Showing posts with label vvd. Show all posts
Showing posts with label vvd. Show all posts

23.1.12

Om de ziel van het kind

Voorspellingen zijn altijd moeilijk, vooral vooraf. Wie had vroeg in 2002 kunnen denken dat ons land tien jaar lang in de ban zou raken van een ‘nieuwe politiek’ van rechtse populisten, die aanvankelijk werden weggelachen maar nu dan toch een blijvende positie in het Nederlandse parlement bemachtigd lijken te hebben? Ik kan me nog herinneren dat ik politieke journalisten tien jaar geleden in perscentrum Nieuwspoort weddenschappen zag afsluiten over de vraag wie de nieuwe premier zou worden: Dijkstal (VVD) of Melkert (PvdA). Korte tijd later waren ze definitief weg.

De komende jaren zullen ongetwijfeld vooral in het teken van de economische crisis staan. Maar daarnaast is er een thema waarvan ik denk – als ik mij eens aan een voorspelling mag wagen – dat het in de komende tijd een belangrijke rol gaat spelen in de maatschappelijke en politieke discussies in Nederland. En dat is het kind.





Een eerste teken was de prille discussie, vorig jaar voorjaar en zomer, over de rituele slacht en de besnijdenis. Eerst verscheen er een wat wild opiniestuk in de Volkskrant, geschreven door een voormalig fractiemedewerker van de VVD. De teneur van dat artikel was dat we nu eindelijk het barbaarse ritueel van de onverdoofde slacht hadden afgeschaft (dachten we toen nog) en dat we dan nu maar gelijk moesten doorpakken en de barbarij van de jongensbesnijdenis moesten verbieden.

Opmerkelijk genoeg kreeg dat stuk een vervolg in een opinieartikel van het artsengenootschap KNMG in Trouw, waarin eveneens de afschaffing van de jongensbesnijdenis werd bepleit. Het opmerkelijkst was de argumentatie. Het verbod moet er niet alleen komen omdat besnijdenis een vreselijke fysieke verminking is, maar ook omdat die in strijd is met de rechten van het kind (zoals vastgelegd in het kinderrechtenverdrag van de VN). Wie heeft het recht, welke vader of moeder, welke kerk heeft het recht om een kind vanaf de geboorte een identiteit op te leggen die dat kind levenslang met zich meedraagt en waarvoor het zelf niet heeft gekozen? (Uit een recent artikel in de Jerusalem Post wordt duidelijk dat leden van de Knesseth zich zorgen maken over de dreigende verboden op de rituele slacht en de besnijdenis in Europa).

De kwestie wat volwassenen met kinderen kunnen uitvreten en ze kunnen aandoen, heeft natuurlijk een gruwelijke urgentie gekregen door de weerzinwekkende smeerpijperij in sommige delen van de Rooms-Katholieke Kerk. Hoe kwetsbaar zijn kinderen! Waar zijn zij eigenlijk nog veilig?

In een vraaggesprek met Antoine Bodar, eind vorige maand uitgezonden, vertelde tv-presentator Paul Witteman waarom hij afscheid van zijn roomse jeugd heeft genomen. Op een gegeven moment maakte Witteman zich boos over dingen die in de naam van God in de dagelijkse praktijk gebeuren. Bodar dacht toen dat hij het over het seksueel misbruik had. Maar nee, zei Witteman, ‘ik bedoel dat kinderen vanaf hun zesde jaar worden volgestampt met ideeën, met de catechismus. We weten allemaal hoe dat later doorwerkt. Juist op die jonge leeftijd word je volgestampt met ideeën over God. Met plaatjes van een mooie man met lange haren of een heel lieve Maria die als moeder is afgebeeld. In mijn ogen krijg je dan een heel verwrongen beeld van hoe het leven, hoe de onderlinge menselijke verhoudingen in elkaar zitten. Daar heb ik later last van gehad. Ik vind dat je moet oppassen met kinderen, ze moeten zich in vrijheid kunnen ontwikkelen.’

Vergis ik mij of is dit een manier van denken, denken vanuit het recht van het kind op de keuze voor een eigen identiteit, die de komende jaren steeds meer zal worden ingebracht tegen de vrijheid van de religieuze opvoeding? Komt er een conflict om de ziel van het kind?

In een liberale opvoeding kies je zelf en kies je voor jezelf. Je hoeft nergens dankbaar voor te zijn en je nergens voor te schamen. In een christelijke opvoeding gaat het om de ziel van het kind dat tot het kwade geneigd is en dus moet leren dat er wel heel veel is om dankbaar voor te zijn en ook heel veel om je voor te schamen. De opvoeding is er om de ziel in te wijden in de liefde tot God, karakter en geweten te vormen, gematigdheid, wijsheid, zelfbeheersing bij te brengen.

In de christelijke traditie is hier prachtig over geschreven, door fijnzinnige geesten als F. W. Foerster en W. Aalders bijvoorbeeld. Maar hoe overtuigend is dat verhaal in een situatie waarin liberalen zich sterk maken voor de rechten van het kind tegenover een kerk die kinderzielen heeft verwoest?

(Deze column stond vrijdag 13 januari j.l. in het Nederlands Dagblad)

12.9.11

Frits Bolkestein, intellectuelen en de politiek

Frits Bolkestein heeft vorige week zijn boek De intellectuele verleiding gepubliceerd en in de Amsterdamse Rode Hoed de derde H. J. Schoolezing uitgesproken. Behalve mijn column in Elsevier schreef ik twee stukken over Bolkestein in het Nederlands Dagblad. Hieronder volgen de tekst van de boekrecensie en van de column over Bolkesteins optimisme.





Bolkestein, de ideeën van een gentleman-politicus

Toegegeven, deze bespreking gaat over het boek van een schrijver-politicus die ik bewonder: Frits Bolkestein. Ik herinner me nog goed dat ik eind jaren tachtig als geschiedenisstudent een bezoek aan het Rijksarchief in Den Haag had gebracht, en op de terugweg naar het Station een ommetje maakte via het Plein. Het was een mooie avond en het was stil op dat Plein. Toen zag ik een heer, lang van gestalte, mooie regenjas, zonder tas, de handen vrij, het gebouw van de Tweede Kamer verlaten en haast soeverein het Plein oversteken, blijkbaar ook op weg naar het station. Ik had weinig benul van politiek, maar begreep dat dit dus die Bolkestein moest zijn en ik zag dat die man iets te vertellen moest hebben.

Enkele jaren later kreeg ik als politiek journalist alle gelegenheid Bolkestein (1933) beter te leren kennen. Onder het eerste paarse kabinet (1994-1998) vierde hij zijn grote politieke en electorale triomfen. Hij was zo slim geweest als politiek leider van de VVD (sinds 1990) niet tot dat kabinet toe te treden maar de liberale fractie in de Tweede Kamer aan te voeren. Zo hield hij zijn handen vrij om zichzelf en zijn partij inhoudelijk te profileren, in debatten in de Tweede Kamer en ook – en dat was het bijzondere – via artikelen en essays op de opiniepagina’s van de grote kranten. Bolkestein was in de jaren negentig de onbetwiste opinieleider in politiek Nederland.

Wat ik zag wandelen op dat Plein en bezig zag in en buiten de Kamer is een typisch specimen van een mensensoort waarvan we er in Nederland maar één hebben gehad: de gentleman-politicus. ‘Ik kom uit een calvinistische traditie. Mijn ouders hoorden bij wat de Duitsers het Bildungsbürgertum noemen: de gegoede bourgeoisie, die meer op culturele ontwikkeling dan op geld verdienen is gericht’, vertelde Bolkestein zijn biografen Max van Weezel en Leonard Ornstein. In dat milieu is eruditie vanzelfsprekend maar ook een kwaliteit die licht wordt gedragen. Een echte geleerde worden aan een universiteit behoort niet tot de idealen. Kennis schept beschaving en is, evenals financieel vermogen, een noodzakelijke voorwaarde voor een leven in de publieke dienst aan de gemeenschap en de politiek.

Bolkestein heeft met deze toerusting politiek bedreven zoals het moet: niet als ambtenaar of een overjarige student bedrijfskunde maar als debater (zoals na hem Ayaan Hirsi Ali). In de loop van zijn politieke leven heeft hij een reeks van boeken gepubliceerd. Daaruit blijkt dat hij altijd op zoek was naar contact met levenden en doden die hem iets konden leren over de maatschappelijke werkelijkheid. Hij interviewde mensen, las boeken, publiceerde, debatteerde. Deze week twintig jaar geleden zette hij als eerste de ergernis over de multiculturele samenleving op de agenda, in een lezing in het Zwitserse Luzern. Hij stuitte op onbegrip en kritiek, naar hij deze week nog in herinnering riep in de derde H. J. Schoolezing van Elsevier die hij in Amsterdam heeft uitgesproken. Hij was een halve racist die slechts onderbuikgevoelens bespeelde. Met zijn kritiek stond Bolkestein aan de wieg van het populisme, al is hij altijd kritisch geweest op Pim Fortuyn en Geert Wilders.

Die oriëntatie op ‘het beste dat gedacht en gezegd is’ heeft hem overigens niet weerhouden van fouten. Hij verliet in 1999 de Nederlandse politiek om in Brussel commissaris in de Europese Commissie te worden (en daarna is hij college gaan geven in Delft en Leiden). Hij liet de VVD toen achter in de handen van de sociaalliberaal Hans Dijkstal. Hij had toen al nagelaten de verkiezingen van 1998 uit te roepen tot een tweestrijd tussen hem en Wim Kok over de multiculturele samenleving (en vervolgens premier te worden). En hij bleef zitten toen de VVD hem niet wilde volgen in zijn herhaalde pleidooien voor een cultureel fundament van waarden en deugden dat zowel de democratische rechtsstaat als de vrije markt moest schragen. Bij de VVD hielden ze niet van dat ‘gemoraliseer’ en zijn voorstellen werden afgekapt. Bolkestein zweeg en noemde dat de grote fout die hij als VVD-leider heeft gemaakt.

De gentleman-politicus weet dat de politiek het sluitstuk is van culturele ontwikkelingen. Vandaar zijn interesse voor het maatschappelijk debat en een cultureel fundament. Ideeën hebben gevolgen, luidt de titel van een boek van de Amerikaanse conservatief Richard M. Weaver. Slechte ideeën net zo zeer als goede. En helaas is de politiek de eeuwen door vooral ook bestookt door intellectuelen met slechte ideeën.

Het was bekend dat Bolkestein (78 jaar oud inmiddels) een boek in de pen had waarin hij dit grote thema, dat hem al decennia fascineert, uitvoerig wilde toelichten: intellectuelen in de politiek. Dat boek ligt er sinds deze week. Het biedt een historisch overzicht, van Rousseau en Mandeville in de achttiende eeuw tot fascisme, communisme en de tegencultuur van 1968 in de vorige eeuw. En het behandelt de zeven belangrijkste politieke thema’s in het naoorlogse Europa, zoals Ontwikkelingssamenwerking, de EU, het kapitalisme en het multiculturalisme.

De centrale stelling van het boek is dat ideeën op zich natuurlijk het probleem niet zijn. Politiek zonder een ideologische basis is immers nauwelijks voorstelbaar. Het probleem schuilt in ‘de aard van de intellectueel en de soort ideeën waartoe zij zich doorgaans aangetrokken voelen’. Intellectuelen als handelaren in tweedehandsideeën plegen vooral in ‘abstracte ideeën met een algemene strekking’ geïnteresseerd te zijn. De werkelijkheid wil maar zelden aan deze blauwdrukken beantwoorden. Het toch doorvoeren van die ideeën, al dan niet met geweld, heeft in de geschiedenis veel lijden en schade veroorzaakt.

Bolkestein verdedigt de politiek als de zorg voor concrete zaken. Politiek bedrijven is boren in hard hout. Daarvoor moet je weten hoe de dingen in elkaar zitten en hoe de dingen in de wereld geregeld worden. Intellectuelen als koekoeksnestbewoners hebben daar zelden enig benul van. En Bolkestein wil, in de tweede plaats, ‘de centrale uitgangspunten van de moderniteit’ bevestigen. Die centrale uitgangspunten zijn gelegen in het rationalisme en de idee van een niet-relatieve grondslag van ons samenleven, van waarden die benoemd en verdedigd moeten worden. Deze verlichte erfenis moet tegen elke vorm van irrationalisme worden verdedigd, of die zich nu in de vorm van Romantiek, postmodernisme, vitalisme of religieus fundamentalisme aandient. In het kader van dat fundamentalisme bespreekt Bolkestein overigens ook de Reformatie, die hij ziet als een zuiverheidsbeweging die zich nogal eens toelegde op de ‘gewelddadige onderdrukking’ van ‘onzuiver’ gedrag.

Dit nieuwe boek lees je niet in de eerste plaats wanneer je belangstelling hebt voor de Europese intellectuele geschiedenis, en de kwalijke relatie tussen intellectuelen en politiek is door Mark Lilla (The Reckless Mind) helderder en wel zo beknopt beschreven. Het boek van Bolkestein is het fascinerende verslag van de speurtocht van een Nederlandse politicus die minimaal twee dingen heel goed heeft gezien en qua niveau en stijl in de Nederlandse verhoudingen een eenzame hoogte bereikte: dat cultuur aan politiek vooraf gaat en dat slechte ideeën een zeer schadelijke en zelfs mensonterende invloed op de politiek hebben. En dat politiek een ambacht is, door Churchill ooit getypeerd als ‘gewoon doormodderen’.

Frits Bolkestein, De intellectuele verleiding: gevaarlijke ideeën in de politiek
(uitgeverij Prometheus, Amsterdam; geb. met stofomslag, 344 blz.; € 25,00)
ISBN 978 90 351 3667 0





Niet zo optimistisch als Bolkestein


Niet de islam vormt een gevaar voor het Westen, maar het Westen vormt een gevaar voor de islam. Deze krasse stelling betrok oud-VVD-leider Frits Bolkestein deze week in een lezing georganiseerd door Elsevier.

Bolkestein sprak precies twintig jaar na zijn beroemde rede in het Zwitserse Luzern, waar hij als eerste aandacht vroeg voor de schaduwzijden van het multiculturele project. Die lezing veroorzaakte veel commotie, en er is sindsdien veel gezegd en veel gebeurd. Bolkestein is nu optimistischer dan hij destijds was. In het onderwijs doen allochtone kinderen het steeds beter, steeds meer niet-westerse immigranten spreken Nederlands, steeds minder immigranten halen een bruid uit het land van herkomst, steeds meer migranten kunnen tot de middenklasse worden gerekend. Kortom, de ‘strapatsen’ van Wilders over een dreigende tsunami worden door de feiten ontkracht.

Er is alle reden tot hoop: ‘het is het Westen met zijn ideeën over democratie, individualisme en pluralisme dat een gevaar inhoudt voor de islam’. Radicale moslims weten het en zijn wanhopig. De aanslagen van 11 september 2001, tien jaar geleden, waren geen teken van kracht maar van zwakte.

Het betoog van Bolkestein getuigt van een oer-liberaal optimisme. En hij kreeg bijval, uit onverdachte hoek zelfs. PvdA-Kamerlid Ahmed Marcouch twitterde: ‘Bolkestein heeft gelijk. Moslims kunnen de westerse samenleving niet weerstaan maar omarmen die want ze willen deel uitmaken van die beschaving’.

De observatie van Bolkestein is overigens niet geheel origineel. In zijn boek over democratie in Amerika betoogde Tocqueville al dat islam en democratie niet samengaan. Niet omdat de islam inherent anti-democratisch is en zich daarom nooit in een democratische samenleving zou voegen, maar omdat de verleiding van de democratie zo sterk is dat de islam geen stand zal houden.

Deze observaties zijn interessant en zo u wilt bemoedigend, maar is er reden het liberale optimisme van Bolkestein in zijn geheel over te nemen?

Ik denk dat er genoeg aspecten aan het islamitische geloof verbonden zijn die een bedreiging vormen voor onze pluriforme democratie. Het moge waar zijn dat moslims het sociaaleconomisch steeds beter doen, en dat is natuurlijk verheugend, maar het normen- en waardenpatroon van moslims wijkt op essentiële punten nog altijd grondig af van het westerse, christelijke, democratische. Wie dat dreigt te vergeten moet de column van Gert-Jan Segers (20 mei 2011) nog maar eens herlezen. Komt dat vanzelf goed als moslims maar emanciperen en welgestelder worden?

En dan is er nog iets, iets wat een beetje buiten het blikveld en de belangstelling van Bolkestein zal vallen, en wat ik in de discussie over deze zaken zelden of nooit ben tegengekomen. Ik bedoel het seculariserende effect van de aanwezigheid van de islam op christenen.

Ik bedoel niet de verleiding die er van de islam op sommige christenen uitgaat, zozeer dat zij zich tot de islam bekeren. Het komt voor, en dat is pijnlijk genoeg, maar het lijkt me geen trend. Ik bedoel het volgende: tot nog toe had je in Nederland ongelovigen en gelovigen. De ongelovigen, dat werden er steeds meer en de meesten hadden nog een grootmoeder die de Trouw vroeger had gelezen. De gelovigen, dat waren de christenen. Tussen hen liep het geschil, over geloof en ongeloof.
Nu er een miljoen moslims in Nederland zijn komen wonen is de tegenstelling vervaagd tot een duel tussen ongelovigen enerzijds en religie anderzijds. Religie, dat is het christendom en de islam. Volgens sommigen is het allebei niets, volgens anderen is het allebei prachtig. Christenen zitten niet meer in een uniek schuitje maar zitten samen met de islam in een schuitje van premodern denken, geloven en handelen. Islam en christendom zijn twee varianten van een vergelijkbare, anti-moderne mentaliteit, en dat uit zich vooral in de visie op het bekende rijtje: vrouwen, homo’s, seks en de politiek.

Er zijn zelfs christenen dom genoeg om de overeenkomsten te benadrukken en op te roepen tot een strategisch bondgenootschap. Dat is een strategische blunder die verhult dat het christendom essentieel anders is, met een Zoon van God die voor ons is gestorven, en dat alle overeenkomsten – met name op het gebied van de kuisheid – vooral schijn zijn en dat de duivel in het detail verstopt zit.

Die verschillen moeten christenen weer scherper benadrukken - als we tenminste willen voorkomen dat christen zichzelf wegrelativeren als niet meer dan een premoderne ongerijmdheid.

28.12.10

Rechts gaat winnen, maar CDA krijgt het moeilijk

De eerstvolgende verkiezingen, de Statenverkiezingen van 2 maart 2011, gaan over slechts één vraag: of wij voor of tegen het huidige kabinet zijn. Voorstanders stemmen op CDA, VVD of PVV, tegenstanders op een van de oppositiepartijen.


Ik ben bang voor progressief Nederland dat de Statenverkiezingen een flinke overwinning voor rechts zullen opleveren. Een eerste signaal daarvoor is het geringe enthousiasme dat de oproep van Job Cohen heeft losgemaakt. Cohen heeft alle progressieve partijen en organisaties gemaand om op zondag 16 januari naar Amsterdam te komen voor een demonstratie tegen het huidige rechtse, ‘cynische en uitsluitende’ kabinet. Maar Ouderenbond ANBO wil als neutrale organisatie niets met het exclusief-linkse protest te maken hebben. Zelfs de FNV weet nog niet zeker of ze meedoet. De ChristenUnie komt zeker niet – niet alleen omdat de manifestatie op zondag is maar ook omdat André Rouvoet ‘christelijk-sociale doelstellingen’ wil realiseren en dat wil doen door samenwerking ‘met alle partijen, coalitie of oppositie’. D66 wil niet een van de mede-organisatoren van de manifestatie zijn. Pechtold stuurt een vertegenwoordiger en die komt alleen maar luisteren ‘naar de nieuwe koers van de PvdA’.

Het zal die waarnemer waarschijnlijk niet meevallen om aan Pechtold door te geven wat die nieuwe koers is ‘van het andere Nederland dan het Nederland waar wij op afstevenen’ (Cohen). De onderlinge verschillen tussen de deelnemers zijn immers te groot om van één links-progressief blok te kunnen spreken. Dat ‘blok’ valt sowieso al uiteen in een oud-links (economisch ‘conservatief’) blok en een sociaal-liberaal (‘progressief’) blok. Eén boodschap zal dan ook niet klinken vanaf de Brakke Grond in Amsterdam, waar de manifestatie moet gaan plaatshebben.

De organisatie van brede maatschappelijke oppositie tegen dit kabinet is dus bij voorbaat mislukt. En al zou ze zijn gelukt, de vraag is nog maar of die oppositie erg succesvol zou zijn geweest. Het incident in de Eerste Kamer rond de verhoging van de btw op theaterkaartjes heeft duidelijk gemaakt hoe hecht de huidige regeringscoalitie momenteel is. Dat incident is door de meeste politici en media verkeerd gelezen, als een overwinning namelijk van de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan van volksvertegenwoordiging tegenover dit kabinet. Maar dat het kabinet bereid was de maatregel een half jaar uit te stellen, bewijst vooral dat CDA, VVD en PVV bereid waren de zaak tegenover elkaar niet op de spits te drijven en in politieke volwassenheid tevreden te zijn met een compromis. Bovendien zal Rutte direct na het kerstreces (half januari) de plannen van al zijn ministers presenteren. Die plannen zullen de burger financieel geen pijn doen en op brede instemming kunnen rekenen. In die sfeer kan het niet anders of dit kabinet krijgt op 2 maart een nieuw mandaat in de vorm van een overtuigend vertrouwensvotum. En vervolgens, zo vermoed ik, gaan we een politiek saaie periode tegemoet die ons zal doen gapen als onder de meest paarse jaren. Maar gelukkig het land welks politiek saai is.

Het grote probleem voor deze coalitie is echter dat de winst op 2 maart naar VVD en PVV zal gaan en niet naar het CDA. Het CDA is al de enige van de drie partnerpartijen die het in de peilingen niet goed doet. Het CDA is bovendien de partij waarvan de achterban het meest ambivalent tegenover dit kabinet staat. VVD’ers en PVV’ers zijn zeer ingenomen met Rutte-I, voor CDA’ers geldt dit maar zeer gedeeltelijk. Het CDA is over het algemeen al zo verdeeld dat een strakke regie van bovenaf altijd nodig is om de boel partijpolitiek bij elkaar te houden. Dat is de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het eerste interview dat Jan Peter Balkenende na zijn vertrek uit de Haagse politiek heeft gegeven en dat deze week is verschenen in Christen Democratische Verkenningen, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. Die verdeeldheid is door de deelname van het CDA aan een kabinet dat door de PVV wordt gedoogd alleen nog maar toegenomen, zoals iedereen heeft kunnen zien bij het CDA-partijcongres in oktober.

Zoals alle partijen oude rotten inzetten voor de Eerste Kamer verkiezingen (Van Boxtel voor D66, Hermans voor de VVD, Marleen Barth voor de PvdA) zo heeft ook het CDA een ervaren man bovenaan de lijst gezet: Elco Brinkman. Het komt mij voor dat deze politicus, in 1994 door Lubbers aan de kant gemanoeuvreerd, een rechtsig imago heeft. In de interviews die hij tot nog toe heeft gegeven (in de Telegraaf en in In Contact, het blaadje van de jongerenorganisatie van de SGP) benadrukt hij vooral de fouten die zijn politieke generatie heeft gemaakt in de softe opstelling in de discussie over de multiculturele samenleving en omarmt hij de correcties die Wilders op dit beleid (of beter: gebrek aan beleid) heeft aangebracht.

Ik neem iemand niet gauw kwalijk dat hij misschien wat rechtsig is. Maar het CDA heeft het al moeilijk en gaat het nog moeilijker krijgen wanneer de Statenverkiezingen uitlopen op een vertrouwensvotum over het beleid van het huidige kabinet. Om minimaal alle CDA’ers aan boord te houden, moet de partij een elegante spagaat uitvoeren waarvoor Brinkman misschien niet de meest aangewezen man is.

12.10.10

Premier Rutte

Dat Mark Rutte aanstaande donderdag met zijn team van getrouwen naast koningin Beatrix op het bordes van paleis Huis ten Bosch zal staan, is het beste bewijs voor de stelling dat in de politiek alles mogelijk en niets onmogelijk is.

Wie zou in 2006 zijn geld op Rutte hebben gezet? In mei van dat jaar won hij weliswaar van Rita Verdonk de strijd om het politieke leiderschap van de VVD (met 51,5 tegen 46 procent van de stemmen), maar bij de Kamerverkiezingen van november 2006 verloor de VVD zes zetels en bleek de nummer twee op de lijst, Rita Verdonk, bijna 70.000 stemmen meer te hebben behaald dan hij. Pas een jaar nadien zou Rutte de muiterij van Verdonk pareren door haar uit de fractie te zetten. Verdonk leek toen met haar Trots op Nederland meer kans op een vooraanstaande positie in de Nederlandse politiek te maken dan Rutte met zijn VVD.



Het geval wil dat ik in die voor Rutte niet gemakkelijke jaren een paar maanden nauw met hem en zijn staf heb samengewerkt. Ik werkte toen voor het helaas ter ziele gegane weekblad Opinio, het geesteskind op knisperend roze papier van Jaffe Vink. In het najaar van 2007 was Rutte gasthoofdredacteur van een nummer dat hij geheel naar eigen inzicht mocht vullen. Ik weet dus hoe vriendelijk en joviaal Rutte is, en welk een rol zijn moeder in zijn leven speelt. Midden in een vergadering stond hij ineens op. Een broer of zuster had gebeld met de mededeling dat hij/zij moeder die middag niet naar het ziekenhuis kon brengen voor een onderzoek. En daarom deed Mark dat wel even.

In het door hem samengestelde nummer wilde Rutte, de geschoolde en belezen historicus, een interview met de beroemde Jonathan Israël, de man van de dikke boeken over Spinoza en de Verlichting. En dus vloog ik naar Londen om de man te interviewen. Het gesprek verliep zonder meer alleraangenaamst, en na afloop serveerden Israël en zijn vrouw een copieuze lunch. Wie ook aanschoof was een dochter, die lange tijd in Nederland bleek te hebben gewoond. Aan tafel ging het al snel over de situatie in Nederland en over de ravages die het multiculturele ideaal had aangericht. Vooral de dochter wist daar als meisje uit de grote stad sterke staaltjes van te melden. Israël was geschokt. Hij had dat nog nooit gehoord. En ik realiseerde me dat ik aan tafel zat met een beroemd man die zich regelmatig uitliet in het veel geroemde maatschappelijk debat, een strenge vorm van laïcisme bepleitte, maar dus eigenlijk niet wist over welke samenleving hij het had.

Ik moet toegeven dat ik Israël en Rutte toentertijd beschouwde als van eenzelfde lap gescheurd. Bij het overleg over de inhoud van ‘zijn’ nummer waren tal van onderwerpen de revue gepasseerd: prachtige onderwerpen, variërend van een pleidooi voor groen rechts (door Jort Kelder) tot een pleidooi voor de zogeheten ‘creatieve klasse’ in de Amsterdamse grachtengordel. Aan het einde van dat gesprek suggereerden Jaffe Vink en ik voorzichtig of er misschien nog iets ontbrak. Iets met immigratie en integratie of zo. Maar dat zagen we helemaal verkeerd. De kiezers associeerden de VVD immers met namen als Frits Bolkestein en Rita Verdonk en wisten dus wel wat ze wat dit betreft aan de VVD hadden. Durfden we op zo’n moment te zeggen dat die kiezer hem misschien vooral met Hans Dijkstal associeerde en dat dat wat dit betreft misschien niet in zijn voordeel was? Wij durfden het, maar onze tegenwerping werd gezellig weggelachen.

Dat nummer van Opinio met Rutte als gasthoofdredacteur is overigens een prachtig en lezenswaardig nummer geworden.

Kun je nu zeggen dat Rutte het volk nadien versteld heeft doen staan met zijn betogen en beslissingen? Hij was wel de eerste die Wilders publiekelijk ontmaskerde als de politicus die eigenlijk een cordon sanitair om hem heen wilde, om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en zich te wentelen in zijn rol van slachtoffer van een pervers politiek systeem. Maar verder? Nee. Toch bleef hij begin dit jaar maar in de peilingen stijgen, vooral – opvallend genoeg – in een periode dat Rutte met vakantie en dus onzichtbaar was. In juni boekte hij een winst van negen zetels, en zijn VVD werd daarmee nipt de grootste partij van het land. Hij had een resultaat geboekt dat zelfs Wiegel en Bolkestein niet hadden behaald. Daarna, zo is mijn indruk, is hij vooral erg geduldig gebleven, en nu staat hij overmorgen naast de koningin op het bordes als de eerste liberale premier van Nederland in negentig jaar.
Er zijn tal van portretten van Rutte verschenen in de kranten en bladen en er is zelfs al een (aardig) boekje (Martijn van der Kooij en Dirk van Harten, Mark Rutte: alleen voor de politiek; uitgeverij Terra Lannoo). Al die publicaties vertellen hetzelfde verhaal over een aimabele jongeheer, een communicator, een people’s manager, een man ook (wat mij voor hem inneemt) die cultureel aarzelt: hij staat met één been in het oude Europa (hij leest Thomas Mann en kerkt zondags zo af en toe in de Scheveningse Badkapel, waar zijn grootvader ouderling was) maar is anderzijds gefascineerd door de creativiteit en onbegrensde kansen van de moderne tijd. Bovendien is hij de man die in 2008 een nieuwe beginselverklaring aan zijn partij presenteerde. Die verklaring biedt eenzelfde combinatie van liberaal optimisme en herinnering aan het oude Europa. We moeten ons leven met verve leven, schreef Rutte daar, én we moeten ons realiseren dat de joods-christelijke traditie een beschavingsfundament is dat een van de grondslagen van onze nationale identiteit vormt. Realiseert Rutte zich ook dat dat fundament zelfs een voorwaarde is voor dat met verve leven van ons leven, en dat je dat fundament dus moet koesteren, o.a. door de vrijheid van onderwijs te beschermen?

Ik kan het niet helpen: als ik Mark Rutte zie, omringd door zijn ervaren getrouwen en in herinnering roep dat deze culturele visie zijn werk schraagt, dan ontkom ik niet aan de zeer vrolijk stemmende gedachte dat Rutte ineens the right man at the right place kan blijken te zijn.

21.9.10

SGP helpt rechts aan 78 zetels

Het is vandaag Prinsjesdag, maar een merkwaardige. De koets rijdt uit, de Majesteit neemt plaats op haar troon en zal iets van een Troonrede voorlezen. Maar er zijn geen Algemene Politieke Beschouwingen, de minister-president vliegt vanmiddag al naar New York, en laat het aan zijn minister van Financiën, Jan-Kees de Jager, om volgende week met de Kamer te debatteren over de 3,2 miljard aan bezuinigingen die het demissionaire kabinet heeft ingeboekt.

Het ritueel van Prinsjesdag is dit jaar nauwelijks van belang. Alles draait om dat andere grote ritueel: het Byzantijnse proces van de kabinetsformatie, met drie deelnemers die dichtbij een akkoord zouden zijn en deze dag vooral lijken te beschouwen als een aangename onderbreking van de spannende onderhandelingen.

Deze formatie zou wel eens de geschiedenis in kunnen gaan als een waterscheiding. Het is eigenlijk ongekend wat we deze zomer allemaal hebben gezien. Met een nieuwe partij die de Nederlandse politiek ineens is gaan domineren, met een voorheen ongekende verruwing van de spelregels rondom de bewaking van het hele proces, met nieuw staatsrecht en een protesterende generatie van old boys die hoofdschuddend zo niet tandenknarsend toekijken bij zoveel revolutionair geweld.

Het is opmerkelijk dat er in de kolkende zee van deze vernieuwingsdrift ineens ook een rol blijkt te zijn weggelegd voor de meest traditionele, meest gouvernementele, meest Oranjegezinde en meest gezagsgetrouwe partij van het Binnenhof: de SGP. Al in een vroeg stadium zei de nieuwe partijleider van de SGP, Kees van der Staaij, dat zijn partij een rechtse coalitie best zou willen gedogen. In de befaamde brief van Ab Klink over zijn keuze om met de onderhandelingen te stoppen, stond een mysterieus zinnetje over een ‘erg smalle parlementaire meerderheid in de Tweede Kamer’ die op 76dan wel op ‘wellicht 78 zetels’ zou berusten. Dat is algemeen opgevat als een verwijzing naar de mogelijke steun van de tweekoppige SGP-fractie.

Nu is de SGP een partij die per definitie gedoogt. De Kamerleden van de oudste partij van het land zijn cross-benchers: zij maken geen deel uit van de coalitie maar rekenen zich ook niet bij voorbaat tot de oppositie. Ze geven over ieder wetsvoorstel een inhoudelijk oordeel. Eigenlijk kun je dus nu al voorspellen hoe de SGP stemt, omdat dat stemgedrag over het algemeen niet van omgevingsfactoren afhankelijk is.

Maar je moet ze ook weer niet al te boos maken, onze SGP’ers. De vorige partijleider, good old Bas van der Vlies, sloot zo rond de eeuwwisseling eens uit zijn slof toen hij geconfronteerd werd met een reeks wetsvoorstellen van paars II die hij niet anders kon zien dan als een welbewuste afrekening met christelijke elementen in onze wetgeving. Hij beloofde toen een oppositionele koers, en de SGP steunde destijds dan ook een motie van wantrouwen tegen minister Borst van Volksgezondheid.

Na de vroege belofte van Kees van der Staaij is er voortdurend discussie geweest over de vraag of er iets van een akkoord is tussen VVD, PVV en CDA enerzijds en de SGP anderzijds. Binnen de SGP heeft zich een generatiewisseling voltrokken: er is een nieuwe leider aangetreden en een nieuwe nummer twee (Elbert Dijkgraaf, hooggeleerd in de economie) die minder vies van het Haagse machtsspel lijken dan hun voorgangers. Natuurlijk beweren zij bij hoog en bij laag dat er geen akkoord is, en dat ze altijd bereid zijn om met wie dan ook een verhelderend gesprek aan te gaan, dus waarom niet met Rutte, maar het lijkt erop dat de SGP voor het eerst in haar 90-jarig bestaan zich echt met de politieke macht inlaat. En waarom ook niet? Het gaat hier om steun aan een kabinet dat inhoudelijk dicht bij de SGP staat, en als anderen je willen belonen (al is het maar om het risico van twee mogelijke CDA-dissidenten in te perken) voor jouw besluit om qua inhoud de komende vier jaar gewoon jezelf te blijven – en dus niet voor een oppositionele rol te kiezen - waarom zou je je dat niet laten aanleunen en een krappe parlementaire meerderheid aan een net wat riantere positie helpen?

Natuurlijk is de associatie van de SGP niet zonder gevaar voor de partij. Wilders maakt immers deel uit van die coalitie, en die wordt ervan verdacht dat hij met zijn onderscheid tussen de joods-christelijke en de islamitische traditie één bepaald geloof, dat van de moslims, een tweederangs status wil toekennen. Van de SGP kun je veel zeggen, maar niet dat de partij op het punt van de geloofsvrijheid altijd erg helder is geweest. Het zou goed zijn wanneer de partij zich daarvoor onomwonden zou uitspreken en zo op dit punt alle misverstand uit te sluiten.

Vooral omdat er volgens mij toch meer aan de hand is dan een stilzwijgend gentleman’s agreement tussen Rutte en Van der Staaij. In de achterban van de SGP wordt het Reformatorisch Dagblad gelezen, een nette krant die elke avond keurig het nieuws van gisteren brengt en zich niet onderscheidt door de geregelde publicatie van spraakmakende scoops. Maar deze week hadden ze er ineens twee.
In de krant van afgelopen vrijdag stond plotseling dat de onderhandelaars van CDA, VVD en PVV ook over de invoering van een vlaktaks praten. ‘Goed ingevoerde bronnen’ hadden dat tegenover de krant bevestigd. Ik heb het nog nergens anders gelezen. En in de krant van gisteren stond onverwachts dat VVD, CDA en PVV hebben besloten om in hun regeer- en gedoogakkoord geen verruiming van het aantal koopzondagen op te nemen. ‘Ingewijden’ hadden dat tegen de krant gezegd. En er stond bij dat dat besluit was genomen om de SGP niet te ‘bruuskeren’.

Wijst dat er niet op dat het gedogen van een rechts kabinet door de SGP tamelijk ver gaat en dat alle aardige lekken naar het Reformatorisch Dagblad bedoeld zijn om de SGP-achterban alvast met dat feit te verzoenen, zo niet er enigszins enthousiast voor te maken?

29.7.10

Rechts gegrinnik

Mijn column op de website van Binnenlands Bestuur van deze week gaat over de formatie van een rechtse coalitie:


Op het moment dat ik dit schrijf weet de vaderlandse pers nog altijd niet waar Mark Rutte, Geert Wilders en Maxime Verhagen met elkaar zitten te praten, alhoewel Frits Wester van RTL zijn 50.000 volgelingen op Twitter gevraagd heeft of ze misschien iets hebben gezien. Maar al weten we niet waar, we weten wel dat ze met elkaar zitten te praten, dat wil zeggen: ‘informele gesprekken’ voeren, want onderhandelingen mogen de gesprekken van de achterban van het CDA nog niet heten.



Maar stel nu eens dat er deze week iets gebeurt. Dat er iets klikt tussen Mark, Geert en Maxime, en dat ze hun gesprekken gaan voortzetten in onderhandelingen? En dat dat tot een rechtse coalitie leidt, met de PVV in de regering dan wel in de rol van gedoogsteunverlener? Een meerderheid van 63 procent van de Nederlandse bevolking zou dat een goed idee vinden, zo’n coalitie van CDA en VVD die met steun van de PVV kan gaan regeren. Maar er zullen, denk ik, zeker twee personen in Nederland zijn die de haren uit hun hoofd zullen trekken: koningin Beatrix en Ruud Lubbers, de twee personen die uitgerekend hebben bevorderd dat de drie rechtse partijen deze gesprekken gaan voeren.

De koningin en Lubbers zijn er de afgelopen jaren immers niet in geslaagd hun afkeer van de PVV en vooral van de PVV-stemmer te verbergen. De koningin deed dat in haar kersttoespraak, waarin zij haar zorgen uitsprak over een klimaat van intolerantie waarbij een groep mensen als geheel over één kam werd geschoren. De koningin voelt zich veel beter thuis in een wereld waarin de Europese integratie wordt toegejuicht (ze schreef een voorwoord in een boekje met ten paleize voorgedragen lezingen waarin dit ideaal wordt uitgedragen), waarin het belang van Ontwikkelingssamenwerking wordt benadrukt (wijlen haar echtgenoot was de bij haar inwonende belichaming van dit ideaal) en waarin de zegeningen van het multiculturalisme met kosmopolitische grandeur worden uitgevent (prinses Máxima mocht bijvoorbeeld vertellen dat ze tot de conclusie was gekomen dat de Nederlander helemaal niet bestaat).

Ruud Lubbers is in dit alles eensgeestes met de vrouw met wie hij begin jaren tachtig de eerste schreden op het pad van het openbaar bestuur zette. Lubbers is een vooraanstaand lid van het progressieve netwerk van de World Connectors, zet zich in voor een gastvrij onthaal van asielzoekers in Nederland en heeft zich expliciet uitgesproken tegen de PVV. Hij deed dat bijvoorbeeld vorig jaar in een uitzending van Buitenhof, en dit voorjaar nog speelde hij een belangrijke rol achter de schermen van de verkiezingscampagne van het CDA, waarbij hij zijn partij wilde dwingen de PVV uit te sluiten (en omdat het CDA bang was dat Lubbers dat standpunt ook publiekelijk zou gaan uiten, zijn ze maar gaan zeggen, vreemd en onverwacht, dat ze graag een ‘hervormingskabinet’ met GroenLinks en D66 wilden). In 2007 publiceerde Lubbers het boekje De vrees voorbij, waarin hij zich net zo tegen de PVV’er uitsprak als de Majesteit dat in haar kersttoespraak zou doen.

Mijn linkse vrienden vertellen mij dezer dagen dat de gesprekken van deze week, wat hun betreft, hopelijk vooral een truc zijn, een truc waarmee de oude Haagse politiek zich met redenen omkleed van de PVV kan ontdoen, zonder dat Wilders nog zijn armen ten hemel kan heffen en kan uitroepen dat hij wordt buitengesloten door een cordon sanitair van de anderen.

Ik denk dat mijn linkse vrienden wel eens gelijk kunnen hebben, en dat het voorstel van Lubbers aan Rutte, Wilders en Verhagen inderdaad bedoeld is als een geënsceneerde truc. De opzichtige nadruk waarmee Lubbers vorige week zei dat hij en de koningin het zo belangrijk vonden dat alle politieke leiders in dezelfde mate aan het woord zouden komen want ze zijn ons alle even lief, is meestal een camouflage van het tegendeel.

Als ik dan tegen mijn linkse vrienden zeg dat je met zo’n truc de problematiek van het onbehagen en de politieke vertaling daarvan niet oplost, maken zij sussende gebaren. Daarover hoeven we ons helemaal niet druk te maken, die PVV als partij van proleten implodeert immers vanzelf, als we maar even geduld hebben.
Dat is nu precies de reden, denk ik, waarom rechts succes ook tot veel gegrinnik en tot leedvermaak zal leiden – al weet ik ook dat dat niet de meest edele emoties zijn.

23.7.10

Lubbers, Wilders en het CDA



Oud-premier Ruud Lubbers is door de koningin tot informateur benoemd. Gisteren was ik zowel bij het radio1-programma Stand.nl als in het tv-programma Nova te gast om daar over te praten.


Inmiddels heeft Lubbers met verschillende fractievoorzitters gesproken, en heeft hij geadviseerd dat VVD, CDA en PVV met elkaar om de tafel moeten. Helaas is CDA-fractievoorzitter Maxime Verhagen nog steeds niet bereid om te onderhandelen over een rechtse coalitie. Hij verwijt vooral de PvdA dat die niet bereid is om over een middenkabinet te onderhandelen.
Over de inzet die het CDA zou moeten tonen schreef topadvocaat Jan Louis Burggraaf gisteren een mooi stuk op de opiniepagina van NRC Handelsblad.
Het woord is nu aan de CDA-fractie die morgen (zaterdag) bijeenkomt om te bepalen of Maxime Verhagen op voorstel van Lubbers informeel mag gaan praten (dat is immers heel wat anders dan 'onderhandelen') met Rutte en Wilders.

15.6.10

Eerst over rechts

Op de website van Binnenlands Bestuur staat mijn nieuwe column, over de grote mond van klein-links en de kansen op een rechtse coalitie:

Oké, ze hebben ook wat zeteltjes gewonnen. D66 maakte het gigantische verlies uit 2006 een beetje goed en staat nu op 10 zetels, net als GroenLinks, dat van 7 zetels komt. Misschien is het ze een beetje in de bol geslagen. Alexander Pechtold (D66) leek immers op een grootse overwinning af te stevenen, totdat hij zich niet meer tegen Wilders kon afzetten omdat het debat tussen Cohen en Rutte liep. En toen bleek ineens dat D66 nog altijd voor niets staat. En Femke Halsema (GL) werd nog voor de verkiezingscampagne goed en wel begonnen was, al uitgeroepen tot de eerste première van Nederland. En nu staan ze buitenspel maar waarschuwen ze toch met een grote mond tegen een coalitie met de PVV. Pechtold en Halsema, twee politici die zich graag presenteren als de hoeders van de democratie en de rechtsstaat: waar bemoeien ze zich eigenlijk mee nu de VVD de grootste is geworden en de PVV de grootste winnaar van de verkiezingen is? Waarom zeggen ze niet gewoon dat een deel van de kiezers eigenlijk helemaal niet tot de Nederlandse bevolking behoort en daarom eigenlijk niet hadden mogen stemmen? En waarom geloven ze (dixit Hans Jansen) wel in de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving maar moeten PVV’ers bij voorbaat worden uitgesloten?

Het is niet meer dan normaal en een plicht van fatsoen om deze week eerst eens goed te studeren op de mogelijkheid van een coalitie over rechts. Dat heeft VVD-informateur Uri Rosenthal geadviseerd gekregen en dat gaat hij vanaf vandaag ook doen. Natuurlijk zijn er grote hobbels te nemen. De PVV van Geert Wilders heeft standpunten die voor alle andere partijen moeilijk te verteren zijn, nieuwe geboden en verboden (bijvoorbeeld op de Koran), registratie op etnische afkomst etc. etc. Maar Wilders heeft zich onverwacht getransformeerd van een uiterst rechtlijnig in een uiterst wendbaar politicus, die een breekpunt (de verhoging van de AOW-leeftijd) weer net zo gemakkelijk inleverde – met het argument overigens dat hij dat zou doen om erger, een regering met de PvdA, te voorkomen. En het zou best eens kunnen dat zijn achterban dat heel goed begrijpt.

Niet zozeer Geert Wilders is het probleem (hij wil uiteindelijk een gewoon leven, erbij horen en meedoen) maar zijn mede-PVV’ers. Hero Brinkman wil de partij tegen de wens van Wilders in democratiseren en aan een eigen jeugdbeweging helpen. Wilders zelf is daar nogal bunzig van, omdat hij daarmee de greep op de zijnen zal verliezen. En is het nu werkelijk zo dat zijn nieuwe Kamerleden ons met een erg ministeriabele blik hebben aangekeken?
De VVD zal ongetwijfeld bang zijn de vingers aan de PVV te branden. Wie zich tot nog toe met de PVV heeft ingelaten, Agnes Jongerius van de FNV bijvoorbeeld, is daar besmeurd en bezoedeld uitgekomen.

Net zo groot als het probleem-PVV is voor Rutte het probleem-CDA. Het CDA heeft een ongekend pak slaag van de kiezer gekregen, is zijn politiek leider kwijtgeraakt, en is als Kamerfractie gehalveerd. De animo om weer te gaan regeren is daar natuurlijk niet groot, en de behoefte aan bescheidenheid des te groter. Als het CDA er toch weer in stapt, zal die beslissing voortvloeien uit een ongekend verantwoordelijkheidsgevoel. Zeker als we ons realiseren dat het CDA vooral rechtse kiezers in het katholieke zuiden is kwijtgeraakt en die niet gemakkelijk zal terugwinnen als kleine, meest linkse partner in een rechtse coalitie. Anderzijds dreigt een ander (links) deel van de achterban met een breuk met het CDA als de partij zich met de PVV inlaat. De optie om oppositie te gaan voeren tegen een paars kabinet en daarmee politiek profiel te herwinnen is natuurlijk veel aantrekkelijker.
Vandaar waarschijnlijk dat Maxime Verhagen de boot voorlopig afhoudt, in de eerste onderhandelingsronde niet wil meedoen en eerst eens afwacht of VVD en PVV er met elkaar uit kunnen komen.

Hoe moeilijk het ook is, en nog zal blijken te zijn, de kiezer heeft gesproken, rechts heeft fors gewonnen en het is nu een democratische plicht om de optie over rechts met VVD, PVV en CDA als eerste te onderzoeken. Daarom zegt Rutte vooralsnog dat zo’n coalitie niet onmogelijk is en zegt Wilders dat die coalitie ‘iets fantastisch’ kan worden – ook al mogen ze dat van de klein-linkse Pechtold en Halsema eigenlijk helemaal niet zeggen.

1.3.10

'Mijn coalitie'

Op de website van HP/De Tijd een interviewtje met mij over de coalitie die mij in de gegeven omstandigheden het meest wenselijk voorkomt. Lees hier.

16.12.09

In debat met Frank Ankersmit over de scheiding van kerk en staat

Als lid van het filosofisch elftal van het dagblad Trouw word ik zo af en toe eens opgesteld. Vandaag mocht ik in discussie met de historicus Frank Ankersmit uit Groningen over de scheiding van kerk en staat, naar aanleiding van enkele recente incidenten. Hieronder volgt de tekst van de gedachtenwisseling:

STAATSKERK RUKT OP

Een meerderheid in de Amsterdamse gemeenteraad wil dat de stad stopt met de subsidiëring van religieuze instellingen, wegens discriminatie. Is dat het begin of het eind van de scheiding tussen kerk en staat?

Een door de VVD ingediende motie kreeg steun van 43 van de 45 Amsterdamse raadsleden: stop de subsidiëring van religieuze organisaties die een ‘discriminerend’ personeelsbeleid voeren. Bijvoorbeeld: het Leger des Heils, dat uitsluitend christenen aanneemt.

Het college van burgemeester en wethouders legde de motie naast zich neer en beriep zich daarbij op de scheiding tussen kerk en staat. Ook de indieners van de motie beriepen zich op dat principe. Wie hanteert het op de juiste wijze?

Frank Ankersmit: ,,Het verbaast mij dat men in een stad als Amsterdam, die vele nationaliteiten en religies huisvest en waar vanouds een zekere liberaliteit heerst tegenover dit soort vraagstukken, ineens geweldig principieel gaat denken.”

Bart Jan Spruyt: ,,Het tegendeel is het geval. Deden ze dat maar – principieel denken. Men dreigt juist een principe te verkwanselen. Gelukkig gaat het stadsbestuur daar niet in mee.”

Ankersmit: ,,De scheiding tussen kerk en staat is een verwarrend fenomeen, omdat ze in twee richtingen moet werken: van kerk naar staat en van staat naar kerk.

De eerste richting is het belangrijkste. Dat speelde duizend jaar geleden al: de strijd tussen keizer en paus om het wereldlijk gezag. In de Republiek hadden wij daar onze eigen variant op: de dominees probeerden greep te krijgen op het beleid van de regenten. Gelukkig voelden de meeste mensen aan hun water dat het onverstandig was om te veel macht te geven aan de dominees van een minderheidsgeloof dat toevallig de staatsgodsdienst was. In een land dat voor tweederde uit katholieken bestond, had dat binnen de kortste keren een burgeroorlog veroorzaakt. De regenten moesten de kerk zo ver mogelijk van het lijf zien te houden.

Pas na de Franse Revolutie is de scheiding tussen kerk en staat officieel geformaliseerd. Sindsdien is de staat neutraal, en hoeven we dus niet een twee drie bang te zijn dat de kerk de macht overneemt.”

Spruyt: ,,De theocratie ligt in Nederland inderdaad niet direct op de loer. Maar de politiek probeert wel aan alle kanten om religieuze uitingsvormen in door haar gewenste banen te leiden.”

Ankersmit: ,,Dat is de tweede richting: de pogingen die de staat onderneemt om de kerk te beïnvloeden. Daarin past ook deze VVD-motie. De staat kent, bijvoorbeeld via het bijzonder onderwijs, een zekere vrijheid toe aan religiositeit in het publieke domein.

Als liberaal heb ik daar lange tijd grote moeite mee gehad – religie hoort thuis in het privédomein en niet in door de staat gefinancierde instellingen. Daar ben ik tijdens het schrijven van het liberaal manifest op teruggekomen, althans: wat betreft het onderwijs. Ten eerste zijn er ook gelovige liberalen, en zou je ook hun vrijheid enkel beperken door het bijzonder onderwijs op te heffen. Ten tweede: de scholen op christelijke grondslag behoren volgens onderzoek tot de beste scholen van het land. Die zou je dan op grond van een consequent doorgevoerd principe de nek omdraaien. Jede Konsequenz führt zum Teufel.

Met andere woorden: ik denk dat je in deze principiële kwestie niet veel hebt aan principes. Voor een club als het Leger des Heils zou hetzelfde gelden als voor het christelijk onderwijs: een instelling die taken verricht waar de hele samenleving bij gediend is, zou dan in haar werk belemmerd worden vanwege een principe. Soms moet je erkennen dat principes ondergeschikt zijn aan de praktijk. Er vallen gelukkig ook altijd uitzonderingen te formuleren op basis van bewezen kwaliteit.”

Spruyt: ,,Ik vind dit een rare redenering. We hoeven niet te marchanderen met het principe, we moeten eraan vasthouden en het correct toepassen. Het idee dat een christelijke instelling zich niet zou mogen beperken tot het aannemen van christelijk personeel, is een zeer onwenselijk gevolg van het non-discriminatiebeginsel. Zo onwenselijk dat de waarde van dit eerste grondwetsartikel wat mij betreft verloren gaat.”

Ankersmit: ,,Geheel mee eens. Als we katholieke scholen toestaan, moeten we er ook niet gek van staan te kijken dat de leraren daar allemaal katholiek zijn.”

Spruyt: ,,Maar meer in het algemeen sla ik met verbazing gaande hoe inconsequent we in Nederland op dit moment bezig zijn. Aan de ene kant doet een groep sociaal-liberale politici verwoede pogingen om het christendom te verdrijven uit het publieke domein – zie deze VVD-motie.

Aan de andere kant zijn we massaal verontwaardigd over de voor moslims negatieve uikomst van het minarettenreferendum in Zwitserland. En de SGP krijgt het halve land over zich heen vanwege een motie waarin die partij vraagt om enige tact bij de bouw van moskeeën in oude volkswijken. Is het echt zo raar om een beetje rekening te houden met de gevoelens van vervreemding die een minaret kan oproepen bij autochtone bewoners in dat soort wijken?

Tegelijkertijd wordt een boer in Giessenburg door de gemeente gedwongen om de tekst ‘Jezus redt’ van zijn dak te verwijderen omdat deze niet in het landschap zou passen. En een Amsterdamse tramconducteur mag van zijn werkgever en van de rechter geen kruisje meer om zijn nek dragen tijdens zijn werk. Een hoofddoek daarentegen is geen enkel bezwaar. Op de Haagse Hogeschool weert men de kerstboom uit de aula, vanwege de multiculturele samenstelling van het studentenbestand.

De tendens is mij duidelijk: het christendom moet uit de publieke ruimte verdwijnen en we moeten tegelijkertijd ruimte laten voor de islam, en o wee als we de moslims voor het hoofd stoten.”

Ankersmit: ,,Het Amsterdamse stadsbestuur de motie niet aangenomen, dus zo’n vaart loopt het niet. En de invloed van de staat op religieuze zaken is hoe dan ook beperkt en stukken minder ingrijpend dan de invloedssfeer in de omgekeerde richting zou zijn.”

Spruyt: ,,Ik vind deze tendens wel degelijk bedreigend. De overheid moet niet denken dat ze vanwege een financiële bijdrage alles mag bepalen, om vanuit een onbestemde uniformeringsdrang heel Nederland te veranderen in een seculier-liberale eenheidsworst. Dat vind ik een afschuwelijk vooruitzicht.

We hebben in dit land afgesproken dat er voor religieuze instellingen een bepaalde vrijheid bestaat. Die moeten we respecteren. En ja, dat geldt in principe ook voor islamitische scholen, maar natuurlijk alleen als blijkt dat ze zich voegen binnen onze democratische rechtsorde en mits blijkt dat ze de vrijheid die ze zelf genieten ook aan anderen gunnen.”

22.10.09

Wat is er aan de hand op rechts?

Vanmorgen zat ik in het programma 'Aan de slag' van BNR Nieuwsradio, om te praten over de situatie op de politiek rechtervleugel: de implosie van de VVD en de onstuitbare groei van zowel D66 als de PVV. U kunt de uitzending hier besluisteren.

12.2.09

Interview in Driemaster

Het volgende interview met mij is afgenomen door het JOVD-ledenblad Driemaster.

De conservatieve beweging
In Spruyt vinden wij geen liberaal: ‘Liberalisme vind ik één zwart gat. Het is de meest suïcidale levensstroming die er is.’ Met weemoed denkt hij terug aan de tijd waarin Frits Bolkestein de scepter zwaaide binnen de VVD. Volgens Spruyt begreep Bolkestein als geen ander dat een democratische rechtsstaat en een vrije markt belangrijk zijn, maar dat een cultureel fundament noodzakelijk is om ze in stand te houden. Mark Rutte lijkt met zijn herschrijving van het Liberaal Manifest die gedachte aan te hangen. ‘Vanuit een ideologische invalshoek heeft hij de behoefte een eigen identiteit te creëren voor de VVD,’ aldus Spruyt. Het lijkt soms wel of Rutte tracht de VVD tot een Nederlandse Tory-partij te maken.

Daar zouden mogelijkheden liggen voor de VVD. Spruyt: ‘Er zit een groot gat in de Nederlandse politiek. Het CDA, de PvdA en de VVD zijn voortgekomen uit maatschappelijke verhoudingen die niet meer bestaan en hebben daarom geen antwoord op nieuwe problemen.’ De Nederlandse samenleving is volgens Spruyt de verzuiling ontgroeid, maar de gevestigde politieke partijen nog niet. Deze partijen benaderen actuele problemen vanuit denkbeelden van een van de zuilen. Gevolg daarvan is dat in de maatschappij groepen ‘onbegrepen mensen’ ontstaan die naar partijen als de PVV en Trots op Nederland trekken.

Er zit dus een gat in de politiek en het is volgens Spruyt aan een conservatieve partij om daar in te springen. Verrassend genoeg vindt hij dit niet zo belangrijk. ‘Het is belangrijker om individuele mensen en groepen te laten nadenken over bepaalde onderwerpen.’ De conservatieve beweging in Nederland gelooft niet zo in partijpolitiek. Spruyt acht het bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat in Nederland een conservatieve partij ontstaat. ‘Het is typerend voor de situatie hier dat er geen conservatieve partij kan ontstaan. In Amerika zijn de meeste christenen rechts, hier zijn ze links. Bovendien zijn de meeste liberalen in Nederland a- of anti-religieus. Het ideaal van Wiegel is mooi, de VVD en CDA moeten gewoon samen regeren. Dat is op dit moment de best denkbare combinatie. Het beste is om binnen bestaande partijen het gedachtegoed van het conservatisme te introduceren. Vanuit de Edmund Burke Stichting was er een optimistische periode waarin we dachten dat we een partij konden beginnen, maar dat was te optimistisch. We dachten dat het mogelijk was de conservatieve vleugels binnen de VVD, het CDA, de ChristenUnie en de SGP zelfbewuster te maken en zo een herschikking van het partijpolitieke landschap te forceren. Maar de conservatieve vleugels binnen die partijen worden, als ze al bestaan, geneutraliseerd en daarmee opgeheven door de linkse, sociaal-liberale of christelijk-sociale vleugels binnen deze partijen. Nietszeggendheid is het gevolg.’

Hoe moeten de ideeën van het conservatisme dan de maatschappij bereiken? Spruyt: ‘Ik voel me in Nederland eigenlijk bij geen enkele partij voor 100 procent thuis. Het CDA en de VVD zijn karakterloze partijen. Ik geloof in de nieuwe generatie jongeren.’ Hij vertelt dat er onder studenten een enorme belangstelling is voor eendaagse conferenties en Zomerscholen die de Edmund Burke Stichting organiseert. Hij bespeurt onder de studenten een behoefte aan – maatschappelijke, niet opgelegde – orde en vermoedt dat zij zich daardoor aangetrokken voelen tot het conservatisme. De gevestigde politiek trekt deze generatie niet aan: ‘We zitten nog steeds dom te kletsen binnen de paradigma’s van de babyboomers. Ik zie het bij de nieuwe generatie, die niet denkt in kaders die door de babyboomers zijn gedicteerd, en daardoor veel minder bevooroordeeld zijn. Het zal niet gebeuren via bestaande politieke partijen. Na hun 30e zijn politiek actievelingen onbekeerbaar. De politieke partij waar ze in zitten, wordt een doel op zich, vooral voor een betere functie binnen die partij.’ Verandering is dus op komst, maar we zullen er nog wel een aantal jaren op moeten wachten. ‘Er zijn mensen die er belang bij hebben dat wij denken in die verouderde denkkaders. Ik denk dat dit wel gaat veranderen binnen de komende 20 tot 25 jaar.’

Wilders
Geert Wilders stapte uit de VVD en begon een nieuwe partij, geïnspireerd door conservatieve denkbeelden. Hebben we dan toch een conservatieve partij in Nederland? Spruyt meent van niet. Hij vertelt hoe enthousiast conservatief Nederland was toen de PVV werd opgericht. ‘Geert Wilders leek bereid een breed programma aan te hangen. Er waren allerlei geheime bijeenkomsten in de Veluwse bossen. Er zaten CDA’ers en VVD’ers bij. Ik hoopte dat de partijpolitieke kaders zouden worden doorbroken. Maar het mocht niet zo zijn. Wilders wilde het alleen over de islam hebben en weigerde met anderen samen te werken, waardoor velen afhaakten. Het is een proleterige anti-islamitische eenmanspartij geworden. De functie van de partij bestaat eruit dat kranten lezers die zich druk maken over het slechte nieuws over de desastreuze gevolgen van het multiculturele ideaal, een uitlaatklep hebben. Fleur Agema van de PVV gaat iedere ochtend vroeg naar het tankstation om alle kranten te lezen. De lezers weten dat er allang Kamervragen zijn gesteld over de voorvallen waar zij over lezen. Het is in feite een kanalisering van woede. Er heerst een indruk dat er iets gebeurt, terwijl dat feitelijk niet zo is.’

Heeft het ‘moslim-bashen’ van Wilders ook geen positieve effecten? Volgens Spruyt zijn die er ook: ‘Moslims voelen zich door zijn provocatie genoodzaakt de rest van de wereld te tonen wat zij zelf van hun geloof vinden en, belangrijker, wat de politieke consequenties daarvan zijn. Benoeming van problemen is goed, maar er zijn geen oplossingen. Er wordt vooral geprovoceerd. Het doel van Wilders is niet het goede te halen uit de moslims. Volgens Wilders komt er principieel geen verzoening tussen hem en de moslims. Zijn strategie is wegpesten. Gunstige effecten van zijn aanpak zijn onbedoeld.’

Geen linkse hobby’s
Spruyt: ‘Ik geloof nog steeds in het belang van bestuurlijke vernieuwing. Ik zou graag zien dat er een districtenstelsel komt, een gekozen minister-president, een gekozen burgemeester en ook een gekozen politiechef en gekozen rechters. De mensen op de markt zijn minder erg dan de ambtenaren op het stadhuis, daar geloof ik wel in. Ik geloof, net als de VVD, in die hardwerkende Nederlanders, die liberaal-conservatief zijn en een hekel hebben aan die parasitaire linkse hobby’s. Ze willen gewoon doen, met rust gelaten worden. Het is ook de trots van een eigen huis, een gezin, een leven waarbij de overheid geen rol heeft.’

Social engineering

Wat is de rol van de overheid dan wel? Een Rouvoet-achtige sociale politiek? Spruyt: ‘Niets vervult mij met zoveel weerzin als de politiek van minister André Rouvoet. Ik ken hem persoonlijk, het verbaast mij dat hij zich heeft ontpopt tot iemand met een kleinburgerlijke drang erbij te willen horen. Eindelijk mag hij aan de knoppen draaien. Als ze eenmaal achter de knoppen zitten, blijven ze draaien. Of het iets negatiefs teweegbrengt, dat zal ze worst wezen, als ze maar kunnen draaien. Ze geloven in ‘social engineering’. Ik heb echt afkeer van die politiek.’

De conservatieve Spruyt is dus geen liefhebber is van de politiek van André Rouvoet, maar de vraag is dan natuurlijk wie sociale kwesties dan wel aan de kaak moet stellen. ‘Dat doen we zelf. Ik geloof in de kracht van individuen. Die kracht wordt weggezogen uit de samenleving wanneer de overheid taken overneemt.’ Het beleid van de overheid kan een samenleving verlammen, of het goede erin naar boven brengen. ‘Ik geloof in het belang en de kracht van kleine maatschappelijke structuren, in de kracht van individuen, niet in de overheid. Daar heb ik een goed voorbeeld van: in mijn buurt in Gouda lag na een storm een boom over de weg. Een aantal buurtbewoners stelde voor om de boom met elkaar weg te halen. Maar een andere bewoner had de gemeente al gebeld; over drie weken kwamen ze boom halen. Die mentaliteit is niet goed. Je moet niet altijd denken dat de overheid het wel oplost. De overheid moet je dan ook wel een beetje loslaten. De ChristenUnie denkt de samenleving te repareren door de overheid in te schakelen. Dat is niet goed. Omdat niet alle kinderen thuis ontbijten, moet er maar verplicht worden ontbeten op scholen, stellen zij. Dat besteed je toch niet uit? Daar zijn de ouders zelf verantwoordelijk voor. Zo wordt alles alleen maar erger. De overheid wordt alleen maar groter. We kunnen het zelf veel beter dan die domme ambtenaren.’

Toch heeft de overheid op sociaal vlak nog wel bepaalde taken. Zo is een beperkt sociaal vangnet gewenst. ‘Veel mensen denken dat rechtse mensen schijt aan de rest hebben, maar dat is natuurlijk niet zo. Er moet slechts minimale zorg zijn vanuit de overheid, zodat de burgers veel meer zelf doen. Natuurlijk is er een sociaal vangnet nodig, maar dan als slotsom en niet als een recht.’

Op scholen gaat veel mis, vooral op zwarte scholen. Wat is dan de taak van de overheid? ‘Je moet ook als conservatief niet te dogmatisch over de rol van de overheid denken. Ik heb er onlangs nog uitgebreid over gesproken met een UvA-socioloog. Het is aangrijpend om te horen hoe het zit. Vroeger hielp het onderwijs je omhoog, op zwarte scholen word je alleen maar naar beneden getrokken. Ze trappen elkaar de grond in. Een schooluniform zou zeker een goed idee zijn. Wat die socioloog zei, is dat een school slechter af is als hij 50-80 procent zwart is dan een school die meer dan 80 procent zwart is. Deze school krijgt namelijk meer geld van de overheid. Als blijkt dat dat inderdaad werkt en de negatieve spiraal op die manier kan worden doorbroken, dan moet er inderdaad maar meer geld naartoe. Het is echt een tijdbom onder de Nederlandse samenleving. Nood breekt wet, zeg maar.’

Wat vindt Spruyt van politici die proberen via de politiek een maatschappelijk debat op gang te brengen en verhoudingen tussen burgers te beïnvloeden? ‘Ik vind het goed dat politici zich mengen in het debat, vooral over grote thema’s. Zoals Pim Fortuyn dat deed, over de verweesde samenleving. Dat was een goed concept. Je moet niet meteen wetten gaan maken, maar een discussie uitlokken. Rouvoet wilde met zijn Gezinsnota ook de discussie op gang brengen, te laat, en in de verkeerde volgorde, maar dat waardeerde ik wel. Je moet beleid niet wíllen dwingen, ook al zou je het kunnen. Geef gewoon argumenten. Je moet een moraal ook niet vanuit de overheid opleggen, er moet wel draagvlak zijn.’

In hoeverre beïnvloedt het protestantse geloof van Spruyt zelf eigenlijk zijn denkbeelden? ‘Kijk, ik gebruik geen mystieke termen. Dat zal ik nooit doen. Mijn artikelen moeten ook voor niet-christenen toegankelijk zijn. Ik schrijf in een taal die we met elkaar delen. Mijn mensbeeld heeft ook te maken met mijn geloof, maar dat beeld is niet exclusief christelijk. We zijn nu eenmaal een joods-christelijke, klassiek-humanistische samenleving.’

Obama

Als we het over de verkiezingsstrijd en de uitslag daarvan in de Verenigde Staten hebben, kan Spruyt enige sympathie voor John McCain en vooral Sarah Palin niet onder stoelen of banken steken. ‘Amerika herkende zich in haar. Ze had wel wat scholing nodig. Maar ze had een goede intuïtie, net zoals Hans Wiegel weerklank vond bij het volk. Ze was niet dom. Hillary Clinton was dommer, met de verkeerde opvattingen.’ Spruyt vindt dat de Republikeinen Palin verkeerd hebben gecast. ‘Ze blijft een geweldig wijf. Liever Palin die begrijpt wat er onder de bevolking leeft, dan een links-progressieve politicus. Dat is veel erger.’

Wat vindt hij eigenlijk van Barack Obama? Spruyt: ‘Ik houd van mensen met karakter en een identiteit; Obama heeft dat niet. Hij is niet zwart, hij is niet blank, hij is geen christen, hij is geen moslim. Hij is één groot blank papier. Omdat hij geen identiteit heeft, kon iedereen zijn hoop op hem projecteren.’ De verwachtingen die Obama heeft opgewekt, zijn volgens Spruyt zo hoog dat hij die nooit kan waarmaken. Maar er is nog een fundamenteler bezwaar: ‘Het is verkeerd dat iedereen Obama verheerlijkt, dat hoort niet binnen het politieke domein. Adoratie van een politicus kan heel gevaarlijk zijn.’

Is het dan niet goed dat er een einde komt aan de rampzalige politiek van Bush in het Midden-Oosten? Spruyt vertelt dat hij zeer onder de indruk was van 9-11 en de bewijzen aanvankelijk geloofde. Hij steunde ook de oorlog in Irak, ‘met de verwachting dat een conservatief als Bush zou begrijpen dat democratisering van Irak een langdurig proces zou worden.’ Het kortetermijnproject dat Irak werd, had geen kans van slagen.

Europese verkiezingen
Spruyt kijkt uit naar de Europese verkiezingen: ‘Het wordt ontzettend spannend. We hebben natuurlijk een riskante fase achter ons. Het is ongekend dat de drie traditionele partijen gezamenlijk niet eens een meerderheid halen. Ik verwacht dat het vertrouwen in de politiek weer wegsijpelt als men gaat nadenken over de consequenties van de crisis. De overheid kan er niets tegen doen in de economie. Nu zal voor het eerst blijken wie er in deze economische crisis het vertrouwen van de burgers krijgt. Ik weet niet of Wilders het wel aandurft; die Europese verkiezingen. De gedachte dat er ergens in Brussel een hok is waar PVV op staat terwijl hij daar niet 24/7 de controle over heeft, moet voor hem onverdraaglijk zijn.’

25.11.08

Kerk en staat bij Rutte's VVD

Mijn column in de Elsevier van deze week gaat over de pogingen van Mark Rutte om duidelijk te maken dat zijn partij de joods-christelijke traditie omarmt.

'... Rutte is niet alleen druk bezig zichzelf als de optimistische "groen-rechtse" politicus neer te zetten, maar heeft ook een nieuwe beginselverklaring geschreven die twee weken gelden na wat aanpassingen op de ledenvergadering van de VVD is aangenomen. Daarin heet het dat de mens een sociaal wezen is. Het gaat daar ook weer over een "bezielend verband", over de cultuur en de "bijbehorende normen" van onze samenleving. En die normen vinden hier in Nederland hun oorsprong in "de joods-christelijke traditie, het humanisme en de Verlichting. Deze beschavingsfundamenten vormen samen met de Nederlandse taal, de vaderlandse geschiedenis en de Grondwet de grondslag voor onze nationale identiteit".

We zouden kunnen zeggen dat Frits Bolkestein via de beginselverklaring van Rutte het gevecht in de VVD tegen de Hans Dijkstallen alsnog heeft gewonnen.

Maar nog is Rutte niet tevreden....'

Lees de rest van mijn column in Elsevier. Abonneren kan hier.

1.8.08

Verraad

‘Het is onacceptabel dat 75 procent van de allochtone jongeren van Turkse en Marokkaanse origine hun huwelijkspartner nog steeds uit het land van herkomst haalt. Deugen al die islamitische jongeren hier dan niet? De samenleving krijgt zo grote groepen migranten binnen die onvoldoende zijn opgeleid en moeilijk aansluiting vinden bij de moderne, westerse samenleving.

Als het huwelijk mislukt, vallen ze terug op de verzorgingsstaat. Maar ook de integratie van allochtone jongeren die hier wonen stokt als ze met een bruid of bruidegom uit het herkomstland huwen. Allochtone jongeren moeten zich realiseren dat het belang van de Nederlandse samenleving als geheel zwaarder telt dan het individuele belang van henzelf. Dit land is er niet mee gediend dat we steeds opnieuw eerstegeneratiemigranten binnenkrijgen.’

Met dit citaat van Saïd Benayad (destijds voorzitter van de koepelorganisatie van islamitische scholen) begint mijn Elsevier-column van deze week. Lees de rest in Elsevier van deze week. Abonneren kan hier.

24.6.08

In Gesprek met ... Henk Kamp

Voor de zender van Het Gesprek spraken Theodor Holman en ik afgelopen maandag met Henk Kamp, VVD-kamerlid en oud-minister van Defensie - over de VVD, Mark Rutte, immigratie en integratie. Bekijk deze uitzending hier...

3.6.08

In gesprek met...Fred Teeven

Samen met mijn collega bij Het Gesprek, Niels Heithuis, sprak ik met voormalig-Leefbaar Nederland-lijsttrekker en ex-officier van Justitie, VVD-kamerlid Fred Teeven. Bekijk deze uitzending hier. Hij heeft er "totaal geen spijt" van dat hij niet samen met Rita Verdonk de VVD heeft verlaten.

14.5.08

In gesprek met VVD-kamerlid Zijlstra

Theodoor Holman en ik onderwierpen het prominente nieuwe VVD-kamerlid Halbe Zijlstra aan een vuurproef voor Het Gesprek. Bekijk de uitzending hier.

25.2.08

Bolkestein en Cohen: gedroomde premiers

Frits Bolkestein en Job Cohen gaan de komende weken met elkaar in discussie in de kolommen van Opinio. Lees hier de openingsbrief van Frits Bolkestein. Ter gelegenheid van deze briefwisseling schreef ik het onderstaande dubbelportret voor Opinio.

Alle pogingen om het politieke landschap in Nederland tot twee kampen te herkavelen, zijn tot nog toe mislukt. Als het zou lukken, zou het ons weinig moeite kosten ons Frits Bolkestein als de onbetwiste leider van het ene kamp voor te stellen en Job Cohen als die van het tegenovergestelde.

Zij zijn de gedroomde kandidaten van twee verschillende bevolkingsgroepen.
Rechts tegenover links, de VVD tegenover de PvdA, de behoudende liberaal tegenover de sociaal-democraat, gegevenheden als nationale identiteit en cultuur tegenover de idee van het multiculturalisme, het scherpe debat tegenover het drinken van kopjes thee, dualisme versus polderen, direct en onomfloerst tegenover omzichtig en diplomatiek, een gevoel van urgentie tegenover de gedachte dat alles goed komt wanneer we maar niet zo zouden polariseren: zo lopen de breuklijnen ongeveer, tenminste in de gedachte van die bevolkingsgroepen.

Frederik Bolkestein wordt in april 75 jaar, Marius Job Cohen is veertien jaar jonger.
Bolkestein glorieerde in de jaren negentig als partijleider van de VVD; in 1998 scoorde hij 38 kamerzetels, en hij had toen volgens velen een succesvolle greep naar het premierschap kunnen doen. Job Cohen werd in 2003 door PvdA-leider Wouter Bos gepresenteerd als kandidaat-premier van zijn partij, maar de PvdA won de verkiezingen niet en Cohen bleef burgemeester van Amsterdam. In een recent interview met De Pers kondigde Cohen echter aan dat hij niet opziet tegen een terugkeer in de landelijke politiek. Hij is de laatste tijd vaak op de buis, zelfs om een debat aan te gaan met PVV’er Hero Brinkman, die hem voor ‘de slechtste en meest naïeve burgemeester’ uitmaakte.

Bolkestein maakt dezer dagen vooral een onthechte indruk. Hij zegt blij te zijn dat hij weg is uit de politiek, en hij is tegenwoordig als hoogleraar Intellectuele Grondslagen van Politieke Ontwikkelingen aan de universiteiten van Leiden en Delft verbonden. Hij schreef, anders dan Cohen, al een tiental boeken, en hij wil er daar nog één aan toevoegen: over de kwalijke rol van romantische intellectuelen in de politiek. Bolkestein denkt daarbij ongetwijfeld aan Joop den Uyl, Cohens partijgenoot.

Er zijn ook overeenkomsten tussen beide antagonisten. Beiden zijn Amsterdammer. Als ze een kopje thee met elkaar zouden willen drinken, zou de afstand lopend te overbruggen zijn: Cohen woont in zijn ambtswoning aan de Herengracht, Bolkestein houdt kantoor aan de Amstel.

Beide heren zijn geen up-starts. Cohen is de tweede zoon van A.E. (Dolf) Cohen (1913), die als historicus in 1941 bij Johan Huizinga promoveerde en als hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis en als rector magnificus aan de Universiteit van Leiden was verbonden. In de Tweede Wereldoorlog was hij ondergedoken; de grootouders van vaderszijde van Job Cohen kwamen in de oorlog om in het concentratiekamp Bergen-Belsen.

De grootvader van Frits Bolkestein, Gerrit Bolkestein, was zoon van een melkhandelaar, maar zelf werd hij eerst onderwijzer, daarna inspecteur van het onderwijs, en vervolgens minister van Onderwijs in het kabinet-De Geer II en in de kabinetten-Gerbrandy. Tijdens de oorlog zat hij dus als minister in Londen. Bolkesteins vader was advocaat en president van het Amsterdamse Gerechtshof.

Bolkestein maakte na zijn studie in Amsterdam carrière bij Shell (van 1960 tot 1976) en verbleef al die jaren in het buitenland; pas daarna koos hij voor de politiek, uit onvrede met de politiek van Den Uyl.

Cohen koos na zijn promotie in 1981 voor de universiteit. Hij ging naar Maastricht, waar hij in 1983 hoogleraar aan de juridische faculteit werd. Vanaf 1991 was hij tevens rector magnificus.

Toen Cohen zijn entree in de politiek maakte, in 1998 (al was hij kortstondig staatssecretaris van Onderwijs, van 1993 tot 1994, en lid van de Eerste Kamer), was Bolkestein al een old hand aan het Binnenhof. Hij was staatssecretaris van Economische Zaken (1982–1986) en minister van Defensie (1988–1989)geweest, en hij had vanaf 1990 de VVD-fractie in de Tweede Kamer geleid. In het jaar dat Cohen staatssecretaris van Justitie in het tweede kabinet-Kok werd en een nieuwe Vreemdelingenwet door de Tweede Kamer loodste, verliet Bolkestein de Nederlandse politiek om in Brussel Europees Commissaris voor de Interne Markt te worden. Hij bleef dat tot 2004. In die periode verruilde Cohen Den Haag voor Amsterdam, waar hij in januari 2001 als burgemeester aantrad. Hij kreeg er onder andere te maken met de moord op Theo van Gogh (2 november 2004), de filmmaker die hem altijd fel had bekritiseerd. Cohen sprak op de herdenkingsbijeenkomst die op de avond van de moord op de Dam werd gehouden, maar tijdens de uitvaartdienst zat hij achter in de zaal.
Cohens adagium (‘de boel bij elkaar houden’) was lange tijd uit, maar het mag zich in het huidige kenterende politieke klimaat weer in een zekere populariteit verheugen. “Ik heb op dit punt geen ogenblik getwijfeld of ik gelijk had,” aldus Cohen in het eerder genoemde interview met De Pers. “Het is volgens mij de enig juiste weg, en ik kán ook niet anders. Na de moord op Van Gogh werd het guur, maar daarna hebben anderen schoorvoetend ook weer het gevoel gekregen dat er iets basaals, gemeenschappelijks nodig is om door te gaan. Ik ben tevreden dat veel mensen inzien dat dit de juiste richting is, maar niet omdat het nu zo heerlijk is dat ik gelijk krijg… nee, écht niet! Zo zit ik niet in elkaar.”

Zowel Bolkestein als Cohen heeft dus al een imposante carrière achter de rug, waarbij opvalt dat Cohen veel meer publieke erkenning ten deel is gevallen dan Bolkestein. Bolkestein is de man die in de jaren negentig de problematiek van immigratie en integratie op de politieke agenda zette – al was hij jarenlang een roepende in de woestijn. Cohens partijgenoot Jacques Wallage (destijds fractievoorzitter van de PvdA, tegenwoordig burgemeester van Groningen) verweet Bolkestein dat hij slechts onderbuikgevoelens bespeelde. In januari 2000 ging een andere PvdA’er, Paul Scheffer, met de eer strijken toen hij in het NRC Handelsblad het artikel ‘Het multiculturele drama’ publiceerde – waarin volgens velen weinig stond dat Bolkestein al niet eerder had gezegd.

Cohen glorieerde als de burgemeester die het eerste homohuwelijk en het huwelijk van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima sloot (op 2 februari 2002 in de grote zaal van de Beurs van Berlage). In 2005 werd hij door het blad Binnenlands Bestuur tot de beste burgemeester van de afgelopen 25 jaar uitgeroepen, een jaar later werd hij gekozen tot de op één na beste burgemeester ter wereld, en werd hij door het tijdschrift Time ook uitgeroepen tot Held van Europa. Cohen geniet vooral waardering in kringen die zich inzetten voor ‘een open, democratische en tolerante samenleving’, zoals het werd geformuleerd in het rapport bij de Burgerschapsprijs die hij in november 2005 ontving.

Typerend voor het verschil tussen de directe Bolkestein en de omzichtige Cohen is een discussie uit april 2002. Voetbalfans scandeerden anti-Joodse liederen, en anti-Israëldemonstranten gingen zich aan hevig geweld te buiten. In het programma Buitenhof wees Bolkestein op het feit dat de meerderheid van de bevolking in de grote steden binnen enkele decennia allochtoon zal zijn en hij voorspelde dat incidenten tussen allochtone, islamitische jongeren en Nederlandse Joden vaker zullen gaan plaatsvinden. Volgens Cohen, die daags daarna in het NRC reageerde, waren de oorzaken van het toenemende antisemitisme vooral ‘buitengewoon complex’: “Bolkestein legt ongelooflijk snel een aantal causale verbanden die ik niet voor mijn rekening wil nemen.” Bolkesteins uitspraken zouden de kampen alleen nog maar verder uit elkaar drijven. “We moeten juist de kampen bij elkaar zien te houden. Daarvoor moeten we de contacten met die groep jongeren intensiveren. Met ze in gesprek gaan, in gesprek blijven en toch de grens duidelijk stellen.”

“Waarom is men toch zo beducht het kindje bij de naam te noemen?” vroeg Bolkestein zich af toen hij in 2003 samen met Cohen op een antisemitismebijeenkomst sprak en hij als enige de islamitische wortels van het nieuwe antisemitisme noemde.
Vanaf vandaag gaan beide heren in Opinio over deze en andere zaken in discussie.

*) Dit artikel verscheen eerder in Opinio.

15.2.08

Interview met Hans Wiegel

HANS WIEGEL: 'Ik heb Joop den Uyl leren kennen tijdens de maanden die het voorspel op zijn kabinet vormden. In 1972 waren er vervroegde verkiezingen als gevolg van de val van het kabinet-Biesheuvel. Den Uyl en ik hebben in die campagne, hij als leider van de PvdA, ik als leider van de VVD, drie grote debatten met elkaar gevoerd: in Groningen, in Zaandam – ook al zo’n rood bolwerk – en in Leeuwarden. Ik won in Groningen, hij in Zaandam, Leeuwarden bleef onbeslist.

Duizenden mensen waren bij die debatten aanwezig. De politiek was in die dagen van dien aard dat de mensen er ook geïnteresseerd in waren. De verschillen lagen helder en scherp op tafel. Het ging ergens over. Met name de tegenstelling tussen liberalen en socialisten, tussen de PvdA van Den Uyl en mijn VVD, was duidelijk. Op financieel-economisch terrein: moeten de belastingen en de overheidsuitgaven omhoog en moeten de inkomensverschillen genivelleerd worden? En op het immateriële vlak: moeten er in het onderwijs allerlei experimenten worden doorgevoerd, zoals die middenschool van PvdA’er Van Kemenade, om de samenleving ook via het onderwijs verder te nivelleren? We stonden op al deze punten recht tegenover elkaar.

De debatten waren scherp, en we hadden er groot plezier in. De stemming in de zaal was ook altijd goed. Als ik een punt maakte, werd er geapplaudisseerd, als Den Uyl een punt maakte, klapte men ook. We bestreden elkaar met het floret, niet met de botte bijl, en de mensen waardeerden dat. En we raakten op elkaar gesteld. Den Uyl, ruim twintig jaar ouder dan ik, vond mij aanvankelijk ongetwijfeld een jonge schreeuwlelijk, een rechtse populist. Maar gaandeweg ontstond er waardering en wederzijds respect en zijn we elkaar aardig gaan vinden. Dat is ook een noodzakelijke voorwaarde voor een goed debat. Er mag nooit persoonlijke vijandschap ontstaan. Ik houd daar niet van, in de eerste plaats. Maar wat, ten tweede, vooral van belang is: die vijandschap gaat het debat vertroebelen. Een scherpe inhoudelijke aanval is alleen oké wanneer je tegenstander weet dat die op basis van persoonlijk respect wordt gelanceerd.

Dat is een groot verschil met nu. Teveel politici doen nu erg bozig, zijn humorloos en, vooral, zonder zelfspot. Wij hadden eigenlijk vooral veel plezier. Er zaten natuurlijk ook verstandige mensen in het kabinet-Den Uyl, mensen als Max van der Stoel, de minister van Buitenlandse Zaken, en Wim Duisenberg, de minister van Financiën. Die moesten ook niets van dat linkse gedram hebben. Ik herinner me dat Duisenberg eens een sigaretje stond te roken, achter het groene gordijn in de oude vergaderzaal van de Tweede Kamer. Ik zei: je moet snel achter de regeringstafel gaan zitten, want ik ga je straks prijzen. Waarop Duisenberg zei: nee alsjeblieft, niet doen, niet doen!

Vlak voor mijn eerste huwelijk verbleven mijn toenmalige aanstaande vrouw, Jacqueline Frederiks, en ik in een hotel in Valkenburg. Tot mijn verrassing verbleven Jaap Burger en zijn vrouw in hetzelfde hotel. Burger was fractievoorzitter van de PvdA onder Drees, later Eerste-Kamerlid, en op dat moment staatsraad en een van de architecten van het kabinet-Den Uyl. Maar zijn vrouw was helemaal niet links. “Hans, zet ’m op hoor, straks!” riep ze me toen toe. Zo gingen wij destijds met
elkaar om.

Het kabinet-Den Uyl heb ik destijds een ramp voor het land genoemd, en dat was natuurlijk wat dik aangezet. Maar ik voegde eraan toe dat dat kabinet tegelijkertijd een feest voor de oppositie was.

En dat vind ik nog steeds.

Onze politieke rivaliteit heeft dus nooit tot persoonlijke vijandschap geleid. Mijn huwelijk met mijn eerste vrouw was bijvoorbeeld gepland voor 1 juni 1973. Het kabinet-Den Uyl zou kort daarna zijn regeringsverklaring afleggen. Dat betekende dat mijn vrouw en ik niet op huwelijksreis konden. Op mijn verzoek heeft Den Uyl die regeringverklaring toen vervroegd naar eind mei, zodat we konden trouwen en daarna op huwelijksreis konden.

De grootste fout die Den Uyl en zijn PvdA in die jaren hebben gemaakt, was de manier waarop zij met de partijen omgingen die later het CDA vormden. Met name mensen als Ed van Thijn schiepen er een behagen in de christen-democraten te vernederen en KVP en ARP als een bijwagen van de PvdA te beschouwen en te behandelen. Dat is de belangrijkste reden waarom dat tweede kabinet-Den Uyl er niet is gekomen. De spot en de minachting richtten zich vooral op Dries van Agt, zoals in het debat over oorlogsmisdadiger Pieter Menten, in februari 1977, waarbij de PvdA-fractie er vooral op uit was Van Agt als CDA-leider te beschadigen. Iemand met zelfrespect accepteert zo’n behandeling niet. Ik keek toe en zag de verwijdering ontstaan en groeien. Dat was strategisch heel dom van de PvdA.

Als VVD’er ben ik altijd heel anders met de christen-democraten omgegaan. Ik heb altijd benadrukt dat de confessionele achterban iets heel anders wilde dan haar leiders. Kom bij ons in plaats van bij dat weifelende CDA-in-wording, heb ik ze altijd voorgehouden. Ik sprak in die tijd eens op de Veluwe, en een vrouw uit het publiek zei dat ze altijd op een christelijke partij had gestemd, dat ze nu wel VVD wilde stemmen, maar dat ze haar kinderen wel naar een christelijke school wilde kunnen blijven sturen.

Ik heb haar toen geantwoord dat dat haar vrije keuze was, en dat wij als VVD de mensen die keuze laten. Wij als liberalen hebben die keuzevrijheid zelfs tot stand gebracht en we houden die hoog. Daarmee verwees ik naar de liberale premier Cort van der Linden, die in 1917 de Pacificatie tot stand bracht. Die voorzag in de gelijkberechtiging van openbaar en bijzonder onderwijs. De commissie die deze wetgeving had voorbereid, stond onder leiding van Dirk Bos, de leider van de vrijzinnig-democraten.

Ik heb altijd gestreefd naar een bondgenootschap van rechts en liberaal enerzijds en confessionelen anderzijds. Dat is het mooiste bondgenootschap dat er is. Maar dat kan alleen bestaan als christenen niet links gaan doen, en liberalen zich niet anti-religieus opstellen en confessionelen met argwaan gaan vervullen. Artikel 23 van onze Grondwet, waarin die gelijkberechting van openbaar en bijzonder onderwijs is vastgelegd, stuit niet alleen op verzet bij de PvdA, maar ook bij sommige liberalen. Toen ik minister van Binnenlandse Zaken was en een herziening van de Grondwet aan de orde was, heb ik strak aan de handhaving van dit artikel vastgehouden. Om dezelfde reden heb ik mij later tegen Ayaan Hirsi Ali gekeerd, toen die taal begon uit te slaan die haaks op de principes van de liberale tolerantie stond. En om dezelfde reden heb ik Mark Rutte, onze fractievoorzitter in de Tweede Kamer, onlangs geadviseerd om het oude beginselprogramma uit 1948 weer eens te lezen, toen hij bij het zestigjarig bestaan van de VVD over een nieuw beginselprogramma wilde gaan nadenken. Daarin staat, in een formulering van Oud, dat de VVD zich stelt ‘op de grondslag der verworvenheden van de christelijke beschaving’. Dat is wat ouderwets geformuleerd, maar de inhoudelijke kern is prima. Beginselen zijn tijdloos, en die kun je daarom niet bijstellen. Geïnspireerd door die passage uit 1948 is Rutte gaan benadrukken dat de VVD geen antireligieuze partij is. Heel goed.

De VVD van nu moet de helderheid van toen herwinnen. Dit kabinet is niet een tweede kabinet-Den Uyl – want dat was nog gedreven, met onvervalste linkse actiepunten – maar een non-kabinet, een bangig gezelschap van dames en heren die elkaar gevangen houden. Maar de eer van het oppositieleiderschap moeten we momenteel aan de SP laten. Het liberale volksdeel is versplinterd geraakt als gevolg van fouten die topfiguren binnen de partij de afgelopen jaren hebben gemaakt. Geert Wilders was een gewaardeerd Kamerlid, en Rita Verdonk heeft zichzelf toch ook bewezen. Het zal een enorme klus zijn om ze allemaal weer onder één dak te krijgen. Daarom heb ik onlangs gepleit voor een brede liberale beweging, om een opening te maken naar degenen die vertrokken zijn. Die beweging zal er waarschijnlijk niet op korte termijn komen, maar wie weet wat de situatie over een paar jaar is. En dan heb ik het alvast maar gezegd.

Als je op het kabinet-Den Uyl terugblikt, moet je zeggen dat het geen hoogtepunt in onze politieke geschiedenis is geweest. Van alle grote hervormingsvoorstellen is niets terecht gekomen of er is niets meer van over. De overheidsuitgaven verdubbelden, dat was en is onvertoond! Het kabinet-Van Agt-Wiegel heeft een klein begin kunnen maken met noodzakelijke ombuigingen en heeft daarmee het voorwerk voor de latere kabinetten-Lubbers verricht. Ik denk dat Den Uyl de geschiedenis zal ingaan als de belichaming van sociaal-democratische gevoelens. Hij was geliefd bij zijn achterban: men noemde hem ome Joop, en men herinnert zich hem als een man die met sigaar en in een morsig pak dag en nacht aan het zwoegen was. Die emoties laten onverlet dat hij inhoudelijk maar weinig van waarde tot stand heeft gebracht.

In de periode 1977-1981, toen ik minister van Binnenlandse Zaken en vice-premier was en Den Uyl oppositieleider, heb ik minder met hem te maken gehad dan in de voorafgaande periode. Den Uyl richtte zich vooral op de minister-president, Van Agt, en op zaken als Zuid-Afrika, die ver van mijn portefeuille verwijderd waren. Den Uyl straalde toen iets uit van: jullie horen daar helemaal niet te zitten, dit kabinet is een schande. Maar ja, we zaten er wel. Het heeft hem jaren gekost daaraan te wennen. Pas zo rond 1980 werden de verhoudingen weer wat soepeler en kon hij weer tegen een grapje.

Het kabinet dat hij daarna met het CDA vormde, met Van Agt als premier en hij als ‘superminister’ en vice-premier, was een ramp, en het heeft ook maar een maand of acht bestaan. Den Uyl zat in de ministerraad premiertje te spelen en dat werd dus een totale mislukking. Met Den Uyl als politiek aanvoerder van de PvdA was het toen wel gebeurd.

Hij heeft de politiek te laat verlaten. Je moet altijd vertrekken op een moment dat de mensen om je heen dat nog jammer vinden en je niet zitten weg te kijken. Toen Martinus Ruppert in juni 1980 vertrok als vice-president van de Raad van State, had ik de benoeming van Den Uyl tot zijn opvolger graag bevorderd, als hij zelf had gewild. Maar Den Uyl kon geen afstand nemen van zijn positie. Dat zie je al te vaak in de politiek.

Mijn discussies met Den Uyl vormen niet mijn finest hour in de politiek. Dat is zelfs niet de nacht die naar mijn naam is genoemd, toen mijn tegenstem in mei 1995 het tweede paarse kabinet over het referendum deed struikelen. Mijn finest hour was toen Van Agt en ik in 1977 een coalitie hadden gesmeed en hij en ik – ik anderhalve stap achter de minister-president in statu nascendi – de trap van de Eerste Kamer afdaalden om het hogelijk verbaasde journaille daarvan op de hoogte te stellen.'

extra
Bon mots

De verbale gevechten tussen toenmalig VVD-leider Hans Wiegel en de PvdA hebben de politieke geschiedenis met fraaie anekdotes en retorische hoogstandjes verrijkt.

Ergens in de jaren zeventig houdt Wiegel een spreekbeurt in het hol van de leeuw, zaal De Vereeniging in Nijmegen. De eerste vijf rijen zijn gevuld met VVD’ers, maar daarachter zit een groot gezelschap waarvan Wiegel vanaf het begin al weet dat de kans dat zij op de VVD zullen stemmen, zeer gering is. Tijdens een opmerking over sociale zekerheid schreeuwt iemand uit het publiek keihard: “Lul!”
Wiegel onderbreekt zijn betoog en zegt: “Zou de inspeciënt het licht iets willen opdraaien? Wie riep dat?”
“Ik!” roept een in het zwart geklede jongeman achter in de zaal.
“Wat aardig dat u zich voorstelt... Mijn naam is Wiegel…”

Journalist Jan Tromp leidt een PvdA-avond over kabinetsformaties. De gasten zijn de PvdA’er Ed van Thijn, een van de hoofdrolspelers tijdens de mislukte formatie van het tweede kabinet-Den Uyl in de zomer van 1977, en Hans Wiegel.
Tromp: “Meneer Van Thijn, maakte u ook wel eens fouten als onderhandelaar tijdens zo’n proces?”
Van Thijn aarzelt en denkt na.
Wiegel buigt voorover, kijkt Van Thijn indringend aan en zegt:
“Hou ’t kort, Ed.”

Eind november 1972 is er een debat tussen Hans Wiegel en Joop den Uyl in Het Tehuis in Groningen. Den Uyl houdt de bekende lange verhalen over socialistische stokpaardjes, waarop Wiegel tot genoegen van de zaal bekkentrekkend reageert.
Dan krijgt Wiegel het woord: “Dames en heren, u gelooft toch niet meer in Sinterklaas, hè? Nou hij bestaat echt… daar zit-ie.”

In zijn tijd als minister van Binnenlandse Zaken liet Wiegel na een drukke werkdag zo af en toe het licht branden in zijn werkkamer in het Torentje. “Kijk, de minister is nog aan het werk”, zei hij dan, langs de Hofvijver rijdend, tegen zijn chauffeur.

Bron: Willem Bemboom, Hans Wiegel en de media
(Strengholt’s, 1999).

Verschenen in het nieuwe nummer van Opinio.

13.12.07

Mannenbroeders

Het VVD-congres van afgelopen zaterdag stond geheel in het teken van de vraag of de partij de gelederen zou sluiten, of dat de onrust zou voortduren en een voortijdig vertrek van Mark Rutte en partijvoorzitter Jan van Zanen de liberalen nog dieper in de crisis zou storten waarin het sinds het duel Rutte-Verdonk verkeert. Maar Rutte, en Van Zanen, mochten blijven, en de partijleider oogstte een ovationeel applaus toen hij afkondigde dat ‘de vijand in het Torentje zit’, en nergens anders. Dat is politiek, inderdaad: het onderscheiden van vriend en vijand.

In de marge van het partijcongres voerden de liberale burgerheren echter nog een andere discussie. Uitgedaagd door de ‘projectgroep individualisering’ en de ‘projectgroep maatschappelijke participatie’ beloofde VVD-kamerlid Willibrord van Beek dat zijn fractie zich gaat inzetten voor een wetswijziging die voorkomt dat de mannenbroeders van de Staatkundig Gereformeerde Partij nog langer overheidssubsidie krijgen. De SGP was die subsidie in september 2005 kwijt geraakt, maar de Raad van State oordeelde vorige week dat dat besluit, destijds genomen door toenmalig minister Remkes van Binnenlandse Zaken, onterecht was en dat de partij over 2006 en 2007 alsnog subsidie moet ontvangen, inclusief een voorschot op het komende jaar.

‘Wij zijn ook geschrokken van de uitspraak’, aldus Van Beek. ‘Er mag geen misverstand bestaan hoe de VVD denkt over gelijke rechten, ook van mannen en vrouwen. Gelijke behandeling ligt ons na aan het hart.’

De SGP is in 1918 opgericht – kort na de Pacificatie die o.a. een grondwetswijziging omvatte die stemrecht voor vrouwen in de toekomst mogelijk zou maken - en is sinds 1922 in de Tweede Kamer vertegenwoordigt, steevast met twee zetels. De partij onderscheidt zich duidelijk van alle andere partijen. Zo staat zij een ‘theocratie’ voor, en mogen vrouwen (sinds kort) wel lid worden van de partij maar mogen zij die niet in enig politiek lichaam vertegenwoordigen. Het ‘regeerambt’ komt alleen de man toe, vindt de partij.

Daar is de VVD het dus niet mee eens, en die partij wil nu dus een wetswijziging om de subsidiëring van de SGP alsnog te blokkeren. Dat is spijtig. Aan het voornemen van de VVD ligt de overtuiging ten grondslag dat democratie niet een orde is, een podium waarop verschillende partijen als representanten van verschillende levensbeschouwingen met elkaar in debat gaan, maar een proces waarbinnen een progressief programma moet worden gerealiseerd.

Natuurlijk is de democratische ruimte niet onbegrensd. Er dient overeenstemming te bestaan over de spelregels. Je verschilt hartgrondig van mening over tal van zaken, maar dat mag er niet toe leiden dat je elkaar beledigt of oproept tot geweld tegen elkaar. Iedereen heeft toegang tot grondwettelijk verankerde rechten en vrijheden zolang je die niet misbruikt, bijvoorbeeld door ze voor jezelf op te eisen maar ze voor anderen af te willen schaffen zodra je daartoe kans ziet. Tolerantie immers is geen zaak van onverschilligheid maar is het met pijn erkennen en verdragen van andersdenkenden, zelfs als je de macht hebt om die andersdenkenden het zwijgen op te leggen of te marginaliseren (door ze bijvoorbeeld uit te sluiten van subsidie).

Binnen deze opvatting van democratie is het bestaan van de SGP geen enkel probleem. Natuurlijk heeft de moderniteit tot ‘verworvenheden’ geleid die de SGP afwijst. Maar aan beledigingen gaan SGP-politici zich niet te buiten, en aan oproepen tot geweld hebben zij zich nooit bezondigd. Je kunt ze er zelfs niet van verdenken dat zij Nederland met politieke middelen grondig zouden willen verbouwen zodra ze de kans zouden krijgen. “Als de SGP ooit macht zou krijgen, dan gaat er niet veel veranderen in Nederland, maar is er al veel veranderd”, zei partijleider Van der Vlies ooit. Die uitspraak is de ultieme concessie aan het democratisch bestel.

De discussie rond de SGP heeft natuurlijk extra urgentie gekregen door de komst van de islam en de aanpassing aan moderne waarden en normen die wij van moslims vragen. Maar, zoals de Britse historicus Michael Burleigh heeft geschreven, de ruimte die bijvoorbeeld orthodoxe Joden, sikhs en Chinese immigranten hebben geëist (en gekregen) ‘vormt geen onderdeel van een campagne voor territoriale uitsluiting of een bewuste verwerping van ook maar de geringste aanpassing’.

Inderdaad: politiek is het onderscheiden van vriend en vijand, en dat kan de VVD maar zeer ten dele.

*) Eveneens verschenen als column in Binnenlands Bestuur.