen - heel wat minder naïef is dan het hunne.
Wat een man is die Obama, en wat ziet McCain groen van jaloezie!
Een analyse van alle peilingen in de Verenigde Staten maakt zo langzamerhand duidelijk dat Obama in november op een comfortabele manier de verkiezingen kan gaan winnen. In de afgelopen twee maanden staat hij consequent op een voorsprong van 4 tot 6 procentpunten. Hij leidt in 26 staten en in het District of Columbia met een totaal van 322 kiesmannen; McCain leidt in 24 staten met een totaal van 216 kiesmannen.
Bovendien heeft Obama inmiddels een foutloze buitenlandse reis achter de rug, bedoeld om de Amerikaanse kiezers duidelijk te maken dat hun land onder zijn leiderschap veilig zal zijn. Hij was in Irak, scoorde een driepunter in een basketbalzaaltje, vloog met generaal Petraeus over Bagdad en sprak met premier Al-Maliki. In Israël en de Palestijnse gebieden sloeg hij zijn arm zowel om de schouders van president Peres als om die van de Palestijnse president Abbas. In Berlijn sprak hij voor een menigte van meer dan 200.000 mensen – Europeanen die oorlogsmoe zijn en snakken naar de veranderingen die deze man belooft.
Obama beweegt zich stijlvol en elegant, cool en kalm, werelds, presidentieel, als een staatsman. Een conservatief-Republikeinse commentator sprak van de jaloezie die ons moet bevangen wanneer we zien hoe Obama in buitenlandse paleizen moeiteloos zijn lange en slanke lichaam in een Louis XVI-stoel drapeert.
Hoe belangrijk de peilingen en de beelden van zijn buitenlandse reis ook zijn, waarschijnlijk nog belangrijker is het gegeven dat Obama ook inhoudelijk de wind mee lijkt te hebben. Het heeft er immers alle schijn van dat het Republikeinse kamp van John McCain posities inneemt – uitgerekend op het terrein van de buitenlandse politiek, het domein waarop McCain als ervaren en beproefde Vietnam-veteraan een natuurlijke en onomstreden voorsprong zou moeten hebben – die steeds meer in de buurt komen van de standpunten van Obama.
Obama riep op om het grote conflict met Iran vooral langs diplomatieke weg op te lossen, en president Bush heeft, met de steun van McCain, deze week de eerste stappen in die richting gezet.
Obama heeft gezegd dat het eigenlijke front in de oorlog tegen het terrorisme niet in Irak ligt maar in Afghanistan, en dat er daarom meer troepen naar Afghanistan moeten. McCain heeft afgelopen week min of meer dezelfde positie ingenomen.
President Bush spreekt sinds kort ineens over een general time horizon waarbinnen de Amerikaanse troepen zich uit Irak moeten terugtrekken. Dat is niet hetzelfde als de concrete termijn van zestien maanden die Obama heeft aangegeven, maar het komt wel in de buurt. Erger nog (voor de Republikeinen): de Iraakse premier Al-Maliki heeft in een interview met Der Spiegel gezegd dat hij het op het grote lijnen eens is met de terugtrekplannen van Obama.
Er lijkt dan maar één conclusie mogelijk: de standpunten van Obama op het terrein van de buitenlandse politiek zijn veel realistischer en redelijker dan tot nog toe is aangenomen. Hij is niet, zoals McCain altijd van hem zegt, de onervaren man die de verkiezingen in november graag koopt met een verlies van de oorlog in Irak.
Geen wonder dus dat het McCain-kamp deze week zuur heeft gereageerd op Obama’s buitenlandse reis. Wat een spijt moet McCain hebben van zijn uitdaging aan het adres van Obama om zelf eens in Irak te gaan kijken, en hoe bitter klonk zijn verwijt dat Obama zijn plaats niet kent en dat hij zelf ook graag een speech in Berlijn zou geven maar dat hij dat pas zal doen als hij president is.
Toch is er weinig reden tot vrolijkheid. Het is leuk om Obama zo vol zelfvertrouwen bezig te zien, maar die façade kan niet verhullen dat Obama toch vooral een opportunist en een leeghoofd is.
Een opportunist omdat zijn plannen voor terugtrekking van de Amerikaanse troepen in Irak gebaseerd is op de sterk verbeterde veiligheidssituatie in het land. Die toegenomen veiligheid is het directe gevolg van de surge, de 30.000 extra troepen die Bush vorig jaar naar Irak heeft gestuurd – met steun van Mccain, maar dwars tegen het verzet van de Obama’s van deze wereld in. Zonder dit succes zou er überhaupt geen sprake van terugtrekking kunnen zijn.
Bovendien wil McCain de terugtrekking van de troepen uitsluitend baseren op de wijze waarop de omstandigheden in Irak zich verder ontwikkelen. Dat wil ook generaal Petraeus, die voortdurend voor ‘maximale flexibiliteit’ pleit. Obama had zijn standpunt over de terugtrekking al ingenomen voordat hij in Irak was geweest, en wil dat standpunt niet afhankelijk maken van de situatie ter plaatse.
Bovendien is Obama het type politicus dat in Nederland door iemand als Rita Verdonk wordt vertegenwoordigd: hun retoriek maakt diepe indruk en wekt bij veel kiezers vertrouwen, maar in feite zeggen ze niets en daarom is de vraag volledig op zijn plaats hoe terecht die diepe indruk en dat vertrouwen is.
Zoals Verdonk in Nederland grossiert in vaagheden over daadkracht (zonder een moment duidelijk te maken waarop die daadkracht zich gaat richten en waarin die zal bestaan), zo rept Obama strijk-en-zet over change (zonder duidelijk te maken wat er moet worden veranderd en waarin die veranderingen zal moeten bestaat), en sprak hij in Berlijn over nieuwe muren die in eensgezindheid – tussen landen, volken en gelovigen, en tussen Amerika en Europa – moeten worden geslecht.
De liberaal Obama had het daarbij over de burdens of global citizenship, en ontmaskerde zichzelf daarbij als een elitaire kosmopoliet die lijkt te vergeten dat hij, om in november werkelijk te winnen, de stem van de gewone man in staten als Pennsylvania moet zien te winnen. En al die Europeanen die in de ban van Obama zijn geraakt omdat hij een meer bescheiden en meer Europees (dat wil zeggen: sociaal-democratisch) Amerika representeert, zullen er achter komen dat dat beeld niet meer dan een projectie is van hun eigen wensen en verlangens. Als Obama wint, wordt hij de leider van een supermacht, die de sheriff van de wereld zal blijven spelen en unilateraal en pre-emptive zal blijven handelen. Europeanen moeten zich realiseren dat Amerikanen hun naïeve wereldbeeld – waarin de geschiedenis en de grote conflicten ten einde zijn gekomen en waarin geen plaats meer is voor heroïek, voor een wereldrijk en voor soevereiniteit – niet delen. Zelfs Obama niet.
*) Deze column verscheen eerder op de NOS-website Amerika Kiest.
Wat een man is die Obama, en wat ziet McCain groen van jaloezie!
Een analyse van alle peilingen in de Verenigde Staten maakt zo langzamerhand duidelijk dat Obama in november op een comfortabele manier de verkiezingen kan gaan winnen. In de afgelopen twee maanden staat hij consequent op een voorsprong van 4 tot 6 procentpunten. Hij leidt in 26 staten en in het District of Columbia met een totaal van 322 kiesmannen; McCain leidt in 24 staten met een totaal van 216 kiesmannen.
Bovendien heeft Obama inmiddels een foutloze buitenlandse reis achter de rug, bedoeld om de Amerikaanse kiezers duidelijk te maken dat hun land onder zijn leiderschap veilig zal zijn. Hij was in Irak, scoorde een driepunter in een basketbalzaaltje, vloog met generaal Petraeus over Bagdad en sprak met premier Al-Maliki. In Israël en de Palestijnse gebieden sloeg hij zijn arm zowel om de schouders van president Peres als om die van de Palestijnse president Abbas. In Berlijn sprak hij voor een menigte van meer dan 200.000 mensen – Europeanen die oorlogsmoe zijn en snakken naar de veranderingen die deze man belooft.
Obama beweegt zich stijlvol en elegant, cool en kalm, werelds, presidentieel, als een staatsman. Een conservatief-Republikeinse commentator sprak van de jaloezie die ons moet bevangen wanneer we zien hoe Obama in buitenlandse paleizen moeiteloos zijn lange en slanke lichaam in een Louis XVI-stoel drapeert.
Hoe belangrijk de peilingen en de beelden van zijn buitenlandse reis ook zijn, waarschijnlijk nog belangrijker is het gegeven dat Obama ook inhoudelijk de wind mee lijkt te hebben. Het heeft er immers alle schijn van dat het Republikeinse kamp van John McCain posities inneemt – uitgerekend op het terrein van de buitenlandse politiek, het domein waarop McCain als ervaren en beproefde Vietnam-veteraan een natuurlijke en onomstreden voorsprong zou moeten hebben – die steeds meer in de buurt komen van de standpunten van Obama.
Obama riep op om het grote conflict met Iran vooral langs diplomatieke weg op te lossen, en president Bush heeft, met de steun van McCain, deze week de eerste stappen in die richting gezet.
Obama heeft gezegd dat het eigenlijke front in de oorlog tegen het terrorisme niet in Irak ligt maar in Afghanistan, en dat er daarom meer troepen naar Afghanistan moeten. McCain heeft afgelopen week min of meer dezelfde positie ingenomen.
President Bush spreekt sinds kort ineens over een general time horizon waarbinnen de Amerikaanse troepen zich uit Irak moeten terugtrekken. Dat is niet hetzelfde als de concrete termijn van zestien maanden die Obama heeft aangegeven, maar het komt wel in de buurt. Erger nog (voor de Republikeinen): de Iraakse premier Al-Maliki heeft in een interview met Der Spiegel gezegd dat hij het op het grote lijnen eens is met de terugtrekplannen van Obama.
Er lijkt dan maar één conclusie mogelijk: de standpunten van Obama op het terrein van de buitenlandse politiek zijn veel realistischer en redelijker dan tot nog toe is aangenomen. Hij is niet, zoals McCain altijd van hem zegt, de onervaren man die de verkiezingen in november graag koopt met een verlies van de oorlog in Irak.
Geen wonder dus dat het McCain-kamp deze week zuur heeft gereageerd op Obama’s buitenlandse reis. Wat een spijt moet McCain hebben van zijn uitdaging aan het adres van Obama om zelf eens in Irak te gaan kijken, en hoe bitter klonk zijn verwijt dat Obama zijn plaats niet kent en dat hij zelf ook graag een speech in Berlijn zou geven maar dat hij dat pas zal doen als hij president is.
Toch is er weinig reden tot vrolijkheid. Het is leuk om Obama zo vol zelfvertrouwen bezig te zien, maar die façade kan niet verhullen dat Obama toch vooral een opportunist en een leeghoofd is.
Een opportunist omdat zijn plannen voor terugtrekking van de Amerikaanse troepen in Irak gebaseerd is op de sterk verbeterde veiligheidssituatie in het land. Die toegenomen veiligheid is het directe gevolg van de surge, de 30.000 extra troepen die Bush vorig jaar naar Irak heeft gestuurd – met steun van Mccain, maar dwars tegen het verzet van de Obama’s van deze wereld in. Zonder dit succes zou er überhaupt geen sprake van terugtrekking kunnen zijn.
Bovendien wil McCain de terugtrekking van de troepen uitsluitend baseren op de wijze waarop de omstandigheden in Irak zich verder ontwikkelen. Dat wil ook generaal Petraeus, die voortdurend voor ‘maximale flexibiliteit’ pleit. Obama had zijn standpunt over de terugtrekking al ingenomen voordat hij in Irak was geweest, en wil dat standpunt niet afhankelijk maken van de situatie ter plaatse.
Bovendien is Obama het type politicus dat in Nederland door iemand als Rita Verdonk wordt vertegenwoordigd: hun retoriek maakt diepe indruk en wekt bij veel kiezers vertrouwen, maar in feite zeggen ze niets en daarom is de vraag volledig op zijn plaats hoe terecht die diepe indruk en dat vertrouwen is.
Zoals Verdonk in Nederland grossiert in vaagheden over daadkracht (zonder een moment duidelijk te maken waarop die daadkracht zich gaat richten en waarin die zal bestaan), zo rept Obama strijk-en-zet over change (zonder duidelijk te maken wat er moet worden veranderd en waarin die veranderingen zal moeten bestaat), en sprak hij in Berlijn over nieuwe muren die in eensgezindheid – tussen landen, volken en gelovigen, en tussen Amerika en Europa – moeten worden geslecht.
De liberaal Obama had het daarbij over de burdens of global citizenship, en ontmaskerde zichzelf daarbij als een elitaire kosmopoliet die lijkt te vergeten dat hij, om in november werkelijk te winnen, de stem van de gewone man in staten als Pennsylvania moet zien te winnen. En al die Europeanen die in de ban van Obama zijn geraakt omdat hij een meer bescheiden en meer Europees (dat wil zeggen: sociaal-democratisch) Amerika representeert, zullen er achter komen dat dat beeld niet meer dan een projectie is van hun eigen wensen en verlangens. Als Obama wint, wordt hij de leider van een supermacht, die de sheriff van de wereld zal blijven spelen en unilateraal en pre-emptive zal blijven handelen. Europeanen moeten zich realiseren dat Amerikanen hun naïeve wereldbeeld – waarin de geschiedenis en de grote conflicten ten einde zijn gekomen en waarin geen plaats meer is voor heroïek, voor een wereldrijk en voor soevereiniteit – niet delen. Zelfs Obama niet.
*) Deze column verscheen eerder op de NOS-website Amerika Kiest.
11.7.08
Scheuren in Obama's masker
In een eerdere column heb ik al eens aangegeven hoe ik tegenover de huidige presidentsverkiezingen sta. Als conservatieve ‘republikein’ was ik in 2000 voor Bush, in 2004 was ik dat opnieuw – zij het met beduidend minder enthousiasme dan vier jaar eerder. Dit jaar voel ik me veel minder betrokken dan bij voorgaande verkiezingen. Dat komt, denk ik, omdat ik John McCain als persoon een indrukwekkende man vind, maar weinig vertrouwen in hem heb als politicus.
(Fred Thompson was mijn man – de bij voorbaat kansloze kandidaat, die weliswaar een uitstekend programma had, maar thuis ging zitten wachten tot het volk hem zou roepen. Zo hoort het eigenlijk, maar je komt er in de moderne politiek natuurlijk niet veel verder mee.)
McCain mocht en mag van mij winnen – met een (waarschijnlijk groeiende) Democratische meerderheid in het Congres tegenover zich, kan hij weinig kwaad. Die situatie is wat mij betreft bijna ideaal: een uitvoerende macht die door de tegenmacht van de volksvertegenwoordiging bijna niets kan verrichten.
De staat – aldus de libertaire essayist Albert Jay Nock (1870 – 1945), een van mijn favoriete schrijvers – is immers de vijand, en niets is zo gevaarlijk en ongewenst als een staat met dienaren die op je af komen en zeggen: ‘Hé, ik ben van de regering en ik ben hier om je te helpen!’
McCain mag wat mij betreft ook verliezen, en dan liefst ook met een landslide. Zo’n nederlaag zou voor veel conservatieven de wake up call kunnen zijn die hen uit de sluimer van hun gekoesterde herinneringen aan de gloriejaren onder Ronald Reagan opwekt en hen doet inzien dat de tijden veranderd zijn en dat die tijden om een nieuwe agenda vragen.
Eén van de beste columnisten in de Verenigde Staten – David Brooks van de New York Times – heeft de contouren van die agenda al eens geschetst, en jonge honden als Ross Douthat en Reihan Salam hebben zelfs een heel boek gewijd aan de vraag hoe de Grand Old Party zich tot een Grand New Party kan ontwikkelen.
Adoratie
Alhoewel ik er rekening mee houd dat McCain in november inderdaad verliest, en er dan een lange periode van Democratische dominantie zal aanbreken (vergelijkbaar met de periode van Republikeinse dominantie sinds het begin van de jaren tachtig), maak ik me in toenemende mate zorgen over het alternatief Barack Obama.
Obama is uitgegroeid tot een idool van verandering, die niet alleen in de Verenigde Staten, maar vooral ook in Europa gevoelens van adoratie en ongebreideld enthousiasme oproept. Dat is begrijpelijk, omdat veel mensen snakken naar het einde van de periode-Bush.
Maar zal Obama een goede president zijn? Er zijn soms uitspraken die hoopvol stemmen. Zo laat hij niet na zwarte vaders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. ‘De verantwoordelijkheid eindigt niet bij de verwekking’, zei hij in een speech op vaderdag.
Bij oude zwarte leiders als de vervelende Jesse Jackson (66) roept dat verzet op. In een uitzending van Fox News zei Jackson afgelopen zondag dat Obama ‘uit de hoogte doet’ tegenover de zwarte bevolking, om daaraan toe te voegen: ‘Ik wil zijn ballen er af snijden’.
Jackson zei het op fluistertoon, en in de veronderstelling dat de microfoon nog niet open stond. Maar dat was wel het geval en een relletje was geboren. Jackson heeft inmiddels zijn excuses aangeboden, maar wel gezegd dat hij van Obama verwacht dat hij niet de persoonlijke verantwoordelijkheid van zwarte Amerikanen zal benadrukken maar vooral ‘de collectieve morele verantwoordelijkheid van de overheid en het openbare beleid’.
Als Obama zich van oude leiders als Jackson blijft distantiëren – simpelweg door ze te negeren – en zich ook verre houdt van de collectivistsiche politiek die zij voorstaan, is dat een welkome breuk met een ouderwetse en falende politiek.
Maar ik ben er alles behalve zeker van of Obama uit het goede hout gesneden is om president van de Verenigde Staten te worden. Het incident met zijn predikant, ds. Jeremiah Wright uit Chicago (de man van God damn America), vormde het eerste bewijs van een karakterzwakte die je liever niet ziet bij een toekomstig leider van de vrije wereld.
Dezer dagen verscheen het boekje Barack Obama: Waarom iedereen van hem wil houden en wat zijn opkomst betekent, geschreven door Shelby Steele, hoogleraar aan Stanford University en net als Obama zoon van een zwarte vader en een blanke moeder.
Eerste scheur
Steele noemt de aanvaring met Wright ‘de eerste echte scheur’ in het masker dat Obama draagt. Obama wilde ons doen geloven dat hij altijd bezwaar heeft gehad tegen het radicalisme van Wright, terwijl hij desondanks twintig jaar lang bij hem naar de kerk bleef gaan. Steele spreekt van ‘een griezelig vermogen om de eigen, diepste overtuigingen te negeren om erbij te horen’. En hij vraagt zich af hoe deze ‘karaktereigenschap een president Obama van pas zou kunnen komen in “overleg” met de vijanden van Amerika’.
Ik heb, eerlijk gezegd, het ongemakkelijke gevoel dat er in Barack Obama en zeker ook in zijn vrouw Michelle nog heel veel oud ressentiment tegen het blanke deel van de Amerikaanse samenleving schuil gaat. Zijn uitspraken over de blanke middenklasse in Pennsylvania die in een globaliserende wereld hun toevlucht nemen tot hun geloof en wapens, was – wat mij betreft - een volgende, nog veel grotere scheur in het masker van Obama.
En daar komen alleen nog maar meer scheuren en scheurtjes bij. Hij spreekt zich ineens veel minder nadrukkelijk uit vóór een spoedige terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak (terwijl zijn populariteit grotendeels op die vroegere uitspraken gebaseerd was), en hij stemde voor een wetsontwerp dat het telefonisch afluisteren van Amerikaanse burgers wil legaliseren.
Draaikont
En toen het Amerikaanse Supreme Court onlangs bevestigde dat wapenbezit een grondwettelijk recht is, maakte hij een wonderlijke draai om net te doen alsof hij blij was met die uitspraak. Obama is een beetje de Wouter - draaikont - Bos van de Amerikaanse politiek, vrees ik.
Obama’s politieke plannen met betrekking tot het milieu en de gezondheidszorg, abortus en immigratie bevielen mij al niet. De roep om verandering zonder dat duidelijk wordt wat er moet veranderen en waar die veranderingen toe moeten leiden, is voos en leeg. En zijn achtergrond en persoonlijkheidsstructuur lijken me in toenemende mate een probleem.
Dan toch maar McCain.
*) Eerder verschenen als column op de NOS-website 'Amerika Kiest'.
(Fred Thompson was mijn man – de bij voorbaat kansloze kandidaat, die weliswaar een uitstekend programma had, maar thuis ging zitten wachten tot het volk hem zou roepen. Zo hoort het eigenlijk, maar je komt er in de moderne politiek natuurlijk niet veel verder mee.)
McCain mocht en mag van mij winnen – met een (waarschijnlijk groeiende) Democratische meerderheid in het Congres tegenover zich, kan hij weinig kwaad. Die situatie is wat mij betreft bijna ideaal: een uitvoerende macht die door de tegenmacht van de volksvertegenwoordiging bijna niets kan verrichten.
De staat – aldus de libertaire essayist Albert Jay Nock (1870 – 1945), een van mijn favoriete schrijvers – is immers de vijand, en niets is zo gevaarlijk en ongewenst als een staat met dienaren die op je af komen en zeggen: ‘Hé, ik ben van de regering en ik ben hier om je te helpen!’
McCain mag wat mij betreft ook verliezen, en dan liefst ook met een landslide. Zo’n nederlaag zou voor veel conservatieven de wake up call kunnen zijn die hen uit de sluimer van hun gekoesterde herinneringen aan de gloriejaren onder Ronald Reagan opwekt en hen doet inzien dat de tijden veranderd zijn en dat die tijden om een nieuwe agenda vragen.
Eén van de beste columnisten in de Verenigde Staten – David Brooks van de New York Times – heeft de contouren van die agenda al eens geschetst, en jonge honden als Ross Douthat en Reihan Salam hebben zelfs een heel boek gewijd aan de vraag hoe de Grand Old Party zich tot een Grand New Party kan ontwikkelen.
Adoratie
Alhoewel ik er rekening mee houd dat McCain in november inderdaad verliest, en er dan een lange periode van Democratische dominantie zal aanbreken (vergelijkbaar met de periode van Republikeinse dominantie sinds het begin van de jaren tachtig), maak ik me in toenemende mate zorgen over het alternatief Barack Obama.
Obama is uitgegroeid tot een idool van verandering, die niet alleen in de Verenigde Staten, maar vooral ook in Europa gevoelens van adoratie en ongebreideld enthousiasme oproept. Dat is begrijpelijk, omdat veel mensen snakken naar het einde van de periode-Bush.
Maar zal Obama een goede president zijn? Er zijn soms uitspraken die hoopvol stemmen. Zo laat hij niet na zwarte vaders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. ‘De verantwoordelijkheid eindigt niet bij de verwekking’, zei hij in een speech op vaderdag.
Bij oude zwarte leiders als de vervelende Jesse Jackson (66) roept dat verzet op. In een uitzending van Fox News zei Jackson afgelopen zondag dat Obama ‘uit de hoogte doet’ tegenover de zwarte bevolking, om daaraan toe te voegen: ‘Ik wil zijn ballen er af snijden’.
Jackson zei het op fluistertoon, en in de veronderstelling dat de microfoon nog niet open stond. Maar dat was wel het geval en een relletje was geboren. Jackson heeft inmiddels zijn excuses aangeboden, maar wel gezegd dat hij van Obama verwacht dat hij niet de persoonlijke verantwoordelijkheid van zwarte Amerikanen zal benadrukken maar vooral ‘de collectieve morele verantwoordelijkheid van de overheid en het openbare beleid’.
Als Obama zich van oude leiders als Jackson blijft distantiëren – simpelweg door ze te negeren – en zich ook verre houdt van de collectivistsiche politiek die zij voorstaan, is dat een welkome breuk met een ouderwetse en falende politiek.
Maar ik ben er alles behalve zeker van of Obama uit het goede hout gesneden is om president van de Verenigde Staten te worden. Het incident met zijn predikant, ds. Jeremiah Wright uit Chicago (de man van God damn America), vormde het eerste bewijs van een karakterzwakte die je liever niet ziet bij een toekomstig leider van de vrije wereld.
Dezer dagen verscheen het boekje Barack Obama: Waarom iedereen van hem wil houden en wat zijn opkomst betekent, geschreven door Shelby Steele, hoogleraar aan Stanford University en net als Obama zoon van een zwarte vader en een blanke moeder.
Eerste scheur
Steele noemt de aanvaring met Wright ‘de eerste echte scheur’ in het masker dat Obama draagt. Obama wilde ons doen geloven dat hij altijd bezwaar heeft gehad tegen het radicalisme van Wright, terwijl hij desondanks twintig jaar lang bij hem naar de kerk bleef gaan. Steele spreekt van ‘een griezelig vermogen om de eigen, diepste overtuigingen te negeren om erbij te horen’. En hij vraagt zich af hoe deze ‘karaktereigenschap een president Obama van pas zou kunnen komen in “overleg” met de vijanden van Amerika’.
Ik heb, eerlijk gezegd, het ongemakkelijke gevoel dat er in Barack Obama en zeker ook in zijn vrouw Michelle nog heel veel oud ressentiment tegen het blanke deel van de Amerikaanse samenleving schuil gaat. Zijn uitspraken over de blanke middenklasse in Pennsylvania die in een globaliserende wereld hun toevlucht nemen tot hun geloof en wapens, was – wat mij betreft - een volgende, nog veel grotere scheur in het masker van Obama.
En daar komen alleen nog maar meer scheuren en scheurtjes bij. Hij spreekt zich ineens veel minder nadrukkelijk uit vóór een spoedige terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak (terwijl zijn populariteit grotendeels op die vroegere uitspraken gebaseerd was), en hij stemde voor een wetsontwerp dat het telefonisch afluisteren van Amerikaanse burgers wil legaliseren.
Draaikont
En toen het Amerikaanse Supreme Court onlangs bevestigde dat wapenbezit een grondwettelijk recht is, maakte hij een wonderlijke draai om net te doen alsof hij blij was met die uitspraak. Obama is een beetje de Wouter - draaikont - Bos van de Amerikaanse politiek, vrees ik.
Obama’s politieke plannen met betrekking tot het milieu en de gezondheidszorg, abortus en immigratie bevielen mij al niet. De roep om verandering zonder dat duidelijk wordt wat er moet veranderen en waar die veranderingen toe moeten leiden, is voos en leeg. En zijn achtergrond en persoonlijkheidsstructuur lijken me in toenemende mate een probleem.
Dan toch maar McCain.
*) Eerder verschenen als column op de NOS-website 'Amerika Kiest'.
29.6.08
Over Obama, politiek en basketball
'Zowel in de sport als in de politiek zijn er geschreven en ongeschreven wetten, maar een strijd moet altijd fair blijven en ik vind dat je nooit iemand moedwillig onderuit mag halen. Helaas vinden veel mensen het tegenwoordig geen probleem je van achteren te tackelen als je een rustige lay-up aan het maken bent’.
Aan het woord is Barack Hussein Obama, de zwarte presidentskandidaat van de Democratische partij, in een interview dat hij eens gaf aan één van de grootste basketballers uit de geschiedenis van de NBA, Charles Barkley (voor diens boek Who’s Afraid of a Large Black Man).
In dit citaat noemt Obama niet de naam van de huidige president, George W. Bush, maar vermoedelijk bedoelde hij hem wel toen hij het over gemene spelers had. Van Bush is namelijk bekend dat hij in 1976 als aanvoerder van het basketballteam van Harvard Business School de sterspeler van de tegenpartij voortdurend provoceerde, totdat zij allebei uit het veld werden gestuurd. Zo had Bush dat in Texas geleerd: je tegenstander intimideren en raken voordat hij jou raakt.
Dat Obama figureert in het boek van Barkley en een voorbeeld van het basketballveld gebruikt om een politieke uitspraak te verduidelijken, is geen toeval. Obama, 1,85 meter lang, is geen onverdienstelijke speler geweest. Volgens Rickey Green, een All-Star speler uit de NBA, speelde Obama 'boven gemiddeld'; hij had een goed, linkshandig schot en wist aardig wat van het spelletje af.
Obama heeft zijn vrouw Michelle zelfs via het basketball veroverd. Toen hij haar net had ontmoet, vroeg Michelle aan haar broer, Craig Robinson, om zijn karakter te testen door een partijtje basketball met hem te spelen. Blijkbaar deed Obama het daar niet onaardig, want kort daarna werd Michelle Robinson Michelle Obama.

[Barack Obama met zijn JV-team op Punahou School, Hawaii, 1977]
Obama heeft van kinds af aan basketball gespeeld. Aan de muur van zijn slaapkamer hing een poster van de sterspeler van de Philadelphia 76’ers, Julius ‘dr. J’ Erving. Hij speelde in het team van zijn school op Hawaï, de Punahou school in Honoloeloe (zie deze foto uit 1977), en verdiende daar de bijnaam ‘Barry O’Bomber’.
Basketball heeft zelfs een belangrijke bijdrage aan de vormgeving van zijn leven geleverd. Obama, zoals bekend de zoon van een Keniaanse vader en een blanke moeder uit Kansas, en zonder vader opgegroeid in Hawaï en Indonesië, maakte in zijn tienerjaren een identiteitscrisis door die hem voor de rest van zijn leven een typische bad nigger had kunnen maken. Hij leerde niet, maar stond tien uur per dag op het basketballveld, zeven dagen per week. Hij hield zich op met jongens die drugs gebruikten en verhandelden.
‘Ieder van ons koos een kostuum, een schild tegen onzekerheid en op het basketballveld kon ik tenminste iets van gemeenschappelijkheid vinden (a community of sorts)’, schreef Obama zelf in zijn boek Dreams From My Father. ‘Het was een terrein waar zwartheid geen nadeel kon zijn, en ik ontmoette er zwarte pubers van mijn leeftijd die net zo verward en woedend waren als ik zelf.’
Uitwedstrijd
Die woede werd treffend verwoord door een toenmalige vriend van Obama uit South Central (Chicago): ‘Het leven is als een uitwedstrijd in het basketball. We spelen altijd op het veld van de blanke man en dat doen we volgens zijn regels’.
Basketball en de ontdekking van gemeenschappelijkheid op het veld bekeerden Obama tot een leven waarin studeren uiteindelijk belangrijker werd dan het spelletje. Het lezen van een boek heeft immers niets te maken met ‘acting white’, zoals Obama zwarte Amerikanen voorhoudt. ‘Er bestaat nog steeds een hoop armoede in Amerika. Dat is een slechte zaak, maar onze grootouders waren armer dan de meeste zwarten van nu en zij zorgden wel voor hun kinderen.’
Basketball is politiek in Amerika. Het is een democratische sport, in de eerste plaats. Obama speelde vaak op een veldje in de buurt van de universiteit van Chicago, ongeorganiseerde potjes, samen met de mensen die daar op dat tijdstip toevallig ook waren. Een toevallige passant en een potentiële Nobelprijswinnaar konden deel uitmaken van hetzelfde team. ‘Basketball maakt alles gelijk’, volgens Arne Duncan, een vriend van Obama.
Maar tegelijkertijd is niets zo ongelijk als basketball, en dat heeft ervoor gezorgd dat de sport altijd door gevoelige politieke discussies omringd is geweest. Zwarte spelers domineren de competitie, en hun door de hiphopcultuur beïnvloede uitstraling en gedrag, heeft tot verhitte debatten en maatregelen geleid die snel in de sfeer van het laatste en grote Amerikaanse taboe, het racisme, terecht konden komen. (En dat speelt nu een belangrijke rol in de strijd tussen McCain en Obama, nu Democraten het Republikeinse kamp ervan verdenken dat ze stilletjes willen suggereren dat Obama vreemd en anders is, en uiteindelijk niet te vertrouwen.)
Magic Johnson
De tegenstelling blank en zwart in het basketball speelde nog een dominante rol in de jaren tachtig, toen de sterrenteams van de Los Angeles Lakers en de Boston Celtics regelmatig met elkaar om het kampioenschap streden. Bij de Lakers speelden grote zwarte spelers als Kareem Abdul-Jabbar en Earving ‘Magic’ Johnson, bij de Celtics was Larry Bird de grote man en de Great White Hope.
Larry Bird was een arme, blanke jongen uit Indiana (de ‘Hick from French Lick’), die zijn studie en het basketballen aan de universiteit van Indiana State pas had hervat nadat zijn drankzuchtige vader zelfmoord had gepleegd. In 1979 leidde Bird zijn college team naar de finale van het college-toernooi. Indiana stond tegenover Michigan State, Larry Bird tegenover Earving ‘Magic’ Johnson, zoals hij en Johnson daarna als spelers van de Celtics en de Lakers nog jaren tegenover elkaar zouden staan.
Larry Bird en Earving ‘Magic’ Johnson gingen twee werelden belichamen. Bird, de redneck, was de stijve blanke jongen, die zijn gebrek aan talent en atletische gaven compenseerde met werklust, doorzettingsvermogen en intelligentie, de ideale schoonzoon voor de working class achterban van de Celtics. Johnson was de superieure, charismatische atleet en de typische vertegenwoordiger van de frivole, ongedisciplineerde en levenslustige Westkust.
Dit jaar stonden de Lakers en de Celtics weer tegenover elkaar, zonder overigens een nieuwe Great White Hope in de gelederen van de Celtics. De tegenstelling tussen Oost en West, tussen atletisch gemak en noeste arbeid, de frivoliteit en de ernst, laaide opnieuw op en groeide bijna uit tot een metafoor voor de race om het presidentschap tussen Barack Obama als de Laker en John McCain als de Celtic. En je kunt je inderdaad voorstellen dat McCain (net als ik) een fan van de Celtics is en Obama van de Lakers.
Achtertuin
Zijn vrienden vertrouwen erop dat Obama, als hij wint, in de achtertuin van het Witte Huis – waar Clinton en Bush liepen te joggen – een basketballveldje zal aanleggen. Misschien dat Obama dan ook McCain nog eens zal uitnodigen, en misschien maakt McCain ondanks zijn leeftijd een kans in een one-on-one tegen Obama wanneer hij weet dat de linkshandige Obama in iedere wedstrijd dezelfde truc uithaalt als veel liberale Democraten in de politiek: hij maakt een schijnbeweging naar rechts en probeert je dan over links te passeren.
Maar er is nog hoop. De Celtics hebben de Lakers deze maand verpletterend verslagen.
*) Deze column is eerder verschenen op de NOS-website 'Amerika Kiest'.
Aan het woord is Barack Hussein Obama, de zwarte presidentskandidaat van de Democratische partij, in een interview dat hij eens gaf aan één van de grootste basketballers uit de geschiedenis van de NBA, Charles Barkley (voor diens boek Who’s Afraid of a Large Black Man).
In dit citaat noemt Obama niet de naam van de huidige president, George W. Bush, maar vermoedelijk bedoelde hij hem wel toen hij het over gemene spelers had. Van Bush is namelijk bekend dat hij in 1976 als aanvoerder van het basketballteam van Harvard Business School de sterspeler van de tegenpartij voortdurend provoceerde, totdat zij allebei uit het veld werden gestuurd. Zo had Bush dat in Texas geleerd: je tegenstander intimideren en raken voordat hij jou raakt.
Dat Obama figureert in het boek van Barkley en een voorbeeld van het basketballveld gebruikt om een politieke uitspraak te verduidelijken, is geen toeval. Obama, 1,85 meter lang, is geen onverdienstelijke speler geweest. Volgens Rickey Green, een All-Star speler uit de NBA, speelde Obama 'boven gemiddeld'; hij had een goed, linkshandig schot en wist aardig wat van het spelletje af.
Obama heeft zijn vrouw Michelle zelfs via het basketball veroverd. Toen hij haar net had ontmoet, vroeg Michelle aan haar broer, Craig Robinson, om zijn karakter te testen door een partijtje basketball met hem te spelen. Blijkbaar deed Obama het daar niet onaardig, want kort daarna werd Michelle Robinson Michelle Obama.
[Barack Obama met zijn JV-team op Punahou School, Hawaii, 1977]
Obama heeft van kinds af aan basketball gespeeld. Aan de muur van zijn slaapkamer hing een poster van de sterspeler van de Philadelphia 76’ers, Julius ‘dr. J’ Erving. Hij speelde in het team van zijn school op Hawaï, de Punahou school in Honoloeloe (zie deze foto uit 1977), en verdiende daar de bijnaam ‘Barry O’Bomber’.
Basketball heeft zelfs een belangrijke bijdrage aan de vormgeving van zijn leven geleverd. Obama, zoals bekend de zoon van een Keniaanse vader en een blanke moeder uit Kansas, en zonder vader opgegroeid in Hawaï en Indonesië, maakte in zijn tienerjaren een identiteitscrisis door die hem voor de rest van zijn leven een typische bad nigger had kunnen maken. Hij leerde niet, maar stond tien uur per dag op het basketballveld, zeven dagen per week. Hij hield zich op met jongens die drugs gebruikten en verhandelden.
‘Ieder van ons koos een kostuum, een schild tegen onzekerheid en op het basketballveld kon ik tenminste iets van gemeenschappelijkheid vinden (a community of sorts)’, schreef Obama zelf in zijn boek Dreams From My Father. ‘Het was een terrein waar zwartheid geen nadeel kon zijn, en ik ontmoette er zwarte pubers van mijn leeftijd die net zo verward en woedend waren als ik zelf.’
Uitwedstrijd
Die woede werd treffend verwoord door een toenmalige vriend van Obama uit South Central (Chicago): ‘Het leven is als een uitwedstrijd in het basketball. We spelen altijd op het veld van de blanke man en dat doen we volgens zijn regels’.
Basketball en de ontdekking van gemeenschappelijkheid op het veld bekeerden Obama tot een leven waarin studeren uiteindelijk belangrijker werd dan het spelletje. Het lezen van een boek heeft immers niets te maken met ‘acting white’, zoals Obama zwarte Amerikanen voorhoudt. ‘Er bestaat nog steeds een hoop armoede in Amerika. Dat is een slechte zaak, maar onze grootouders waren armer dan de meeste zwarten van nu en zij zorgden wel voor hun kinderen.’
Basketball is politiek in Amerika. Het is een democratische sport, in de eerste plaats. Obama speelde vaak op een veldje in de buurt van de universiteit van Chicago, ongeorganiseerde potjes, samen met de mensen die daar op dat tijdstip toevallig ook waren. Een toevallige passant en een potentiële Nobelprijswinnaar konden deel uitmaken van hetzelfde team. ‘Basketball maakt alles gelijk’, volgens Arne Duncan, een vriend van Obama.
Maar tegelijkertijd is niets zo ongelijk als basketball, en dat heeft ervoor gezorgd dat de sport altijd door gevoelige politieke discussies omringd is geweest. Zwarte spelers domineren de competitie, en hun door de hiphopcultuur beïnvloede uitstraling en gedrag, heeft tot verhitte debatten en maatregelen geleid die snel in de sfeer van het laatste en grote Amerikaanse taboe, het racisme, terecht konden komen. (En dat speelt nu een belangrijke rol in de strijd tussen McCain en Obama, nu Democraten het Republikeinse kamp ervan verdenken dat ze stilletjes willen suggereren dat Obama vreemd en anders is, en uiteindelijk niet te vertrouwen.)
Magic Johnson
De tegenstelling blank en zwart in het basketball speelde nog een dominante rol in de jaren tachtig, toen de sterrenteams van de Los Angeles Lakers en de Boston Celtics regelmatig met elkaar om het kampioenschap streden. Bij de Lakers speelden grote zwarte spelers als Kareem Abdul-Jabbar en Earving ‘Magic’ Johnson, bij de Celtics was Larry Bird de grote man en de Great White Hope.
Larry Bird was een arme, blanke jongen uit Indiana (de ‘Hick from French Lick’), die zijn studie en het basketballen aan de universiteit van Indiana State pas had hervat nadat zijn drankzuchtige vader zelfmoord had gepleegd. In 1979 leidde Bird zijn college team naar de finale van het college-toernooi. Indiana stond tegenover Michigan State, Larry Bird tegenover Earving ‘Magic’ Johnson, zoals hij en Johnson daarna als spelers van de Celtics en de Lakers nog jaren tegenover elkaar zouden staan.
Larry Bird en Earving ‘Magic’ Johnson gingen twee werelden belichamen. Bird, de redneck, was de stijve blanke jongen, die zijn gebrek aan talent en atletische gaven compenseerde met werklust, doorzettingsvermogen en intelligentie, de ideale schoonzoon voor de working class achterban van de Celtics. Johnson was de superieure, charismatische atleet en de typische vertegenwoordiger van de frivole, ongedisciplineerde en levenslustige Westkust.
Dit jaar stonden de Lakers en de Celtics weer tegenover elkaar, zonder overigens een nieuwe Great White Hope in de gelederen van de Celtics. De tegenstelling tussen Oost en West, tussen atletisch gemak en noeste arbeid, de frivoliteit en de ernst, laaide opnieuw op en groeide bijna uit tot een metafoor voor de race om het presidentschap tussen Barack Obama als de Laker en John McCain als de Celtic. En je kunt je inderdaad voorstellen dat McCain (net als ik) een fan van de Celtics is en Obama van de Lakers.
Achtertuin
Zijn vrienden vertrouwen erop dat Obama, als hij wint, in de achtertuin van het Witte Huis – waar Clinton en Bush liepen te joggen – een basketballveldje zal aanleggen. Misschien dat Obama dan ook McCain nog eens zal uitnodigen, en misschien maakt McCain ondanks zijn leeftijd een kans in een one-on-one tegen Obama wanneer hij weet dat de linkshandige Obama in iedere wedstrijd dezelfde truc uithaalt als veel liberale Democraten in de politiek: hij maakt een schijnbeweging naar rechts en probeert je dan over links te passeren.
Maar er is nog hoop. De Celtics hebben de Lakers deze maand verpletterend verslagen.
*) Deze column is eerder verschenen op de NOS-website 'Amerika Kiest'.
Subscribe to:
Posts (Atom)