Mijn column in de Elsevier van deze week - alsof Wilders mij al had verteld dat hij het debat van vandaag demonstratief zou verlaten - gaat over de ingewikkelde relatie tussen Wilders en de rest van Den Haag - over zijn verlangen erbij te horen en de noodzaak zich tegelijkertijd af te zetten.
'... Op het eerste gezicht was het een blunder van jewelste toen Wilders vorige week zei dat hij premier van Nederland wil worden. Of de peilingen hem als zwoele wijn naar het hoofd waren gestegen, of dat zijn natuurlijke habitat van het Limburgse Venlo hem overmoedig hadden gemaakt, is niet duidelijk, maar dit is een hard feit: hij zei het gewoon, dat hij uiteindelijk gewoon mee wil doen in Den Haag, en daarmee gaf hij te kennen dat heel zijn politieke leven na de zomer van 2004 één grote rancunekwestie is en overlevingsdrang en verder niks.
Als het een blunder was, dan is zij vakkundig uitgelokt door het Haagse establishment, waar Wilders dus zo graag bij wil horen. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zei vorige maand dat Wilders helemaal niet extreem-rechts is of zo, welnee, hij zegt gewoon wat iedereen denkt maar niet durft te zeggen, en hij begrijpt dat het gewoon om de machtsvraag gaat: worden zij hier de baas in Nederland of blijven we dat zelf, passen zij zich aan ons aan of wij ons aan hen?
De elite gaat dus Wildersknuffelen, en de het hof gemaakte Wilders vindt dat blijkbaar wel prettig. Hij hoeft zich als poserende buitenstaander niet langer verongelijkt op te stellen. Hij is salonfähig verklaard. Wat zal zijn moeder trots op hem zijn, en zijn slippendragers die voorlopig niet bang voor hun baantjes hoeven te zijn ...'
Lees de hele column, abonneer u hier op Elsevier.
Showing posts with label MPP. Show all posts
Showing posts with label MPP. Show all posts
26.3.09
19.3.09
Nood breekt geen wet
Als iets niet goed gaat, eigenlijk nooit goed ging, en maar niet goed blijft gaan, is het dan te verontschuldigen wanneer mensen hun verzet ertegen staken en het er maar niet meer over hebben? Zelfs als het niet goed gaat met de staat van onze democratie, en een van de pijlers ervan, de onderscheiden verantwoordelijkheid van kabinet en parlement, met voeten wordt getreden?
Slechts weinigen, en alleen de grootste cynici onder ons, zullen die vraag met ja beantwoorden. En daarom wil ik het toch gewoon weer hebben over de gang van zaken in politiek Den Haag, waar we ministers en Kamerleden af en aan zien rijden bij het Catshuis – in mooie, donkerblauwe auto’s, zodat ze voorbij kunnen zoeven en geen lastige vragen van journalisten hoeven te beantwoorden. Want de gesprekken die daar in de beslotenheid van de ambtswoning van de premier worden gevoerd, verlopen ‘moeizaam’, meldde het ANP begin deze week, al blijven de meeste betrokkenen van ‘constructieve’ gesprekken spreken.
De zeven onderhandelaars staan dan ook voor een ‘historische’ opgave nu zij met elkaar het regeerakkoord van Beetsterzwaag moeten herschrijven. Het Centraal Planbureau bevestigde deze week in het Centraal Economisch Plan 2009 de onthutsende cijfers die het vorige maand als ‘voorlopig’ had gepresenteerd. We zijn – ondanks alle sussende bewoordingen die we tot in januari hebben moeten aanhoren – in een diepe recessie beland. De economie krimpt met 3,5 procent, de werkloosheid loopt op tot 675.000 personen in 2010. De export, normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie, neemt af met 11 procent, en dat treft vooral de agrarische sector (zuivel, planten en bloemen). De inkomsten uit belastingen en premies nemen af, de uitgaven (bijvoorbeeld aan WW-uitkeringen) nemen toe, en als gevolg daarvan loopt het begrotingstekort volgend jaar op tot 5,6 procent van het bruto binnenlands product.
Dat de gedachte dan is: Alle hens aan dek!, is begrijpelijk, maar dat alle betrokkenen vervolgens ook denken dat de huidige nood alle wetten breekt, is niet te verontschuldigen.
Een van de belangrijkste wetten van onze parlementaire democratie is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Maar zoals bekend schuiven ook de fractievoorzitters van CDA, PvdA en CU, net als twee jaar geleden in Beetstserzwaag, bij de onderhandelingen in het Catshuis aan, en zijn hun fracties bij voorbaat gebonden aan het akkoord dat de coalitie zal sluiten. Van het dualisme, waarin kabinet en kamer tegenover elkaar staan, blijft dan natuurlijk helemaal niets over. De coalitiefracties controleren de overheid dan niet maar kronkelen zich alleen maar in allerlei bochten om het kabinet in het zadel te houden. Op het vrome principe van het dualisme wordt alleen maar een beroep gedaan wanneer later het onderlinge wantrouwen toeneemt en een of meerdere fracties een breuk met de coalitie willen forceren.
Het is zo, het is altijd al zo geweest, en juist in tijden van crisis, zegt men, zorgt monisme voor stabiliteit en saamhorigheid. Maar het deugt niet. Het bevordert en bestendigt een politieke cultuur die naar binnen is gericht, en waarbinnen een zelfbenoemde elite de zaken onderling regelt en zich – geïsoleerd en vervreemd van de samenleving - aan de sentimenten onder de bevolking weinig gelegen laat liggen. De politiek wordt dan gedomineerd door het dictaat van wat haalbaar is, en een levendig debat over principes en ideeën wijkt. Het tegenspel, de kracht van een beargumenteerd betoog, verdwijnt. De oppositie is machteloos en staat met overslaande stem maar wat te schreeuwen (Agnes Kant!) en delen, steeds grotere delen, van de bevolking vluchten in de armen van verguisde populisten op de linker- of rechtervleugel van het politieke spectrum.
Kamerleden doen hun werk zonder lust of ruggengraat in plaats van zonder last of ruggespraak. En het gekke is: ze staan er zelf bij en weten het maar weten er niets aan te doen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, heeft vorige week een kritisch rapport over het eigen functioneren van de Kamer gepresenteerd, en toen gezegd dat de Kamer zich te veel opstelt als medebestuurder en te weinig als controleur.
Toen ze bij het uitspreken van die woorden naar buiten keek, zag ze drie leden van haar eigen Kamer het Torentje binnenstappen om daar als lammetjes bij het kabinet op schoot te kruipen.
(verschenen in Binnenlands Bestuur)
Slechts weinigen, en alleen de grootste cynici onder ons, zullen die vraag met ja beantwoorden. En daarom wil ik het toch gewoon weer hebben over de gang van zaken in politiek Den Haag, waar we ministers en Kamerleden af en aan zien rijden bij het Catshuis – in mooie, donkerblauwe auto’s, zodat ze voorbij kunnen zoeven en geen lastige vragen van journalisten hoeven te beantwoorden. Want de gesprekken die daar in de beslotenheid van de ambtswoning van de premier worden gevoerd, verlopen ‘moeizaam’, meldde het ANP begin deze week, al blijven de meeste betrokkenen van ‘constructieve’ gesprekken spreken.
De zeven onderhandelaars staan dan ook voor een ‘historische’ opgave nu zij met elkaar het regeerakkoord van Beetsterzwaag moeten herschrijven. Het Centraal Planbureau bevestigde deze week in het Centraal Economisch Plan 2009 de onthutsende cijfers die het vorige maand als ‘voorlopig’ had gepresenteerd. We zijn – ondanks alle sussende bewoordingen die we tot in januari hebben moeten aanhoren – in een diepe recessie beland. De economie krimpt met 3,5 procent, de werkloosheid loopt op tot 675.000 personen in 2010. De export, normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie, neemt af met 11 procent, en dat treft vooral de agrarische sector (zuivel, planten en bloemen). De inkomsten uit belastingen en premies nemen af, de uitgaven (bijvoorbeeld aan WW-uitkeringen) nemen toe, en als gevolg daarvan loopt het begrotingstekort volgend jaar op tot 5,6 procent van het bruto binnenlands product.
Dat de gedachte dan is: Alle hens aan dek!, is begrijpelijk, maar dat alle betrokkenen vervolgens ook denken dat de huidige nood alle wetten breekt, is niet te verontschuldigen.
Een van de belangrijkste wetten van onze parlementaire democratie is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Maar zoals bekend schuiven ook de fractievoorzitters van CDA, PvdA en CU, net als twee jaar geleden in Beetstserzwaag, bij de onderhandelingen in het Catshuis aan, en zijn hun fracties bij voorbaat gebonden aan het akkoord dat de coalitie zal sluiten. Van het dualisme, waarin kabinet en kamer tegenover elkaar staan, blijft dan natuurlijk helemaal niets over. De coalitiefracties controleren de overheid dan niet maar kronkelen zich alleen maar in allerlei bochten om het kabinet in het zadel te houden. Op het vrome principe van het dualisme wordt alleen maar een beroep gedaan wanneer later het onderlinge wantrouwen toeneemt en een of meerdere fracties een breuk met de coalitie willen forceren.
Het is zo, het is altijd al zo geweest, en juist in tijden van crisis, zegt men, zorgt monisme voor stabiliteit en saamhorigheid. Maar het deugt niet. Het bevordert en bestendigt een politieke cultuur die naar binnen is gericht, en waarbinnen een zelfbenoemde elite de zaken onderling regelt en zich – geïsoleerd en vervreemd van de samenleving - aan de sentimenten onder de bevolking weinig gelegen laat liggen. De politiek wordt dan gedomineerd door het dictaat van wat haalbaar is, en een levendig debat over principes en ideeën wijkt. Het tegenspel, de kracht van een beargumenteerd betoog, verdwijnt. De oppositie is machteloos en staat met overslaande stem maar wat te schreeuwen (Agnes Kant!) en delen, steeds grotere delen, van de bevolking vluchten in de armen van verguisde populisten op de linker- of rechtervleugel van het politieke spectrum.
Kamerleden doen hun werk zonder lust of ruggengraat in plaats van zonder last of ruggespraak. En het gekke is: ze staan er zelf bij en weten het maar weten er niets aan te doen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, heeft vorige week een kritisch rapport over het eigen functioneren van de Kamer gepresenteerd, en toen gezegd dat de Kamer zich te veel opstelt als medebestuurder en te weinig als controleur.
Toen ze bij het uitspreken van die woorden naar buiten keek, zag ze drie leden van haar eigen Kamer het Torentje binnenstappen om daar als lammetjes bij het kabinet op schoot te kruipen.
(verschenen in Binnenlands Bestuur)
26.2.09
Onze 'elite' en Geert Wilders
Onze politieke en bestuurlijke 'elite' heeft Geert Wilders eerst genegeerd, daarna gedemoniseerd en probeert hem nu te assimileren - zoals ze dat ook met Pim Fortuyn heeft gedaan. Die houding van mensen als Paul Schnabel van het SCP getuigt van een verachtelijke lafheid die duur zal worden betaald.
Een chemicus heb ik eens een lezing horen geven over de reactie van een biologisch systeem op vreemde indringers. De details ben ik, een onverbeterlijke alfa, vergeten en ook het jargon, maar het kwam er op neer dat die reactie in drie fases verliep. Het systeem probeerde de indringer eerst te negeren, daarna te bestrijden en als dat niet lukte te assimileren. Het uiteindelijke gevolg is dan dat het systeem, aangevallen door een binnendringer die op de vernietiging van het systeem uit is, aan het einde van het proces sterker is dan ervoor.
Het aardige was dat ik niet als enige de parallel met politiek en media direct zag, maar dat die chemicus het daar ook over ging hebben. Toen Pim Fortuyn aan de poorten van het Binnenhof begon te rammelen, deden de Binnenhofbewoners eerst of ze niets hoorden. Ze weerden hem af door hem te negeren. Toen dat niet lukte omdat de boodschap van Fortuyn buiten dat Binnenhof erg veel weerklank vond, gingen ze de strijd met hem aan door hem te demoniseren. En toen niemand daar in trapte, namen de Binnenhovelingen hun toevlucht tot hun meest geslepen truc. Ze zeiden dat het maar goed was dat Fortuyn hen had wakker geschud, dat ze nu goed naar zijn boodschap hadden geluisterd, daar veel van hadden geleerd en die lessen ook in de praktijk wilden brengen.
Het systeem had zich versterkt. Maar dan moest het nu ook af gelopen zijn. Fortuyn had een frisse wind door het Binnenhof laten waaien, fijn, dat was ook hard nodig, maar de luiken konden nu weer dicht.
Die conclusie was alleen geloofwaardig geweest indien het midden werkelijk was geradicaliseerd, wat helaas is uitgebleven.
Wat met Fortuyn is gebeurd, gebeurt nu met Geert Wilders. (Met alleen dit verschil natuurlijk dat Wilders nog leeft.) Eerst haalden politiek en media (wat al te opzichtig) hun schouders over hem op. Er was immers geen ruimte op rechts, zei men. In de peilingen werd hij stelselmatig klein gehouden. Maar toen dat niet hielp en Wilders in november 2006 met negen zetels in de Kamer kwam, volgde de grote bestrijding – wat bij rechts altijd de vorm van demonisering aanneemt. Wilders heette een angsthaas en een oorlogshitser, de Nederlandse variant van rechts-extremistische partijen zoals die elders in Europa ook bestaan. Op instigatie van het Amsterdamse gerechtshof gaat het Openbaar Ministerie hem vervolgen wegens haatzaaien en discriminatie.
Maar ook dat hielp niet. Wilders vaarde (en vaart) er zelfs wel bij. In de peilingen staat hij op 25 zetels. En meer en meer hoger opgeleiden, bevreesd als zij zijn voor een beknotting van de vrijheid van meningsuiting, krijgen steeds meer sympathie voor hem.
En daarom gaat de bestuurlijke elite van Nederland nu haar volgende wapen inzetten: die van de publieke omhelzing. Een van de opperhoofden van die elite, meneer Schnabel van het SCP, zei maandag in de Volkskrant dat Wilders alleen maar verwoordt wat velen denken, dat hij helemaal niet extreem-rechts is, en dat hij alleen maar begrijpt dat het om de grote machtsvraag draait: van wie is dit land, wie buigt voor wie, wie past zich aan aan welke regels, wij aan de hunne of zij aan de onze? Daarmee is Wilders gewoon een van ons.
Wilders is ongetwijfeld een te gewiekst politicus om voor deze avances van het establishment te bezwijken. Wat Wilders overigens niet begrijpt en Schnabel heel goed, dat is dat hij met zijn PVV als uitlaatklep van ontevreden burgers het bestaande politieke systeem alleen maar versterkt. Aan de onvrede wordt dan toch maar uiting gegeven; dat er vervolgens niets verandert en het systeem het systeem blijft en Wilders politiek in leven blijft, is de duivelse omklemming van Wilders en de rest van het Binnenhof. Vandaar natuurlijk dat Schnabel hem publiekelijk omhelst – stel je voor dat iemand met 25 zetels ook nog eens dat systeem als zodanig ter discussie zou gaan stellen en meer directe vormen van democratie ging bepleiten, dan waren de rapen pas echt gaar.
Maar wat Schnabel en de zijnen weer niet door hebben, dat is dat zij hebben gezwegen toen zij hadden moeten spreken en hem nu annexeren terwijl zij hem moeten bestrijden. Toen Wilders de politieke arena betrad, hadden zij de problemen die hij benoemde, beter en intelligenter moeten benoemen dan hij. Nu zij hebben gezwegen en de andere kant op hebben gekeken, en Wilders om gehoor te vinden steeds radicalere standpunten is gaan uitkrijten, heeft hij het hele politieke debat over islam, immigratie, integratie en multiculturalisme zodanig naar zich toegetrokken dat verdere discussie bijna onmogelijk is geworden. Hij heeft het thema geclaimd om zijn politieke dood en emigratie uit te stellen. Juist nu Wilders dit thema uitsluitend en alleen voor eigen gewin misbruikt, geeft onze elite opnieuw niet thuis. Het is van een verachtelijke lafheid die duur zal worden betaald.
Ten burele van het CDA, bijvoorbeeld, is islamkritiek ongepast. Niet omdat de islam geen kritiek verdient, maar ‘omdat wij niet van Wilders zijn’. Het midden als zodanig, de drie grote constituerende partijen uit de Nederlandse politieke traditie, heeft collectief gefaald, juist toen zij victorie kraaiden omdat zij dachten Fortuyn ook politiek te hebben gedood. Je denkt als vanzelf aan twee regels uit 'Hotel California' van The Eagles:
They stab it with their steely knives, but they just can’t kill the beast.
(verschenen in de Volkskrant van 26 februari 2009)
Een chemicus heb ik eens een lezing horen geven over de reactie van een biologisch systeem op vreemde indringers. De details ben ik, een onverbeterlijke alfa, vergeten en ook het jargon, maar het kwam er op neer dat die reactie in drie fases verliep. Het systeem probeerde de indringer eerst te negeren, daarna te bestrijden en als dat niet lukte te assimileren. Het uiteindelijke gevolg is dan dat het systeem, aangevallen door een binnendringer die op de vernietiging van het systeem uit is, aan het einde van het proces sterker is dan ervoor.
Het aardige was dat ik niet als enige de parallel met politiek en media direct zag, maar dat die chemicus het daar ook over ging hebben. Toen Pim Fortuyn aan de poorten van het Binnenhof begon te rammelen, deden de Binnenhofbewoners eerst of ze niets hoorden. Ze weerden hem af door hem te negeren. Toen dat niet lukte omdat de boodschap van Fortuyn buiten dat Binnenhof erg veel weerklank vond, gingen ze de strijd met hem aan door hem te demoniseren. En toen niemand daar in trapte, namen de Binnenhovelingen hun toevlucht tot hun meest geslepen truc. Ze zeiden dat het maar goed was dat Fortuyn hen had wakker geschud, dat ze nu goed naar zijn boodschap hadden geluisterd, daar veel van hadden geleerd en die lessen ook in de praktijk wilden brengen.
Het systeem had zich versterkt. Maar dan moest het nu ook af gelopen zijn. Fortuyn had een frisse wind door het Binnenhof laten waaien, fijn, dat was ook hard nodig, maar de luiken konden nu weer dicht.
Die conclusie was alleen geloofwaardig geweest indien het midden werkelijk was geradicaliseerd, wat helaas is uitgebleven.
Wat met Fortuyn is gebeurd, gebeurt nu met Geert Wilders. (Met alleen dit verschil natuurlijk dat Wilders nog leeft.) Eerst haalden politiek en media (wat al te opzichtig) hun schouders over hem op. Er was immers geen ruimte op rechts, zei men. In de peilingen werd hij stelselmatig klein gehouden. Maar toen dat niet hielp en Wilders in november 2006 met negen zetels in de Kamer kwam, volgde de grote bestrijding – wat bij rechts altijd de vorm van demonisering aanneemt. Wilders heette een angsthaas en een oorlogshitser, de Nederlandse variant van rechts-extremistische partijen zoals die elders in Europa ook bestaan. Op instigatie van het Amsterdamse gerechtshof gaat het Openbaar Ministerie hem vervolgen wegens haatzaaien en discriminatie.
Maar ook dat hielp niet. Wilders vaarde (en vaart) er zelfs wel bij. In de peilingen staat hij op 25 zetels. En meer en meer hoger opgeleiden, bevreesd als zij zijn voor een beknotting van de vrijheid van meningsuiting, krijgen steeds meer sympathie voor hem.
En daarom gaat de bestuurlijke elite van Nederland nu haar volgende wapen inzetten: die van de publieke omhelzing. Een van de opperhoofden van die elite, meneer Schnabel van het SCP, zei maandag in de Volkskrant dat Wilders alleen maar verwoordt wat velen denken, dat hij helemaal niet extreem-rechts is, en dat hij alleen maar begrijpt dat het om de grote machtsvraag draait: van wie is dit land, wie buigt voor wie, wie past zich aan aan welke regels, wij aan de hunne of zij aan de onze? Daarmee is Wilders gewoon een van ons.
Wilders is ongetwijfeld een te gewiekst politicus om voor deze avances van het establishment te bezwijken. Wat Wilders overigens niet begrijpt en Schnabel heel goed, dat is dat hij met zijn PVV als uitlaatklep van ontevreden burgers het bestaande politieke systeem alleen maar versterkt. Aan de onvrede wordt dan toch maar uiting gegeven; dat er vervolgens niets verandert en het systeem het systeem blijft en Wilders politiek in leven blijft, is de duivelse omklemming van Wilders en de rest van het Binnenhof. Vandaar natuurlijk dat Schnabel hem publiekelijk omhelst – stel je voor dat iemand met 25 zetels ook nog eens dat systeem als zodanig ter discussie zou gaan stellen en meer directe vormen van democratie ging bepleiten, dan waren de rapen pas echt gaar.
Maar wat Schnabel en de zijnen weer niet door hebben, dat is dat zij hebben gezwegen toen zij hadden moeten spreken en hem nu annexeren terwijl zij hem moeten bestrijden. Toen Wilders de politieke arena betrad, hadden zij de problemen die hij benoemde, beter en intelligenter moeten benoemen dan hij. Nu zij hebben gezwegen en de andere kant op hebben gekeken, en Wilders om gehoor te vinden steeds radicalere standpunten is gaan uitkrijten, heeft hij het hele politieke debat over islam, immigratie, integratie en multiculturalisme zodanig naar zich toegetrokken dat verdere discussie bijna onmogelijk is geworden. Hij heeft het thema geclaimd om zijn politieke dood en emigratie uit te stellen. Juist nu Wilders dit thema uitsluitend en alleen voor eigen gewin misbruikt, geeft onze elite opnieuw niet thuis. Het is van een verachtelijke lafheid die duur zal worden betaald.
Ten burele van het CDA, bijvoorbeeld, is islamkritiek ongepast. Niet omdat de islam geen kritiek verdient, maar ‘omdat wij niet van Wilders zijn’. Het midden als zodanig, de drie grote constituerende partijen uit de Nederlandse politieke traditie, heeft collectief gefaald, juist toen zij victorie kraaiden omdat zij dachten Fortuyn ook politiek te hebben gedood. Je denkt als vanzelf aan twee regels uit 'Hotel California' van The Eagles:
They stab it with their steely knives, but they just can’t kill the beast.
(verschenen in de Volkskrant van 26 februari 2009)
28.1.09
Gedoe om Geert
Nu het Amsterdamse Hof heeft bepaald dat het Openbaar Ministerie Geert Wilders moet gaan vervolgen, staat Wilders sinds vorige week opnieuw in het middelpunt van de mediabelangstelling. Mijn column in Elsevier en mijn recensie in de HP/De Tijd (over een recent essay van Joost Zwagerman) gaan beide over het 'gedoe om Geert'.
Dwaze rechters
Geert Wilders blijft voor velen een ongrijpbaar fenomeen. Als hij onthult dat het zoontje van een ervaren NRC-journalist hem met de dood heeft bedreigd en dat die journalist een vervelend stukje over hem heeft geschreven nadat hij (Wilders) heeft geweigerd om geen aangifte te doen, offert een instituut als NRC Handelsblad die journalist gewoon op. Wanneer Wilders onthult dat hij na de Europese verkiezingen met het Vlaams Belang wil gaan samenwerken, kraait daar geen haan naar – terwijl de associatie met Filip Dewinter voorheen afdoende was om Wilders voorgoed in diskrediet te brengen. Als hij (zo goed als zeker) liegt in het grote Fitna-debat maar een onderzoek naar de precieze gang van zaken weigert, komt hij daar gewoon mee weg – ook als kort daarop blijkt dat een meerderheid van de bevolking denkt dat niet hij maar de regering heeft gelogen. En nadat het Amsterdamse Hof vorige week had aangekondigd dat het Openbaar Ministerie Wilders toch maar moet vervolgen vanwege zijn ‘haatzaaiende’ uitlatingen over de islam, waren de reacties van zijn collega-politici tamelijk afgepast. Velen, aangevoerd door Mark Rutte, vonden toch vooral dat de vrijheid van meningsuiting niet in gevaar mag komen.
Wilders is veel in het nieuws en er wordt veel over hem gesproken, maar waar haast niemand het over heeft, is de vraag wat nu precies de functie van zijn PVV is.
Die vraag is eigenlijk tamelijk gemakkelijk te beantwoorden. Er zijn honderdduizenden Nederlanders die zich meerdere malen per week verbijten over wat zij in de krant lezen over geweld, achterstandswijken en moslims. Vroeger sloeg die afkeer bij hen naar binnen omdat niemand publiekelijk uiting aan hun onrust gaf. Nu weten al die mensen dat Wilders’ adjudant, Fleur Agema, diezelfde ochtend al in alle vroegte naar een benzinestation langs de rijksweg is gereden, daar alle kranten heeft gekocht, die heeft gelezen en over alle berichten al lang schriftelijke vragen heeft gesteld of een spoeddebat heeft aangevraagd. En daarna weer is gaan slapen.
Dat kunnen wij vervolgens ook doen, dankzij de PVV, gewoon verder slapen.
Want het punt is dat de PVV wel honderden Kamervragen stelt en debatten aanvraagt, en dat er erg veel wordt gesproken over de onderwerpen die de PVV aansnijdt, maar dat er natuurlijk helemaal niets verandert. Als Wilders al de intelligentie heeft om dat zelf ook vast te stellen, kan het hem niets schelen. Hij stijgt in de peilingen, en hoeft dus nog niet te emigreren.
De functie van Wilders en zijn PVV in ons politieke systeem is dus die van bliksemafleider. Hoezeer hij zich ook als buitenstaander opstelt, in feite is Wilders degene die het systeem in stand houdt en versterkt. Het politieke systeem heeft hem geabsorbeerd voert hem in zijn gelederen op als het grote excuus aan de kiezers. Het onbehagen wordt vertolkt! Maar ondertussen is die nieuwe Europese Grondwet er gewoon gekomen, wordt de greep van de overheid op de samenleving alleen maar groter en gaat de islamisering gewoon door. En iedereen vindt dat prima. Het zou pas vervelend worden wanneer het systeem als zodanig ter discussie zou worden gesteld (zoals Pim Fortuyn deed), maar dat snapt Wilders niet, of juist heel goed: hij begrijpt dat zelfs hij alleen binnen dat systeem kan gedijen.
Binnen de politieke en maatschappelijk elite begrijpt iedereen dat ze het spel met Wilders zo moeten spelen. Behalve die dwaze Amsterdamse rechters. Die willen Wilders nu gaan vervolgen, uitsluiten, in de gevangenis gooien, onschadelijk maken. Daarmee roepen zij, dom genoeg, niet alleen een maatschappelijke discussie op over de samenstelling en politieke voorkeuren van de Nederlandse rechterlijke macht als zodanig, maar maken zij ook de repressieve tolerantie van het systeem als zodanig ongedaan. Ze maken van Wilders een held buiten het systeem, en maken hem daarmee zo groot dat hij voor dat systeem zelf een bedreiging kan gaan vormen.
Wee u, gij rechters! Wee u, gij Wilders! Jullie trekken elkaar mee in een wedloop die alleen in de chaos van een imploderend systeem kan eindigen.
Bewust of onbewust hebben Wilders’ collega-politici vorige week aangevoeld dat het Amsterdamse hof een ontwikkeling in gang kan gaan zetten waarbij zij uiteindelijk alleen maar te verliezen hebben. Vandaar dat ze maar weer over de vrijheid van meningsuiting begonnen. En zo’n implosie van het systeem waartegen hij zich zegt te keren, wil Geert Wilders zelf ten diepste ook helemaal niet. Hij is zich rot geschrokken, vorige week, bij dit vooruitzicht, dat voor hem alleen in een vlucht naar het buitenland kan uitmonden.
(eerder verschenen in Elsevier)
Ontmaskerd verraad?*
Joost Zwagerman schrijft scherpzinning over de oud-linkse hypocrisie maar kan de vraag waarom zijn vijanden zo hypocriet zijn, zelf ook niet beantwoorden.
Tegen Geert Wilders is blijkbaar geen kruit gewassen. Al ruim vier jaar proberen collega-Kamerleden hem te negeren, te demoniseren of verbaal tegenpartij te bieden, maar tevergeefs. In het afgelopen weekend maakte Wilders’ PVV een sprong in de peilingen, van 17 naar 20 zetels, elf meer dan de partij er nu heeft. Daarmee is de PVV nu even groot als de VVD, de partij die hij in de zomer van 2004 verliet.
Die sprong volgde direct op de aankondiging van het Amsterdamse gerechtshof dat het Openbaar Ministerie Wilders toch moet gaan vervolgen vanwege zijn uitspraken over de islam. Die zijn zo ruig en generaliserend dat er sprake is van belediging, discriminatie en haatzaaien en daarmee van een overschrijding van de grens van de vrijheid van meningsuiting. Berucht zijn vooral de uitlatingen van Wilders waarin hij de islam met het nazisme vergelijkt en de Koran met Hitler’s Mein Kampf. In een van de aanklachten tegen Wilders, die van advocaat Gerard Spong, wordt daar protest tegen aangetekend. In diezelfde aanklacht wordt Wilders zelf direct vergeleken met nazi-propagandist Joseph Goebbels.
Een van de weinigen die zich over dat voortdurende meten met twee maten verbaast, is Joost Zwagerman. Zwagerman (1963) is een succesvol schrijver, maar ook een columnist die met grote regelmaat scherpe stukken in de krant schrijft tegen de leegte en verwarring op links. Hij bundelde die stukken in Hollands welvaren en publiceerde het pamflet De schaamte voor links (2007), waarin hij die verwarring vaststelde in het normen-en-waarden-debat, de multicultuur en de uitholling van het onderwijs. Bezorgd stelt Zwagerman vast dat links het initiatief voor het debat uit handen heeft gegeven aan een ‘gelegenheidscoalitie van christenen en neoconservatieven’. En gek genoeg is Zwagerman van mening dat die alliantie alleen door een andere coalitie kan worden doorbroken: een nieuwe progressieve partij van PvdA en SP, ‘eventueel’ aangevuld met GroenLinks. Volkskrant-journalist Martin Sommer stelde al eerder vast dat ‘des lezers klomp’ hier toch breekt: want met die suggestie zijn we ‘niet bij de toekomst van links zoals Joost Zwagerman denkt, en zelfs niet bij de linkse toekomst van gisteren. Dan zijn we aanbeland in de toekomst van eergisteren’.
Juist op het moment waarop de komende vervolging van Wilders volop in het nieuws is, is er een nieuw boekje van Zwagerman verschenen, een bundeling van een eerder gepubliceerd essay en de tekst van een lezing: Hitler in de polder & Vrij van God. IJverig en scherpzinnig gaat Zwagerman in beide teksten tekeer tegen de ‘lelieblanke elite’ van oud-linkse schrijvers die zich zelf in het verleden vermeiden in beledigende teksten over alles wat christelijk was of naar het christendom riekte en die zich nu woest maken op publicisten die met evenveel enthousiasme het islamitisch geloof te lijf gaan. Met Wilders is Zwagerman van mening dat de aankondiging van het Hof een zwarte dag voor de vrijheid van meningsuiting is. Verder distantieert hij zich natuurlijk nadrukkelijk van Wilders, die hij, ‘zoals filmregisseur Eddy Terstall het altijd zegt, obsesionado’ noemt. ‘Hij is geobsedeerd door de islam en door degenen die in Nederland deze religie aanhangen. Zijn obsessie geeft hem in de meest bedenkelijke en smakeloze ideeën rond te strooien’. Maar, zo vraagt Zwagerman zich ook af, ‘zijn die ideeën een-op-een vergelijkbaar en onderling uitwisselbaar met het gedachtegoed van de nazi’s, die een systematische uitroeiing van de Joden in en buiten Europa voorstonden?’
De kracht en waarde van beide essays is wat mij betreft vooral gelegen in de ijver en verbetenheid waarmee Zwagerman oud-linkse schrijvers als Jan Blokker, Hugo Brandt Corstius, J. A. A. van Doorn en Frits Abrahams achtervolgt. Het lijkt wel alsof hij Fortuyns aansporing ‘Achtervolg ze tot in de hel’ als een persoonlijke opdracht is gaan opvatten.
Zo achterhaalt hij dat Frits Abrahams van de NRC ooit door de Bond tegen het Vloeken is aangeklaagd wegens godslastering. Abrahams had namelijk geschreven dat hij een ‘oud boekske’ had ingezien en dat God daarin op een nogal curieuze manier werd voorgesteld. De bewoordingen die Abrahams daarbij gebruikte, waren volgens de Bond godslasterlijk en vandaar de rechtszaak, die Abrahams overigens won. Maar Abrahams is nu zelf op de stoel van de Bond tegen het Vloeken gaan zitten door zich te beklagen over de hoge toon waarop Ehsan Jami afscheid nam van het geloof waarin hij was opgegroeid. Waarom eiste Abrahams in zijn kritiek op het christendom een vrijheid van meningsuiting voor zichzelf op die hij Jami niet vergunt?
Zwagerman herinnert ook aan de steun die Jan Blokker in 1989 gaf aan de schrijver Salman Ruhsdie, toen deze door een fatwa van ayatollah Khomeiny was getroffen. Blokker maakte zich destijds erg kwaad over diegenen die enig begrip opbrachten voor de gekwetstheid van sommige moslims. ‘Waarom zou ik?’, schreef Blokker in 1989, ‘begrip moeten hebben voor mohammedanen die op de maat in woede uitbarsten, zinloze heilige oorlogen uitvechten, boeken verbranden?’
Toen Ayaan Hirsi Ali in Nederland haar strijd tegen het vrouwonvriendelijke karakter van de islam begon, was Blokker er als de eersten bij om haar de mond te snoeren. Vrouwtje Ayaan moest haar mond houden, en niet zo provoceren.
Zwagerman dwarrelde zelf uiterst vreedzaam van zijn katholieke geloof af en wil dat iedere Nederlander, christen of moslim, diezelfde weg kan gaan. Wat Karel van het Reve over het Oude Testament beweerde, moet iedere moslim in Nederland over de Koran kunnen beweren. Dezelfde vrijheid van meningsuiting dus voor de autochtoon die het christendom bekritiseert als voor de allochtoon die de islam bekritiseert. Dat ‘de Hollandse culturele elite’ een status aparte voor islamcritici en ex-moslims heeft geschapen, noemt Zwagerman het ‘nieuwe verraad der klerken’ dat ‘ontmaskerd’ moet worden.
Maar doet Zwagerman dat ook? Ontmaskert hij dat verraad? Beantwoordt hij, met andere woorden, de vraag waarom die elite ogenschijnlijk met twee maten meet en voor zichzelf een recht op kritiek op de christelijke religie opeist dat het critici van de islam ontzegt?
Zwagerman heeft het ook over Hugo Claus, die bejubeld is vanwege zijn uitspraak over de grote kathedralen die opgeblazen zouden moeten worden. Tijdens een debatavond in Antwerpen vroeg de schrijver Tom Naegels zich af waarom ‘wij Claus vanwege zo’n uitspraak over het opblazen van kerken in de armen sluiten, terwijl we iemand die voorstelt een paar gewelddadige bladzijden uit de Koran te scheuren stigmatiseren als extreem-rechtse haatzaaier en racist.’ Maar Tom Naegels kreeg die avond geen antwoord op zijn waarom-vraag, schrijft Zwagerman. Die vraag beantwoordt Zwagerman zelf eigenlijk ook niet.
Zwagerman suggereert twee antwoorden. Die ongelijkheid zou toegestaan zijn omdat christenen in Nederland zich in het centrum van de politieke en economische macht bevinden, terwijl moslims nog altijd een broze minderheid vormen. De moslim is de ander, de vreemdeling die onze bescherming behoeft. Zwagerman ontmaskert die houding als ‘valse solidariteit’, maar heeft daarmee nog geen antwoord gegeven op de vraag die hij zelf stelde.
Zijn tweede suggestie is dat ongelijkheid is toegestaan wanneer critici onderdeel uitmaken van een zelf benoemde elite en hun kritiek uitbreiden over alle vormen van religie. Maar dat klopt niet, want dat doen Ayaan Hirsi Ali en Afshin Ellian ook, en dat heeft hen in deze kringen niet populairder gemaakt.
Dichter bij de waarheid komt Zwagerman ongetwijfeld wanneer hij Rudy Kousbroek citeert. Die schreef eens dat de islam eigenlijk nog veel erger is dan het christendom maar dat hij zich over de islam altijd tamelijk discreet uitliet. ‘Misschien wel uit angst voor mijn hachje’, voegde Kousbroek daaraan toe.
Wat Zwagerman niet ziet is dat kritiek op het christendom en clementie met de islam in dienst staat van één en dezelfde moderne agenda: de afrekening met een wereld die door een cultuur werd gedomineerd die velen als een belemmering van hun vrijheid dachten te ervaren, en die moet worden ingeruild voor een wereld waarin alles relatief is, en waarin, als om dat te onderstrepen, de exotische nonsens van een geïmporteerd geloof alle ruimte krijgt. Gewelddadig zijn slechts enkele enkelingen, zeggen de voorstanders van die agenda, uit angst voor het eigen hachje.
Zwagerman is eerlijk en scherp, maar omdat hij uiteindelijk zelf ook onderdeel van deze agenda uitmaakt, verschilt hij slechts gradueel van zijn vijanden en blijft hij blind voor hun redenen, die veel minder dubbelzinnig zijn dan hij denkt.
N.a.v. Joost Zwagerman
Hitler in de polder & Vrij van God (uitgeverij de Arbeiderspers)
* eerder verschenen in HP/De Tijd
Dwaze rechters
Geert Wilders blijft voor velen een ongrijpbaar fenomeen. Als hij onthult dat het zoontje van een ervaren NRC-journalist hem met de dood heeft bedreigd en dat die journalist een vervelend stukje over hem heeft geschreven nadat hij (Wilders) heeft geweigerd om geen aangifte te doen, offert een instituut als NRC Handelsblad die journalist gewoon op. Wanneer Wilders onthult dat hij na de Europese verkiezingen met het Vlaams Belang wil gaan samenwerken, kraait daar geen haan naar – terwijl de associatie met Filip Dewinter voorheen afdoende was om Wilders voorgoed in diskrediet te brengen. Als hij (zo goed als zeker) liegt in het grote Fitna-debat maar een onderzoek naar de precieze gang van zaken weigert, komt hij daar gewoon mee weg – ook als kort daarop blijkt dat een meerderheid van de bevolking denkt dat niet hij maar de regering heeft gelogen. En nadat het Amsterdamse Hof vorige week had aangekondigd dat het Openbaar Ministerie Wilders toch maar moet vervolgen vanwege zijn ‘haatzaaiende’ uitlatingen over de islam, waren de reacties van zijn collega-politici tamelijk afgepast. Velen, aangevoerd door Mark Rutte, vonden toch vooral dat de vrijheid van meningsuiting niet in gevaar mag komen.
Wilders is veel in het nieuws en er wordt veel over hem gesproken, maar waar haast niemand het over heeft, is de vraag wat nu precies de functie van zijn PVV is.
Die vraag is eigenlijk tamelijk gemakkelijk te beantwoorden. Er zijn honderdduizenden Nederlanders die zich meerdere malen per week verbijten over wat zij in de krant lezen over geweld, achterstandswijken en moslims. Vroeger sloeg die afkeer bij hen naar binnen omdat niemand publiekelijk uiting aan hun onrust gaf. Nu weten al die mensen dat Wilders’ adjudant, Fleur Agema, diezelfde ochtend al in alle vroegte naar een benzinestation langs de rijksweg is gereden, daar alle kranten heeft gekocht, die heeft gelezen en over alle berichten al lang schriftelijke vragen heeft gesteld of een spoeddebat heeft aangevraagd. En daarna weer is gaan slapen.
Dat kunnen wij vervolgens ook doen, dankzij de PVV, gewoon verder slapen.
Want het punt is dat de PVV wel honderden Kamervragen stelt en debatten aanvraagt, en dat er erg veel wordt gesproken over de onderwerpen die de PVV aansnijdt, maar dat er natuurlijk helemaal niets verandert. Als Wilders al de intelligentie heeft om dat zelf ook vast te stellen, kan het hem niets schelen. Hij stijgt in de peilingen, en hoeft dus nog niet te emigreren.
De functie van Wilders en zijn PVV in ons politieke systeem is dus die van bliksemafleider. Hoezeer hij zich ook als buitenstaander opstelt, in feite is Wilders degene die het systeem in stand houdt en versterkt. Het politieke systeem heeft hem geabsorbeerd voert hem in zijn gelederen op als het grote excuus aan de kiezers. Het onbehagen wordt vertolkt! Maar ondertussen is die nieuwe Europese Grondwet er gewoon gekomen, wordt de greep van de overheid op de samenleving alleen maar groter en gaat de islamisering gewoon door. En iedereen vindt dat prima. Het zou pas vervelend worden wanneer het systeem als zodanig ter discussie zou worden gesteld (zoals Pim Fortuyn deed), maar dat snapt Wilders niet, of juist heel goed: hij begrijpt dat zelfs hij alleen binnen dat systeem kan gedijen.
Binnen de politieke en maatschappelijk elite begrijpt iedereen dat ze het spel met Wilders zo moeten spelen. Behalve die dwaze Amsterdamse rechters. Die willen Wilders nu gaan vervolgen, uitsluiten, in de gevangenis gooien, onschadelijk maken. Daarmee roepen zij, dom genoeg, niet alleen een maatschappelijke discussie op over de samenstelling en politieke voorkeuren van de Nederlandse rechterlijke macht als zodanig, maar maken zij ook de repressieve tolerantie van het systeem als zodanig ongedaan. Ze maken van Wilders een held buiten het systeem, en maken hem daarmee zo groot dat hij voor dat systeem zelf een bedreiging kan gaan vormen.
Wee u, gij rechters! Wee u, gij Wilders! Jullie trekken elkaar mee in een wedloop die alleen in de chaos van een imploderend systeem kan eindigen.
Bewust of onbewust hebben Wilders’ collega-politici vorige week aangevoeld dat het Amsterdamse hof een ontwikkeling in gang kan gaan zetten waarbij zij uiteindelijk alleen maar te verliezen hebben. Vandaar dat ze maar weer over de vrijheid van meningsuiting begonnen. En zo’n implosie van het systeem waartegen hij zich zegt te keren, wil Geert Wilders zelf ten diepste ook helemaal niet. Hij is zich rot geschrokken, vorige week, bij dit vooruitzicht, dat voor hem alleen in een vlucht naar het buitenland kan uitmonden.
(eerder verschenen in Elsevier)
Ontmaskerd verraad?*
Joost Zwagerman schrijft scherpzinning over de oud-linkse hypocrisie maar kan de vraag waarom zijn vijanden zo hypocriet zijn, zelf ook niet beantwoorden.
Tegen Geert Wilders is blijkbaar geen kruit gewassen. Al ruim vier jaar proberen collega-Kamerleden hem te negeren, te demoniseren of verbaal tegenpartij te bieden, maar tevergeefs. In het afgelopen weekend maakte Wilders’ PVV een sprong in de peilingen, van 17 naar 20 zetels, elf meer dan de partij er nu heeft. Daarmee is de PVV nu even groot als de VVD, de partij die hij in de zomer van 2004 verliet.
Die sprong volgde direct op de aankondiging van het Amsterdamse gerechtshof dat het Openbaar Ministerie Wilders toch moet gaan vervolgen vanwege zijn uitspraken over de islam. Die zijn zo ruig en generaliserend dat er sprake is van belediging, discriminatie en haatzaaien en daarmee van een overschrijding van de grens van de vrijheid van meningsuiting. Berucht zijn vooral de uitlatingen van Wilders waarin hij de islam met het nazisme vergelijkt en de Koran met Hitler’s Mein Kampf. In een van de aanklachten tegen Wilders, die van advocaat Gerard Spong, wordt daar protest tegen aangetekend. In diezelfde aanklacht wordt Wilders zelf direct vergeleken met nazi-propagandist Joseph Goebbels.
Een van de weinigen die zich over dat voortdurende meten met twee maten verbaast, is Joost Zwagerman. Zwagerman (1963) is een succesvol schrijver, maar ook een columnist die met grote regelmaat scherpe stukken in de krant schrijft tegen de leegte en verwarring op links. Hij bundelde die stukken in Hollands welvaren en publiceerde het pamflet De schaamte voor links (2007), waarin hij die verwarring vaststelde in het normen-en-waarden-debat, de multicultuur en de uitholling van het onderwijs. Bezorgd stelt Zwagerman vast dat links het initiatief voor het debat uit handen heeft gegeven aan een ‘gelegenheidscoalitie van christenen en neoconservatieven’. En gek genoeg is Zwagerman van mening dat die alliantie alleen door een andere coalitie kan worden doorbroken: een nieuwe progressieve partij van PvdA en SP, ‘eventueel’ aangevuld met GroenLinks. Volkskrant-journalist Martin Sommer stelde al eerder vast dat ‘des lezers klomp’ hier toch breekt: want met die suggestie zijn we ‘niet bij de toekomst van links zoals Joost Zwagerman denkt, en zelfs niet bij de linkse toekomst van gisteren. Dan zijn we aanbeland in de toekomst van eergisteren’.
Juist op het moment waarop de komende vervolging van Wilders volop in het nieuws is, is er een nieuw boekje van Zwagerman verschenen, een bundeling van een eerder gepubliceerd essay en de tekst van een lezing: Hitler in de polder & Vrij van God. IJverig en scherpzinnig gaat Zwagerman in beide teksten tekeer tegen de ‘lelieblanke elite’ van oud-linkse schrijvers die zich zelf in het verleden vermeiden in beledigende teksten over alles wat christelijk was of naar het christendom riekte en die zich nu woest maken op publicisten die met evenveel enthousiasme het islamitisch geloof te lijf gaan. Met Wilders is Zwagerman van mening dat de aankondiging van het Hof een zwarte dag voor de vrijheid van meningsuiting is. Verder distantieert hij zich natuurlijk nadrukkelijk van Wilders, die hij, ‘zoals filmregisseur Eddy Terstall het altijd zegt, obsesionado’ noemt. ‘Hij is geobsedeerd door de islam en door degenen die in Nederland deze religie aanhangen. Zijn obsessie geeft hem in de meest bedenkelijke en smakeloze ideeën rond te strooien’. Maar, zo vraagt Zwagerman zich ook af, ‘zijn die ideeën een-op-een vergelijkbaar en onderling uitwisselbaar met het gedachtegoed van de nazi’s, die een systematische uitroeiing van de Joden in en buiten Europa voorstonden?’
De kracht en waarde van beide essays is wat mij betreft vooral gelegen in de ijver en verbetenheid waarmee Zwagerman oud-linkse schrijvers als Jan Blokker, Hugo Brandt Corstius, J. A. A. van Doorn en Frits Abrahams achtervolgt. Het lijkt wel alsof hij Fortuyns aansporing ‘Achtervolg ze tot in de hel’ als een persoonlijke opdracht is gaan opvatten.
Zo achterhaalt hij dat Frits Abrahams van de NRC ooit door de Bond tegen het Vloeken is aangeklaagd wegens godslastering. Abrahams had namelijk geschreven dat hij een ‘oud boekske’ had ingezien en dat God daarin op een nogal curieuze manier werd voorgesteld. De bewoordingen die Abrahams daarbij gebruikte, waren volgens de Bond godslasterlijk en vandaar de rechtszaak, die Abrahams overigens won. Maar Abrahams is nu zelf op de stoel van de Bond tegen het Vloeken gaan zitten door zich te beklagen over de hoge toon waarop Ehsan Jami afscheid nam van het geloof waarin hij was opgegroeid. Waarom eiste Abrahams in zijn kritiek op het christendom een vrijheid van meningsuiting voor zichzelf op die hij Jami niet vergunt?
Zwagerman herinnert ook aan de steun die Jan Blokker in 1989 gaf aan de schrijver Salman Ruhsdie, toen deze door een fatwa van ayatollah Khomeiny was getroffen. Blokker maakte zich destijds erg kwaad over diegenen die enig begrip opbrachten voor de gekwetstheid van sommige moslims. ‘Waarom zou ik?’, schreef Blokker in 1989, ‘begrip moeten hebben voor mohammedanen die op de maat in woede uitbarsten, zinloze heilige oorlogen uitvechten, boeken verbranden?’
Toen Ayaan Hirsi Ali in Nederland haar strijd tegen het vrouwonvriendelijke karakter van de islam begon, was Blokker er als de eersten bij om haar de mond te snoeren. Vrouwtje Ayaan moest haar mond houden, en niet zo provoceren.
Zwagerman dwarrelde zelf uiterst vreedzaam van zijn katholieke geloof af en wil dat iedere Nederlander, christen of moslim, diezelfde weg kan gaan. Wat Karel van het Reve over het Oude Testament beweerde, moet iedere moslim in Nederland over de Koran kunnen beweren. Dezelfde vrijheid van meningsuiting dus voor de autochtoon die het christendom bekritiseert als voor de allochtoon die de islam bekritiseert. Dat ‘de Hollandse culturele elite’ een status aparte voor islamcritici en ex-moslims heeft geschapen, noemt Zwagerman het ‘nieuwe verraad der klerken’ dat ‘ontmaskerd’ moet worden.
Maar doet Zwagerman dat ook? Ontmaskert hij dat verraad? Beantwoordt hij, met andere woorden, de vraag waarom die elite ogenschijnlijk met twee maten meet en voor zichzelf een recht op kritiek op de christelijke religie opeist dat het critici van de islam ontzegt?
Zwagerman heeft het ook over Hugo Claus, die bejubeld is vanwege zijn uitspraak over de grote kathedralen die opgeblazen zouden moeten worden. Tijdens een debatavond in Antwerpen vroeg de schrijver Tom Naegels zich af waarom ‘wij Claus vanwege zo’n uitspraak over het opblazen van kerken in de armen sluiten, terwijl we iemand die voorstelt een paar gewelddadige bladzijden uit de Koran te scheuren stigmatiseren als extreem-rechtse haatzaaier en racist.’ Maar Tom Naegels kreeg die avond geen antwoord op zijn waarom-vraag, schrijft Zwagerman. Die vraag beantwoordt Zwagerman zelf eigenlijk ook niet.
Zwagerman suggereert twee antwoorden. Die ongelijkheid zou toegestaan zijn omdat christenen in Nederland zich in het centrum van de politieke en economische macht bevinden, terwijl moslims nog altijd een broze minderheid vormen. De moslim is de ander, de vreemdeling die onze bescherming behoeft. Zwagerman ontmaskert die houding als ‘valse solidariteit’, maar heeft daarmee nog geen antwoord gegeven op de vraag die hij zelf stelde.
Zijn tweede suggestie is dat ongelijkheid is toegestaan wanneer critici onderdeel uitmaken van een zelf benoemde elite en hun kritiek uitbreiden over alle vormen van religie. Maar dat klopt niet, want dat doen Ayaan Hirsi Ali en Afshin Ellian ook, en dat heeft hen in deze kringen niet populairder gemaakt.
Dichter bij de waarheid komt Zwagerman ongetwijfeld wanneer hij Rudy Kousbroek citeert. Die schreef eens dat de islam eigenlijk nog veel erger is dan het christendom maar dat hij zich over de islam altijd tamelijk discreet uitliet. ‘Misschien wel uit angst voor mijn hachje’, voegde Kousbroek daaraan toe.
Wat Zwagerman niet ziet is dat kritiek op het christendom en clementie met de islam in dienst staat van één en dezelfde moderne agenda: de afrekening met een wereld die door een cultuur werd gedomineerd die velen als een belemmering van hun vrijheid dachten te ervaren, en die moet worden ingeruild voor een wereld waarin alles relatief is, en waarin, als om dat te onderstrepen, de exotische nonsens van een geïmporteerd geloof alle ruimte krijgt. Gewelddadig zijn slechts enkele enkelingen, zeggen de voorstanders van die agenda, uit angst voor het eigen hachje.
Zwagerman is eerlijk en scherp, maar omdat hij uiteindelijk zelf ook onderdeel van deze agenda uitmaakt, verschilt hij slechts gradueel van zijn vijanden en blijft hij blind voor hun redenen, die veel minder dubbelzinnig zijn dan hij denkt.
N.a.v. Joost Zwagerman
Hitler in de polder & Vrij van God (uitgeverij de Arbeiderspers)
* eerder verschenen in HP/De Tijd
4.12.08
Restauratie
De Volkskrant, misschien wel de beste krant van Nederland, heeft sinds drie jaar de gewoonte iemand tot ‘de meest invloedrijke Nederlander’ uit te roepen. Evenals vorig jaar is dat dit jaar Alexander Rinnooy Kan, de 59-jarige voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Rinnooy Kan is dus niet de machtigste of de belangrijkste of de voorbeeldigste Nederlander, maar de invloedrijkste: hij is een spin in het grote netwerk van besturen, raden en commissies dat de ‘schaduwmacht’ van Nederland vormt, en voert dus de bestuurlijke elite aan. Hij zit overal aan tafel, praat overal mee, geeft raad en advies, stuurt en bestuurt, is koning van de polder.
Ik denk dat de heer Rinnooy Kan een aimabel persoon is, rustig, weloverwogen, misschien zelfs wel doordrongen van het feit dat het van belang is om je bescheiden te presenteren.
Maar tegelijkertijd zou je ook willen weten hoe zo’n man, die zoveel invloed heeft, en de vertegenwoordiger bij uitstek is van een kleine elite die nadrukkelijk een stempel op de samenleving zet – hoe zo’n man in elkaar zit, wat zijn opvattingen zijn....
Lees de rest in mijn column in de nieuwe Elsevier.
Ik denk dat de heer Rinnooy Kan een aimabel persoon is, rustig, weloverwogen, misschien zelfs wel doordrongen van het feit dat het van belang is om je bescheiden te presenteren.
Maar tegelijkertijd zou je ook willen weten hoe zo’n man, die zoveel invloed heeft, en de vertegenwoordiger bij uitstek is van een kleine elite die nadrukkelijk een stempel op de samenleving zet – hoe zo’n man in elkaar zit, wat zijn opvattingen zijn....
Lees de rest in mijn column in de nieuwe Elsevier.
13.9.08
Leven wij nog in een democratie?
De coalitiepartijen houden elkaar krampachtig vast om verkiezingen en daarmee een onregeerbaar land te voorkomen. Nu het politieke centrum leeg loopt en de vleugels zowel op links als op rechts sterk blijven, is de verwarring groot. Maar dat hoeft helemaal niet. Want wat we nu met verbazing bezien, is 2500 jaar geleden al beschreven in de teksten van klassieke politiek filosofen (die trouwens ook de remedie kenden).
Dinsdag is het Prinsjesdag, dan leest de koningin de Troonrede weer voor en presenteert het kabinet alle plannetjes en de begroting voor het komende jaar. Ons is geen hete herfst in het vooruitzicht gesteld, en daarom zouden we het misschien eens niet over die plannetjes en de ‘inkomensplaatjes’ moeten hebben, maar over de belangrijkste vraag die we ons kunnen stellen: is, bij het begin van het nieuwe politieke seizoen, ons systeem nog op orde? Leven we nog in een democratie, of glijden we langzaam en bijna onopgemerkt af naar een situatie die daar wel op lijkt maar er eigenlijk het einde van is? Wat zijn de voorwaarden waaronder een parlementaire democratie goed kan functioneren, en zijn die in Nederland nog aanwezig?
Het antwoord op de vraag of wij nog in een democratie leven, lijkt nogal voor de hand te liggen. Natuurlijk! We hebben als hoogste politieke orgaan een parlement, een Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar door het volk gekozen politici onze zaken behartigen en bij meerderheid van stemmen over ja en nee, goed en fout beslissen. Wij kiezen en kunnen worden gekozen, onze stem is beslissend. Wij, het volk, regeren.
Tegelijk is het mogelijk verschijnselen van verval in onze democratische rechtsstaat aan te wijzen. De Leidse hoogleraar Paul Cliteur heeft zelfs een heel boek Tegen de decadentie geschreven, en had het toen over zaken als de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, misverstanden over de ‘rechterlijke onafhankelijkheid’ en de preoccupatie met rechten waardoor politici stelselmatig veel te hoge verwachtingen bij de bevolking wekken. Verontrustender is misschien nog wel de kritiek van de vroegere adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant, H. J. Schoo (1945 – 2007), die van mening was dat Nederland sinds de ontzuiling niet langer over een stabiel politiek systeem beschikt. De politieke elite heeft geen binding meer met een herkenbare achterban, is vervreemd geraakt van de levens en opvattingen van de kiezers en denkt tegelijk voor het eigen bestwil van die kiezers te handelen. Die kinderlijke behandeling was ‘de broedstoof’ voor ‘de revolte der burgers’ die in 2002 uitbrak.
We kunnen ons afvragen of deze verschijnselen (het verval van de instituties van de democratische rechtsstaat) de oorzaak van de huidige politieke malheur zijn of de symptomen van dieper liggende (culturele) verschijnselen. In de klassieke interpretatie van ‘democratie’ – en daar wil ik het hier over hebben - moet aan een aantal nadere voorwaarden zijn voldaan voordat er van democratie sprake kan zijn. Wanneer die voorwaarden ontbreken is er geen sprake van een democratie maar van een ochlocratie, regeert niet het volk maar de massa, leven wij niet in een democratische orde maar in een staat van anarchie waarin de massa, vroeg of laat, om een Grote Leider gaat roepen om de chaos te beteugelen en de orde te herstellen.
Wanneer ik het over de ‘klassieke interpretatie’ heb, dan bedoel ik dat zo letterlijk mogelijk. In de geschriften van Griekse denkers en schrijvers als Thucydides, Plato, Aristoteles, Isocrates en Polybius komen we beschouwingen tegen over de overgang van democratie (regering door het volk) naar iets anders, dat soms anarchie heet, soms (bij Polybius) ochlocratie, d.w.z: de regering door de massa (ochlos), of soms zelfs cheirocratie, de heerschappij van de vuist, oftewel het vuistrecht. In die overgangsfase verandert de sociale en morele zowel als de institutionele huishouding van een samenleving zodanig dat een gezond politiek systeem (democratie) plaats maakt voor een gevaarlijke fase van chaos en anarchie waarin de tirannieke verleiding levensgroot op de loer ligt.
Wanneer we de verschijnselen die deze overgang kenmerken – zoals beschreven door genoemde auteurs – op een rijtje zetten, dan komen we tot de volgende opsomming:
• In een democratie worden bepaalde tradities in ere gehouden, in een ochlocratie niet meer. ‘Alleen daar waar het als traditie geldt de goden te vrezen, de ouders te eren, oudere mensen te respecteren en de wetten te gehoorzamen, wanneer onder zúlke voorwaarden de wil van de meerderheid beslist, mag men van democratie spreken’, schrijft Polybius.
• In een democratie is een geheel ander vrijheidsbegrip in zwang dan in een ochlocratie. In een gezonde democratie wordt vrijheid gedefinieerd als het recht om te doen wat men behoort te doen. In een ochlocratie is vrijheid niet meer dan de eis om te kunnen doen en te kunnen zeggen wat men wil doen of zeggen omdat men dat leuk en lekker vindt en daarom ook goed. Vanuit het perspectief van een gezonde democratie is het vrijheidsbegrip in een ochlocratie ontaard in vrijblijvendheid en vrijpostigheid, wetteloosheid, ongebondenheid, onverantwoordelijkheid.
• In een ochlocratie verandert het taalgebruik: deugden worden ondeugden, ondeugden deugden. Wat onder gewone omstandigheden normaal is, krijgt in een ochlocratie een nieuwe, depreciërende benaming. Wat normaal ‘overmoedig’ heet, heet in een ochlocratie ‘dapper’; wat normaal ‘prudent’ is, wordt ineens ‘laf’. De schaamte wordt een ‘stommeling die moet worden verbannen’. Wie onbeschaamd is, heet moedig. Wie zichzelf beheerst, is een lafaard. Geen maat kunnen houden, is het echte leven. Anarchie wordt vrijheid zonder meer.
• In de chaos die ontstaat door deze herwaardering van alle waarden, staan politici op die zich als sterke man presenteren en die met voorbijzien aan bestaande wetten de orde zullen herstellen. Wat voor soort man is dat? Zo’n man is de verongelijkte, want voorheen buitengeslotene, en klassieke vrijheden en gelijke rechten zijn voor hem niet zo belangrijk meer als dat zij in de voorafgaande periode van de democratie waren. Bij Polybius heet hij ambitieus en onverschrokken, iemand die uitgesloten is geweest van eervolle functies in de politiek en die het volk misleidt en door het volk wordt gebruikt om een alleenheerschappij te vestigen.
• Want uiteindelijk is ochlocratie oftewel anarchie niet meer dan een tussenfase in de eeuwige cyclus van regeringsvormen, in dit geval tussen de regeringsvorm van de democratie en de alleenheerschappij die (op haar beurt) weer in despotie en tirannie ontaardt.
Het staat iedereen natuurlijk vrij zich hardop af te vragen waarom wij ons iets gelegen zouden moeten laten liggen aan de opvattingen van klassieke politiek filosofen die al zo’n 2500 jaar dood zijn. Maar wie de afgelopen jaren de Nederlandse politiek heeft gevolgd en daarna kennis neemt van deze klassiek theorie, moet haast wel geraakt worden door de frappante overeenkomsten. In een samenleving waarin – om het iets eigentijdser met de woorden van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski te zeggen – het sacrale in de zin van het besef van het heilige is verdwenen, waarin men is gaan geloven dat de duivel verlost kan worden (m.a.w.: waarin het kwaad als iets tijdelijks en geneesbaars wordt gezien en het geloof in de utopie mogelijk wordt), waarin de band met het gegevene en gewordene (om die reden) is doorgesneden, waarin het samenleven niet meer wordt beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen, en waarin de ongeschreven wetten niet meer in het menselijk hart gegrift staan, daar is het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat verkruimeld en zo goed als volledig verdwenen.
Op de morele en sociale anarchie die daarvan het gevolg is (door sommigen verdedigd als de grote verworvenheden van 1968), hebben de grote constituerende partijen van de Nederlandse politiek (CDA, PvdA, VVD) geen antwoord. Dat is om meerdere redenen logisch. In de eerste plaats wel omdat een ochlocratie de regering van de massamens is, en de massamens is de gemiddelde mens. Ook de leden van onze elite behoren tot die categorie en vormen daarom in feite geen elite.
In de tweede plaats valt de periode van de morele en sociale anarchie in Nederland uitgerekend samen met een periode van immigratie en de grote kwestie van de integratie van (vooral islamitische) nieuwkomers. Dat is een grote culturele kwestie waar de leiders van de traditionele politieke partijen niet voor zijn opgeleid. Die kunnen heel goed met elkaar om een tafel gaan zitten om hier een procentje te plussen en daar wat te minderen om de inkomensplaatjes rond te krijgen (zoals we a.s. dinsdag ongetwijfeld weer zullen zien), maar zijn niet de virtuozen die in staat zijn een visie op cultuur en identiteit te verwoorden. Bovendien zijn hun partijen ontstaan op grond van een fundamentele overeenstemming over hele andere zaken, en zal een interne discussie over immigratie en integratie alleen maar tot verdeeldheid leiden, zoals we bij de VVD en de PvdA al hebben gezien. Om scheuringen te voorkomen zwijgt men liever, en laat men de spanningen oplopen.
Het politieke centrum is leeg en ‘benauwd’, zoals (zelfs) het CDA het deze week heeft uitgedrukt. PvdA, VVD en CDA zijn samen niet eens meer goed voor een Kamermeerderheid. Op de vleugels hebben zich politici gemanifesteerd die op z’n minst doen denken aan de soort die Polybius in een enkele zin typeerde. In de persoon van Rita Verdonk dient zich een ijzeren dame aan die het leiderschap ontging en die als volkstribuun de wil van de meerderheid tot wet wil verheffen. In de persoon van Geert Wilders – ook al verworpen door het establishment - hebben we te maken met een paniekconservatief die met voorbijzien van wetten en grondrechten de orde wil komen herstellen, en zichzelf en zijn zaak - in een merkwaardige combinatie van narcisme en demagogie - aankondigt in bewoordingen die van een anti-klassieke flinkheid getuigen.
De middelmaat van het centrum en het vigerende populisme kunnen alleen worden bestreden door een nieuwe elite die weer durft te moraliseren. Want zoveel is wel duidelijk als we de oude, klassieke analyse van ons huidige politieke klimaat serieus nemen: deze crisis is niet met wat politieke maatregelen en met wat geschuif in de diverse begrotingen op te lossen. Het gaat hier om een kwestie die Frits Bolkestein (het type politicus dat we meer dan ooit nodig hebben) als laatste heeft benoemd, in een artikel uit 1994: het belang om het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat en de vrije markt te bewaren, om ‘de deugdzaamheid die het voortbestaan van vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen’.
De verwerping van deze agenda door de VVD heeft het befaamde gat op rechts geschapen.
We moeten dus weer moraliseren, schreef Bolkestein. De al eerder genoemde HJ Schoo viel hem hierin nadrukkelijk bij, in een artikel waarin hij een pleidooi hield voor een terugkeer naar ‘authentiek, ongezouten moraliseren’, want ‘bezield, verfijnd moraliseren is een teken van grote beschaving’ (de Volkskrant, 29 december 2006, in een recensie van een ‘mooi en liefdevol’ boek van de Amerikaanse historica Gertrude Himmelfarb).
Want uiteindelijk gaat het in samenleving en politiek om Selbstzwang, om ‘in vrijheid ontwikkelde zelfbeheersing’, als noodzakelijke basis van het goede burgerschap dat alleen de verwording van democratie tot ochlocratie kan voorkomen.
*) Een ingekorte versie van dit essay verscheen op zaterdag 13 september 2008 in de Volkskrant.
Dinsdag is het Prinsjesdag, dan leest de koningin de Troonrede weer voor en presenteert het kabinet alle plannetjes en de begroting voor het komende jaar. Ons is geen hete herfst in het vooruitzicht gesteld, en daarom zouden we het misschien eens niet over die plannetjes en de ‘inkomensplaatjes’ moeten hebben, maar over de belangrijkste vraag die we ons kunnen stellen: is, bij het begin van het nieuwe politieke seizoen, ons systeem nog op orde? Leven we nog in een democratie, of glijden we langzaam en bijna onopgemerkt af naar een situatie die daar wel op lijkt maar er eigenlijk het einde van is? Wat zijn de voorwaarden waaronder een parlementaire democratie goed kan functioneren, en zijn die in Nederland nog aanwezig?
Het antwoord op de vraag of wij nog in een democratie leven, lijkt nogal voor de hand te liggen. Natuurlijk! We hebben als hoogste politieke orgaan een parlement, een Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar door het volk gekozen politici onze zaken behartigen en bij meerderheid van stemmen over ja en nee, goed en fout beslissen. Wij kiezen en kunnen worden gekozen, onze stem is beslissend. Wij, het volk, regeren.
Tegelijk is het mogelijk verschijnselen van verval in onze democratische rechtsstaat aan te wijzen. De Leidse hoogleraar Paul Cliteur heeft zelfs een heel boek Tegen de decadentie geschreven, en had het toen over zaken als de bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, misverstanden over de ‘rechterlijke onafhankelijkheid’ en de preoccupatie met rechten waardoor politici stelselmatig veel te hoge verwachtingen bij de bevolking wekken. Verontrustender is misschien nog wel de kritiek van de vroegere adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant, H. J. Schoo (1945 – 2007), die van mening was dat Nederland sinds de ontzuiling niet langer over een stabiel politiek systeem beschikt. De politieke elite heeft geen binding meer met een herkenbare achterban, is vervreemd geraakt van de levens en opvattingen van de kiezers en denkt tegelijk voor het eigen bestwil van die kiezers te handelen. Die kinderlijke behandeling was ‘de broedstoof’ voor ‘de revolte der burgers’ die in 2002 uitbrak.
We kunnen ons afvragen of deze verschijnselen (het verval van de instituties van de democratische rechtsstaat) de oorzaak van de huidige politieke malheur zijn of de symptomen van dieper liggende (culturele) verschijnselen. In de klassieke interpretatie van ‘democratie’ – en daar wil ik het hier over hebben - moet aan een aantal nadere voorwaarden zijn voldaan voordat er van democratie sprake kan zijn. Wanneer die voorwaarden ontbreken is er geen sprake van een democratie maar van een ochlocratie, regeert niet het volk maar de massa, leven wij niet in een democratische orde maar in een staat van anarchie waarin de massa, vroeg of laat, om een Grote Leider gaat roepen om de chaos te beteugelen en de orde te herstellen.
Wanneer ik het over de ‘klassieke interpretatie’ heb, dan bedoel ik dat zo letterlijk mogelijk. In de geschriften van Griekse denkers en schrijvers als Thucydides, Plato, Aristoteles, Isocrates en Polybius komen we beschouwingen tegen over de overgang van democratie (regering door het volk) naar iets anders, dat soms anarchie heet, soms (bij Polybius) ochlocratie, d.w.z: de regering door de massa (ochlos), of soms zelfs cheirocratie, de heerschappij van de vuist, oftewel het vuistrecht. In die overgangsfase verandert de sociale en morele zowel als de institutionele huishouding van een samenleving zodanig dat een gezond politiek systeem (democratie) plaats maakt voor een gevaarlijke fase van chaos en anarchie waarin de tirannieke verleiding levensgroot op de loer ligt.
Wanneer we de verschijnselen die deze overgang kenmerken – zoals beschreven door genoemde auteurs – op een rijtje zetten, dan komen we tot de volgende opsomming:
• In een democratie worden bepaalde tradities in ere gehouden, in een ochlocratie niet meer. ‘Alleen daar waar het als traditie geldt de goden te vrezen, de ouders te eren, oudere mensen te respecteren en de wetten te gehoorzamen, wanneer onder zúlke voorwaarden de wil van de meerderheid beslist, mag men van democratie spreken’, schrijft Polybius.
• In een democratie is een geheel ander vrijheidsbegrip in zwang dan in een ochlocratie. In een gezonde democratie wordt vrijheid gedefinieerd als het recht om te doen wat men behoort te doen. In een ochlocratie is vrijheid niet meer dan de eis om te kunnen doen en te kunnen zeggen wat men wil doen of zeggen omdat men dat leuk en lekker vindt en daarom ook goed. Vanuit het perspectief van een gezonde democratie is het vrijheidsbegrip in een ochlocratie ontaard in vrijblijvendheid en vrijpostigheid, wetteloosheid, ongebondenheid, onverantwoordelijkheid.
• In een ochlocratie verandert het taalgebruik: deugden worden ondeugden, ondeugden deugden. Wat onder gewone omstandigheden normaal is, krijgt in een ochlocratie een nieuwe, depreciërende benaming. Wat normaal ‘overmoedig’ heet, heet in een ochlocratie ‘dapper’; wat normaal ‘prudent’ is, wordt ineens ‘laf’. De schaamte wordt een ‘stommeling die moet worden verbannen’. Wie onbeschaamd is, heet moedig. Wie zichzelf beheerst, is een lafaard. Geen maat kunnen houden, is het echte leven. Anarchie wordt vrijheid zonder meer.
• In de chaos die ontstaat door deze herwaardering van alle waarden, staan politici op die zich als sterke man presenteren en die met voorbijzien aan bestaande wetten de orde zullen herstellen. Wat voor soort man is dat? Zo’n man is de verongelijkte, want voorheen buitengeslotene, en klassieke vrijheden en gelijke rechten zijn voor hem niet zo belangrijk meer als dat zij in de voorafgaande periode van de democratie waren. Bij Polybius heet hij ambitieus en onverschrokken, iemand die uitgesloten is geweest van eervolle functies in de politiek en die het volk misleidt en door het volk wordt gebruikt om een alleenheerschappij te vestigen.
• Want uiteindelijk is ochlocratie oftewel anarchie niet meer dan een tussenfase in de eeuwige cyclus van regeringsvormen, in dit geval tussen de regeringsvorm van de democratie en de alleenheerschappij die (op haar beurt) weer in despotie en tirannie ontaardt.
Het staat iedereen natuurlijk vrij zich hardop af te vragen waarom wij ons iets gelegen zouden moeten laten liggen aan de opvattingen van klassieke politiek filosofen die al zo’n 2500 jaar dood zijn. Maar wie de afgelopen jaren de Nederlandse politiek heeft gevolgd en daarna kennis neemt van deze klassiek theorie, moet haast wel geraakt worden door de frappante overeenkomsten. In een samenleving waarin – om het iets eigentijdser met de woorden van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski te zeggen – het sacrale in de zin van het besef van het heilige is verdwenen, waarin men is gaan geloven dat de duivel verlost kan worden (m.a.w.: waarin het kwaad als iets tijdelijks en geneesbaars wordt gezien en het geloof in de utopie mogelijk wordt), waarin de band met het gegevene en gewordene (om die reden) is doorgesneden, waarin het samenleven niet meer wordt beleefd als een verbond tussen de levenden, de doden en de nog niet geborenen, en waarin de ongeschreven wetten niet meer in het menselijk hart gegrift staan, daar is het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat verkruimeld en zo goed als volledig verdwenen.
Op de morele en sociale anarchie die daarvan het gevolg is (door sommigen verdedigd als de grote verworvenheden van 1968), hebben de grote constituerende partijen van de Nederlandse politiek (CDA, PvdA, VVD) geen antwoord. Dat is om meerdere redenen logisch. In de eerste plaats wel omdat een ochlocratie de regering van de massamens is, en de massamens is de gemiddelde mens. Ook de leden van onze elite behoren tot die categorie en vormen daarom in feite geen elite.
In de tweede plaats valt de periode van de morele en sociale anarchie in Nederland uitgerekend samen met een periode van immigratie en de grote kwestie van de integratie van (vooral islamitische) nieuwkomers. Dat is een grote culturele kwestie waar de leiders van de traditionele politieke partijen niet voor zijn opgeleid. Die kunnen heel goed met elkaar om een tafel gaan zitten om hier een procentje te plussen en daar wat te minderen om de inkomensplaatjes rond te krijgen (zoals we a.s. dinsdag ongetwijfeld weer zullen zien), maar zijn niet de virtuozen die in staat zijn een visie op cultuur en identiteit te verwoorden. Bovendien zijn hun partijen ontstaan op grond van een fundamentele overeenstemming over hele andere zaken, en zal een interne discussie over immigratie en integratie alleen maar tot verdeeldheid leiden, zoals we bij de VVD en de PvdA al hebben gezien. Om scheuringen te voorkomen zwijgt men liever, en laat men de spanningen oplopen.
Het politieke centrum is leeg en ‘benauwd’, zoals (zelfs) het CDA het deze week heeft uitgedrukt. PvdA, VVD en CDA zijn samen niet eens meer goed voor een Kamermeerderheid. Op de vleugels hebben zich politici gemanifesteerd die op z’n minst doen denken aan de soort die Polybius in een enkele zin typeerde. In de persoon van Rita Verdonk dient zich een ijzeren dame aan die het leiderschap ontging en die als volkstribuun de wil van de meerderheid tot wet wil verheffen. In de persoon van Geert Wilders – ook al verworpen door het establishment - hebben we te maken met een paniekconservatief die met voorbijzien van wetten en grondrechten de orde wil komen herstellen, en zichzelf en zijn zaak - in een merkwaardige combinatie van narcisme en demagogie - aankondigt in bewoordingen die van een anti-klassieke flinkheid getuigen.
De middelmaat van het centrum en het vigerende populisme kunnen alleen worden bestreden door een nieuwe elite die weer durft te moraliseren. Want zoveel is wel duidelijk als we de oude, klassieke analyse van ons huidige politieke klimaat serieus nemen: deze crisis is niet met wat politieke maatregelen en met wat geschuif in de diverse begrotingen op te lossen. Het gaat hier om een kwestie die Frits Bolkestein (het type politicus dat we meer dan ooit nodig hebben) als laatste heeft benoemd, in een artikel uit 1994: het belang om het culturele fundament onder de democratische rechtsstaat en de vrije markt te bewaren, om ‘de deugdzaamheid die het voortbestaan van vrijheid, gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid moet garanderen’.
De verwerping van deze agenda door de VVD heeft het befaamde gat op rechts geschapen.
We moeten dus weer moraliseren, schreef Bolkestein. De al eerder genoemde HJ Schoo viel hem hierin nadrukkelijk bij, in een artikel waarin hij een pleidooi hield voor een terugkeer naar ‘authentiek, ongezouten moraliseren’, want ‘bezield, verfijnd moraliseren is een teken van grote beschaving’ (de Volkskrant, 29 december 2006, in een recensie van een ‘mooi en liefdevol’ boek van de Amerikaanse historica Gertrude Himmelfarb).
Want uiteindelijk gaat het in samenleving en politiek om Selbstzwang, om ‘in vrijheid ontwikkelde zelfbeheersing’, als noodzakelijke basis van het goede burgerschap dat alleen de verwording van democratie tot ochlocratie kan voorkomen.
*) Een ingekorte versie van dit essay verscheen op zaterdag 13 september 2008 in de Volkskrant.
23.4.08
De Staat vs. Mathijsen
De Staat is op oorlogspad. Zo heeft de landsadvocaat op verzoek van minister-president Balkenende Opinio gedagvaard omdat dit blad een pastiche heeft gepubliceerd waarin JP de dingen zei die hij naar de mening van de redactie van Opinio eens over islam, christendom en de multiculturele samenleving zou moeten zeggen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er overduidelijk sprake was van een ‘een verzinsel’, dat Balkenende tegen een stootje moest kunnen en dat Opinio het verhaal om die reden niet hoefde te rectificeren.
De Staat laat het er niet bij zitten. Balkenende is deze week een bodemprocedure begonnen omdat heel veel lezers, met name ‘buitenlandse overheden en groeperingen’, de grap niet door hebben en Balkenende om die reden van dubbelhartigheid verdenken. ‘De Staat beschikt over signalen dat in het buitenland de rede voor echt is gehouden’, aldus de landsadvocaat. Als het aan de Staat ligt, wordt de vrijheid van meningsuiting in de toekomst dus begrensd door het bevattingsvermogen van potentiële terroristen in het buitenland.
Niet alleen Opinio moet eraan geloven. Deze week werd bekend dat de Staat ook stappen onderneemt tegen de 22-jarige schrijfster Alma Mathijsen. In haar boek Binnen spelen beschrijft zij haar seksuele avonturen met enkele publiek bekende Nederlanders, onder wie de minister-president. Zij beschrijft hoe zij hem opwacht in een café in de nabijheid van het Catshuis, nieuwsgierig als zij is naar de ‘rauwe oerman’ in onze minister-president. Wanneer zij hem een vraag stelt over de uitleg van een Bijbeltekst biedt de premier aan haar die uit te leggen op de achterbank van zijn dienstauto, waar hij altijd een Bijbel heeft liggen. Daar ontdoet de Nederlandse keizer zich van zijn kleren, vouwt ze keurig op, en nodigt hij haar uit hem aan zijn gerief te doen komen – maar juist als dat dreigt te gaan gebeuren, maakt hij er een einde aan en zet hij Alma de auto uit. ‘Ik sta op de stoep van een afgelegen huis en zie de geblindeerde auto wegrijden. Ik weet niet waar ik ben, maar dat geeft niet. Ik heb de premier ontbloot.’
Daar houden keizers uiteindelijk niet van, van ontbloting, of die nu puur fysiek van aard is of ideologisch. En nadat hij Alma volgens haar eigen verslag uit de auto had gezet, heeft Balkenende ook haar nu wegens bezoedeling van de Staat aangeklaagd.
In haar verweer heeft de advocaat van Mathijsen aangevoerd dat het achterplat van haar boek van haar ‘grenzeloze fantasie’ rept en dat zij haar boek opent met de waarschuwing dat alle gelijkenissen erin ‘geheel opzettelijk’ zijn.
Maar daar heeft de Staat niets mee te maken, zo heeft de RVD al in een persbericht uitgelegd. ‘De Staat beschikt over signalen dat niet weinig CDA-kiezers zulke relativerende opmerkingen niet begrijpen en om die reden denken dat de premier zich werkelijk op de achterbank van zijn dienstauto voor juffrouw Mathijsen heeft ontbloot. Daaruit zouden zij kunnen afleiden dat de CDA-leider niet de eerst aangewezen persoon is om het normen- en waardendebat in Nederland verder in goede banen te leiden. Het daaruit voortvloeiende verlies aan vertrouwen zou tot stemmenverlies bij de eerstvolgende verkiezingen kunnen leiden, hetgeen niet in het Staatsbelang is – zoals ook een goed debat over christendom, islam en de multiculturele samenleving alleen maar tot verdeeldheid binnen het CDA zal leiden en de opzet van het CDA om meer en meer allochtone kiezers voor zich te winnen, zal doen mislukken.’
Over deze met belastinggeld gefinancierde vermenging van partij- en Staatsbelang heeft de oppositie tot nog toe geen vragen gesteld.
(Opinio, II-18, 25 april 2008)
De voorzieningenrechter oordeelde dat er overduidelijk sprake was van een ‘een verzinsel’, dat Balkenende tegen een stootje moest kunnen en dat Opinio het verhaal om die reden niet hoefde te rectificeren.
De Staat laat het er niet bij zitten. Balkenende is deze week een bodemprocedure begonnen omdat heel veel lezers, met name ‘buitenlandse overheden en groeperingen’, de grap niet door hebben en Balkenende om die reden van dubbelhartigheid verdenken. ‘De Staat beschikt over signalen dat in het buitenland de rede voor echt is gehouden’, aldus de landsadvocaat. Als het aan de Staat ligt, wordt de vrijheid van meningsuiting in de toekomst dus begrensd door het bevattingsvermogen van potentiële terroristen in het buitenland.
Niet alleen Opinio moet eraan geloven. Deze week werd bekend dat de Staat ook stappen onderneemt tegen de 22-jarige schrijfster Alma Mathijsen. In haar boek Binnen spelen beschrijft zij haar seksuele avonturen met enkele publiek bekende Nederlanders, onder wie de minister-president. Zij beschrijft hoe zij hem opwacht in een café in de nabijheid van het Catshuis, nieuwsgierig als zij is naar de ‘rauwe oerman’ in onze minister-president. Wanneer zij hem een vraag stelt over de uitleg van een Bijbeltekst biedt de premier aan haar die uit te leggen op de achterbank van zijn dienstauto, waar hij altijd een Bijbel heeft liggen. Daar ontdoet de Nederlandse keizer zich van zijn kleren, vouwt ze keurig op, en nodigt hij haar uit hem aan zijn gerief te doen komen – maar juist als dat dreigt te gaan gebeuren, maakt hij er een einde aan en zet hij Alma de auto uit. ‘Ik sta op de stoep van een afgelegen huis en zie de geblindeerde auto wegrijden. Ik weet niet waar ik ben, maar dat geeft niet. Ik heb de premier ontbloot.’
Daar houden keizers uiteindelijk niet van, van ontbloting, of die nu puur fysiek van aard is of ideologisch. En nadat hij Alma volgens haar eigen verslag uit de auto had gezet, heeft Balkenende ook haar nu wegens bezoedeling van de Staat aangeklaagd.
In haar verweer heeft de advocaat van Mathijsen aangevoerd dat het achterplat van haar boek van haar ‘grenzeloze fantasie’ rept en dat zij haar boek opent met de waarschuwing dat alle gelijkenissen erin ‘geheel opzettelijk’ zijn.
Maar daar heeft de Staat niets mee te maken, zo heeft de RVD al in een persbericht uitgelegd. ‘De Staat beschikt over signalen dat niet weinig CDA-kiezers zulke relativerende opmerkingen niet begrijpen en om die reden denken dat de premier zich werkelijk op de achterbank van zijn dienstauto voor juffrouw Mathijsen heeft ontbloot. Daaruit zouden zij kunnen afleiden dat de CDA-leider niet de eerst aangewezen persoon is om het normen- en waardendebat in Nederland verder in goede banen te leiden. Het daaruit voortvloeiende verlies aan vertrouwen zou tot stemmenverlies bij de eerstvolgende verkiezingen kunnen leiden, hetgeen niet in het Staatsbelang is – zoals ook een goed debat over christendom, islam en de multiculturele samenleving alleen maar tot verdeeldheid binnen het CDA zal leiden en de opzet van het CDA om meer en meer allochtone kiezers voor zich te winnen, zal doen mislukken.’
Over deze met belastinggeld gefinancierde vermenging van partij- en Staatsbelang heeft de oppositie tot nog toe geen vragen gesteld.
(Opinio, II-18, 25 april 2008)
25.3.08
Van en naar Oegstgeest
Aan de Wyttenbachweg in Oegstgeest staat de veste Schoutenburg. Naar verluidt is het het enige huis in het fraaie dorp bij Leiden dat op een zandplaat is gebouwd. Dat is geen onbelangrijk detail, want daardoor heeft het huis een kelder. En kelderloosheid is, zoals de bewoner van Schoutenburg, de Leidse hoogleraar H. L. Wesseling, heeft uitgelegd, vaak een bron van grote sociale spanningen.
Kelderbezitters zijn over het algemeen immers ‘kalme en vreedzame burgers’ omdat zij een wijnvoorraad kunnen aanleggen. Dat kost jaren van zorg en investeringen, en zij die zo’n voorraad opbouwen willen op den duur natuurlijk ‘de vruchten van hun werk’ kunnen proeven.
Wesseling heeft uitgerekend dat een beetje kelder zo’n 4000 flessen rode wijn moet hebben. Twee à drie glazen per dag biedt immers bescherming tegen een aantal vormen van kanker, zo heeft wetenschappelijk onderzoek in 1998 duidelijk gemaakt. Al eerder was vast komen te staan dat twee à drie glazen ook tegen hart- en vaatziekten helpen, wat de medisch verantwoorde consumptie van wijn op vijf à zes glazen per dag brengt.
Het artikel over ‘kelderloosheid’ staat in een bundel met ‘kleine bijdragen tot de Frankrijkkunde’, die ook onderwerpen als restaurants en bistro’s behandelt, maar ook personen als Pierre de Coubertin, De Gaulle en Mitterrand. Daarmee is de bundel typerend voor het werk van Wesseling: dat beperkt zich niet tot een enkel onderwerp maar vertoont een aangename breedte, is altijd goed geschreven, geestig en onderhoudend, en ademt de ontspannenheid van een kalm en welvarend leven.
H. L. Wesseling (1937) was van 1973 tot aan zijn emeritaat hoogleraar algemene geschiedenis in Leiden. Hij was er directeur van het Instituut voor de Geschiedenis van de Europese Expansie, en schreef veel geprezen boeken over de Europese deling van Afrika en de geschiedenis van het kolonialisme. Hij was van 1995 – 2002 rector van het NIAS, een fraai gebouwencomplex in de duinen bij Wassenaar waar geleerden en een enkele journalist een jaar lang in alle comfort een boek kunnen schrijven. Hij schreef acht jaar lang, van 1993 tot 2001, om de week een column in NRC Handelsblad, en was een veel gevraagd redenaar. Kortom, Wesseling is een van de bekendste historici van Nederland, en misschien wel de invloedrijkste.
De eenheid van Wesselings werk wordt bepaald door de toon en de stijl. Wesseling is een meester in het understatement en de punch-line. Hij doopt zijn pen in een gelaten ironie die zich aan alle gewichtigdoenerij onttrekt. ‘Echt Leids’ is Wesseling in de zin dat hij op z’n Engels een onthechte nonchalance speelt, waarachter natuurlijk veel gezwoeg en pijnlijke bevallingen schuilgaan, maar daar heb je het niet over. ‘Je liet elkaar met rust en in ieder geval in mijn afdeling bleef het de gewoonte over eigen onderzoek slechts op verzoek te spreken en eigen successen zou relativerend mogelijk te vermelden’, zo heeft Wesseling de Leidse liberale sfeer getypeerd.
Die weldadige zorgeloosheid contrasteert scherp met het leven van zijn vader, de katholieke journalist en politicus C. D. Wesseling. Over dat leven en dat van zichzelf heeft Wesseling een boek geschreven. Hij heeft zijn vader nauwelijks gekend. Bij zijn geboorte was zijn vader al 62 jaar oud (zijn moeder 35), en toen de vader overleed, in 1947, was de zoon tien jaar oud. De moeder (over haar persoon en achtergrond komen we niet zoveel te weten, en gezien de foto van haar in dit boek is dat vermoedelijk best jammer) heeft de herinnering aan haar man altijd levend gehouden, en toen de zoon de naam van zijn vader steeds vaker tegen kwam in boeken over de geschiedenis van de KVP of de Haagsche Post – toen nog een katholiek blad, gevestigd aan het Noordeinde – besloot hij het publieke leven van zijn vader te reconstrueren en parallel met het zijne te beschrijven. Het resultaat is opnieuw een juweeltje van leesbaarheid.
De vader was een katholieke onderwijzer, werd afgevaardigde van de Rooms-Katholieke Staatspartij, en parlementair chroniqueur van het dagblad De Tijd en van het weekblad de Haagsche Post. Hij nam afscheid van de RKSP omdat hij nogal links was en meer toenadering wilde zoeken met de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, wat door het establishment van de partij niet werd gepruimd. Hij werd de partij uit gewerkt. Zijn betrokkenheid bij een voorstelling van de opera Thaïs van Jules Massenet, over een wulpse courtisane en een ontuchtige monnik, werd daartoe aangegrepen. Wesseling de dissident begon een nieuwe partij maar die werd geen groot succes.
Wesseling noemt de carrière van zijn vader ‘totaal mislukt’, een onderwijzer die voor een plekje vocht binnen een partij die door de aristocratie werd gedomineerd, en die dat plekje niet vergund was.
Het contrast met zijn eigen leven is dus groot. Wesseling beschrijft zijn jeugd in ‘een groot en voornaam huis’ in de Nieuwe Schoolstraat in Den Haag, waarvan de ene helft, die van de even nummers, werd bewoond door vooral adellijke dames die aan het koninklijke hof waren verbonden. De Wesselings woonden aan de minder deftige kant, die van de oneven nummers. Maar Wesseling zelf, nu 70 jaar oud, kan terugblikken op een leven waarin hij het schopte tot studiebegeleider van de kroonprins en tot speechschrijver van de koningin.
Een geslaagd leven is altijd een oprechte felicitatie waard, maar aan het gevaar dat eraan kleeft is Wesseling niet altijd ontsnapt. Tevredenheid kan immers gemakkelijk omslaan in zelfvoldaanheid, en een weldadige nonchalance kan wat al te laconiek en te badinerend worden, wat al te koket, te minzaam en te behaagziek.
Een van de meest treffende voorbeelden daarvan staat in de Huizingalezing die Wesseling in 1996 heeft gegeven. Hij ging toen in op de cultuurkritiek van Huizinga, en plaatste hem in het debat van de jaren dertig van de vorige eeuw, waarin ook mensen als de Spaanse filosoof Ortega y Gasset en Nederlandse schrijvers als Jan Romein, Menno ter Braak en Jacques de Kadt zich mengden. Het culturele ‘verval’ waarover Huizinga in zijn dagen klaagde, is heden ten dage nog veel erger, merkte Wesseling op. Maar wij vinden dat helemaal niet erg: ‘Wij leven in een bezeten wereld. En dat interesseert ons niet.’ En omdat wij het niet erg meer vinden, is het ook niet erg, dat verval en die bezetenheid.
De biotoop van Leidse hoogleraren – de dagelijkse tocht van en naar Oegstgeest – is niet alleen een bastion maar kan blijkbaar ook een reservaat worden, waar de urgentie van eigentijdse problemen niet toe doordringt. Aan Oegstgeest zelf kan het niet liggen. Bij Wesseling om de hoek, in hotel Het Witte Huis aan het Wilhelminapark, woonde van mei tot december 1937 Ortega y Gasset. Hij schreef er een voorwoord op de Franse vertaling van zijn boek over De opstand der horden. Met die ‘horden’ bedoelde Ortega y Gasset de ‘massamens’, de gemiddelde mens, de opkomst van de hyperdemocratie en het daarmee gepaard gaande politieke en culturele verval. De opstand van die massamens gaat, zo schreef Ortega, altijd gepaard met een falende, want al te zorgeloze elite, met ‘een verslapping van minderheden die van hun post weglopen’.
H. L. Wesseling
Zoon en vader – Vader en zoon
Bert Bakker € 24,95
*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.
Kelderbezitters zijn over het algemeen immers ‘kalme en vreedzame burgers’ omdat zij een wijnvoorraad kunnen aanleggen. Dat kost jaren van zorg en investeringen, en zij die zo’n voorraad opbouwen willen op den duur natuurlijk ‘de vruchten van hun werk’ kunnen proeven.
Wesseling heeft uitgerekend dat een beetje kelder zo’n 4000 flessen rode wijn moet hebben. Twee à drie glazen per dag biedt immers bescherming tegen een aantal vormen van kanker, zo heeft wetenschappelijk onderzoek in 1998 duidelijk gemaakt. Al eerder was vast komen te staan dat twee à drie glazen ook tegen hart- en vaatziekten helpen, wat de medisch verantwoorde consumptie van wijn op vijf à zes glazen per dag brengt.
Het artikel over ‘kelderloosheid’ staat in een bundel met ‘kleine bijdragen tot de Frankrijkkunde’, die ook onderwerpen als restaurants en bistro’s behandelt, maar ook personen als Pierre de Coubertin, De Gaulle en Mitterrand. Daarmee is de bundel typerend voor het werk van Wesseling: dat beperkt zich niet tot een enkel onderwerp maar vertoont een aangename breedte, is altijd goed geschreven, geestig en onderhoudend, en ademt de ontspannenheid van een kalm en welvarend leven.
H. L. Wesseling (1937) was van 1973 tot aan zijn emeritaat hoogleraar algemene geschiedenis in Leiden. Hij was er directeur van het Instituut voor de Geschiedenis van de Europese Expansie, en schreef veel geprezen boeken over de Europese deling van Afrika en de geschiedenis van het kolonialisme. Hij was van 1995 – 2002 rector van het NIAS, een fraai gebouwencomplex in de duinen bij Wassenaar waar geleerden en een enkele journalist een jaar lang in alle comfort een boek kunnen schrijven. Hij schreef acht jaar lang, van 1993 tot 2001, om de week een column in NRC Handelsblad, en was een veel gevraagd redenaar. Kortom, Wesseling is een van de bekendste historici van Nederland, en misschien wel de invloedrijkste.
De eenheid van Wesselings werk wordt bepaald door de toon en de stijl. Wesseling is een meester in het understatement en de punch-line. Hij doopt zijn pen in een gelaten ironie die zich aan alle gewichtigdoenerij onttrekt. ‘Echt Leids’ is Wesseling in de zin dat hij op z’n Engels een onthechte nonchalance speelt, waarachter natuurlijk veel gezwoeg en pijnlijke bevallingen schuilgaan, maar daar heb je het niet over. ‘Je liet elkaar met rust en in ieder geval in mijn afdeling bleef het de gewoonte over eigen onderzoek slechts op verzoek te spreken en eigen successen zou relativerend mogelijk te vermelden’, zo heeft Wesseling de Leidse liberale sfeer getypeerd.
Die weldadige zorgeloosheid contrasteert scherp met het leven van zijn vader, de katholieke journalist en politicus C. D. Wesseling. Over dat leven en dat van zichzelf heeft Wesseling een boek geschreven. Hij heeft zijn vader nauwelijks gekend. Bij zijn geboorte was zijn vader al 62 jaar oud (zijn moeder 35), en toen de vader overleed, in 1947, was de zoon tien jaar oud. De moeder (over haar persoon en achtergrond komen we niet zoveel te weten, en gezien de foto van haar in dit boek is dat vermoedelijk best jammer) heeft de herinnering aan haar man altijd levend gehouden, en toen de zoon de naam van zijn vader steeds vaker tegen kwam in boeken over de geschiedenis van de KVP of de Haagsche Post – toen nog een katholiek blad, gevestigd aan het Noordeinde – besloot hij het publieke leven van zijn vader te reconstrueren en parallel met het zijne te beschrijven. Het resultaat is opnieuw een juweeltje van leesbaarheid.
De vader was een katholieke onderwijzer, werd afgevaardigde van de Rooms-Katholieke Staatspartij, en parlementair chroniqueur van het dagblad De Tijd en van het weekblad de Haagsche Post. Hij nam afscheid van de RKSP omdat hij nogal links was en meer toenadering wilde zoeken met de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, wat door het establishment van de partij niet werd gepruimd. Hij werd de partij uit gewerkt. Zijn betrokkenheid bij een voorstelling van de opera Thaïs van Jules Massenet, over een wulpse courtisane en een ontuchtige monnik, werd daartoe aangegrepen. Wesseling de dissident begon een nieuwe partij maar die werd geen groot succes.
Wesseling noemt de carrière van zijn vader ‘totaal mislukt’, een onderwijzer die voor een plekje vocht binnen een partij die door de aristocratie werd gedomineerd, en die dat plekje niet vergund was.
Het contrast met zijn eigen leven is dus groot. Wesseling beschrijft zijn jeugd in ‘een groot en voornaam huis’ in de Nieuwe Schoolstraat in Den Haag, waarvan de ene helft, die van de even nummers, werd bewoond door vooral adellijke dames die aan het koninklijke hof waren verbonden. De Wesselings woonden aan de minder deftige kant, die van de oneven nummers. Maar Wesseling zelf, nu 70 jaar oud, kan terugblikken op een leven waarin hij het schopte tot studiebegeleider van de kroonprins en tot speechschrijver van de koningin.
Een geslaagd leven is altijd een oprechte felicitatie waard, maar aan het gevaar dat eraan kleeft is Wesseling niet altijd ontsnapt. Tevredenheid kan immers gemakkelijk omslaan in zelfvoldaanheid, en een weldadige nonchalance kan wat al te laconiek en te badinerend worden, wat al te koket, te minzaam en te behaagziek.
Een van de meest treffende voorbeelden daarvan staat in de Huizingalezing die Wesseling in 1996 heeft gegeven. Hij ging toen in op de cultuurkritiek van Huizinga, en plaatste hem in het debat van de jaren dertig van de vorige eeuw, waarin ook mensen als de Spaanse filosoof Ortega y Gasset en Nederlandse schrijvers als Jan Romein, Menno ter Braak en Jacques de Kadt zich mengden. Het culturele ‘verval’ waarover Huizinga in zijn dagen klaagde, is heden ten dage nog veel erger, merkte Wesseling op. Maar wij vinden dat helemaal niet erg: ‘Wij leven in een bezeten wereld. En dat interesseert ons niet.’ En omdat wij het niet erg meer vinden, is het ook niet erg, dat verval en die bezetenheid.
De biotoop van Leidse hoogleraren – de dagelijkse tocht van en naar Oegstgeest – is niet alleen een bastion maar kan blijkbaar ook een reservaat worden, waar de urgentie van eigentijdse problemen niet toe doordringt. Aan Oegstgeest zelf kan het niet liggen. Bij Wesseling om de hoek, in hotel Het Witte Huis aan het Wilhelminapark, woonde van mei tot december 1937 Ortega y Gasset. Hij schreef er een voorwoord op de Franse vertaling van zijn boek over De opstand der horden. Met die ‘horden’ bedoelde Ortega y Gasset de ‘massamens’, de gemiddelde mens, de opkomst van de hyperdemocratie en het daarmee gepaard gaande politieke en culturele verval. De opstand van die massamens gaat, zo schreef Ortega, altijd gepaard met een falende, want al te zorgeloze elite, met ‘een verslapping van minderheden die van hun post weglopen’.
H. L. Wesseling
Zoon en vader – Vader en zoon
Bert Bakker € 24,95
*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.
14.2.08
Ayaan, het beest en wij*
Verstoten door de medebewoners van haar appartementengebouw in Den Haag en bijna gedenaturaliseerd door toenmalig minister Verdonk, gaf Ayaan Hirsi Ali op 15 mei 2006 in een persconferentie te kennen dat zij Nederland ging verlaten. Vanaf 1 september van dat jaar ging zij in Washington werken voor het American Enterprise Institute, een neoconservatieve denktank.
Ruim een jaar later was zij ineens terug in Nederland. De bescherming die zij tot dan van de Nederlandse regering had genoten, was vanaf 1 oktober 2007 vervallen, en de Amerikaanse wetgeving voorziet niet in mogelijkheden om die bescherming over te nemen. Die beveiliging is nodig omdat Ayaan Hirsi Ali sinds 2002 met de dood wordt bedreigd vanwege haar kritiek op de islam. Tijdens een debat in het parlement bleek een meerderheid van de Tweede Kamer, inmiddels Ayaan-moe, het besluit van minister Hirsch Ballin te steunen om haar beveiliging in het buitenland te beëindigen.
Ayaan Hirsi Ali keerde daarop terug naar de Verenigde Staten, en werft sindsdien fondsen om haar beveiliging te financieren.
Nu wil het geval dat ik vanuit een vroegere hoedanigheid enige ervaring heb opgedaan met fondsenwerving in de Verenigde Staten, en daarom weet ik hoe mensonterend het voor Ayaan Hirsi Ali moet zijn om op deze manier door het leven te moeten. (En ondertussen heb ik haar - ‘een Darod, een Macherten, een Osman Mahamud, en een Magan’ - nog nooit horen klagen.)
Hier en daar schijnt de gedachte te bestaan dat fondsenwerving bij rijke Amerikaanse particulieren een fluitje van een cent is. Ik geloof graag dat Ayaan inmiddels, al dan niet via haar werkgever, over een uitgebreid netwerk aan contacten beschikt die op dit punt iets voor haar zouden kunnen en willen betekenen. Maar dit weet ik ook: alle fondsen die zij krijgt, zijn beperkt en voor een duidelijk omlijnde tijdsperiode. Mijn bangste vermoedens werden bevestigd toen onlangs bekend werd dat Ayaan na een bezoek aan Florida ruim 100.000 dollar bijeen had gezameld. Dat is natuurlijk helemaal niets. Het is genoeg om haar beveiliging op zijn hoogst één maand te financieren. Iedere maand moet zij dus een week op pad om het einde van de maand te halen.
In Nederland hebben wij daar geen boodschap meer aan – tot onze eeuwige schande. In Frankrijk is er inmiddels een groep intellectuelen en politici die iets voor haar wil doen. Die groep wordt aangevoerd door vooraanstaande nouveaux philosophes (voormalig linkse denkers) als Pascal Bruckner en Bernard-Henri Lévy. Deze groep wil Ayaan óf het Franse staatsburgerschap aanbieden, en de Franse staat dan voor haar beveiliging laten instaan, of een Europees fonds in het leven roepen om haar beveiliging te betalen. ‘Ik zou het een eer vinden Française te worden’, zei Ayaan afgelopen zondagavond tijdens een steunbetuiging in de aula van de Parijse École Normale Supérieure.
Pascal Bruckner (de Nederlandse vertalingen van zijn boeken verschijnen bij uitgeverij Sun) sprak tijdens die avond over ‘de kwalijke Nederlandse ommekeer’. Die bestaat in de overwinning van de angst voor het islamitische beest. ‘De gedachte dat elke scherpe stellingname het islamitische beest kietelt’ (aldus het verslag in de NRC van 11 februari). Zelf-islamisering is het woord dat arabist Hans Jansen inmiddels voor deze laffe mentaliteit heeft gemunt.
Tijdens een etentje zat ik deze week aan tafel met iemand die het Nederlandse besluit verdedigde. Ik reikte hem mijn glas rode wijn aan, een mooi vol glas met heerlijke Borollo. Hij vond dat maar een vreemd gebaar, en maakte geen aanstalten het glas aan te nemen. Ik liet het daarop tussen ons in op de tafel kapot vallen. Een ober kwam aangesneld om de boel op te ruimen. ‘Ik ben Hirsch Ballin, jij de Verenigde Staten, daar ligt Ayaan en daar schiet Frankrijk ons te hulp’, zei ik.
Onze angst voor het snel wakker getarte islamitische beest doet ons erin berusten dat een dappere vrouw als een opgejaagd hert door het leven moet, bedelend om haar beveiliging te regelen, en nu afwachtend wat de enthousiaste Franse toezeggingen waard zijn. Bruckner overdreef niet toen hij onze ‘weekheid’ vergeleek met de meegaandheid van Europees links met het communisme in de jaren zeventig. Het gekke is alleen dat Ayaan met haar autobiografie een Goelag Archipel heeft geschreven, en dat dat niet heeft geholpen.
* column verschenen in Binnenlands Bestuur van 15 februari 2008
Ruim een jaar later was zij ineens terug in Nederland. De bescherming die zij tot dan van de Nederlandse regering had genoten, was vanaf 1 oktober 2007 vervallen, en de Amerikaanse wetgeving voorziet niet in mogelijkheden om die bescherming over te nemen. Die beveiliging is nodig omdat Ayaan Hirsi Ali sinds 2002 met de dood wordt bedreigd vanwege haar kritiek op de islam. Tijdens een debat in het parlement bleek een meerderheid van de Tweede Kamer, inmiddels Ayaan-moe, het besluit van minister Hirsch Ballin te steunen om haar beveiliging in het buitenland te beëindigen.
Ayaan Hirsi Ali keerde daarop terug naar de Verenigde Staten, en werft sindsdien fondsen om haar beveiliging te financieren.
Nu wil het geval dat ik vanuit een vroegere hoedanigheid enige ervaring heb opgedaan met fondsenwerving in de Verenigde Staten, en daarom weet ik hoe mensonterend het voor Ayaan Hirsi Ali moet zijn om op deze manier door het leven te moeten. (En ondertussen heb ik haar - ‘een Darod, een Macherten, een Osman Mahamud, en een Magan’ - nog nooit horen klagen.)
Hier en daar schijnt de gedachte te bestaan dat fondsenwerving bij rijke Amerikaanse particulieren een fluitje van een cent is. Ik geloof graag dat Ayaan inmiddels, al dan niet via haar werkgever, over een uitgebreid netwerk aan contacten beschikt die op dit punt iets voor haar zouden kunnen en willen betekenen. Maar dit weet ik ook: alle fondsen die zij krijgt, zijn beperkt en voor een duidelijk omlijnde tijdsperiode. Mijn bangste vermoedens werden bevestigd toen onlangs bekend werd dat Ayaan na een bezoek aan Florida ruim 100.000 dollar bijeen had gezameld. Dat is natuurlijk helemaal niets. Het is genoeg om haar beveiliging op zijn hoogst één maand te financieren. Iedere maand moet zij dus een week op pad om het einde van de maand te halen.
In Nederland hebben wij daar geen boodschap meer aan – tot onze eeuwige schande. In Frankrijk is er inmiddels een groep intellectuelen en politici die iets voor haar wil doen. Die groep wordt aangevoerd door vooraanstaande nouveaux philosophes (voormalig linkse denkers) als Pascal Bruckner en Bernard-Henri Lévy. Deze groep wil Ayaan óf het Franse staatsburgerschap aanbieden, en de Franse staat dan voor haar beveiliging laten instaan, of een Europees fonds in het leven roepen om haar beveiliging te betalen. ‘Ik zou het een eer vinden Française te worden’, zei Ayaan afgelopen zondagavond tijdens een steunbetuiging in de aula van de Parijse École Normale Supérieure.
Pascal Bruckner (de Nederlandse vertalingen van zijn boeken verschijnen bij uitgeverij Sun) sprak tijdens die avond over ‘de kwalijke Nederlandse ommekeer’. Die bestaat in de overwinning van de angst voor het islamitische beest. ‘De gedachte dat elke scherpe stellingname het islamitische beest kietelt’ (aldus het verslag in de NRC van 11 februari). Zelf-islamisering is het woord dat arabist Hans Jansen inmiddels voor deze laffe mentaliteit heeft gemunt.
Tijdens een etentje zat ik deze week aan tafel met iemand die het Nederlandse besluit verdedigde. Ik reikte hem mijn glas rode wijn aan, een mooi vol glas met heerlijke Borollo. Hij vond dat maar een vreemd gebaar, en maakte geen aanstalten het glas aan te nemen. Ik liet het daarop tussen ons in op de tafel kapot vallen. Een ober kwam aangesneld om de boel op te ruimen. ‘Ik ben Hirsch Ballin, jij de Verenigde Staten, daar ligt Ayaan en daar schiet Frankrijk ons te hulp’, zei ik.
Onze angst voor het snel wakker getarte islamitische beest doet ons erin berusten dat een dappere vrouw als een opgejaagd hert door het leven moet, bedelend om haar beveiliging te regelen, en nu afwachtend wat de enthousiaste Franse toezeggingen waard zijn. Bruckner overdreef niet toen hij onze ‘weekheid’ vergeleek met de meegaandheid van Europees links met het communisme in de jaren zeventig. Het gekke is alleen dat Ayaan met haar autobiografie een Goelag Archipel heeft geschreven, en dat dat niet heeft geholpen.
* column verschenen in Binnenlands Bestuur van 15 februari 2008
3.12.07
Anti-Wildersbeweging
De afgelopen dagen is er de nodige commotie ontstaan over het onzalige, oerdomme en gevaarlijke voorstel van CDA'er Doekle Terpstra om een anti-Wildersbeweging te beginnen. In het Radio 1-programma Standpunt café ben ik daarover vanavond in discussie gegaan met de PvdA'ers Harry van den Bergh en Walter Etty.
Ik vraag me af waar vertegenwoordigers van de grote partijen de brutaliteit vandaan halen om deze actie tegen Wilders te ontketenen. Zijn zij zelf niet verantwoordelijk voor het electorale gat waar Wilders is in gesprongen, omdat zij weigerden de onrust en de pijn in de samenleving over de ravages van het multiculturele project een stem te geven? En waarom zijn ze niet in staat hem inhoudelijk weerwerk te bieden en nemen ze hun toevlucht tot een demonstratie, die zeker tot een verdere polarisatie en mogelijk zelfs escalatie van de verhoudingen in Nederland zal leiden? En bovendien, wie wil er in het gezelschap verkeren van een club als Nederland bekent kleur, die in 2002, samen met de Internationale Socialisten, demonstraties tegen Pim Fortuyn ('De Hollandse Haider') organiseerde?
Iemand die Wilders 'het kwaad' noemt, 'het kwaad dat moet worden gestopt', deinst natuurlijk nergens meer voor terug.
Ik vraag me af waar vertegenwoordigers van de grote partijen de brutaliteit vandaan halen om deze actie tegen Wilders te ontketenen. Zijn zij zelf niet verantwoordelijk voor het electorale gat waar Wilders is in gesprongen, omdat zij weigerden de onrust en de pijn in de samenleving over de ravages van het multiculturele project een stem te geven? En waarom zijn ze niet in staat hem inhoudelijk weerwerk te bieden en nemen ze hun toevlucht tot een demonstratie, die zeker tot een verdere polarisatie en mogelijk zelfs escalatie van de verhoudingen in Nederland zal leiden? En bovendien, wie wil er in het gezelschap verkeren van een club als Nederland bekent kleur, die in 2002, samen met de Internationale Socialisten, demonstraties tegen Pim Fortuyn ('De Hollandse Haider') organiseerde?
Iemand die Wilders 'het kwaad' noemt, 'het kwaad dat moet worden gestopt', deinst natuurlijk nergens meer voor terug.
29.11.07
Opnieuw faux pas Oranjes
Mijn tweewekelijkse recensie in HP/DeTijd gaat dit keer over een boekje over Europa, uitgegeven met een voorwoord door koningin Beatrix. Het boekje bevat de toespraken die als intellectuelen vermomde lakeien - aangevoerd door Geert Mak - de koningin dit voorjaar hebben opgediend. De EU moet door als 'eliteproject', zo luidt de boodschap. En het volkse 'nee' van 1 juni 2005 moet worden genegeerd.
Stel eens dat de politieke discussies over Afghanistan, de lerarensalarissen, de topinkomens en de ontslagregelingen – zoals die de afgelopen weken en maanden nadrukkelijk in Nederland zijn gevoerd – alle in een impasse zouden zijn geëindigd en dat er daarna bijeenkomsten in het werkpaleis van de koningin aan het Haagse Noordeinde zouden zijn gehouden. De koningin zou voor ieder onderwerp drie sprekers hebben uitgenodigd, en die sprekers zouden zo eensgezind zijn geweest in hun opvattingen over die onderwerpen dat hun analyses zouden hebben geresulteerd in eensluidende adviezen. Stel nu eens dat die bijdragen ook nog eens zouden zijn gebundeld en uitgegeven, en dat de Majesteit er geen been in gezien zou hebben die bijdragen van een aanbevelend voorwoord te voorzien en de belangrijkste conclusie zelf maar alvast te geven.
Nederland zou te klein zijn geweest. De premier zou, achterna gezeten door een bloeddorstige Kamer, een constitutionele crisis niet hebben kunnen voorkomen. Sinds Thorbecke is, zoals bekend, de koning onschendbaar en zijn de ministers verantwoordelijk. Dat houdt in dat de koning(in) van het Nederlandse volk geen ruimhartige schadevergoeding ontvangt om haar privé-opvattingen uit te dragen, maar dat de ministers het regeringsbeleid bepalen en de koningin zich daarin heeft te schikken – wat ze er zelf verder ook van vindt.
Na de impasse als gevolg van het ‘nee’ bij het EU-referendum op 1 juni 2005, heeft de koningin dit voorjaar in Paleis Noordeinde drie bijeenkomsten belegd. Die gingen over ‘de toekomst van Europa’. Zes ‘grote denkers’ – ‘vooraanstaande Europese intellectuelen en politici’ – kregen een persoonlijke uitnodiging van Beatrix. Ieder ‘symposium’ werd voorafgegaan door ‘een inspirerende inleiding van Geert Mak, die veelal vanuit historisch perspectief de toon zette voor de discussie’ (aldus de koningin zelf). De zes lezingen zijn gebundeld en geredigeerd door Leonard Ornstein (journalist van Buitenhof) en door Lo Breemer, die in Brussel bij de Europese Commissie werkt. Breemer is tevens secretaris van de ‘Paleiscommissie’, die de bijeenkomsten organiseerde. Beatrix zelf heeft de bundel van een voorwoord voorzien, dat de journalistieke schoothondjes van de monarchie, werkzaam bij de Volkskrant, afgelopen zaterdag al in hun Opiniebijlage afdrukten, vergezeld van een lofzang op dit voorwoord door voormalig politiek filosoof Luuk van Middelaar.
Wie zijn de ‘zes grote denkers’, die de koningin een speech mochten opdienen?
De eerste was Krzystof Pomian, een Pools historicus, die directeur moet gaan worden van het toekomstige Museum van Europa in Brussel. Samen met de Britse diplomaat Robert Cooper, naaste medewerker van de ‘buitenlandcoördinator van de EU’ (Javier Solana), mocht hij praten over de historische wording van de Europese identiteit. Volgens Pomian is de Europese identiteit een ‘historisch feit’, volgens Cooper heeft het ontstaan van de natiestaat vooral tot gruwelijke oorlogen geleid en is het maar goed dat er een Europese Unie is gekomen want die belichaamt het wonder van de vrede. En verder moet Europa vooral een ‘eliteproject’ blijven dat zo weinig mogelijk ruchtbaarheid van haar eigen activiteiten onder de bevolking verspreidt.
(Dat standpunt is, tussen twee haakjes, vanaf het begin een gemeenplaats binnen het Europese project. Om geen slapende honden wakker te maken, is de uiteindelijke doelstelling van één Europese staat zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.)
Larry Siedentop (hoogleraar in Oxford) en Bronislaw Geremek, een Pools lid van het Europees Parlement, spraken over de Europese democratie, en Gemerek gaf uiting aan zijn levenslange droom van een ‘vrij, democratisch en verenigd Europa’.
Dominique Moïsi en Kemal Derviş, een hoogleraar ‘Europese geopolitiek’ in Warschau en een Turks politicus, hadden het over de geografische grenzen van Europa. Derviş hoopt dat het Europese project nog ‘krachtiger’ wordt, want als er meer eenheid van beleid komt en de EU zich uitbreidt ‘naar het oosten en zuidoosten’ (d.w.z.: Turkije zal opnemen), zal het ‘een grotere stem in wereldkwesties winnen’.
Tja, Geert Mak zal wel glunderend om zich heen hebben gekeken tijdens de bijeenkomsten, die overigens ook door de journalist Joris Luyendijk, de ministers Hirsch Ballin en Winsemius en de Amsterdamse burgemeester Cohen zijn bijgewoond.
Het is duidelijk dat de elite die daar in het paleis aanwezig was, zichzelf en elkaar wat moed hebben willen inpraten na het volkse ‘nee’ van 1 juni 2005, en tegelijkertijd een agenda hebben ontvouwd om de reikwijdte en implicaties van dat ‘nee’ te negeren en het Europese project als ‘eliteprojet’ voortvarend voort te zetten. Beatrix voert deze elite aan, zoals Máxima onlangs de Nederlandse elite aanvoerde bij het uitdragen van het dogma van het multiculturalisme.
‘Internationale kwesties van vrede en veiligheid, armoedebestrijding, energie en milieu kunnen alleen met enige kans van succes worden aangepakt als wij onze krachten bundelen. De Europese Unie biedt daarvoor een vanzelfsprekend kader. In deze Unie heeft Nederland van meet af aan een belangrijke positie ingenomen en een aanzienlijke inbreng gehad. Wij Nederlanders danken onze (naoorlogse) economische ontwikkeling en onze welvaart aan de samenwerking in Europa. Wij zijn Europa’, betoogt onze Majesteit.
Nu moet je tegenwoordig een beetje voorzichtig zijn want als de koningin iets niet bevalt – zoals een kritisch boek over haar negentiende-eeuwse koninklijke voorvaderen – geeft ze daar publiekelijk lucht aan, maar iedereen kan na lezing van deze lofzang toch alleen maar vaststellen: zoveel zinnen, zoveel onzin. Zelfs Geert Mak heeft op een van de aangestipte punten een andere mening: ‘Europa zou ook zonder de Unie minder oorlogen hebben gekend.’
En in het licht van de reeds geciteerde uitspraken van Monnet en Cooper, weet je ook niet wat je moet denken van de oproep van Beatrix om niet meer in verhullende termen over de Unie te praten, want dat wekt maar achterdocht, en dat is helemaal niet nodig want de Europese eenwording voltrekt zich niet buiten ons en onze controle om. Had dan het contraseign onder een wetsvoorstel voor een referendum niet bij voorbaat geweigerd, zou je geneigd zijn te denken.
Het ergste, en onvergeeflijke, is natuurlijk dat het héle boekje een lofzang op de EU is, en dat er niets in doorklinkt van het onbehagen dat twee jaar geleden tot het overweldigende ‘nee’ van de bevolking heeft geleid.
Maar dé vraag is of deze tweede faux pas van de Oranjes in korte tijd, ministerieel wordt gedekt. Dat lijkt mij niet. Staatssecretaris Frans Timmermans van Europese Zaken gaf afgelopen zaterdag een interview in het Nederlands Dagblad waarin hij openlijk uiting gaf aan zijn zelftwijfel. Ooit wilde hij één Europa, maar nu verwerpt hij dat ideaal, en heeft hij begrip voor de huidige ‘hang naar een eigen nationale identiteit’. Na het ‘nee’, zegt hij zelf, heeft hij lange tijd in een ontkenningsfase verkeerd. ‘Ik dacht: ze wilden het kabinet afstraffen of ze hebben het niet goed begrepen. Tot ik echt van binnen overtuigd raakte dat niet zíj, maar ík het niet begrepen had’.
De koningin en haar hof van bij elkaar geroepen, als denkers en journalisten verklede butlers, begrijpen het nog steeds niet. Dat zouden Balkenende en Timmermans haar toch eens moeten uitleggen.
Leonard Ornstein en Lo Breemer (red.)
Paleis Europa
De Bezige Bij € 16,90
Stel eens dat de politieke discussies over Afghanistan, de lerarensalarissen, de topinkomens en de ontslagregelingen – zoals die de afgelopen weken en maanden nadrukkelijk in Nederland zijn gevoerd – alle in een impasse zouden zijn geëindigd en dat er daarna bijeenkomsten in het werkpaleis van de koningin aan het Haagse Noordeinde zouden zijn gehouden. De koningin zou voor ieder onderwerp drie sprekers hebben uitgenodigd, en die sprekers zouden zo eensgezind zijn geweest in hun opvattingen over die onderwerpen dat hun analyses zouden hebben geresulteerd in eensluidende adviezen. Stel nu eens dat die bijdragen ook nog eens zouden zijn gebundeld en uitgegeven, en dat de Majesteit er geen been in gezien zou hebben die bijdragen van een aanbevelend voorwoord te voorzien en de belangrijkste conclusie zelf maar alvast te geven.
Nederland zou te klein zijn geweest. De premier zou, achterna gezeten door een bloeddorstige Kamer, een constitutionele crisis niet hebben kunnen voorkomen. Sinds Thorbecke is, zoals bekend, de koning onschendbaar en zijn de ministers verantwoordelijk. Dat houdt in dat de koning(in) van het Nederlandse volk geen ruimhartige schadevergoeding ontvangt om haar privé-opvattingen uit te dragen, maar dat de ministers het regeringsbeleid bepalen en de koningin zich daarin heeft te schikken – wat ze er zelf verder ook van vindt.
Na de impasse als gevolg van het ‘nee’ bij het EU-referendum op 1 juni 2005, heeft de koningin dit voorjaar in Paleis Noordeinde drie bijeenkomsten belegd. Die gingen over ‘de toekomst van Europa’. Zes ‘grote denkers’ – ‘vooraanstaande Europese intellectuelen en politici’ – kregen een persoonlijke uitnodiging van Beatrix. Ieder ‘symposium’ werd voorafgegaan door ‘een inspirerende inleiding van Geert Mak, die veelal vanuit historisch perspectief de toon zette voor de discussie’ (aldus de koningin zelf). De zes lezingen zijn gebundeld en geredigeerd door Leonard Ornstein (journalist van Buitenhof) en door Lo Breemer, die in Brussel bij de Europese Commissie werkt. Breemer is tevens secretaris van de ‘Paleiscommissie’, die de bijeenkomsten organiseerde. Beatrix zelf heeft de bundel van een voorwoord voorzien, dat de journalistieke schoothondjes van de monarchie, werkzaam bij de Volkskrant, afgelopen zaterdag al in hun Opiniebijlage afdrukten, vergezeld van een lofzang op dit voorwoord door voormalig politiek filosoof Luuk van Middelaar.
Wie zijn de ‘zes grote denkers’, die de koningin een speech mochten opdienen?
De eerste was Krzystof Pomian, een Pools historicus, die directeur moet gaan worden van het toekomstige Museum van Europa in Brussel. Samen met de Britse diplomaat Robert Cooper, naaste medewerker van de ‘buitenlandcoördinator van de EU’ (Javier Solana), mocht hij praten over de historische wording van de Europese identiteit. Volgens Pomian is de Europese identiteit een ‘historisch feit’, volgens Cooper heeft het ontstaan van de natiestaat vooral tot gruwelijke oorlogen geleid en is het maar goed dat er een Europese Unie is gekomen want die belichaamt het wonder van de vrede. En verder moet Europa vooral een ‘eliteproject’ blijven dat zo weinig mogelijk ruchtbaarheid van haar eigen activiteiten onder de bevolking verspreidt.
(Dat standpunt is, tussen twee haakjes, vanaf het begin een gemeenplaats binnen het Europese project. Om geen slapende honden wakker te maken, is de uiteindelijke doelstelling van één Europese staat zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.)
Larry Siedentop (hoogleraar in Oxford) en Bronislaw Geremek, een Pools lid van het Europees Parlement, spraken over de Europese democratie, en Gemerek gaf uiting aan zijn levenslange droom van een ‘vrij, democratisch en verenigd Europa’.
Dominique Moïsi en Kemal Derviş, een hoogleraar ‘Europese geopolitiek’ in Warschau en een Turks politicus, hadden het over de geografische grenzen van Europa. Derviş hoopt dat het Europese project nog ‘krachtiger’ wordt, want als er meer eenheid van beleid komt en de EU zich uitbreidt ‘naar het oosten en zuidoosten’ (d.w.z.: Turkije zal opnemen), zal het ‘een grotere stem in wereldkwesties winnen’.
Tja, Geert Mak zal wel glunderend om zich heen hebben gekeken tijdens de bijeenkomsten, die overigens ook door de journalist Joris Luyendijk, de ministers Hirsch Ballin en Winsemius en de Amsterdamse burgemeester Cohen zijn bijgewoond.
Het is duidelijk dat de elite die daar in het paleis aanwezig was, zichzelf en elkaar wat moed hebben willen inpraten na het volkse ‘nee’ van 1 juni 2005, en tegelijkertijd een agenda hebben ontvouwd om de reikwijdte en implicaties van dat ‘nee’ te negeren en het Europese project als ‘eliteprojet’ voortvarend voort te zetten. Beatrix voert deze elite aan, zoals Máxima onlangs de Nederlandse elite aanvoerde bij het uitdragen van het dogma van het multiculturalisme.
‘Internationale kwesties van vrede en veiligheid, armoedebestrijding, energie en milieu kunnen alleen met enige kans van succes worden aangepakt als wij onze krachten bundelen. De Europese Unie biedt daarvoor een vanzelfsprekend kader. In deze Unie heeft Nederland van meet af aan een belangrijke positie ingenomen en een aanzienlijke inbreng gehad. Wij Nederlanders danken onze (naoorlogse) economische ontwikkeling en onze welvaart aan de samenwerking in Europa. Wij zijn Europa’, betoogt onze Majesteit.
Nu moet je tegenwoordig een beetje voorzichtig zijn want als de koningin iets niet bevalt – zoals een kritisch boek over haar negentiende-eeuwse koninklijke voorvaderen – geeft ze daar publiekelijk lucht aan, maar iedereen kan na lezing van deze lofzang toch alleen maar vaststellen: zoveel zinnen, zoveel onzin. Zelfs Geert Mak heeft op een van de aangestipte punten een andere mening: ‘Europa zou ook zonder de Unie minder oorlogen hebben gekend.’
En in het licht van de reeds geciteerde uitspraken van Monnet en Cooper, weet je ook niet wat je moet denken van de oproep van Beatrix om niet meer in verhullende termen over de Unie te praten, want dat wekt maar achterdocht, en dat is helemaal niet nodig want de Europese eenwording voltrekt zich niet buiten ons en onze controle om. Had dan het contraseign onder een wetsvoorstel voor een referendum niet bij voorbaat geweigerd, zou je geneigd zijn te denken.
Het ergste, en onvergeeflijke, is natuurlijk dat het héle boekje een lofzang op de EU is, en dat er niets in doorklinkt van het onbehagen dat twee jaar geleden tot het overweldigende ‘nee’ van de bevolking heeft geleid.
Maar dé vraag is of deze tweede faux pas van de Oranjes in korte tijd, ministerieel wordt gedekt. Dat lijkt mij niet. Staatssecretaris Frans Timmermans van Europese Zaken gaf afgelopen zaterdag een interview in het Nederlands Dagblad waarin hij openlijk uiting gaf aan zijn zelftwijfel. Ooit wilde hij één Europa, maar nu verwerpt hij dat ideaal, en heeft hij begrip voor de huidige ‘hang naar een eigen nationale identiteit’. Na het ‘nee’, zegt hij zelf, heeft hij lange tijd in een ontkenningsfase verkeerd. ‘Ik dacht: ze wilden het kabinet afstraffen of ze hebben het niet goed begrepen. Tot ik echt van binnen overtuigd raakte dat niet zíj, maar ík het niet begrepen had’.
De koningin en haar hof van bij elkaar geroepen, als denkers en journalisten verklede butlers, begrijpen het nog steeds niet. Dat zouden Balkenende en Timmermans haar toch eens moeten uitleggen.
Leonard Ornstein en Lo Breemer (red.)
Paleis Europa
De Bezige Bij € 16,90
24.11.07
Overspelig gras bedreigt de natiestaat
Wie de volgende Kamerverkiezingen wil winnen, hoeft slechts twee boeken te lezen. Het ene gaat over het politieke systeem als zodanig, het tweede over de Europese Unie.
Het eerste is geschreven door Hans Herbert von Arnim, een Duitse hoogleraar constitutioneel recht, dateert uit 2001 en heet Das System. ‘Es ist etwas faul im Staate’, luidt de kop boven zijn voorwoord. De politieke klasse, zo maakt Von Arnim duidelijk, heeft een netwerk geknoopt dat onze democratische orde dreigt te verstikken, omdat het een alternatieve werkelijkheid heeft geschapen die is losgezongen van de samenleving en een doel op zichzelf is geworden.
Het zal een beetje politieke ondernemer weinig moeite kosten de bevindingen en conclusies van dit boek op de Nederlandse situatie toe te passen. Onze representatieve democratie en de partijen die ons stelsel hebben geschapen en schragen, zijn door een maatschappelijke orde voortgebracht die drastisch is veranderd. De zuilen waarvan onze politieke partijen de vooruitgeschoven posten in de democratische arena waren, zijn grotendeels ingestort maar het dak dat deze zuilen droegen, is nog in de lucht blijven hangen.
Dat zei Hans van Mierlo al, maar anno 2007 is het van belang daar een en ander aan toe te voegen.
De drie grote, constituerende partijen zijn ontstaan door eensgezindheid rondom sociale en politieke kwesties die nu niet meer de grote tegenstelling in de samenleving vormen. Het waren sociaal-economische kwesties en de schoolstrijd die de voorlopers van de PvdA, de VVD en het CDA hebben doen ontstaan. Het grote debat zweeft nu rond het thema immigratie en integratie. Paul Scheffer heeft dit in zijn recent verschenen boek Het land van aankomst de nieuwe, grote sociale kwestie genoemd. Maar geen enkele traditionele partij heeft die kwestie gestéld.
En dat is eigenlijk logisch. De huidige generatie politici is opgevoed en gevormd in een school die hen uitstekend toerust om met elkaar te polderen over een compromis dat hier tot een procentje meer en daar tot een procentje minder leidt. Maar dat is wat anders dan een debat over de pijn van de straat en het onbehagen van de vervreemding. Het nieuwe thema trekt dan ook verwoestende sporen in de PvdA en de VVD, met al het gedoe rondom Ehsan Jami en Verdonk en Rutte. En het CDA komt ook nog wel een keer aan de beurt.
Het tweede boek is een recente bestseller, geschreven door de Britse journalisten Christopher Booker en Richard North. Het heet The Great Deception en vertelt the secret history of the European Union. Het is een uitmuntend gedocumenteerde geschiedenis van het streven naar Europese eenwording, en wil één ding aantonen: dat de geschiedenis van dit ‘project’ vanaf het begin niet op intergouvernementele samenwerking gericht is geweest, maar op de vereniging van Europa onder één supranationale regering. Het veto is de scheidslijn. Waar veto’s zijn, daar is er sprake van samenwerking tussen onafhankelijke, soevereine naties. Waar veto’s verdwijnen, ontstaat een nieuwe, supranationale vorm van regeren die zich aan democratische controle onttrekt.
Om geen slapende honden wakker te maken, is die uiteindelijke doelstelling zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.
We zijn, met andere woorden, de Europese Unie ingerommeld, en zagen ineens in, in het voorjaar van 2005, dat die Europese agenda ons de bevoegdheden ontneemt om beslissingen te nemen over zaken waarover we graag zelf het laatste woord willen behouden. Maar zoals de Luxemburgse premier en eurofiel Jean-Claude Juncker al zei: ‘Als ze “ja” zeggen, zullen we zeggen: “we gaan voort”. Als ze “nee” zeggen, zullen we zeggen dat we doorgaan.’
Maar het is nog erger dan deze woorden van kiezersverachting al suggereren. De EU heeft niet gezegd dat ze gewoon zullen doorgaan, maar dat ze de kiezers hadden begrepen en dat er een nieuw en vooral heel ander ‘Hervorminsgverdrag’ zou komen. De Europese leiders zijn het enkele weken geleden in Lissabon over de laatste komma’s en leestekens van dat verdrag eens geworden, en gaan dat nu in de lidstaten ter ratificatie aanbieden.
Zoals bekend zal de tekst in Nederland gewoon door de Tweede Kamer worden geratificeerd, en niet meer in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd, ondanks het feit dat we het hier hebben over een verdrag dat belangrijke rechten en bevoegdheden naar Brussel overhevelt. Daarvan was en blijft sprake, ook al zou dit kabinet streven naar een nieuw verdrag dat zich qua ‘inhoud, omvang en benaming’ overtuigend zou onderscheiden van de verworpen Grondwet.
Ondertussen staat vast dat het nieuwe verdrag niet wezenlijk van de oude Grondwet verschilt. Het Europees Parlement en de Franse oud-president Valéry Giscard d’Estaing (voorzitter van de commissie die de tekst van de Grondwet voorbereidde) hebben dat al opgelucht vastgesteld. ‘Qua inhoud zijn de voorstellen grotendeels onveranderd gebleven. Ze worden alleen op een andere manier gepresenteerd. De enveloppe is vernieuwd, de brief is dezelfde’, aldus Giscard in juli j.l.
Wie het niet gelooft, moet de vergelijking van beide teksten op de website van Open Europe maar eens bestuderen.
Alle Europese verdragen hebben, uit de aard der zaak, tot een overheveling van bevoegdheden naar Brussel geleid – vanaf 1952, met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, via de verdragen van Rome (1957), Maastricht (1991/3), Amsterdam (1997/9) en Nice (2000/3). De beslissende wissel is omgezet in Maastricht, waar het verdrag voor de Europese Unie werd opgesteld en de Europese bemoeienis met nationale aangelegenheden (die tot dan vooral op het scheppen van een gemeenschappelijke markt waren gericht) zich ook tot justitie- en politiezaken (inclusief asiel en immigratie) en tot buitenlands beleid ging uitstrekken. Over die zaken behielden alle afzonderlijke lidstaten toen nog een vetorecht, maar in de verdragen die volgden op die van Maastricht zijn er steeds meer onderwerpen bij gekomen waarover via meerderheidsbesluitvorming wordt besloten. Voor het verdrag van Lissabon geldt dat onder meer voor de besluitvorming op de terreinen van grenscontroles, de afgifte van visa aan niet-EU-burgers, immigratie, regels op het terrein van het strafrecht en de samenwerking van justitie en politie.
Ik betreur deze ontwikkeling, en met mij vele Nederlanders. Een ruime meerderheid wil zich in ieder geval over de resultaten van Lissabon uitspreken. Maar vooralsnog moeten wij machteloos toezien hoe dit kabinet ruimte biedt aan een oprukkend en uitdijend Europa en daarmee de eigen identiteit en soevereiniteit van Nederland op het spel zet, en de noodrem van de voortdenderende trein heeft af gesloopt.
Ik betreur deze ontwikkeling niet omdat ik een achtergebleven redneck van de Veluwe zou zijn, of een loser uit een achterstandswijk. Ik betreur dit omdat ik burger van de natiestaat Nederland ben.
Een maand geleden is de Bosatlas van Nederland verschenen. Deze pil – twee stoeptegels groot en bijna vijf kilo zwaar – kost bijna 100 euro, maar staat hoog in de lijsten van meest verkochte boeken. Het is vooral zo’n prachtige uitgave omdat zij het ontstaan van Nederland op een ongekend aanschouwelijke manier in beeld brengt. De gelaagdheid van het landschap wordt als vanzelf een metafoor voor de complexe lagen in de eigen geschiedenis. Als we in Nederland weer op zoek zijn naar binding, in de zin van een beleving van gemeenschappelijkheid, dan richt die zich niet alleen op een gezamenlijke taal en een gemeenschappelijk verleden, maar ook op de bodem, op een gemeenschappelijk territorium. De meeste bewoners van de Lage Landen bij de zee zijn door taal, huwelijk en werk aan een bepaalde streek gebonden. Veel mensen sterven in de buurt van het geboortehuis van hun ouders. Dat feit weerspiegelt zich op een prachtige landstrekenkaart in deze atlas (p. 203), een lappendeken ‘die in de hoofden van mensen het land afdekt’ en waarin echo’s uit de vroege Middeleeuwen en zelfs de Germaanse geschiedenis doorklinken.
Deze atlas roept als vanzelf associaties op met de poëzie van Ida Gerhardt, dochter van Gorcum en Zutphen. In haar bundel De Ravenveer staat onder de Verzen van Holland onder andere het gedicht ‘Het erfgoed’:
Vooroudertrots: goed ingeklonken land.
Ik heb een aard die ingeklonken is
en uitverweerd. Waarin gezonken is
tot zware grond een laag van tegenstand.
Hoe die lagen zijn ontstaan en aanwezig blijven, laat deze atlas prachtig zien. En misschien doet het ook wel iets vermoeden van het vuur dat daarin verborgen kan liggen:
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.
De atlas laat natuurlijk ook zien hoe snel en radicaal Nederland de afgelopen decennia van aanzien is veranderd. Door de bevolkingstoename, de groei van steden, dorpen en het verkeer, de woeste secularisatie, en door de immigratie van de afgelopen jaren. Door een lichtzinnige politiek (‘Een vreemd overspelig gras / legt op de akkers beslag’, om Gerhardt nog één keer te citeren), door het ontwortelde nominalisme van onze elite, hebben wij de banden met ons eigen land, taal, geschiedenis en cultuur hooghartig verwaarloosd.
Ik had het nadrukkelijk over de natiestaat. Het is binnen deze staatsvorm dat de democratie en de rechtsstaat zoals wij die kennen, zich hebben ontwikkeld. Dat is geen toeval, zoals bijvoorbeeld de Franse politiek filosoof Pierre Manent in enkele recente publicaties duidelijk heeft gemaakt. Een natiestaat, als creatie van de negentiende eeuw, wordt niet bevolkt door horigen en onderdanen – zoals in de voorafgaande periode van het ancien régime – maar door burgers. En burgers willen zichzelf besturen, en burgers willen via een catalogus van klassieke grondrechten tegen de macht van de overheid worden beschermd.
De huidige vervreemding, het onbehagen en de onvrede in de Nederlandse samenleving, is een feit. Geen norm. Er zijn politici, die van de grote middenpartijen, die het feit ontkennen, en er zijn politici, op de vleugels, die de onvrede als norm exploiteren. Er zijn geen politici die de onvrede weten te verwoorden en in goede banen kunnen kanaliseren.
Politici mogen denken dat zij (op de korte termijn) slim zijn wanneer zij het sentiment van scepsis en wantrouwen onder de Nederlandse bevolking via trucs en politieke spelletjes negeren, en zich op de borst kloppen bij het aanschouwen van zoveel staatsmanschap en kosmopolitisme bij zichzelf. Maar bij de volgende verkiezingen zal de man of vrouw die zijn/haar huiswerk heeft gedaan, en de eerder genoemde twee boeken van Hans Herbert von Arnim en van Booker en North heeft gelezen, genadeloos met ze kunnen afrekenen. De huidige politieke en bestuurlijke klasse speelt met vuur, met vuur dat in stenen schuilt totdat het wakker wordt getart.
* Een versie van dit essay verscheen op zaterdag 24 november in Het Financieele Dagblad.
Het eerste is geschreven door Hans Herbert von Arnim, een Duitse hoogleraar constitutioneel recht, dateert uit 2001 en heet Das System. ‘Es ist etwas faul im Staate’, luidt de kop boven zijn voorwoord. De politieke klasse, zo maakt Von Arnim duidelijk, heeft een netwerk geknoopt dat onze democratische orde dreigt te verstikken, omdat het een alternatieve werkelijkheid heeft geschapen die is losgezongen van de samenleving en een doel op zichzelf is geworden.
Het zal een beetje politieke ondernemer weinig moeite kosten de bevindingen en conclusies van dit boek op de Nederlandse situatie toe te passen. Onze representatieve democratie en de partijen die ons stelsel hebben geschapen en schragen, zijn door een maatschappelijke orde voortgebracht die drastisch is veranderd. De zuilen waarvan onze politieke partijen de vooruitgeschoven posten in de democratische arena waren, zijn grotendeels ingestort maar het dak dat deze zuilen droegen, is nog in de lucht blijven hangen.
Dat zei Hans van Mierlo al, maar anno 2007 is het van belang daar een en ander aan toe te voegen.
De drie grote, constituerende partijen zijn ontstaan door eensgezindheid rondom sociale en politieke kwesties die nu niet meer de grote tegenstelling in de samenleving vormen. Het waren sociaal-economische kwesties en de schoolstrijd die de voorlopers van de PvdA, de VVD en het CDA hebben doen ontstaan. Het grote debat zweeft nu rond het thema immigratie en integratie. Paul Scheffer heeft dit in zijn recent verschenen boek Het land van aankomst de nieuwe, grote sociale kwestie genoemd. Maar geen enkele traditionele partij heeft die kwestie gestéld.
En dat is eigenlijk logisch. De huidige generatie politici is opgevoed en gevormd in een school die hen uitstekend toerust om met elkaar te polderen over een compromis dat hier tot een procentje meer en daar tot een procentje minder leidt. Maar dat is wat anders dan een debat over de pijn van de straat en het onbehagen van de vervreemding. Het nieuwe thema trekt dan ook verwoestende sporen in de PvdA en de VVD, met al het gedoe rondom Ehsan Jami en Verdonk en Rutte. En het CDA komt ook nog wel een keer aan de beurt.
Het tweede boek is een recente bestseller, geschreven door de Britse journalisten Christopher Booker en Richard North. Het heet The Great Deception en vertelt the secret history of the European Union. Het is een uitmuntend gedocumenteerde geschiedenis van het streven naar Europese eenwording, en wil één ding aantonen: dat de geschiedenis van dit ‘project’ vanaf het begin niet op intergouvernementele samenwerking gericht is geweest, maar op de vereniging van Europa onder één supranationale regering. Het veto is de scheidslijn. Waar veto’s zijn, daar is er sprake van samenwerking tussen onafhankelijke, soevereine naties. Waar veto’s verdwijnen, ontstaat een nieuwe, supranationale vorm van regeren die zich aan democratische controle onttrekt.
Om geen slapende honden wakker te maken, is die uiteindelijke doelstelling zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.
We zijn, met andere woorden, de Europese Unie ingerommeld, en zagen ineens in, in het voorjaar van 2005, dat die Europese agenda ons de bevoegdheden ontneemt om beslissingen te nemen over zaken waarover we graag zelf het laatste woord willen behouden. Maar zoals de Luxemburgse premier en eurofiel Jean-Claude Juncker al zei: ‘Als ze “ja” zeggen, zullen we zeggen: “we gaan voort”. Als ze “nee” zeggen, zullen we zeggen dat we doorgaan.’
Maar het is nog erger dan deze woorden van kiezersverachting al suggereren. De EU heeft niet gezegd dat ze gewoon zullen doorgaan, maar dat ze de kiezers hadden begrepen en dat er een nieuw en vooral heel ander ‘Hervorminsgverdrag’ zou komen. De Europese leiders zijn het enkele weken geleden in Lissabon over de laatste komma’s en leestekens van dat verdrag eens geworden, en gaan dat nu in de lidstaten ter ratificatie aanbieden.
Zoals bekend zal de tekst in Nederland gewoon door de Tweede Kamer worden geratificeerd, en niet meer in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd, ondanks het feit dat we het hier hebben over een verdrag dat belangrijke rechten en bevoegdheden naar Brussel overhevelt. Daarvan was en blijft sprake, ook al zou dit kabinet streven naar een nieuw verdrag dat zich qua ‘inhoud, omvang en benaming’ overtuigend zou onderscheiden van de verworpen Grondwet.
Ondertussen staat vast dat het nieuwe verdrag niet wezenlijk van de oude Grondwet verschilt. Het Europees Parlement en de Franse oud-president Valéry Giscard d’Estaing (voorzitter van de commissie die de tekst van de Grondwet voorbereidde) hebben dat al opgelucht vastgesteld. ‘Qua inhoud zijn de voorstellen grotendeels onveranderd gebleven. Ze worden alleen op een andere manier gepresenteerd. De enveloppe is vernieuwd, de brief is dezelfde’, aldus Giscard in juli j.l.
Wie het niet gelooft, moet de vergelijking van beide teksten op de website van Open Europe maar eens bestuderen.
Alle Europese verdragen hebben, uit de aard der zaak, tot een overheveling van bevoegdheden naar Brussel geleid – vanaf 1952, met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, via de verdragen van Rome (1957), Maastricht (1991/3), Amsterdam (1997/9) en Nice (2000/3). De beslissende wissel is omgezet in Maastricht, waar het verdrag voor de Europese Unie werd opgesteld en de Europese bemoeienis met nationale aangelegenheden (die tot dan vooral op het scheppen van een gemeenschappelijke markt waren gericht) zich ook tot justitie- en politiezaken (inclusief asiel en immigratie) en tot buitenlands beleid ging uitstrekken. Over die zaken behielden alle afzonderlijke lidstaten toen nog een vetorecht, maar in de verdragen die volgden op die van Maastricht zijn er steeds meer onderwerpen bij gekomen waarover via meerderheidsbesluitvorming wordt besloten. Voor het verdrag van Lissabon geldt dat onder meer voor de besluitvorming op de terreinen van grenscontroles, de afgifte van visa aan niet-EU-burgers, immigratie, regels op het terrein van het strafrecht en de samenwerking van justitie en politie.
Ik betreur deze ontwikkeling, en met mij vele Nederlanders. Een ruime meerderheid wil zich in ieder geval over de resultaten van Lissabon uitspreken. Maar vooralsnog moeten wij machteloos toezien hoe dit kabinet ruimte biedt aan een oprukkend en uitdijend Europa en daarmee de eigen identiteit en soevereiniteit van Nederland op het spel zet, en de noodrem van de voortdenderende trein heeft af gesloopt.
Ik betreur deze ontwikkeling niet omdat ik een achtergebleven redneck van de Veluwe zou zijn, of een loser uit een achterstandswijk. Ik betreur dit omdat ik burger van de natiestaat Nederland ben.
Een maand geleden is de Bosatlas van Nederland verschenen. Deze pil – twee stoeptegels groot en bijna vijf kilo zwaar – kost bijna 100 euro, maar staat hoog in de lijsten van meest verkochte boeken. Het is vooral zo’n prachtige uitgave omdat zij het ontstaan van Nederland op een ongekend aanschouwelijke manier in beeld brengt. De gelaagdheid van het landschap wordt als vanzelf een metafoor voor de complexe lagen in de eigen geschiedenis. Als we in Nederland weer op zoek zijn naar binding, in de zin van een beleving van gemeenschappelijkheid, dan richt die zich niet alleen op een gezamenlijke taal en een gemeenschappelijk verleden, maar ook op de bodem, op een gemeenschappelijk territorium. De meeste bewoners van de Lage Landen bij de zee zijn door taal, huwelijk en werk aan een bepaalde streek gebonden. Veel mensen sterven in de buurt van het geboortehuis van hun ouders. Dat feit weerspiegelt zich op een prachtige landstrekenkaart in deze atlas (p. 203), een lappendeken ‘die in de hoofden van mensen het land afdekt’ en waarin echo’s uit de vroege Middeleeuwen en zelfs de Germaanse geschiedenis doorklinken.
Deze atlas roept als vanzelf associaties op met de poëzie van Ida Gerhardt, dochter van Gorcum en Zutphen. In haar bundel De Ravenveer staat onder de Verzen van Holland onder andere het gedicht ‘Het erfgoed’:
Vooroudertrots: goed ingeklonken land.
Ik heb een aard die ingeklonken is
en uitverweerd. Waarin gezonken is
tot zware grond een laag van tegenstand.
Hoe die lagen zijn ontstaan en aanwezig blijven, laat deze atlas prachtig zien. En misschien doet het ook wel iets vermoeden van het vuur dat daarin verborgen kan liggen:
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.
De atlas laat natuurlijk ook zien hoe snel en radicaal Nederland de afgelopen decennia van aanzien is veranderd. Door de bevolkingstoename, de groei van steden, dorpen en het verkeer, de woeste secularisatie, en door de immigratie van de afgelopen jaren. Door een lichtzinnige politiek (‘Een vreemd overspelig gras / legt op de akkers beslag’, om Gerhardt nog één keer te citeren), door het ontwortelde nominalisme van onze elite, hebben wij de banden met ons eigen land, taal, geschiedenis en cultuur hooghartig verwaarloosd.
Ik had het nadrukkelijk over de natiestaat. Het is binnen deze staatsvorm dat de democratie en de rechtsstaat zoals wij die kennen, zich hebben ontwikkeld. Dat is geen toeval, zoals bijvoorbeeld de Franse politiek filosoof Pierre Manent in enkele recente publicaties duidelijk heeft gemaakt. Een natiestaat, als creatie van de negentiende eeuw, wordt niet bevolkt door horigen en onderdanen – zoals in de voorafgaande periode van het ancien régime – maar door burgers. En burgers willen zichzelf besturen, en burgers willen via een catalogus van klassieke grondrechten tegen de macht van de overheid worden beschermd.
De huidige vervreemding, het onbehagen en de onvrede in de Nederlandse samenleving, is een feit. Geen norm. Er zijn politici, die van de grote middenpartijen, die het feit ontkennen, en er zijn politici, op de vleugels, die de onvrede als norm exploiteren. Er zijn geen politici die de onvrede weten te verwoorden en in goede banen kunnen kanaliseren.
Politici mogen denken dat zij (op de korte termijn) slim zijn wanneer zij het sentiment van scepsis en wantrouwen onder de Nederlandse bevolking via trucs en politieke spelletjes negeren, en zich op de borst kloppen bij het aanschouwen van zoveel staatsmanschap en kosmopolitisme bij zichzelf. Maar bij de volgende verkiezingen zal de man of vrouw die zijn/haar huiswerk heeft gedaan, en de eerder genoemde twee boeken van Hans Herbert von Arnim en van Booker en North heeft gelezen, genadeloos met ze kunnen afrekenen. De huidige politieke en bestuurlijke klasse speelt met vuur, met vuur dat in stenen schuilt totdat het wakker wordt getart.
* Een versie van dit essay verscheen op zaterdag 24 november in Het Financieele Dagblad.
28.9.07
Politiek in tijden van verwarring
Tjibbe Joustra, de man die in Nederland aan het hoofd staat van de terrorismebestrijding, zei begin deze week in een interview met het Algemeen Dagblad dat de ‘radicale uitspraken’ van sommigen in het islamdebat zeer gevaarlijk zijn. Ze kunnen ‘mensen die op de rand van geweld staan, het laatste duwtje geven’. De harde toon van islamcritici is dus de oorzaak van gewelddadig extremisme onder moslims. Die critici moeten daarom wat beter gaan nadenken over wat zij zeggen.
We hebben het hier dus over een hoge ambtenaar die via de media vertelt wat bijvoorbeeld een gekozen volksvertegenwoordiger mag en kan zeggen. Dat is al opmerkelijk. Als een criticus van de islam slachtoffer van geweld wordt, heeft hij dat vooral aan zichzelf te danken.
Maar nog opmerkelijker is een andere omkering van oorzaak en gevolg. In de woorden van Joustra klinkt op geen enkele manier door dat de scherpe kritiek op de islam wel eens kan zijn ingegeven door de manier waarop moslims zich hebben uitgelaten of gedragen; dat er in Nederland als gevolg van een zwakke culturele identiteit en een verfijnde verzorgingsstaat een situatie is ontstaan waarin groepen nieuwkomers volledig afgescheiden van de samenleving een eigen leven leiden; dat die situatie een voortdurende bron van ressentiment is; dat dat ressentiment zich uit in geweld, criminaliteit, intimidaties en bedreigingen; en dat dat alles een terecht gevoel van onbehagen en onvrede heeft doen ontstaan dat velen niet meer achter de haag van hun tanden kunnen of willen houden.
Achter de woorden van Joustra gaat een hele wereld schuil: een wereld van bestuurlijke onzekerheid en verwarring in een tijd waarin nieuwe problemen aan de orde zijn waarvoor bestuurders helemaal niet zijn opgeleid, en van een late beslistheid om de ontstane gekte niet verder uit de hand te laten lopen. We zien dezer dagen veel leden van de bestuurlijke en politieke elite van Nederland op deze manier bezig, schijnbaar beslist en vastberaden, in uiterste pogingen de gepolariseerde samenleving tegen zichzelf in bescherming te nemen. Maar het probleem is dat ze precies het verkeerde doen, zoals Joustra precies het verkeerde zei.
Zo hield prinses Máxima begin deze week een voordracht in de Oude Zaal van de Tweede Kamer. Zij vertelde dat zij voor haar huis in Wassenaar een ANWB-paddenstoel heeft laten plaatsen die met de juiste richting en de afstand in kilometers de ‘coördinaten’ van haar leven geeft: Buenos Aires, New York, Brussel, Den Haag, Wassenaar. Die plaatsen laten zien hoe onbepaald haar ‘identiteit als Nederlandse’ is.
Waarmee ze maar gezegd wilde hebben dat ze onderdeel uitmaakt van een internationale, kosmopolitische klasse, en dat het denken en doen van die kaste de norm behoort te zijn.
Ze voegde daaraan toe dat gewone burgers – wier domein doorgaans beperkt is door het dagelijkse woon-werkverkeer en de eigen kring van familie en kennissen, ook al gaan ze één keer per jaar op vakantie naar de Spaanse zuidkust – niet moeten denken dat ze een identiteit hebben. Toen zij zelf, zeven jaar geleden, geholpen door ‘lieve en wijze deskundigen’, op zoek ging naar ‘de Nederlandse identiteit’, kwam ze er al snel achter dat die identiteit niet bestond, zoals ook ‘de Nederlander’ niet bestaat. Er is geen identiteit, er is slechts diversiteit, ontwikkeling en verandering, er zijn slechts open grenzen en ‘verschillende loyaliteiten’.
Deze uitspraken, die op een beledigende manier banaal zijn, deed de modelallochtone prinses bij de presentatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), een door de PvdA gedomineerd maar door alle belastingbetalers gefinancierd instituut voor staatswetenschap aan de Haagse Vijverberg. Dat rapport over Identificatie met Nederland was inhoudelijk al even treurig als de speech van Máxima en een eerder WRR-rapport over Islamitisch activisme.
Het nieuwe rapport weet niet duidelijk te maken waarin nieuwkomers in Nederland zouden moeten integreren. Omdat zoiets als een Nederlandse identiteit nu eenmaal niet bestaat, moeten immigranten gewoon zichzelf kunnen blijven. En om dat te faciliteren moet het wettelijk mogelijk worden om naast de Nederlandse ook andere nationaliteiten te behouden. Het eerdere rapport bepleitte onderhandelingen met islamitische terroristen. Beide rapporten zijn verschenen ter gelegenheid van het afscheid van de WRR van twee PvdA’ers.
Het wetenschappelijk niveau van het rapport over Identificatie met Nederland is bedroevend. Zo schrijft de WRR (op pagina 31): “In Nederland hebben migratiehistorici overtuigend aangetoond dat de Nederlandse Gouden Eeuw voor een groot deel gebouwd is op een fundament van immigratie en op snelgroeiende en multiculturele steden.” Niets is minder waar. Erika Kuijpers heeft in haar boek Migrantenstad uit 2005 duidelijk gemaakt dat we eigenlijk maar weinig weten over het leven in zeventiende-eeuws Amsterdam. We weten wel iets over de maatschappelijke bovenlaag, maar zo goed als niets over de ‘ontelbaren’ en ‘onzichtbaren’ die als volksverhuizers Amsterdam tot immigratiestad maakten. We weten slechts bij benadering hoeveel het er waren, en van hun leven weten we nog minder.
En zelfs als het waar zou zijn, zelfs wanneer immigratie en ‘multiculturele’ steden de zeventiende eeuw tot een Gouden Eeuw hebben gemaakt, dan nog is daarmee niets gezegd. De nieuwe, naoorlogse immigratie van vooral moslims uit plattelandsstreken verschilt op belangrijke punten van de oude: de islam is nieuw in de westerse wereld, veel migranten zijn afhankelijk van de verzorgingsstaat, en hun binding met het land van herkomst is dankzij moderne communicatiemiddelen veel sterker dan voorheen.
Het voorstel om een diversiteit aan identiteiten via het behoud van meerdere nationaliteiten mogelijk te maken, is al evenmin goed onderbouwd. Om te beginnen is zo’n voorstel wel hip kosmopolitisch, maar de lol gaat er onmiddellijk af wanneer we ons realiseren dat de dubbele nationaliteit van veel Nederlandse allochtonen allerminst op een vrije keuze berust. De dubbele nationaliteit van Marokkanen is niet vrijwillig, maar berust op een besluit van de Marokkaanse koning om greep te houden op de migrantengemeenschappen in Europa, van hun economische bijdragen te profiteren en via hen de Marokkaanse belangen in het gastland te behartigen. Daar is niets fijn kosmopolitisch aan.
Dat ook Nederlandse politici twee paspoorten kunnen hebben, is een nog slechter idee. Wie een dubbele nationaliteit heeft, is immers onderdaan van meerdere soevereine staten en van meerdere rechtssystemen, wat tot een botsing van plichten en een beperking van individuele vrijheid kan leiden, zoals de Maastrichtse hoogleraar staatsrecht Twan Tak in een interview met Opinio heeft uitgelegd.
Met dit rapport en met de speech van Máxima verspreidt de WRR doelbewust een lofzang op het multiculturalisme. Máxima vertelde ook nog dat zij en Willem-Alexander een bezoek brachten aan een koranschool in Marrakesh, waar Marokkaanse Nederlanders hen ‘wegwijs in de ideeën en gebruiken’ maakten. Wat volgde, was niet een discussie over de verenigbaarheid van de ‘ideeën en gebruiken’ van een koranschool met het leven in een moderne democratie, maar slechts de vaststelling dat het zo ‘geweldig’ is om ‘in twee culturen thuis te zijn’. “Ik was enorm trots op hen,” aldus Máxima.
Rapport en speech bieden met dit alles steun aan het nieuwe beleid van minister Vogelaar van Wijken en Integratie, die is gaan reppen van een joods-christelijk-
islamitische cultuur als wenkend perspectief, en die op haar begroting miljoenen uittrekt om jongeren positiever over de islam te laten denken.
Bestuurders en politici leggen er wel vaker getuigenis van af dat zij met de beste bedoelingen precies het verkeerde doen. Dat is ook hier het geval. Om de opgelopen spanningen in de Nederlandse samenleving te kalmeren en ons land te pacificeren, kiezen zij ervoor om de Nederlandse burger vooral duidelijk te maken dat zijn onbehagen en zorgen onterecht zijn. Daarom horen we niets over de grenzen aan de diversiteit, niets over het belang van gedeelde vormen en het herstel van een bezielend verband. Er is van dat alles niets meer over, het komt ook nooit meer terug (dat is maar nostalgie), en als we dat nu maar allemaal accepteren, komt het wel goed. Dat is zo ongeveer de boodschap, ons ‘gemeenschappelijke doel’, zoals Máxima zei.
Dat Máxima als lid van het Koninklijk Huis voor de verbreiding van het multiculturele ideaal wordt ingezet en daarmee een duidelijke politieke positie inneemt, is opmerkelijk. De huidige minister-president, Balkenende, publiceerde in 2002 enkele lezingen in een boek met de titel Anders en beter. In het hoofdstuk over de multiculturele samenleving nam hij nadrukkelijk afstand van dat ideaal. Zo’n samenleving is niet iets wat we ‘moeten willen’.
De inzet van Máxima is dus een actieve politieke interventie door de Oranjes zelf. En die interventie bestaat in een eenzijdige keuze voor de Nederlandse regerende klasse (en dat terwijl de historische rol van de Oranjes altijd in de bescherming van de bevolking tegen de regenten heeft bestaan) en voor het multiculturele ideaal dat de Oranjes en de hedendaagse regenten met elkaar delen. Dat bleek al in november 2004, toen zowel een zwabberende Balkenende als Beatrix geen contact met de familie van de vermoorde Theo van Gogh legde, maar wel islamitische scholen, buurtcentra en moskeeën bezocht. De pacificatie van de angstaanjagende allochtone horden in de volkswijken is belangrijker dan het eigen volk, zo is blijkbaar de gedachte, want dat volk is toch stom genoeg om op Prinsjesdag weer naar de Gouden Koets te gaan staan zwaaien.
Die interventie van politieke elite en monarchie in de huidige politieke en maatschappelijke verwikkelingen blijft niet tot het debat over nationale identiteit en multiculturalisme beperkt. De tussenkomst strekt zich ook uit tot het debat over de Europese Unie en de vraag of er een tweede referendum moet komen over de (licht) aangepaste verdragstekst. Zo is bekend geworden dat de regering (koningin en ministers) het zogeheten contraseign (de handtekening ter bekrachtiging van een wet) zouden hebben onthouden aan een wetsvoorstel om een referendum te houden, ook als dat voorstel door de Eerste en de Tweede Kamer was aangenomen (de Volkskrant van 22 september). Elk initiatief werd daarmee dus bij voorbaat door een veto van het staatshoofd en de ministers getroffen, ook al had de volksvertegenwoordiging anders gewild. Het kabinetsbesluit om een referendum te torpederen volgde op een advies van de Raad van State, die stelde dat een referendum niet nodig is omdat het nieuwe verdrag geen grondwettelijke aspecten meer heeft. De koningin is voorzitter van de Raad, en het advies bevat (in noot 12) een verwijzing naar een enthousiaste opmerking van de koningin over Europese samenwerking. (Waarbij zij overigens ook, maar dat terzijde, het belang van een ‘zelfbewuste eigen identiteit’ benadrukte.) De redenen die de Raad aanvoert om een ‘kenmerkend onderscheid’ tussen het oorspronkelijke Grondwetsverdrag en het huidige Hervormingsverdrag aan te brengen, en daarmee een volksraadpleging te omzeilen, vormen een ‘kronkelredenering die niemand zal overtuigen, maar die door het kabinet dankbaar wordt aangegrepen’ (Hans Wansink in de Volkskrant van 25 september). Ook het nieuwe verdrag past, volgens de Raad zelf, in ‘de constitutionele ontwikkeling van de Europese Unie’, maar omdat enkele symbolen (zoals een Europees volkslied en een Europese vlag) zijn geschrapt, ziet de Raad opeens geen reden meer om de bevolking nog te raadplegen over een verdrag dat belangrijke rechten naar Brussel overhevelt en waarover burgers dus iets te zeggen zouden willen hebben.
Het enthousiasme van de koningin voor de Europese Unie en haar behoefte aan propaganda van het ideaal van Europese eenwording, blijkt ook uit het boekje dat uitgeverij De Bezige Bij volgende maand uitbrengt (Paleis Europa). Dat boekje biedt een bundeling van de gesprekken die op paleis Noordeinde over het ‘politiek instituut’ Europa zijn gevoerd. Onder leiding van Geert Mak, onze hogepriester van het multiculturele en Europese denken. De koningin zelf heeft voor dit boekje een voorbeschouwing geschreven.
Ook hier kunnen de goede bedoelingen van bestuurders en politici – namelijk hun verlangen om de maatschappelijke onvrede geen uitlaatklep te geven in een referendum dat tot een tweede ‘nee’ en daarmee tot een diepe crisis zal leiden – gemakkelijk omslaan in het tegendeel van wat zij bedoelen. De verontwaardiging van burgers over hun uitsluiting bij de besluitvorming over de constitutionele toekomst van hun land, alsof hun mening bij voorbaat triviaal is, zal de crisis die men wil voorkomen vooral verdiepen.
Beide interventies laten slechts één conclusie toe. Zij zijn niet alleen gericht op een herstel van de verhoudingen zoals die in Nederland bestonden voordat Pim Fortuyn het onbehagen in de samenleving benoemde en daar een stem aan gaf, maar ook zijn ze zo vastberaden georkestreerd dat het beter is om van revanchisme dan van restauratie te spreken. De regenten in het politieke centrum en het koningshuis spannen samen om het ideaal van de multiculturele samenleving en van de Europese eenwording actief uit te dragen en alle verzet te smoren. De Nederlandse burger bestaat niet, mag zichzelf niet besturen, en als de volksvertegenwoordiging dat toch had gewild (maar de slappe knieën van de PvdA hebben dat genadiglijk voorkomen), dan was dat initiatief door een gezamenlijk veto van het staatshoofd en de regeringsleider getroffen. Die exclusieve keuze vóór een elitair kosmopolitisme en tégen de burger, en de welbewuste ontkenning en zelfs taboeïsering van de reële, alledaagse ervaringen van (steeds meer) gewone mensen, draagt een groot gevaar in zich. Want die burger wordt, anders dan de regenten, dagelijks geconfronteerd met de ravages die de idealen van de regenten in de steden en op de scholen hebben aangericht, en zij zoeken daarom hun toevlucht in een herstel van de eigen identiteit, gewoonten en gebruiken, en gedeelde vormen. Paul Scheffer citeert de socioloog Manuel Castells, auteur van belangrijke studies over migratiegeschiedenis, die deze situatie als volgt onder woorden heeft gebracht: “Tegenover elkaar staan een kosmopolitische klasse, die in dagelijkse verbinding staat met de gehele wereld, en een tribalisme van lokale gemeenschappen die zich terugtrekken in hun eigen ruimte als een laatste verweer tegen de macrokrachten die buiten hun greep hun leven bepalen.”
Als de legitimiteit van die eigen ruimte en van dat laatste verweer wordt ontkend, heeft de politieke en bestuurlijk elite van een land zich definitief van de eigen samenleving geïsoleerd en doet en zegt zij voortdurend precies de verkeerde dingen. Wat dan rest, is de nabije dreiging van een clash, die door de bevolking in naam van de republiek en de natiestaat zal worden uitgevochten.
*) Dit artikel is ook verschenen in Opinio.
We hebben het hier dus over een hoge ambtenaar die via de media vertelt wat bijvoorbeeld een gekozen volksvertegenwoordiger mag en kan zeggen. Dat is al opmerkelijk. Als een criticus van de islam slachtoffer van geweld wordt, heeft hij dat vooral aan zichzelf te danken.
Maar nog opmerkelijker is een andere omkering van oorzaak en gevolg. In de woorden van Joustra klinkt op geen enkele manier door dat de scherpe kritiek op de islam wel eens kan zijn ingegeven door de manier waarop moslims zich hebben uitgelaten of gedragen; dat er in Nederland als gevolg van een zwakke culturele identiteit en een verfijnde verzorgingsstaat een situatie is ontstaan waarin groepen nieuwkomers volledig afgescheiden van de samenleving een eigen leven leiden; dat die situatie een voortdurende bron van ressentiment is; dat dat ressentiment zich uit in geweld, criminaliteit, intimidaties en bedreigingen; en dat dat alles een terecht gevoel van onbehagen en onvrede heeft doen ontstaan dat velen niet meer achter de haag van hun tanden kunnen of willen houden.
Achter de woorden van Joustra gaat een hele wereld schuil: een wereld van bestuurlijke onzekerheid en verwarring in een tijd waarin nieuwe problemen aan de orde zijn waarvoor bestuurders helemaal niet zijn opgeleid, en van een late beslistheid om de ontstane gekte niet verder uit de hand te laten lopen. We zien dezer dagen veel leden van de bestuurlijke en politieke elite van Nederland op deze manier bezig, schijnbaar beslist en vastberaden, in uiterste pogingen de gepolariseerde samenleving tegen zichzelf in bescherming te nemen. Maar het probleem is dat ze precies het verkeerde doen, zoals Joustra precies het verkeerde zei.
Zo hield prinses Máxima begin deze week een voordracht in de Oude Zaal van de Tweede Kamer. Zij vertelde dat zij voor haar huis in Wassenaar een ANWB-paddenstoel heeft laten plaatsen die met de juiste richting en de afstand in kilometers de ‘coördinaten’ van haar leven geeft: Buenos Aires, New York, Brussel, Den Haag, Wassenaar. Die plaatsen laten zien hoe onbepaald haar ‘identiteit als Nederlandse’ is.
Waarmee ze maar gezegd wilde hebben dat ze onderdeel uitmaakt van een internationale, kosmopolitische klasse, en dat het denken en doen van die kaste de norm behoort te zijn.
Ze voegde daaraan toe dat gewone burgers – wier domein doorgaans beperkt is door het dagelijkse woon-werkverkeer en de eigen kring van familie en kennissen, ook al gaan ze één keer per jaar op vakantie naar de Spaanse zuidkust – niet moeten denken dat ze een identiteit hebben. Toen zij zelf, zeven jaar geleden, geholpen door ‘lieve en wijze deskundigen’, op zoek ging naar ‘de Nederlandse identiteit’, kwam ze er al snel achter dat die identiteit niet bestond, zoals ook ‘de Nederlander’ niet bestaat. Er is geen identiteit, er is slechts diversiteit, ontwikkeling en verandering, er zijn slechts open grenzen en ‘verschillende loyaliteiten’.
Deze uitspraken, die op een beledigende manier banaal zijn, deed de modelallochtone prinses bij de presentatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), een door de PvdA gedomineerd maar door alle belastingbetalers gefinancierd instituut voor staatswetenschap aan de Haagse Vijverberg. Dat rapport over Identificatie met Nederland was inhoudelijk al even treurig als de speech van Máxima en een eerder WRR-rapport over Islamitisch activisme.
Het nieuwe rapport weet niet duidelijk te maken waarin nieuwkomers in Nederland zouden moeten integreren. Omdat zoiets als een Nederlandse identiteit nu eenmaal niet bestaat, moeten immigranten gewoon zichzelf kunnen blijven. En om dat te faciliteren moet het wettelijk mogelijk worden om naast de Nederlandse ook andere nationaliteiten te behouden. Het eerdere rapport bepleitte onderhandelingen met islamitische terroristen. Beide rapporten zijn verschenen ter gelegenheid van het afscheid van de WRR van twee PvdA’ers.
Het wetenschappelijk niveau van het rapport over Identificatie met Nederland is bedroevend. Zo schrijft de WRR (op pagina 31): “In Nederland hebben migratiehistorici overtuigend aangetoond dat de Nederlandse Gouden Eeuw voor een groot deel gebouwd is op een fundament van immigratie en op snelgroeiende en multiculturele steden.” Niets is minder waar. Erika Kuijpers heeft in haar boek Migrantenstad uit 2005 duidelijk gemaakt dat we eigenlijk maar weinig weten over het leven in zeventiende-eeuws Amsterdam. We weten wel iets over de maatschappelijke bovenlaag, maar zo goed als niets over de ‘ontelbaren’ en ‘onzichtbaren’ die als volksverhuizers Amsterdam tot immigratiestad maakten. We weten slechts bij benadering hoeveel het er waren, en van hun leven weten we nog minder.
En zelfs als het waar zou zijn, zelfs wanneer immigratie en ‘multiculturele’ steden de zeventiende eeuw tot een Gouden Eeuw hebben gemaakt, dan nog is daarmee niets gezegd. De nieuwe, naoorlogse immigratie van vooral moslims uit plattelandsstreken verschilt op belangrijke punten van de oude: de islam is nieuw in de westerse wereld, veel migranten zijn afhankelijk van de verzorgingsstaat, en hun binding met het land van herkomst is dankzij moderne communicatiemiddelen veel sterker dan voorheen.
Het voorstel om een diversiteit aan identiteiten via het behoud van meerdere nationaliteiten mogelijk te maken, is al evenmin goed onderbouwd. Om te beginnen is zo’n voorstel wel hip kosmopolitisch, maar de lol gaat er onmiddellijk af wanneer we ons realiseren dat de dubbele nationaliteit van veel Nederlandse allochtonen allerminst op een vrije keuze berust. De dubbele nationaliteit van Marokkanen is niet vrijwillig, maar berust op een besluit van de Marokkaanse koning om greep te houden op de migrantengemeenschappen in Europa, van hun economische bijdragen te profiteren en via hen de Marokkaanse belangen in het gastland te behartigen. Daar is niets fijn kosmopolitisch aan.
Dat ook Nederlandse politici twee paspoorten kunnen hebben, is een nog slechter idee. Wie een dubbele nationaliteit heeft, is immers onderdaan van meerdere soevereine staten en van meerdere rechtssystemen, wat tot een botsing van plichten en een beperking van individuele vrijheid kan leiden, zoals de Maastrichtse hoogleraar staatsrecht Twan Tak in een interview met Opinio heeft uitgelegd.
Met dit rapport en met de speech van Máxima verspreidt de WRR doelbewust een lofzang op het multiculturalisme. Máxima vertelde ook nog dat zij en Willem-Alexander een bezoek brachten aan een koranschool in Marrakesh, waar Marokkaanse Nederlanders hen ‘wegwijs in de ideeën en gebruiken’ maakten. Wat volgde, was niet een discussie over de verenigbaarheid van de ‘ideeën en gebruiken’ van een koranschool met het leven in een moderne democratie, maar slechts de vaststelling dat het zo ‘geweldig’ is om ‘in twee culturen thuis te zijn’. “Ik was enorm trots op hen,” aldus Máxima.
Rapport en speech bieden met dit alles steun aan het nieuwe beleid van minister Vogelaar van Wijken en Integratie, die is gaan reppen van een joods-christelijk-
islamitische cultuur als wenkend perspectief, en die op haar begroting miljoenen uittrekt om jongeren positiever over de islam te laten denken.
Bestuurders en politici leggen er wel vaker getuigenis van af dat zij met de beste bedoelingen precies het verkeerde doen. Dat is ook hier het geval. Om de opgelopen spanningen in de Nederlandse samenleving te kalmeren en ons land te pacificeren, kiezen zij ervoor om de Nederlandse burger vooral duidelijk te maken dat zijn onbehagen en zorgen onterecht zijn. Daarom horen we niets over de grenzen aan de diversiteit, niets over het belang van gedeelde vormen en het herstel van een bezielend verband. Er is van dat alles niets meer over, het komt ook nooit meer terug (dat is maar nostalgie), en als we dat nu maar allemaal accepteren, komt het wel goed. Dat is zo ongeveer de boodschap, ons ‘gemeenschappelijke doel’, zoals Máxima zei.
Dat Máxima als lid van het Koninklijk Huis voor de verbreiding van het multiculturele ideaal wordt ingezet en daarmee een duidelijke politieke positie inneemt, is opmerkelijk. De huidige minister-president, Balkenende, publiceerde in 2002 enkele lezingen in een boek met de titel Anders en beter. In het hoofdstuk over de multiculturele samenleving nam hij nadrukkelijk afstand van dat ideaal. Zo’n samenleving is niet iets wat we ‘moeten willen’.
De inzet van Máxima is dus een actieve politieke interventie door de Oranjes zelf. En die interventie bestaat in een eenzijdige keuze voor de Nederlandse regerende klasse (en dat terwijl de historische rol van de Oranjes altijd in de bescherming van de bevolking tegen de regenten heeft bestaan) en voor het multiculturele ideaal dat de Oranjes en de hedendaagse regenten met elkaar delen. Dat bleek al in november 2004, toen zowel een zwabberende Balkenende als Beatrix geen contact met de familie van de vermoorde Theo van Gogh legde, maar wel islamitische scholen, buurtcentra en moskeeën bezocht. De pacificatie van de angstaanjagende allochtone horden in de volkswijken is belangrijker dan het eigen volk, zo is blijkbaar de gedachte, want dat volk is toch stom genoeg om op Prinsjesdag weer naar de Gouden Koets te gaan staan zwaaien.
Die interventie van politieke elite en monarchie in de huidige politieke en maatschappelijke verwikkelingen blijft niet tot het debat over nationale identiteit en multiculturalisme beperkt. De tussenkomst strekt zich ook uit tot het debat over de Europese Unie en de vraag of er een tweede referendum moet komen over de (licht) aangepaste verdragstekst. Zo is bekend geworden dat de regering (koningin en ministers) het zogeheten contraseign (de handtekening ter bekrachtiging van een wet) zouden hebben onthouden aan een wetsvoorstel om een referendum te houden, ook als dat voorstel door de Eerste en de Tweede Kamer was aangenomen (de Volkskrant van 22 september). Elk initiatief werd daarmee dus bij voorbaat door een veto van het staatshoofd en de ministers getroffen, ook al had de volksvertegenwoordiging anders gewild. Het kabinetsbesluit om een referendum te torpederen volgde op een advies van de Raad van State, die stelde dat een referendum niet nodig is omdat het nieuwe verdrag geen grondwettelijke aspecten meer heeft. De koningin is voorzitter van de Raad, en het advies bevat (in noot 12) een verwijzing naar een enthousiaste opmerking van de koningin over Europese samenwerking. (Waarbij zij overigens ook, maar dat terzijde, het belang van een ‘zelfbewuste eigen identiteit’ benadrukte.) De redenen die de Raad aanvoert om een ‘kenmerkend onderscheid’ tussen het oorspronkelijke Grondwetsverdrag en het huidige Hervormingsverdrag aan te brengen, en daarmee een volksraadpleging te omzeilen, vormen een ‘kronkelredenering die niemand zal overtuigen, maar die door het kabinet dankbaar wordt aangegrepen’ (Hans Wansink in de Volkskrant van 25 september). Ook het nieuwe verdrag past, volgens de Raad zelf, in ‘de constitutionele ontwikkeling van de Europese Unie’, maar omdat enkele symbolen (zoals een Europees volkslied en een Europese vlag) zijn geschrapt, ziet de Raad opeens geen reden meer om de bevolking nog te raadplegen over een verdrag dat belangrijke rechten naar Brussel overhevelt en waarover burgers dus iets te zeggen zouden willen hebben.
Het enthousiasme van de koningin voor de Europese Unie en haar behoefte aan propaganda van het ideaal van Europese eenwording, blijkt ook uit het boekje dat uitgeverij De Bezige Bij volgende maand uitbrengt (Paleis Europa). Dat boekje biedt een bundeling van de gesprekken die op paleis Noordeinde over het ‘politiek instituut’ Europa zijn gevoerd. Onder leiding van Geert Mak, onze hogepriester van het multiculturele en Europese denken. De koningin zelf heeft voor dit boekje een voorbeschouwing geschreven.
Ook hier kunnen de goede bedoelingen van bestuurders en politici – namelijk hun verlangen om de maatschappelijke onvrede geen uitlaatklep te geven in een referendum dat tot een tweede ‘nee’ en daarmee tot een diepe crisis zal leiden – gemakkelijk omslaan in het tegendeel van wat zij bedoelen. De verontwaardiging van burgers over hun uitsluiting bij de besluitvorming over de constitutionele toekomst van hun land, alsof hun mening bij voorbaat triviaal is, zal de crisis die men wil voorkomen vooral verdiepen.
Beide interventies laten slechts één conclusie toe. Zij zijn niet alleen gericht op een herstel van de verhoudingen zoals die in Nederland bestonden voordat Pim Fortuyn het onbehagen in de samenleving benoemde en daar een stem aan gaf, maar ook zijn ze zo vastberaden georkestreerd dat het beter is om van revanchisme dan van restauratie te spreken. De regenten in het politieke centrum en het koningshuis spannen samen om het ideaal van de multiculturele samenleving en van de Europese eenwording actief uit te dragen en alle verzet te smoren. De Nederlandse burger bestaat niet, mag zichzelf niet besturen, en als de volksvertegenwoordiging dat toch had gewild (maar de slappe knieën van de PvdA hebben dat genadiglijk voorkomen), dan was dat initiatief door een gezamenlijk veto van het staatshoofd en de regeringsleider getroffen. Die exclusieve keuze vóór een elitair kosmopolitisme en tégen de burger, en de welbewuste ontkenning en zelfs taboeïsering van de reële, alledaagse ervaringen van (steeds meer) gewone mensen, draagt een groot gevaar in zich. Want die burger wordt, anders dan de regenten, dagelijks geconfronteerd met de ravages die de idealen van de regenten in de steden en op de scholen hebben aangericht, en zij zoeken daarom hun toevlucht in een herstel van de eigen identiteit, gewoonten en gebruiken, en gedeelde vormen. Paul Scheffer citeert de socioloog Manuel Castells, auteur van belangrijke studies over migratiegeschiedenis, die deze situatie als volgt onder woorden heeft gebracht: “Tegenover elkaar staan een kosmopolitische klasse, die in dagelijkse verbinding staat met de gehele wereld, en een tribalisme van lokale gemeenschappen die zich terugtrekken in hun eigen ruimte als een laatste verweer tegen de macrokrachten die buiten hun greep hun leven bepalen.”
Als de legitimiteit van die eigen ruimte en van dat laatste verweer wordt ontkend, heeft de politieke en bestuurlijk elite van een land zich definitief van de eigen samenleving geïsoleerd en doet en zegt zij voortdurend precies de verkeerde dingen. Wat dan rest, is de nabije dreiging van een clash, die door de bevolking in naam van de republiek en de natiestaat zal worden uitgevochten.
*) Dit artikel is ook verschenen in Opinio.
15.3.07
Door de mand gevallen
Ja, dat viel dus even vies tegen. Het nieuwe kabinet dacht na een lange formatie prettig en geruisloos van start te kunnen gaan, met een mooi debat in de Tweede Kamer over de regeringsverklaring en wittebroodsweken van maar liefst honderd dagen waarin de ministers eerst eens met ‘de samenleving’ in dialoog konden gaan treden. Om dan na de zomer een eerste begroting met grootse plannen te kunnen presenteren.
Mis gerekend, het liep allemaal heel anders door die kwajongen uit Heerlen die gelijk maar twee moties van wantrouwen, tegen de staatssecretarissen Aboutaleb en Albayrak, indiende, en zijn kruistocht tegen dubbele loyaliteiten voortzette in een debat waarin hij PvdA-kamerlid Arib tot een ondubbelzinnige keuze voor Nederland (lees: Marokko) wilde dwingen.
Zo domineerde Geert Wilders de afgelopen weken het nieuws, en liet niet alleen hij zich van zijn slechtste kant zien, maar was vooral ook de reactie van de rest op het beest uit onze voormalige Generaliteitslanden ontluisterend. In zijn confrontatie met de islam wordt het denken van Wilders beheerst door de angst dat de demografische ontwikkelingen tot een islamisering van Europa zullen leiden. Dat doemscenario valt niet te keren door pogingen moslims in de Nederlandse samenleving te integreren, denkt Wilders, want het Westen en de islam zijn onverenigbaar. Vandaar dat Wilders dezer dagen ongegeneerd terugvalt op een scenario dat alleen maar kan uitmonden in de evacuatie en remigratie van moslims. Hij belijdt de superioriteit van de westerse beschaving, maar heeft het geloof in de kracht en vitaliteit en het assimilerend vermogen van die beschaving blijkbaar definitief verloren.
En helemaal gek is Wilders natuurlijk niet, ook al kies je niet voor zijn optie. Want de integratie van moslims in een niet-islamitische samenleving is, zoals de arabist Hans Jansen onlangs schreef, in de geschiedenis nog nooit eerder vertoond.
Minstens zo erg was de paniek van de rest, die zich geen houding wist te geven in een confrontatie die tamelijk eenvoudig begon met een legitiem debat over de kwestie van de dubbele nationaliteiten. Sommigen bewogen met Wilders mee, anderen wisten niet veel beters te doen dan hem tot in zijn stijl en woordgebruik te imiteren.
Zo is iedereen door de mand gevallen, en dringt de vraag zich op wat hiervan nu precies de oorzaak is. Ik denk dat we de vinger moeten leggen bij het feit dat onze politici simpelweg niet geëquipeerd zijn om (wat je zou kunnen noemen) de globalisering van politieke vraagstukken te behappen. De belangrijkste kwesties die zich nu aandienen, zijn afgeleiden van stormachtige ontwikkelingen van mondiale proporties: het klimaat, de vergrijzing en verkleuring van de samenleving, en de grote kwestie van het onderwijs.
De huidige generatie politici (en hun ambtenaren natuurlijk) heeft ervoor gestudeerd en is volledig geconditioneerd om met elkaar in een zaaltje te gaan zitten en daar te onderhandelen over vraagstukken waarbij de standpunten hooguit een paar procentpunten uit elkaar liggen. Een nieuw akkoordje afsluiten over de WAO, daar zijn ze met elkaar goed in. Maar nu de globalisering ook de politieke kwesties heeft aangeraakt, zitten de dames en heren met de handen in het haar, en weten ze dat waarschijnlijk niet eens van zichzelf.
De juistheid van deze stelling blijkt uit de manier waarop dit kabinet spreekt over ‘gemeenschapszin’ en over ‘wij’. Dat is helemaal geen inhoudelijk concept, maar een instrument, een manier van werken: overleggen met dat vermaledijde ‘middenveld’. Daar staat het ‘wij’ van Wilders tegenover: ‘wij’ dat zijn bij hem de Nederlanders, verenigd in hun afkeer van een cultuur waar ze vooral last van hebben en eigenlijk een beetje bang voor zijn. Je kunt, en moet, Wilders’ definitie van ‘wij’ afwijzen, maar dan met je er wel een inhoudelijke visie tegenover stellen. En dat kunnen ze niet, dat kabinet en die 141 andere kamerleden, en al hun medewerkers en ambtenaren.
Wilders’ paniekconservatisme stuit alleen maar op een verambtelijkte manier van denken dat de eigen gedachten uitsluitend procedureel kan ordenen. Geen wonder dat Wilders maar blijft stijgen in de peilingen.
Wat je in deze situatie graag zou zien is een politicus die opstaat en de Nederlandse bevolking kan uitleggen hoe het zit en een perspectief kan schetsen. Iemand die het theater van de politiek betreedt en met een groots maar gematigd gebaar degenen die met wilde en opruiende gebaren onrust willen stoken, de pas afsnijdt. Zo’n man moet snel aantreden, maar zijn naam kunnen we nog niet noemen.
*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.
Mis gerekend, het liep allemaal heel anders door die kwajongen uit Heerlen die gelijk maar twee moties van wantrouwen, tegen de staatssecretarissen Aboutaleb en Albayrak, indiende, en zijn kruistocht tegen dubbele loyaliteiten voortzette in een debat waarin hij PvdA-kamerlid Arib tot een ondubbelzinnige keuze voor Nederland (lees: Marokko) wilde dwingen.
Zo domineerde Geert Wilders de afgelopen weken het nieuws, en liet niet alleen hij zich van zijn slechtste kant zien, maar was vooral ook de reactie van de rest op het beest uit onze voormalige Generaliteitslanden ontluisterend. In zijn confrontatie met de islam wordt het denken van Wilders beheerst door de angst dat de demografische ontwikkelingen tot een islamisering van Europa zullen leiden. Dat doemscenario valt niet te keren door pogingen moslims in de Nederlandse samenleving te integreren, denkt Wilders, want het Westen en de islam zijn onverenigbaar. Vandaar dat Wilders dezer dagen ongegeneerd terugvalt op een scenario dat alleen maar kan uitmonden in de evacuatie en remigratie van moslims. Hij belijdt de superioriteit van de westerse beschaving, maar heeft het geloof in de kracht en vitaliteit en het assimilerend vermogen van die beschaving blijkbaar definitief verloren.
En helemaal gek is Wilders natuurlijk niet, ook al kies je niet voor zijn optie. Want de integratie van moslims in een niet-islamitische samenleving is, zoals de arabist Hans Jansen onlangs schreef, in de geschiedenis nog nooit eerder vertoond.
Minstens zo erg was de paniek van de rest, die zich geen houding wist te geven in een confrontatie die tamelijk eenvoudig begon met een legitiem debat over de kwestie van de dubbele nationaliteiten. Sommigen bewogen met Wilders mee, anderen wisten niet veel beters te doen dan hem tot in zijn stijl en woordgebruik te imiteren.
Zo is iedereen door de mand gevallen, en dringt de vraag zich op wat hiervan nu precies de oorzaak is. Ik denk dat we de vinger moeten leggen bij het feit dat onze politici simpelweg niet geëquipeerd zijn om (wat je zou kunnen noemen) de globalisering van politieke vraagstukken te behappen. De belangrijkste kwesties die zich nu aandienen, zijn afgeleiden van stormachtige ontwikkelingen van mondiale proporties: het klimaat, de vergrijzing en verkleuring van de samenleving, en de grote kwestie van het onderwijs.
De huidige generatie politici (en hun ambtenaren natuurlijk) heeft ervoor gestudeerd en is volledig geconditioneerd om met elkaar in een zaaltje te gaan zitten en daar te onderhandelen over vraagstukken waarbij de standpunten hooguit een paar procentpunten uit elkaar liggen. Een nieuw akkoordje afsluiten over de WAO, daar zijn ze met elkaar goed in. Maar nu de globalisering ook de politieke kwesties heeft aangeraakt, zitten de dames en heren met de handen in het haar, en weten ze dat waarschijnlijk niet eens van zichzelf.
De juistheid van deze stelling blijkt uit de manier waarop dit kabinet spreekt over ‘gemeenschapszin’ en over ‘wij’. Dat is helemaal geen inhoudelijk concept, maar een instrument, een manier van werken: overleggen met dat vermaledijde ‘middenveld’. Daar staat het ‘wij’ van Wilders tegenover: ‘wij’ dat zijn bij hem de Nederlanders, verenigd in hun afkeer van een cultuur waar ze vooral last van hebben en eigenlijk een beetje bang voor zijn. Je kunt, en moet, Wilders’ definitie van ‘wij’ afwijzen, maar dan met je er wel een inhoudelijke visie tegenover stellen. En dat kunnen ze niet, dat kabinet en die 141 andere kamerleden, en al hun medewerkers en ambtenaren.
Wilders’ paniekconservatisme stuit alleen maar op een verambtelijkte manier van denken dat de eigen gedachten uitsluitend procedureel kan ordenen. Geen wonder dat Wilders maar blijft stijgen in de peilingen.
Wat je in deze situatie graag zou zien is een politicus die opstaat en de Nederlandse bevolking kan uitleggen hoe het zit en een perspectief kan schetsen. Iemand die het theater van de politiek betreedt en met een groots maar gematigd gebaar degenen die met wilde en opruiende gebaren onrust willen stoken, de pas afsnijdt. Zo’n man moet snel aantreden, maar zijn naam kunnen we nog niet noemen.
*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.
Subscribe to:
Posts (Atom)