Vorige week bezocht ik een Kerstbijeenkomst van het CDA in Rotterdam. Hierbij het verslag dat ik schreef voor de website van Binnenlands Bestuur:
Het ontbrak er nog maar aan dat er sneeuw lag, maar verder was de idylle bijna compleet: een haventje met grachtenpanden die in de donkere avond heel gedistingeerd pittoresk stonden te wezen, en een oude, monumentale kerk waarvandaan de Pilgrim Fathers in 1620 naar Amerika vluchtten. Deze avond is de Pelgrimvaderskerk in Delfshaven gehuurd door het CDA Rotterdam voor een kerstviering.
Een oud-klasgenoot had er mij op geattendeerd. Na vele jaren hadden we samen geluncht en dierbare herinneringen opgehaald, en op de terugweg realiseerde ik mij dat ik dan toch echt met een heuse ARP’er had zitten eten. Afkomstig uit de Alblasserwaard van Aantjes, houdt hij in een mooi pak met manchetknopen als advocaat kantoor in het Groothandelsgebouw aan het Stationsplein, en spuwt hij zijn soep bijna uit wanneer de naam van Maxime Verhagen valt.
Zijn Rotterdamse CDA had de afgelopen jaren Iftarmaaltijden georganiseerd om de islamitische, vooral Turkse bewoners van de stad aan de partij te binden. Muzafter Cetin stond vijfde op de lijst maar is toch met voorkeurstemmen in de driemansfractie aan de Coolsingel gekozen. De sociaaldemocratische burgemeester Aboutaleb had de CDA’ers voor de vuist weg geattendeerd op de mogelijkheid om als christelijke partij niet alleen islamitische feesten te eren, maar bijvoorbeeld ook eens een Kerstbijeenkomst te beleggen. Ach ja, nu hij het had gezegd. De viering was vervolgens georganiseerd en ik was van harte welkom.
Het CDA in Rotterdam wil dus niet alleen openheid naar de (beoogde) islamitische achterban laten zien door Iftarmaaltijden te organiseren, maar ook de omgekeerde weg bewandelen: moslims uit Rotterdam uitnodigen om de traditie waaruit de christendemocratie is voortgekomen, de traditie van het christelijk geloof, te leren kennen.
De kerk was vol, dinsdagavond, en iedereen blij. Er was een kinderkoor dat vrolijke liedjes zong en een indrukwekkende gospelzangeres die een spetterende vertolking van Go tell it on the mountain ten beste gaf. De tekst werd al zingend enigszins aangepast: het was vooral de boodschap van het CDA die moest gaan schijnen, en wel ‘in your neighbourhood’.
Die boodschap van het CDA moet algemeen religieus begrepen worden. Het kerstverhaal staat niet alleen in de Bijbel maar ook in de Koran, speecht wethouder Hugo de Jonge. De kracht van dat verhaal schuilt in de boodschap van hoop en omzien naar elkaar, tegenover een helaas ook krachtig en aanstekelijk verhaal van cynisme en onverschilligheid dat zowel in Den Haag als aan de Coolsingel velen in zijn greep heeft. Maar met Obama moeten wij zeggen dat we are the ones we have been waiting for, om zo de boodschap van Kerst met elkaar waar te maken.
De vice-voorzitter van de partij, Leen La Rivière brengt hetzelfde verhaal. Kerst is het verhaal voor herders, dat wil zeggen voor maatschappelijk uitgestotenen. Het Kerstkind is geboren in een stal, als goddelijke handreiking aan de minder bedeelden die ook nu nog karig behuisd zijn. De drie wijzen vertegenwoordigen alle culturen op aarde. En als kind al moest Jezus met Zijn ouders naar Egypte vluchten, om ons daarmee te leren dat wij vluchtelingen moeten helpen. De boodschap is er dus één van vrede voor mensen die van goede wil zijn, en dat zijn wij toch, zo vraagt Leen de schare. En ze zijn het. Gospelzangeres Joany Muskiet hoeft de aanwezigen nauwelijks aan te moedigen om te gaan staan en haar klappend en heupwiegend te begeleiden.
Je kunt je niet goed voorstellen dat veel Rotterdamse CDA’ers een jaar geleden voor het gedoogakkoord met de PVV hebben gestemd.
De religieuze boodschap is bewust gekozen, vertelt fractievoorzitter Wubbo Tempel. Voorzitster Monique Vogelaar had het nog voorzichtig over de grondslag van christelijke waarden en normen en de zoektocht naar trefpunten met andere geloven en culturen. Maar Tempel benadrukt dat alle schroom deze avond afgegooid is en dat het CDA zich bewust wil profileren als een religieuze partij. Anders dan de broeders en zusters in Den Haag, waar wethouder Karsten Klein een gewetensbezwaarde ambtenaar heeft ontslagen. Het CDA Rotterdam heeft landelijke acties ten gunste van de rituele slacht ondersteund en vorige week nog het boek God in de stad aan burgemeester en wethouders en collega-raadsleden aangeboden. Want mensen vragen om identiteit, en het CDA wil die duidelijkheid op dit punt geven, zegt Tempel.
Het was een mooie, vreugdevolle avond, maar wie om zich heen keek zag vooral autochtone Rotterdammers en mensen afkomstig uit migrantenkerken. Onder de paar honderd aanwezigen waren er zeker niet meer dan vijf moslims.
Je zou er bijna cynisch van worden, als je dat durfde net na de speech van Hugo de Jonge. Een partij die door een PvdA-burgemeester van Marokkaansen huize aan haar wortels moet worden herinnerd strekt haar handen uit naar een geloofsgemeenschap die daar blijkbaar helemaal niet op zit te wachten.
Tempel stelt het zelf teleurgesteld vast. Het CDA wil een brug zijn, maar zij komen er niet overheen. De deceptie is begrijpelijk. Vooral omdat je je niet kunt voorstellen hoe het CDA zich in een alles behalve pittoresk Rotterdam als volkspartij kan handhaven zonder voor deze weg van algemene religiositeit te kiezen.
Showing posts with label CDA. Show all posts
Showing posts with label CDA. Show all posts
27.12.11
28.12.10
Rechts gaat winnen, maar CDA krijgt het moeilijk
De eerstvolgende verkiezingen, de Statenverkiezingen van 2 maart 2011, gaan over slechts één vraag: of wij voor of tegen het huidige kabinet zijn. Voorstanders stemmen op CDA, VVD of PVV, tegenstanders op een van de oppositiepartijen.
Ik ben bang voor progressief Nederland dat de Statenverkiezingen een flinke overwinning voor rechts zullen opleveren. Een eerste signaal daarvoor is het geringe enthousiasme dat de oproep van Job Cohen heeft losgemaakt. Cohen heeft alle progressieve partijen en organisaties gemaand om op zondag 16 januari naar Amsterdam te komen voor een demonstratie tegen het huidige rechtse, ‘cynische en uitsluitende’ kabinet. Maar Ouderenbond ANBO wil als neutrale organisatie niets met het exclusief-linkse protest te maken hebben. Zelfs de FNV weet nog niet zeker of ze meedoet. De ChristenUnie komt zeker niet – niet alleen omdat de manifestatie op zondag is maar ook omdat André Rouvoet ‘christelijk-sociale doelstellingen’ wil realiseren en dat wil doen door samenwerking ‘met alle partijen, coalitie of oppositie’. D66 wil niet een van de mede-organisatoren van de manifestatie zijn. Pechtold stuurt een vertegenwoordiger en die komt alleen maar luisteren ‘naar de nieuwe koers van de PvdA’.
Het zal die waarnemer waarschijnlijk niet meevallen om aan Pechtold door te geven wat die nieuwe koers is ‘van het andere Nederland dan het Nederland waar wij op afstevenen’ (Cohen). De onderlinge verschillen tussen de deelnemers zijn immers te groot om van één links-progressief blok te kunnen spreken. Dat ‘blok’ valt sowieso al uiteen in een oud-links (economisch ‘conservatief’) blok en een sociaal-liberaal (‘progressief’) blok. Eén boodschap zal dan ook niet klinken vanaf de Brakke Grond in Amsterdam, waar de manifestatie moet gaan plaatshebben.
De organisatie van brede maatschappelijke oppositie tegen dit kabinet is dus bij voorbaat mislukt. En al zou ze zijn gelukt, de vraag is nog maar of die oppositie erg succesvol zou zijn geweest. Het incident in de Eerste Kamer rond de verhoging van de btw op theaterkaartjes heeft duidelijk gemaakt hoe hecht de huidige regeringscoalitie momenteel is. Dat incident is door de meeste politici en media verkeerd gelezen, als een overwinning namelijk van de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan van volksvertegenwoordiging tegenover dit kabinet. Maar dat het kabinet bereid was de maatregel een half jaar uit te stellen, bewijst vooral dat CDA, VVD en PVV bereid waren de zaak tegenover elkaar niet op de spits te drijven en in politieke volwassenheid tevreden te zijn met een compromis. Bovendien zal Rutte direct na het kerstreces (half januari) de plannen van al zijn ministers presenteren. Die plannen zullen de burger financieel geen pijn doen en op brede instemming kunnen rekenen. In die sfeer kan het niet anders of dit kabinet krijgt op 2 maart een nieuw mandaat in de vorm van een overtuigend vertrouwensvotum. En vervolgens, zo vermoed ik, gaan we een politiek saaie periode tegemoet die ons zal doen gapen als onder de meest paarse jaren. Maar gelukkig het land welks politiek saai is.
Het grote probleem voor deze coalitie is echter dat de winst op 2 maart naar VVD en PVV zal gaan en niet naar het CDA. Het CDA is al de enige van de drie partnerpartijen die het in de peilingen niet goed doet. Het CDA is bovendien de partij waarvan de achterban het meest ambivalent tegenover dit kabinet staat. VVD’ers en PVV’ers zijn zeer ingenomen met Rutte-I, voor CDA’ers geldt dit maar zeer gedeeltelijk. Het CDA is over het algemeen al zo verdeeld dat een strakke regie van bovenaf altijd nodig is om de boel partijpolitiek bij elkaar te houden. Dat is de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het eerste interview dat Jan Peter Balkenende na zijn vertrek uit de Haagse politiek heeft gegeven en dat deze week is verschenen in Christen Democratische Verkenningen, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. Die verdeeldheid is door de deelname van het CDA aan een kabinet dat door de PVV wordt gedoogd alleen nog maar toegenomen, zoals iedereen heeft kunnen zien bij het CDA-partijcongres in oktober.
Zoals alle partijen oude rotten inzetten voor de Eerste Kamer verkiezingen (Van Boxtel voor D66, Hermans voor de VVD, Marleen Barth voor de PvdA) zo heeft ook het CDA een ervaren man bovenaan de lijst gezet: Elco Brinkman. Het komt mij voor dat deze politicus, in 1994 door Lubbers aan de kant gemanoeuvreerd, een rechtsig imago heeft. In de interviews die hij tot nog toe heeft gegeven (in de Telegraaf en in In Contact, het blaadje van de jongerenorganisatie van de SGP) benadrukt hij vooral de fouten die zijn politieke generatie heeft gemaakt in de softe opstelling in de discussie over de multiculturele samenleving en omarmt hij de correcties die Wilders op dit beleid (of beter: gebrek aan beleid) heeft aangebracht.
Ik neem iemand niet gauw kwalijk dat hij misschien wat rechtsig is. Maar het CDA heeft het al moeilijk en gaat het nog moeilijker krijgen wanneer de Statenverkiezingen uitlopen op een vertrouwensvotum over het beleid van het huidige kabinet. Om minimaal alle CDA’ers aan boord te houden, moet de partij een elegante spagaat uitvoeren waarvoor Brinkman misschien niet de meest aangewezen man is.
Ik ben bang voor progressief Nederland dat de Statenverkiezingen een flinke overwinning voor rechts zullen opleveren. Een eerste signaal daarvoor is het geringe enthousiasme dat de oproep van Job Cohen heeft losgemaakt. Cohen heeft alle progressieve partijen en organisaties gemaand om op zondag 16 januari naar Amsterdam te komen voor een demonstratie tegen het huidige rechtse, ‘cynische en uitsluitende’ kabinet. Maar Ouderenbond ANBO wil als neutrale organisatie niets met het exclusief-linkse protest te maken hebben. Zelfs de FNV weet nog niet zeker of ze meedoet. De ChristenUnie komt zeker niet – niet alleen omdat de manifestatie op zondag is maar ook omdat André Rouvoet ‘christelijk-sociale doelstellingen’ wil realiseren en dat wil doen door samenwerking ‘met alle partijen, coalitie of oppositie’. D66 wil niet een van de mede-organisatoren van de manifestatie zijn. Pechtold stuurt een vertegenwoordiger en die komt alleen maar luisteren ‘naar de nieuwe koers van de PvdA’.
Het zal die waarnemer waarschijnlijk niet meevallen om aan Pechtold door te geven wat die nieuwe koers is ‘van het andere Nederland dan het Nederland waar wij op afstevenen’ (Cohen). De onderlinge verschillen tussen de deelnemers zijn immers te groot om van één links-progressief blok te kunnen spreken. Dat ‘blok’ valt sowieso al uiteen in een oud-links (economisch ‘conservatief’) blok en een sociaal-liberaal (‘progressief’) blok. Eén boodschap zal dan ook niet klinken vanaf de Brakke Grond in Amsterdam, waar de manifestatie moet gaan plaatshebben.
De organisatie van brede maatschappelijke oppositie tegen dit kabinet is dus bij voorbaat mislukt. En al zou ze zijn gelukt, de vraag is nog maar of die oppositie erg succesvol zou zijn geweest. Het incident in de Eerste Kamer rond de verhoging van de btw op theaterkaartjes heeft duidelijk gemaakt hoe hecht de huidige regeringscoalitie momenteel is. Dat incident is door de meeste politici en media verkeerd gelezen, als een overwinning namelijk van de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan van volksvertegenwoordiging tegenover dit kabinet. Maar dat het kabinet bereid was de maatregel een half jaar uit te stellen, bewijst vooral dat CDA, VVD en PVV bereid waren de zaak tegenover elkaar niet op de spits te drijven en in politieke volwassenheid tevreden te zijn met een compromis. Bovendien zal Rutte direct na het kerstreces (half januari) de plannen van al zijn ministers presenteren. Die plannen zullen de burger financieel geen pijn doen en op brede instemming kunnen rekenen. In die sfeer kan het niet anders of dit kabinet krijgt op 2 maart een nieuw mandaat in de vorm van een overtuigend vertrouwensvotum. En vervolgens, zo vermoed ik, gaan we een politiek saaie periode tegemoet die ons zal doen gapen als onder de meest paarse jaren. Maar gelukkig het land welks politiek saai is.
Het grote probleem voor deze coalitie is echter dat de winst op 2 maart naar VVD en PVV zal gaan en niet naar het CDA. Het CDA is al de enige van de drie partnerpartijen die het in de peilingen niet goed doet. Het CDA is bovendien de partij waarvan de achterban het meest ambivalent tegenover dit kabinet staat. VVD’ers en PVV’ers zijn zeer ingenomen met Rutte-I, voor CDA’ers geldt dit maar zeer gedeeltelijk. Het CDA is over het algemeen al zo verdeeld dat een strakke regie van bovenaf altijd nodig is om de boel partijpolitiek bij elkaar te houden. Dat is de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het eerste interview dat Jan Peter Balkenende na zijn vertrek uit de Haagse politiek heeft gegeven en dat deze week is verschenen in Christen Democratische Verkenningen, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. Die verdeeldheid is door de deelname van het CDA aan een kabinet dat door de PVV wordt gedoogd alleen nog maar toegenomen, zoals iedereen heeft kunnen zien bij het CDA-partijcongres in oktober.
Zoals alle partijen oude rotten inzetten voor de Eerste Kamer verkiezingen (Van Boxtel voor D66, Hermans voor de VVD, Marleen Barth voor de PvdA) zo heeft ook het CDA een ervaren man bovenaan de lijst gezet: Elco Brinkman. Het komt mij voor dat deze politicus, in 1994 door Lubbers aan de kant gemanoeuvreerd, een rechtsig imago heeft. In de interviews die hij tot nog toe heeft gegeven (in de Telegraaf en in In Contact, het blaadje van de jongerenorganisatie van de SGP) benadrukt hij vooral de fouten die zijn politieke generatie heeft gemaakt in de softe opstelling in de discussie over de multiculturele samenleving en omarmt hij de correcties die Wilders op dit beleid (of beter: gebrek aan beleid) heeft aangebracht.
Ik neem iemand niet gauw kwalijk dat hij misschien wat rechtsig is. Maar het CDA heeft het al moeilijk en gaat het nog moeilijker krijgen wanneer de Statenverkiezingen uitlopen op een vertrouwensvotum over het beleid van het huidige kabinet. Om minimaal alle CDA’ers aan boord te houden, moet de partij een elegante spagaat uitvoeren waarvoor Brinkman misschien niet de meest aangewezen man is.
21.9.10
SGP helpt rechts aan 78 zetels
Het is vandaag Prinsjesdag, maar een merkwaardige. De koets rijdt uit, de Majesteit neemt plaats op haar troon en zal iets van een Troonrede voorlezen. Maar er zijn geen Algemene Politieke Beschouwingen, de minister-president vliegt vanmiddag al naar New York, en laat het aan zijn minister van Financiën, Jan-Kees de Jager, om volgende week met de Kamer te debatteren over de 3,2 miljard aan bezuinigingen die het demissionaire kabinet heeft ingeboekt.
Het ritueel van Prinsjesdag is dit jaar nauwelijks van belang. Alles draait om dat andere grote ritueel: het Byzantijnse proces van de kabinetsformatie, met drie deelnemers die dichtbij een akkoord zouden zijn en deze dag vooral lijken te beschouwen als een aangename onderbreking van de spannende onderhandelingen.
Deze formatie zou wel eens de geschiedenis in kunnen gaan als een waterscheiding. Het is eigenlijk ongekend wat we deze zomer allemaal hebben gezien. Met een nieuwe partij die de Nederlandse politiek ineens is gaan domineren, met een voorheen ongekende verruwing van de spelregels rondom de bewaking van het hele proces, met nieuw staatsrecht en een protesterende generatie van old boys die hoofdschuddend zo niet tandenknarsend toekijken bij zoveel revolutionair geweld.
Het is opmerkelijk dat er in de kolkende zee van deze vernieuwingsdrift ineens ook een rol blijkt te zijn weggelegd voor de meest traditionele, meest gouvernementele, meest Oranjegezinde en meest gezagsgetrouwe partij van het Binnenhof: de SGP. Al in een vroeg stadium zei de nieuwe partijleider van de SGP, Kees van der Staaij, dat zijn partij een rechtse coalitie best zou willen gedogen. In de befaamde brief van Ab Klink over zijn keuze om met de onderhandelingen te stoppen, stond een mysterieus zinnetje over een ‘erg smalle parlementaire meerderheid in de Tweede Kamer’ die op 76dan wel op ‘wellicht 78 zetels’ zou berusten. Dat is algemeen opgevat als een verwijzing naar de mogelijke steun van de tweekoppige SGP-fractie.
Nu is de SGP een partij die per definitie gedoogt. De Kamerleden van de oudste partij van het land zijn cross-benchers: zij maken geen deel uit van de coalitie maar rekenen zich ook niet bij voorbaat tot de oppositie. Ze geven over ieder wetsvoorstel een inhoudelijk oordeel. Eigenlijk kun je dus nu al voorspellen hoe de SGP stemt, omdat dat stemgedrag over het algemeen niet van omgevingsfactoren afhankelijk is.
Maar je moet ze ook weer niet al te boos maken, onze SGP’ers. De vorige partijleider, good old Bas van der Vlies, sloot zo rond de eeuwwisseling eens uit zijn slof toen hij geconfronteerd werd met een reeks wetsvoorstellen van paars II die hij niet anders kon zien dan als een welbewuste afrekening met christelijke elementen in onze wetgeving. Hij beloofde toen een oppositionele koers, en de SGP steunde destijds dan ook een motie van wantrouwen tegen minister Borst van Volksgezondheid.
Na de vroege belofte van Kees van der Staaij is er voortdurend discussie geweest over de vraag of er iets van een akkoord is tussen VVD, PVV en CDA enerzijds en de SGP anderzijds. Binnen de SGP heeft zich een generatiewisseling voltrokken: er is een nieuwe leider aangetreden en een nieuwe nummer twee (Elbert Dijkgraaf, hooggeleerd in de economie) die minder vies van het Haagse machtsspel lijken dan hun voorgangers. Natuurlijk beweren zij bij hoog en bij laag dat er geen akkoord is, en dat ze altijd bereid zijn om met wie dan ook een verhelderend gesprek aan te gaan, dus waarom niet met Rutte, maar het lijkt erop dat de SGP voor het eerst in haar 90-jarig bestaan zich echt met de politieke macht inlaat. En waarom ook niet? Het gaat hier om steun aan een kabinet dat inhoudelijk dicht bij de SGP staat, en als anderen je willen belonen (al is het maar om het risico van twee mogelijke CDA-dissidenten in te perken) voor jouw besluit om qua inhoud de komende vier jaar gewoon jezelf te blijven – en dus niet voor een oppositionele rol te kiezen - waarom zou je je dat niet laten aanleunen en een krappe parlementaire meerderheid aan een net wat riantere positie helpen?
Natuurlijk is de associatie van de SGP niet zonder gevaar voor de partij. Wilders maakt immers deel uit van die coalitie, en die wordt ervan verdacht dat hij met zijn onderscheid tussen de joods-christelijke en de islamitische traditie één bepaald geloof, dat van de moslims, een tweederangs status wil toekennen. Van de SGP kun je veel zeggen, maar niet dat de partij op het punt van de geloofsvrijheid altijd erg helder is geweest. Het zou goed zijn wanneer de partij zich daarvoor onomwonden zou uitspreken en zo op dit punt alle misverstand uit te sluiten.
Vooral omdat er volgens mij toch meer aan de hand is dan een stilzwijgend gentleman’s agreement tussen Rutte en Van der Staaij. In de achterban van de SGP wordt het Reformatorisch Dagblad gelezen, een nette krant die elke avond keurig het nieuws van gisteren brengt en zich niet onderscheidt door de geregelde publicatie van spraakmakende scoops. Maar deze week hadden ze er ineens twee.
In de krant van afgelopen vrijdag stond plotseling dat de onderhandelaars van CDA, VVD en PVV ook over de invoering van een vlaktaks praten. ‘Goed ingevoerde bronnen’ hadden dat tegenover de krant bevestigd. Ik heb het nog nergens anders gelezen. En in de krant van gisteren stond onverwachts dat VVD, CDA en PVV hebben besloten om in hun regeer- en gedoogakkoord geen verruiming van het aantal koopzondagen op te nemen. ‘Ingewijden’ hadden dat tegen de krant gezegd. En er stond bij dat dat besluit was genomen om de SGP niet te ‘bruuskeren’.
Wijst dat er niet op dat het gedogen van een rechts kabinet door de SGP tamelijk ver gaat en dat alle aardige lekken naar het Reformatorisch Dagblad bedoeld zijn om de SGP-achterban alvast met dat feit te verzoenen, zo niet er enigszins enthousiast voor te maken?
Het ritueel van Prinsjesdag is dit jaar nauwelijks van belang. Alles draait om dat andere grote ritueel: het Byzantijnse proces van de kabinetsformatie, met drie deelnemers die dichtbij een akkoord zouden zijn en deze dag vooral lijken te beschouwen als een aangename onderbreking van de spannende onderhandelingen.
Deze formatie zou wel eens de geschiedenis in kunnen gaan als een waterscheiding. Het is eigenlijk ongekend wat we deze zomer allemaal hebben gezien. Met een nieuwe partij die de Nederlandse politiek ineens is gaan domineren, met een voorheen ongekende verruwing van de spelregels rondom de bewaking van het hele proces, met nieuw staatsrecht en een protesterende generatie van old boys die hoofdschuddend zo niet tandenknarsend toekijken bij zoveel revolutionair geweld.
Het is opmerkelijk dat er in de kolkende zee van deze vernieuwingsdrift ineens ook een rol blijkt te zijn weggelegd voor de meest traditionele, meest gouvernementele, meest Oranjegezinde en meest gezagsgetrouwe partij van het Binnenhof: de SGP. Al in een vroeg stadium zei de nieuwe partijleider van de SGP, Kees van der Staaij, dat zijn partij een rechtse coalitie best zou willen gedogen. In de befaamde brief van Ab Klink over zijn keuze om met de onderhandelingen te stoppen, stond een mysterieus zinnetje over een ‘erg smalle parlementaire meerderheid in de Tweede Kamer’ die op 76dan wel op ‘wellicht 78 zetels’ zou berusten. Dat is algemeen opgevat als een verwijzing naar de mogelijke steun van de tweekoppige SGP-fractie.
Nu is de SGP een partij die per definitie gedoogt. De Kamerleden van de oudste partij van het land zijn cross-benchers: zij maken geen deel uit van de coalitie maar rekenen zich ook niet bij voorbaat tot de oppositie. Ze geven over ieder wetsvoorstel een inhoudelijk oordeel. Eigenlijk kun je dus nu al voorspellen hoe de SGP stemt, omdat dat stemgedrag over het algemeen niet van omgevingsfactoren afhankelijk is.
Maar je moet ze ook weer niet al te boos maken, onze SGP’ers. De vorige partijleider, good old Bas van der Vlies, sloot zo rond de eeuwwisseling eens uit zijn slof toen hij geconfronteerd werd met een reeks wetsvoorstellen van paars II die hij niet anders kon zien dan als een welbewuste afrekening met christelijke elementen in onze wetgeving. Hij beloofde toen een oppositionele koers, en de SGP steunde destijds dan ook een motie van wantrouwen tegen minister Borst van Volksgezondheid.
Na de vroege belofte van Kees van der Staaij is er voortdurend discussie geweest over de vraag of er iets van een akkoord is tussen VVD, PVV en CDA enerzijds en de SGP anderzijds. Binnen de SGP heeft zich een generatiewisseling voltrokken: er is een nieuwe leider aangetreden en een nieuwe nummer twee (Elbert Dijkgraaf, hooggeleerd in de economie) die minder vies van het Haagse machtsspel lijken dan hun voorgangers. Natuurlijk beweren zij bij hoog en bij laag dat er geen akkoord is, en dat ze altijd bereid zijn om met wie dan ook een verhelderend gesprek aan te gaan, dus waarom niet met Rutte, maar het lijkt erop dat de SGP voor het eerst in haar 90-jarig bestaan zich echt met de politieke macht inlaat. En waarom ook niet? Het gaat hier om steun aan een kabinet dat inhoudelijk dicht bij de SGP staat, en als anderen je willen belonen (al is het maar om het risico van twee mogelijke CDA-dissidenten in te perken) voor jouw besluit om qua inhoud de komende vier jaar gewoon jezelf te blijven – en dus niet voor een oppositionele rol te kiezen - waarom zou je je dat niet laten aanleunen en een krappe parlementaire meerderheid aan een net wat riantere positie helpen?
Natuurlijk is de associatie van de SGP niet zonder gevaar voor de partij. Wilders maakt immers deel uit van die coalitie, en die wordt ervan verdacht dat hij met zijn onderscheid tussen de joods-christelijke en de islamitische traditie één bepaald geloof, dat van de moslims, een tweederangs status wil toekennen. Van de SGP kun je veel zeggen, maar niet dat de partij op het punt van de geloofsvrijheid altijd erg helder is geweest. Het zou goed zijn wanneer de partij zich daarvoor onomwonden zou uitspreken en zo op dit punt alle misverstand uit te sluiten.
Vooral omdat er volgens mij toch meer aan de hand is dan een stilzwijgend gentleman’s agreement tussen Rutte en Van der Staaij. In de achterban van de SGP wordt het Reformatorisch Dagblad gelezen, een nette krant die elke avond keurig het nieuws van gisteren brengt en zich niet onderscheidt door de geregelde publicatie van spraakmakende scoops. Maar deze week hadden ze er ineens twee.
In de krant van afgelopen vrijdag stond plotseling dat de onderhandelaars van CDA, VVD en PVV ook over de invoering van een vlaktaks praten. ‘Goed ingevoerde bronnen’ hadden dat tegenover de krant bevestigd. Ik heb het nog nergens anders gelezen. En in de krant van gisteren stond onverwachts dat VVD, CDA en PVV hebben besloten om in hun regeer- en gedoogakkoord geen verruiming van het aantal koopzondagen op te nemen. ‘Ingewijden’ hadden dat tegen de krant gezegd. En er stond bij dat dat besluit was genomen om de SGP niet te ‘bruuskeren’.
Wijst dat er niet op dat het gedogen van een rechts kabinet door de SGP tamelijk ver gaat en dat alle aardige lekken naar het Reformatorisch Dagblad bedoeld zijn om de SGP-achterban alvast met dat feit te verzoenen, zo niet er enigszins enthousiast voor te maken?
29.7.10
Rechts gegrinnik
Mijn column op de website van Binnenlands Bestuur van deze week gaat over de formatie van een rechtse coalitie:
Op het moment dat ik dit schrijf weet de vaderlandse pers nog altijd niet waar Mark Rutte, Geert Wilders en Maxime Verhagen met elkaar zitten te praten, alhoewel Frits Wester van RTL zijn 50.000 volgelingen op Twitter gevraagd heeft of ze misschien iets hebben gezien. Maar al weten we niet waar, we weten wel dat ze met elkaar zitten te praten, dat wil zeggen: ‘informele gesprekken’ voeren, want onderhandelingen mogen de gesprekken van de achterban van het CDA nog niet heten.

Maar stel nu eens dat er deze week iets gebeurt. Dat er iets klikt tussen Mark, Geert en Maxime, en dat ze hun gesprekken gaan voortzetten in onderhandelingen? En dat dat tot een rechtse coalitie leidt, met de PVV in de regering dan wel in de rol van gedoogsteunverlener? Een meerderheid van 63 procent van de Nederlandse bevolking zou dat een goed idee vinden, zo’n coalitie van CDA en VVD die met steun van de PVV kan gaan regeren. Maar er zullen, denk ik, zeker twee personen in Nederland zijn die de haren uit hun hoofd zullen trekken: koningin Beatrix en Ruud Lubbers, de twee personen die uitgerekend hebben bevorderd dat de drie rechtse partijen deze gesprekken gaan voeren.
De koningin en Lubbers zijn er de afgelopen jaren immers niet in geslaagd hun afkeer van de PVV en vooral van de PVV-stemmer te verbergen. De koningin deed dat in haar kersttoespraak, waarin zij haar zorgen uitsprak over een klimaat van intolerantie waarbij een groep mensen als geheel over één kam werd geschoren. De koningin voelt zich veel beter thuis in een wereld waarin de Europese integratie wordt toegejuicht (ze schreef een voorwoord in een boekje met ten paleize voorgedragen lezingen waarin dit ideaal wordt uitgedragen), waarin het belang van Ontwikkelingssamenwerking wordt benadrukt (wijlen haar echtgenoot was de bij haar inwonende belichaming van dit ideaal) en waarin de zegeningen van het multiculturalisme met kosmopolitische grandeur worden uitgevent (prinses Máxima mocht bijvoorbeeld vertellen dat ze tot de conclusie was gekomen dat de Nederlander helemaal niet bestaat).
Ruud Lubbers is in dit alles eensgeestes met de vrouw met wie hij begin jaren tachtig de eerste schreden op het pad van het openbaar bestuur zette. Lubbers is een vooraanstaand lid van het progressieve netwerk van de World Connectors, zet zich in voor een gastvrij onthaal van asielzoekers in Nederland en heeft zich expliciet uitgesproken tegen de PVV. Hij deed dat bijvoorbeeld vorig jaar in een uitzending van Buitenhof, en dit voorjaar nog speelde hij een belangrijke rol achter de schermen van de verkiezingscampagne van het CDA, waarbij hij zijn partij wilde dwingen de PVV uit te sluiten (en omdat het CDA bang was dat Lubbers dat standpunt ook publiekelijk zou gaan uiten, zijn ze maar gaan zeggen, vreemd en onverwacht, dat ze graag een ‘hervormingskabinet’ met GroenLinks en D66 wilden). In 2007 publiceerde Lubbers het boekje De vrees voorbij, waarin hij zich net zo tegen de PVV’er uitsprak als de Majesteit dat in haar kersttoespraak zou doen.
Mijn linkse vrienden vertellen mij dezer dagen dat de gesprekken van deze week, wat hun betreft, hopelijk vooral een truc zijn, een truc waarmee de oude Haagse politiek zich met redenen omkleed van de PVV kan ontdoen, zonder dat Wilders nog zijn armen ten hemel kan heffen en kan uitroepen dat hij wordt buitengesloten door een cordon sanitair van de anderen.
Ik denk dat mijn linkse vrienden wel eens gelijk kunnen hebben, en dat het voorstel van Lubbers aan Rutte, Wilders en Verhagen inderdaad bedoeld is als een geënsceneerde truc. De opzichtige nadruk waarmee Lubbers vorige week zei dat hij en de koningin het zo belangrijk vonden dat alle politieke leiders in dezelfde mate aan het woord zouden komen want ze zijn ons alle even lief, is meestal een camouflage van het tegendeel.
Als ik dan tegen mijn linkse vrienden zeg dat je met zo’n truc de problematiek van het onbehagen en de politieke vertaling daarvan niet oplost, maken zij sussende gebaren. Daarover hoeven we ons helemaal niet druk te maken, die PVV als partij van proleten implodeert immers vanzelf, als we maar even geduld hebben.
Dat is nu precies de reden, denk ik, waarom rechts succes ook tot veel gegrinnik en tot leedvermaak zal leiden – al weet ik ook dat dat niet de meest edele emoties zijn.
Op het moment dat ik dit schrijf weet de vaderlandse pers nog altijd niet waar Mark Rutte, Geert Wilders en Maxime Verhagen met elkaar zitten te praten, alhoewel Frits Wester van RTL zijn 50.000 volgelingen op Twitter gevraagd heeft of ze misschien iets hebben gezien. Maar al weten we niet waar, we weten wel dat ze met elkaar zitten te praten, dat wil zeggen: ‘informele gesprekken’ voeren, want onderhandelingen mogen de gesprekken van de achterban van het CDA nog niet heten.

Maar stel nu eens dat er deze week iets gebeurt. Dat er iets klikt tussen Mark, Geert en Maxime, en dat ze hun gesprekken gaan voortzetten in onderhandelingen? En dat dat tot een rechtse coalitie leidt, met de PVV in de regering dan wel in de rol van gedoogsteunverlener? Een meerderheid van 63 procent van de Nederlandse bevolking zou dat een goed idee vinden, zo’n coalitie van CDA en VVD die met steun van de PVV kan gaan regeren. Maar er zullen, denk ik, zeker twee personen in Nederland zijn die de haren uit hun hoofd zullen trekken: koningin Beatrix en Ruud Lubbers, de twee personen die uitgerekend hebben bevorderd dat de drie rechtse partijen deze gesprekken gaan voeren.
De koningin en Lubbers zijn er de afgelopen jaren immers niet in geslaagd hun afkeer van de PVV en vooral van de PVV-stemmer te verbergen. De koningin deed dat in haar kersttoespraak, waarin zij haar zorgen uitsprak over een klimaat van intolerantie waarbij een groep mensen als geheel over één kam werd geschoren. De koningin voelt zich veel beter thuis in een wereld waarin de Europese integratie wordt toegejuicht (ze schreef een voorwoord in een boekje met ten paleize voorgedragen lezingen waarin dit ideaal wordt uitgedragen), waarin het belang van Ontwikkelingssamenwerking wordt benadrukt (wijlen haar echtgenoot was de bij haar inwonende belichaming van dit ideaal) en waarin de zegeningen van het multiculturalisme met kosmopolitische grandeur worden uitgevent (prinses Máxima mocht bijvoorbeeld vertellen dat ze tot de conclusie was gekomen dat de Nederlander helemaal niet bestaat).
Ruud Lubbers is in dit alles eensgeestes met de vrouw met wie hij begin jaren tachtig de eerste schreden op het pad van het openbaar bestuur zette. Lubbers is een vooraanstaand lid van het progressieve netwerk van de World Connectors, zet zich in voor een gastvrij onthaal van asielzoekers in Nederland en heeft zich expliciet uitgesproken tegen de PVV. Hij deed dat bijvoorbeeld vorig jaar in een uitzending van Buitenhof, en dit voorjaar nog speelde hij een belangrijke rol achter de schermen van de verkiezingscampagne van het CDA, waarbij hij zijn partij wilde dwingen de PVV uit te sluiten (en omdat het CDA bang was dat Lubbers dat standpunt ook publiekelijk zou gaan uiten, zijn ze maar gaan zeggen, vreemd en onverwacht, dat ze graag een ‘hervormingskabinet’ met GroenLinks en D66 wilden). In 2007 publiceerde Lubbers het boekje De vrees voorbij, waarin hij zich net zo tegen de PVV’er uitsprak als de Majesteit dat in haar kersttoespraak zou doen.
Mijn linkse vrienden vertellen mij dezer dagen dat de gesprekken van deze week, wat hun betreft, hopelijk vooral een truc zijn, een truc waarmee de oude Haagse politiek zich met redenen omkleed van de PVV kan ontdoen, zonder dat Wilders nog zijn armen ten hemel kan heffen en kan uitroepen dat hij wordt buitengesloten door een cordon sanitair van de anderen.
Ik denk dat mijn linkse vrienden wel eens gelijk kunnen hebben, en dat het voorstel van Lubbers aan Rutte, Wilders en Verhagen inderdaad bedoeld is als een geënsceneerde truc. De opzichtige nadruk waarmee Lubbers vorige week zei dat hij en de koningin het zo belangrijk vonden dat alle politieke leiders in dezelfde mate aan het woord zouden komen want ze zijn ons alle even lief, is meestal een camouflage van het tegendeel.
Als ik dan tegen mijn linkse vrienden zeg dat je met zo’n truc de problematiek van het onbehagen en de politieke vertaling daarvan niet oplost, maken zij sussende gebaren. Daarover hoeven we ons helemaal niet druk te maken, die PVV als partij van proleten implodeert immers vanzelf, als we maar even geduld hebben.
Dat is nu precies de reden, denk ik, waarom rechts succes ook tot veel gegrinnik en tot leedvermaak zal leiden – al weet ik ook dat dat niet de meest edele emoties zijn.
23.7.10
Lubbers, Wilders en het CDA

Oud-premier Ruud Lubbers is door de koningin tot informateur benoemd. Gisteren was ik zowel bij het radio1-programma Stand.nl als in het tv-programma Nova te gast om daar over te praten.
Inmiddels heeft Lubbers met verschillende fractievoorzitters gesproken, en heeft hij geadviseerd dat VVD, CDA en PVV met elkaar om de tafel moeten. Helaas is CDA-fractievoorzitter Maxime Verhagen nog steeds niet bereid om te onderhandelen over een rechtse coalitie. Hij verwijt vooral de PvdA dat die niet bereid is om over een middenkabinet te onderhandelen.
Over de inzet die het CDA zou moeten tonen schreef topadvocaat Jan Louis Burggraaf gisteren een mooi stuk op de opiniepagina van NRC Handelsblad.
Het woord is nu aan de CDA-fractie die morgen (zaterdag) bijeenkomt om te bepalen of Maxime Verhagen op voorstel van Lubbers informeel mag gaan praten (dat is immers heel wat anders dan 'onderhandelen') met Rutte en Wilders.

13.7.10
Ondertussen bij het CDA
Hoe eerlijk, hoe meedogenloos eerlijk, kun je zijn na geleden verlies? Het CDA werd bij de laatst gehouden Kamerverkiezingen zo goed als gehalveerd en staat in de Haagse politiek nu voorlopig buiten spel. In zo’n situatie is het niet voldoende om je af te vragen wat er allemaal mis is gegaan, maar moet je ook nadenken over de vraag hoe je in een nieuwe context met nieuwe ideeën en een nieuw coherent verhaal moet komen. Een van de weinigen die er blijk van geeft dat te begrijpen is oud-CDA-Kamerlid Jan Schinkelshoek (1953).
Schinkelshoek heeft een mooie carrière gehad: na zijn start als journalist werd hij voorlichter van het CDA en van het ministerie van Justitie, hoofdredacteur van de Haagsche Courant en directeur communicatie bij de Rabobank. Hij was in 1986 en 1989 de man achter Ruud Lubbers en hij bedacht Jochem de Bruin. En toen leek hij zijn loopbaan te besluiten in het hoge ambt van volksvertegenwoordiger. Maar bij de laatste Tweede-Kamerverkiezingen stond hij op nummer 27, en een verlenging van zijn eerste termijn zat er dus niet in. Daarbij sprak hij de bevindelijke woorden: ‘Je weet dat er een beroepsrisico is als je de politiek in gaat. Maar tussen weten en ervaren gaapt echt een kloof.’

Volgens Schinkelshoek – die de afgelopen tijd grote interviews aan Elsevier en NRC Handelsblad gaf – verkeert het CDA in een diepe depressie. Het is een kwestie van uithuilen en opnieuw beginnen. De persoon van lijsttrekker Jan Peter Balkenende is volgens Schinkelshoek op zijn hoogst een van de redenen van het zware verlies. Met een andere lijsttrekker zou de christen-democratie ook hebben verloren. Het CDA had als traditionele middenpartij geen antwoord op het gepolariseerde politieke klimaat, met links tegenover rechts, Cohen tegenover Rutte. Dat was vroeger anders geweest. Van Agt en Lubbers slaagden er in de jaren zeventig en tachtig in om tegenover Den Uyl en Wiegel en tegenover Nijpels en Kok succesvolle posities te veroveren. Erger nog is dat het CDA geen antwoord heeft gevonden op de ‘fundamentele uitdaging’ van de PVV.
Schinkelshoek is als het ware geschapen voor kritische zelfreflectie. Hij zat in de Kamercommissie die zich bezig hield met ‘parlementaire zelfreflectie’ en hij was lid van de commissie-De Wit, die de kredietcrisis onderzocht. In laatstgenoemde commissie viel het hem op hoe gemakkelijk de hoofdrolspelers hun eigen verantwoordelijkheid wegcijferden en hoe moeilijk het voor hen was eigen fouten toe te geven.
Mede daarom, denk ik, zegt Schinkelshoek ronduit dat er binnen het CDA sprake is van een ‘ideeëncrisis’. Het oude verhaal van fatsoen en eigen verantwoordelijkheid, waarmee het CDA na het verlies van 1994 in 2002 weer terug kwam, is uitgewerkt. En die ideeën – eigen, nieuwe ideeën – zijn belangrijker dan ooit omdat de oude, vanzelfsprekende loyaliteit, als overblijfsel van de verzuiling, iedere verkiezing verder verdampt.
Daarom stelt Schinkelshoek dat het CDA meer moet doen dan alleen maar onderzoeken wat er fout is gegaan en wat tijdens de verkiezingscampagne beter had gekund. ‘Wat nodig is, is de christendemocratie heruitvinden.’
Zijn er nog meer CDA’ers die dat van plan zijn en bereid zijn met meedogenloze eerlijkheid in de spiegel te kijken?
Het CDA heeft een commissie ingesteld die onderzoek gaat doen naar ‘de huidige situatie van het CDA’. Deze commissie bestaat uit ‘zestien personen die uit alle partijgeledingen en regio’s afkomstig zijn’. Tot de ‘aandachtspunten’ van de commissie behoren ook relevante vragen over ‘houdbare en werkbare concepten’ en over de betekenis van de ‘C’ van het CDA. Maar wie een commissie benoemt van zestien personen plus een reflectiegroep met leden uit alle provincies, wekt de indruk dat hij bij voorbaat niet geïnteresseerd is in een glashelder en bruikbaar antwoord op de goede vragen. En bovendien: de naam van Jan Schinkelshoek staat nergens bij.
Schinkelshoek heeft een mooie carrière gehad: na zijn start als journalist werd hij voorlichter van het CDA en van het ministerie van Justitie, hoofdredacteur van de Haagsche Courant en directeur communicatie bij de Rabobank. Hij was in 1986 en 1989 de man achter Ruud Lubbers en hij bedacht Jochem de Bruin. En toen leek hij zijn loopbaan te besluiten in het hoge ambt van volksvertegenwoordiger. Maar bij de laatste Tweede-Kamerverkiezingen stond hij op nummer 27, en een verlenging van zijn eerste termijn zat er dus niet in. Daarbij sprak hij de bevindelijke woorden: ‘Je weet dat er een beroepsrisico is als je de politiek in gaat. Maar tussen weten en ervaren gaapt echt een kloof.’

Volgens Schinkelshoek – die de afgelopen tijd grote interviews aan Elsevier en NRC Handelsblad gaf – verkeert het CDA in een diepe depressie. Het is een kwestie van uithuilen en opnieuw beginnen. De persoon van lijsttrekker Jan Peter Balkenende is volgens Schinkelshoek op zijn hoogst een van de redenen van het zware verlies. Met een andere lijsttrekker zou de christen-democratie ook hebben verloren. Het CDA had als traditionele middenpartij geen antwoord op het gepolariseerde politieke klimaat, met links tegenover rechts, Cohen tegenover Rutte. Dat was vroeger anders geweest. Van Agt en Lubbers slaagden er in de jaren zeventig en tachtig in om tegenover Den Uyl en Wiegel en tegenover Nijpels en Kok succesvolle posities te veroveren. Erger nog is dat het CDA geen antwoord heeft gevonden op de ‘fundamentele uitdaging’ van de PVV.
Schinkelshoek is als het ware geschapen voor kritische zelfreflectie. Hij zat in de Kamercommissie die zich bezig hield met ‘parlementaire zelfreflectie’ en hij was lid van de commissie-De Wit, die de kredietcrisis onderzocht. In laatstgenoemde commissie viel het hem op hoe gemakkelijk de hoofdrolspelers hun eigen verantwoordelijkheid wegcijferden en hoe moeilijk het voor hen was eigen fouten toe te geven.
Mede daarom, denk ik, zegt Schinkelshoek ronduit dat er binnen het CDA sprake is van een ‘ideeëncrisis’. Het oude verhaal van fatsoen en eigen verantwoordelijkheid, waarmee het CDA na het verlies van 1994 in 2002 weer terug kwam, is uitgewerkt. En die ideeën – eigen, nieuwe ideeën – zijn belangrijker dan ooit omdat de oude, vanzelfsprekende loyaliteit, als overblijfsel van de verzuiling, iedere verkiezing verder verdampt.
Daarom stelt Schinkelshoek dat het CDA meer moet doen dan alleen maar onderzoeken wat er fout is gegaan en wat tijdens de verkiezingscampagne beter had gekund. ‘Wat nodig is, is de christendemocratie heruitvinden.’
Zijn er nog meer CDA’ers die dat van plan zijn en bereid zijn met meedogenloze eerlijkheid in de spiegel te kijken?
Het CDA heeft een commissie ingesteld die onderzoek gaat doen naar ‘de huidige situatie van het CDA’. Deze commissie bestaat uit ‘zestien personen die uit alle partijgeledingen en regio’s afkomstig zijn’. Tot de ‘aandachtspunten’ van de commissie behoren ook relevante vragen over ‘houdbare en werkbare concepten’ en over de betekenis van de ‘C’ van het CDA. Maar wie een commissie benoemt van zestien personen plus een reflectiegroep met leden uit alle provincies, wekt de indruk dat hij bij voorbaat niet geïnteresseerd is in een glashelder en bruikbaar antwoord op de goede vragen. En bovendien: de naam van Jan Schinkelshoek staat nergens bij.
15.6.10
Eerst over rechts
Op de website van Binnenlands Bestuur staat mijn nieuwe column, over de grote mond van klein-links en de kansen op een rechtse coalitie:
Oké, ze hebben ook wat zeteltjes gewonnen. D66 maakte het gigantische verlies uit 2006 een beetje goed en staat nu op 10 zetels, net als GroenLinks, dat van 7 zetels komt. Misschien is het ze een beetje in de bol geslagen. Alexander Pechtold (D66) leek immers op een grootse overwinning af te stevenen, totdat hij zich niet meer tegen Wilders kon afzetten omdat het debat tussen Cohen en Rutte liep. En toen bleek ineens dat D66 nog altijd voor niets staat. En Femke Halsema (GL) werd nog voor de verkiezingscampagne goed en wel begonnen was, al uitgeroepen tot de eerste première van Nederland. En nu staan ze buitenspel maar waarschuwen ze toch met een grote mond tegen een coalitie met de PVV. Pechtold en Halsema, twee politici die zich graag presenteren als de hoeders van de democratie en de rechtsstaat: waar bemoeien ze zich eigenlijk mee nu de VVD de grootste is geworden en de PVV de grootste winnaar van de verkiezingen is? Waarom zeggen ze niet gewoon dat een deel van de kiezers eigenlijk helemaal niet tot de Nederlandse bevolking behoort en daarom eigenlijk niet hadden mogen stemmen? En waarom geloven ze (dixit Hans Jansen) wel in de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving maar moeten PVV’ers bij voorbaat worden uitgesloten?
Het is niet meer dan normaal en een plicht van fatsoen om deze week eerst eens goed te studeren op de mogelijkheid van een coalitie over rechts. Dat heeft VVD-informateur Uri Rosenthal geadviseerd gekregen en dat gaat hij vanaf vandaag ook doen. Natuurlijk zijn er grote hobbels te nemen. De PVV van Geert Wilders heeft standpunten die voor alle andere partijen moeilijk te verteren zijn, nieuwe geboden en verboden (bijvoorbeeld op de Koran), registratie op etnische afkomst etc. etc. Maar Wilders heeft zich onverwacht getransformeerd van een uiterst rechtlijnig in een uiterst wendbaar politicus, die een breekpunt (de verhoging van de AOW-leeftijd) weer net zo gemakkelijk inleverde – met het argument overigens dat hij dat zou doen om erger, een regering met de PvdA, te voorkomen. En het zou best eens kunnen dat zijn achterban dat heel goed begrijpt.
Niet zozeer Geert Wilders is het probleem (hij wil uiteindelijk een gewoon leven, erbij horen en meedoen) maar zijn mede-PVV’ers. Hero Brinkman wil de partij tegen de wens van Wilders in democratiseren en aan een eigen jeugdbeweging helpen. Wilders zelf is daar nogal bunzig van, omdat hij daarmee de greep op de zijnen zal verliezen. En is het nu werkelijk zo dat zijn nieuwe Kamerleden ons met een erg ministeriabele blik hebben aangekeken?
De VVD zal ongetwijfeld bang zijn de vingers aan de PVV te branden. Wie zich tot nog toe met de PVV heeft ingelaten, Agnes Jongerius van de FNV bijvoorbeeld, is daar besmeurd en bezoedeld uitgekomen.
Net zo groot als het probleem-PVV is voor Rutte het probleem-CDA. Het CDA heeft een ongekend pak slaag van de kiezer gekregen, is zijn politiek leider kwijtgeraakt, en is als Kamerfractie gehalveerd. De animo om weer te gaan regeren is daar natuurlijk niet groot, en de behoefte aan bescheidenheid des te groter. Als het CDA er toch weer in stapt, zal die beslissing voortvloeien uit een ongekend verantwoordelijkheidsgevoel. Zeker als we ons realiseren dat het CDA vooral rechtse kiezers in het katholieke zuiden is kwijtgeraakt en die niet gemakkelijk zal terugwinnen als kleine, meest linkse partner in een rechtse coalitie. Anderzijds dreigt een ander (links) deel van de achterban met een breuk met het CDA als de partij zich met de PVV inlaat. De optie om oppositie te gaan voeren tegen een paars kabinet en daarmee politiek profiel te herwinnen is natuurlijk veel aantrekkelijker.
Vandaar waarschijnlijk dat Maxime Verhagen de boot voorlopig afhoudt, in de eerste onderhandelingsronde niet wil meedoen en eerst eens afwacht of VVD en PVV er met elkaar uit kunnen komen.
Hoe moeilijk het ook is, en nog zal blijken te zijn, de kiezer heeft gesproken, rechts heeft fors gewonnen en het is nu een democratische plicht om de optie over rechts met VVD, PVV en CDA als eerste te onderzoeken. Daarom zegt Rutte vooralsnog dat zo’n coalitie niet onmogelijk is en zegt Wilders dat die coalitie ‘iets fantastisch’ kan worden – ook al mogen ze dat van de klein-linkse Pechtold en Halsema eigenlijk helemaal niet zeggen.
Oké, ze hebben ook wat zeteltjes gewonnen. D66 maakte het gigantische verlies uit 2006 een beetje goed en staat nu op 10 zetels, net als GroenLinks, dat van 7 zetels komt. Misschien is het ze een beetje in de bol geslagen. Alexander Pechtold (D66) leek immers op een grootse overwinning af te stevenen, totdat hij zich niet meer tegen Wilders kon afzetten omdat het debat tussen Cohen en Rutte liep. En toen bleek ineens dat D66 nog altijd voor niets staat. En Femke Halsema (GL) werd nog voor de verkiezingscampagne goed en wel begonnen was, al uitgeroepen tot de eerste première van Nederland. En nu staan ze buitenspel maar waarschuwen ze toch met een grote mond tegen een coalitie met de PVV. Pechtold en Halsema, twee politici die zich graag presenteren als de hoeders van de democratie en de rechtsstaat: waar bemoeien ze zich eigenlijk mee nu de VVD de grootste is geworden en de PVV de grootste winnaar van de verkiezingen is? Waarom zeggen ze niet gewoon dat een deel van de kiezers eigenlijk helemaal niet tot de Nederlandse bevolking behoort en daarom eigenlijk niet hadden mogen stemmen? En waarom geloven ze (dixit Hans Jansen) wel in de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving maar moeten PVV’ers bij voorbaat worden uitgesloten?
Het is niet meer dan normaal en een plicht van fatsoen om deze week eerst eens goed te studeren op de mogelijkheid van een coalitie over rechts. Dat heeft VVD-informateur Uri Rosenthal geadviseerd gekregen en dat gaat hij vanaf vandaag ook doen. Natuurlijk zijn er grote hobbels te nemen. De PVV van Geert Wilders heeft standpunten die voor alle andere partijen moeilijk te verteren zijn, nieuwe geboden en verboden (bijvoorbeeld op de Koran), registratie op etnische afkomst etc. etc. Maar Wilders heeft zich onverwacht getransformeerd van een uiterst rechtlijnig in een uiterst wendbaar politicus, die een breekpunt (de verhoging van de AOW-leeftijd) weer net zo gemakkelijk inleverde – met het argument overigens dat hij dat zou doen om erger, een regering met de PvdA, te voorkomen. En het zou best eens kunnen dat zijn achterban dat heel goed begrijpt.
Niet zozeer Geert Wilders is het probleem (hij wil uiteindelijk een gewoon leven, erbij horen en meedoen) maar zijn mede-PVV’ers. Hero Brinkman wil de partij tegen de wens van Wilders in democratiseren en aan een eigen jeugdbeweging helpen. Wilders zelf is daar nogal bunzig van, omdat hij daarmee de greep op de zijnen zal verliezen. En is het nu werkelijk zo dat zijn nieuwe Kamerleden ons met een erg ministeriabele blik hebben aangekeken?
De VVD zal ongetwijfeld bang zijn de vingers aan de PVV te branden. Wie zich tot nog toe met de PVV heeft ingelaten, Agnes Jongerius van de FNV bijvoorbeeld, is daar besmeurd en bezoedeld uitgekomen.
Net zo groot als het probleem-PVV is voor Rutte het probleem-CDA. Het CDA heeft een ongekend pak slaag van de kiezer gekregen, is zijn politiek leider kwijtgeraakt, en is als Kamerfractie gehalveerd. De animo om weer te gaan regeren is daar natuurlijk niet groot, en de behoefte aan bescheidenheid des te groter. Als het CDA er toch weer in stapt, zal die beslissing voortvloeien uit een ongekend verantwoordelijkheidsgevoel. Zeker als we ons realiseren dat het CDA vooral rechtse kiezers in het katholieke zuiden is kwijtgeraakt en die niet gemakkelijk zal terugwinnen als kleine, meest linkse partner in een rechtse coalitie. Anderzijds dreigt een ander (links) deel van de achterban met een breuk met het CDA als de partij zich met de PVV inlaat. De optie om oppositie te gaan voeren tegen een paars kabinet en daarmee politiek profiel te herwinnen is natuurlijk veel aantrekkelijker.
Vandaar waarschijnlijk dat Maxime Verhagen de boot voorlopig afhoudt, in de eerste onderhandelingsronde niet wil meedoen en eerst eens afwacht of VVD en PVV er met elkaar uit kunnen komen.
Hoe moeilijk het ook is, en nog zal blijken te zijn, de kiezer heeft gesproken, rechts heeft fors gewonnen en het is nu een democratische plicht om de optie over rechts met VVD, PVV en CDA als eerste te onderzoeken. Daarom zegt Rutte vooralsnog dat zo’n coalitie niet onmogelijk is en zegt Wilders dat die coalitie ‘iets fantastisch’ kan worden – ook al mogen ze dat van de klein-linkse Pechtold en Halsema eigenlijk helemaal niet zeggen.
17.5.10
Christelijk Conservatief Beraad
In een hartelijke sfeer van enthousiasme en verwachting hebben we afgelopen zaterdag met ruim 200 mensen op de Vanenburg in Putten de eerste bijeenkomst van ons Christelijk Conservatief Beraad belegd. Sprekers waren Hans Hillen en Eddy Bilder, Cor Verkade en Marlies van der Staaij, Henk Dijkgraaf en Amanda Kluveld. Zelf sprak ik over het belang van een cultureel fundament onder de samenleving. Een verkorte versie van een deel van de tekst staat vandaag op de opiniepagina van het Nederlands Dagblad, en volgt ook hieronder:
Het is nauwelijks nog voor te stellen, maar er is een tijd geweest waarin Jan Peter Balkenende nog geen premier van Nederland was. Hij was toen eerst Kamerlid en later fractievoorzitter van het CDA. In die tijd was Balkenende uiteraard nog veel toegankelijker dan nu en kon je uitvoerige gesprekken met hem hebben op zijn mooie kamer in het voormalige ministerie van Justitie. Die gesprekken gingen toen over één belangrijk thema: de agenda van hervormingen, bezuinigingen en belastingverlagingen, de visie op de overheid, het belang taken bij de overheid weg te halen en de vraag of de samenleving die taken weer zelf op zich kon nemen. Over dat laatste was Balkenende, destijds in ieder geval, opvallend optimistisch: als de samenleving zelf weer bepaalde taken moest verrichten – de buren helpen, behoeftigen verzorgen, sparen voor de rollator van oma – zou dat ook gebeuren. Als vanzelf. Balkenende was ervan overtuigd dat die kracht niet opnieuw moest worden aangekweekt maar dat die nog steeds in de samenleving aanwezig was.

Het thema van de gesprekken met Balkenende uit 2001-2002 is nu opnieuw actueel, actueler dan ooit, en is het onderwerp van deze eerste bijeenkomst van het Christelijk Conservatief Beraad. De financieel-economische crisis die steeds wilder om zich heen grijpt, dwingt tot radicale bezuinigingen. De keuzes die daarbij worden gemaakt, moeten het resultaat zijn van een heldere visie op de taken van de overheid. Wat moet de overheid doen en wat vooral niet, en op welke taken kunnen we op grond van deze analyse bezuinigen? En als de overheid bepaalde taken niet meer kan uitvoeren, alleen al om financiële redenen, mogen we dan aannemen dat de burgers zelf die taken weer ter hand zullen nemen? Of, met andere woorden: is in Nederland aan de morele voorwaarden voldaan om onze samenleving, onze democratische rechtsstaat en vrije-markteconomie, goed te laten functioneren?
Dat is een vraag die niet vaak wordt gesteld. In de klassieke oudheid stelden politieke filosofen (zoals Plato, Aristoteles, Polybius, Cicero) zich de vraag naar die morele voorwaarden wel zeer nadrukkelijk. Zij waren er namelijk van overtuigd dat een democratie kon ontaarden in chaos en ongebondenheid. Dat gebeurt wanneer mensen geen innerlijk respect meer hebben voor de wetten van het land, wanneer het gelijkheidsdenken doorslaat zodat vaders hun kinderen en leraren hun leerlingen als hun gelijken gaan behandelen, en wanneer vrijheid niet meer wordt gedefinieerd als het recht is om te doen wat men behoort te doen maar als het recht om altijd en overal te doen en te zeggen waar je zin in hebt. Het gebeurt wanneer mensen tradities niet meer in ere houden, hun ouders niet meer eren en de goden niet meer vereren – dan slaat vrijheid om in chaos en ongebondenheid en wordt de roep luid om een sterke man die de orde komt herstellen.
Vele mensen zien in dat we momenteel precies in deze impasse verkeren: het valse alternatief tussen de chaos van de ongebondenheid en de tirannie van het populistische leiderschap, tussen de onmacht van de traditionele politiek en de valse illusies van de nieuwe politiek. Het christelijk conservatisme biedt het alternatief dat ons uit deze impasse kan bevrijden.
Er zijn vandaag ruim 200 mensen naar Putten gekomen omdat het hier vandaag gegaan is over het culturele fundament dat een samenleving nodig heeft, een fundament van waarden en deugden dat in oude instituties wordt aangekweekt. Daarom ging het hier vandaag over familie en gezin, over onderwijs en over de rol van de kerken. Ook over de rol van de kerken, want een cultureel fundament dat op zijn beurt niet wordt geschraagd door het christelijk geloof en/of de erkenning van het belang van de christelijke traditie voor het welzijn van ons land, is uiteindelijk geen lang leven beschoren.
Ons Beraad wil vrij en onverveerd de inhoud van dit christelijk conservatisme verder uitdiepen en uitventen. We streven naar de formulering van ideeën en naar de invloed van deze ideeën op en binnen bestaande organisaties. Die ideeën zijn er dus niet om defensief de belangen van één bepaalde groep te dienen, maar zijn er tot heil des volks, om het zo eens uit te drukken, in bewuste aansluiting aan de traditie van het Reveil. Het Beraad hoopt dat christelijk-conservatieve ideeën in Nederland aan invloed zullen winnen, en streeft niet naar politieke macht om belangen te behartigen.
Want conservatisme is een cultureel-pedagogisch programma. We gaan het dus hebben over vaders en moeders, onderwijzers, leraren en dominees, beschaving en kennis en de vorming van karakters en gewetens. Al het andere is immers secundair. Inclusief de wereld van verkiezingsprogramma’s, wetsvoorstellen, centra voor jeugd en gezin en ander taai ongerief. We streven niet naar een politieke partij en zijn ook geen partij in interne partijpolitieke discussies. We streven immers niet naar macht om belangen te behartigen, maar naar de invloed en doorwerking van ideeën. Wat er daarna gebeurt zien we dan wel weer.
Het is nauwelijks nog voor te stellen, maar er is een tijd geweest waarin Jan Peter Balkenende nog geen premier van Nederland was. Hij was toen eerst Kamerlid en later fractievoorzitter van het CDA. In die tijd was Balkenende uiteraard nog veel toegankelijker dan nu en kon je uitvoerige gesprekken met hem hebben op zijn mooie kamer in het voormalige ministerie van Justitie. Die gesprekken gingen toen over één belangrijk thema: de agenda van hervormingen, bezuinigingen en belastingverlagingen, de visie op de overheid, het belang taken bij de overheid weg te halen en de vraag of de samenleving die taken weer zelf op zich kon nemen. Over dat laatste was Balkenende, destijds in ieder geval, opvallend optimistisch: als de samenleving zelf weer bepaalde taken moest verrichten – de buren helpen, behoeftigen verzorgen, sparen voor de rollator van oma – zou dat ook gebeuren. Als vanzelf. Balkenende was ervan overtuigd dat die kracht niet opnieuw moest worden aangekweekt maar dat die nog steeds in de samenleving aanwezig was.

Het thema van de gesprekken met Balkenende uit 2001-2002 is nu opnieuw actueel, actueler dan ooit, en is het onderwerp van deze eerste bijeenkomst van het Christelijk Conservatief Beraad. De financieel-economische crisis die steeds wilder om zich heen grijpt, dwingt tot radicale bezuinigingen. De keuzes die daarbij worden gemaakt, moeten het resultaat zijn van een heldere visie op de taken van de overheid. Wat moet de overheid doen en wat vooral niet, en op welke taken kunnen we op grond van deze analyse bezuinigen? En als de overheid bepaalde taken niet meer kan uitvoeren, alleen al om financiële redenen, mogen we dan aannemen dat de burgers zelf die taken weer ter hand zullen nemen? Of, met andere woorden: is in Nederland aan de morele voorwaarden voldaan om onze samenleving, onze democratische rechtsstaat en vrije-markteconomie, goed te laten functioneren?
Dat is een vraag die niet vaak wordt gesteld. In de klassieke oudheid stelden politieke filosofen (zoals Plato, Aristoteles, Polybius, Cicero) zich de vraag naar die morele voorwaarden wel zeer nadrukkelijk. Zij waren er namelijk van overtuigd dat een democratie kon ontaarden in chaos en ongebondenheid. Dat gebeurt wanneer mensen geen innerlijk respect meer hebben voor de wetten van het land, wanneer het gelijkheidsdenken doorslaat zodat vaders hun kinderen en leraren hun leerlingen als hun gelijken gaan behandelen, en wanneer vrijheid niet meer wordt gedefinieerd als het recht is om te doen wat men behoort te doen maar als het recht om altijd en overal te doen en te zeggen waar je zin in hebt. Het gebeurt wanneer mensen tradities niet meer in ere houden, hun ouders niet meer eren en de goden niet meer vereren – dan slaat vrijheid om in chaos en ongebondenheid en wordt de roep luid om een sterke man die de orde komt herstellen.
Vele mensen zien in dat we momenteel precies in deze impasse verkeren: het valse alternatief tussen de chaos van de ongebondenheid en de tirannie van het populistische leiderschap, tussen de onmacht van de traditionele politiek en de valse illusies van de nieuwe politiek. Het christelijk conservatisme biedt het alternatief dat ons uit deze impasse kan bevrijden.
Er zijn vandaag ruim 200 mensen naar Putten gekomen omdat het hier vandaag gegaan is over het culturele fundament dat een samenleving nodig heeft, een fundament van waarden en deugden dat in oude instituties wordt aangekweekt. Daarom ging het hier vandaag over familie en gezin, over onderwijs en over de rol van de kerken. Ook over de rol van de kerken, want een cultureel fundament dat op zijn beurt niet wordt geschraagd door het christelijk geloof en/of de erkenning van het belang van de christelijke traditie voor het welzijn van ons land, is uiteindelijk geen lang leven beschoren.
Ons Beraad wil vrij en onverveerd de inhoud van dit christelijk conservatisme verder uitdiepen en uitventen. We streven naar de formulering van ideeën en naar de invloed van deze ideeën op en binnen bestaande organisaties. Die ideeën zijn er dus niet om defensief de belangen van één bepaalde groep te dienen, maar zijn er tot heil des volks, om het zo eens uit te drukken, in bewuste aansluiting aan de traditie van het Reveil. Het Beraad hoopt dat christelijk-conservatieve ideeën in Nederland aan invloed zullen winnen, en streeft niet naar politieke macht om belangen te behartigen.
Want conservatisme is een cultureel-pedagogisch programma. We gaan het dus hebben over vaders en moeders, onderwijzers, leraren en dominees, beschaving en kennis en de vorming van karakters en gewetens. Al het andere is immers secundair. Inclusief de wereld van verkiezingsprogramma’s, wetsvoorstellen, centra voor jeugd en gezin en ander taai ongerief. We streven niet naar een politieke partij en zijn ook geen partij in interne partijpolitieke discussies. We streven immers niet naar macht om belangen te behartigen, maar naar de invloed en doorwerking van ideeën. Wat er daarna gebeurt zien we dan wel weer.

1.3.10
'Mijn coalitie'
Op de website van HP/De Tijd een interviewtje met mij over de coalitie die mij in de gegeven omstandigheden het meest wenselijk voorkomt. Lees hier.
25.2.10
Balkenende
Dat heerlijke interview met Hans Wiegel al gelezen, vandaag in Trouw? Mijn column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over hetzelfde onderwerp (net als mijn column in Elsevier overigens). Op 9 juni gaat het over de vraag of we een rechts kabinet krijgen: economisch rechts (CDA, VVD, D66) dan wel een beetje heel rechts (CDA, VVD, PVV) of paars-III (PvdA, VVD, D66, GL). Dat moeten de Balkenende-critici een beetje in het oog houden, vind ik.
(En waar ligt eigenlijk ten diepste de voorkeur van Rutte?)
Binnen acht jaar tijd is zijn vierde kabinet gevallen, hem wordt bovendien een gebrek aan regie en leiderschap verweten, maar daags na de implosie van zijn vierde kabinet wijst het CDA-hoofdbestuur Balkenende toch weer aan als lijsttrekker. Bij acclamatie zelfs, en in alle stilte.
Die aanwijzing is waarschijnlijk vooral bedoeld om een machtsstrijd om het partijleiderschap tussen Balkenende en Eurlings of Verhagen te voorkomen. Maar de laatste peilingen van Maurice de Hond roepen de vraag op of de CDA-leiding een wijs besluit heeft genomen.
Volgens die peiling komt Balkenende’s grote rivaal Wouter Bos als de grote winnaar naar voren (+4). Het CDA moet opnieuw een zetel inleveren. Er zijn meer kiezers die het CDA de schuld van de val van het kabinet in de schoenen schuiven dan dat er kiezers zijn die de zwarte piet bij de PvdA leggen (34 om 33 procent). Bovendien is slechts een op de drie CDA-kiezers tevreden als Balkenende opnieuw de lijst gaat aanvoeren. De jonge Camile Eurlings wordt steeds populairder. Nog slechter is de score voor Balkenende als premier. Een overgrote meerderheid (79 procent) van de bevolking wil Balkende niet terug als premier, slechts 16 procent wil dat wel.
Op grond van deze gegevens kunnen er volgens mij de komende maanden, tot aan de verkiezingen op 9 juni, twee dingen gebeuren. Er kan een sfeer ontstaan (of beter: die is er blijkbaar al) waarin de kiezer denkt: alles beter dan Balkenende. Dat zal tot een grote verkiezingsnederlaag voor het CDA leiden, en mogelijk tot een nieuw kabinet onder leiding van Wouter Bos (en die gaat dan een 'progressief', 'paars' kabinet in elkaar sleutelen).
Wat ook kan gebeuren – en het lijkt mij het waarschijnlijkst en in ieder geval hoop ik er op – is dat de campagne zo hard en onbehaaglijk zal zijn, en de uitslag op zo’n regelrechte ramp voor het land zal uitlopen, dat de kiezer toch weer massaal de toevlucht zal nemen tot het CDA van Balkenende.
Ik heb mij de afgelopen jaren met enige regelmaat kritisch over dat CDA uitgelaten. Het CDA ontpopt zich naar mijn mening al te vaak als niet meer dan een machtsmachine. De inhoudelijke boodschap, het verhaal, was in de woestijn onder paars fraai opgetuigd, maar in de afgelopen acht jaar is dat verhaal alleen maar verschraald geraakt tot een klein glas doodgeslagen bier. Als het CDA wil winnen zal het dat verhaal weer moeten laten bruisen. Het is nu niet meer zo goed voorstelbaar, maar Balkenende heeft de verkiezingen van 2002 met een lezingentournee gevoerd.
Aan de andere kant staat dat Balkenende dit landje toch door een landschap van uiterste politieke instabiliteit heeft geloodst. Acht jaar lang nu al weer. Zijn voorganger Kok had het veel gemakkelijker: er was geld in overvloed en alle meningsverschillen waren afkoopbaar. Dan is het niet zo moeilijk om goede sier te maken. Balkenende trad aan met de LPF van Fortuyn, kreeg te maken met een politieke moord, met de opkomst van sterk groeiende bewegingen op de vleugels van het politieke spectrum, kon in 2006 weinig anders dan in zee gaan met de PvdA, en werd achtervolgd door zeven grote plagen: naast Uruzgan waren dat de discussies over de JSF, Irak, het crisispakket, de AOW, embryoselectie ende grote financiële crisis.
En hij staat er nog. Niets veranderd ten opzichte van 2002. Er moet iets zijn wat wij maar niet kunnen of willen zien. Het kan gereformeerde ambitie zijn, maar dan is die ons land toch maar ten goede gekomen – op een manier weliswaar waarvan ik in principe niet onder de indruk kon komen (vanwege de ontstentenis van dat verhaal), maar waarvan ik denk en erken dat er toch een enorme kracht in schuil gaat.
Het zou best kunnen dat de kiezers dat tussen nu en 9 juni ook gaan vermoeden.
(En waar ligt eigenlijk ten diepste de voorkeur van Rutte?)
Binnen acht jaar tijd is zijn vierde kabinet gevallen, hem wordt bovendien een gebrek aan regie en leiderschap verweten, maar daags na de implosie van zijn vierde kabinet wijst het CDA-hoofdbestuur Balkenende toch weer aan als lijsttrekker. Bij acclamatie zelfs, en in alle stilte.
Die aanwijzing is waarschijnlijk vooral bedoeld om een machtsstrijd om het partijleiderschap tussen Balkenende en Eurlings of Verhagen te voorkomen. Maar de laatste peilingen van Maurice de Hond roepen de vraag op of de CDA-leiding een wijs besluit heeft genomen.
Volgens die peiling komt Balkenende’s grote rivaal Wouter Bos als de grote winnaar naar voren (+4). Het CDA moet opnieuw een zetel inleveren. Er zijn meer kiezers die het CDA de schuld van de val van het kabinet in de schoenen schuiven dan dat er kiezers zijn die de zwarte piet bij de PvdA leggen (34 om 33 procent). Bovendien is slechts een op de drie CDA-kiezers tevreden als Balkenende opnieuw de lijst gaat aanvoeren. De jonge Camile Eurlings wordt steeds populairder. Nog slechter is de score voor Balkenende als premier. Een overgrote meerderheid (79 procent) van de bevolking wil Balkende niet terug als premier, slechts 16 procent wil dat wel.
Op grond van deze gegevens kunnen er volgens mij de komende maanden, tot aan de verkiezingen op 9 juni, twee dingen gebeuren. Er kan een sfeer ontstaan (of beter: die is er blijkbaar al) waarin de kiezer denkt: alles beter dan Balkenende. Dat zal tot een grote verkiezingsnederlaag voor het CDA leiden, en mogelijk tot een nieuw kabinet onder leiding van Wouter Bos (en die gaat dan een 'progressief', 'paars' kabinet in elkaar sleutelen).
Wat ook kan gebeuren – en het lijkt mij het waarschijnlijkst en in ieder geval hoop ik er op – is dat de campagne zo hard en onbehaaglijk zal zijn, en de uitslag op zo’n regelrechte ramp voor het land zal uitlopen, dat de kiezer toch weer massaal de toevlucht zal nemen tot het CDA van Balkenende.
Ik heb mij de afgelopen jaren met enige regelmaat kritisch over dat CDA uitgelaten. Het CDA ontpopt zich naar mijn mening al te vaak als niet meer dan een machtsmachine. De inhoudelijke boodschap, het verhaal, was in de woestijn onder paars fraai opgetuigd, maar in de afgelopen acht jaar is dat verhaal alleen maar verschraald geraakt tot een klein glas doodgeslagen bier. Als het CDA wil winnen zal het dat verhaal weer moeten laten bruisen. Het is nu niet meer zo goed voorstelbaar, maar Balkenende heeft de verkiezingen van 2002 met een lezingentournee gevoerd.
Aan de andere kant staat dat Balkenende dit landje toch door een landschap van uiterste politieke instabiliteit heeft geloodst. Acht jaar lang nu al weer. Zijn voorganger Kok had het veel gemakkelijker: er was geld in overvloed en alle meningsverschillen waren afkoopbaar. Dan is het niet zo moeilijk om goede sier te maken. Balkenende trad aan met de LPF van Fortuyn, kreeg te maken met een politieke moord, met de opkomst van sterk groeiende bewegingen op de vleugels van het politieke spectrum, kon in 2006 weinig anders dan in zee gaan met de PvdA, en werd achtervolgd door zeven grote plagen: naast Uruzgan waren dat de discussies over de JSF, Irak, het crisispakket, de AOW, embryoselectie ende grote financiële crisis.
En hij staat er nog. Niets veranderd ten opzichte van 2002. Er moet iets zijn wat wij maar niet kunnen of willen zien. Het kan gereformeerde ambitie zijn, maar dan is die ons land toch maar ten goede gekomen – op een manier weliswaar waarvan ik in principe niet onder de indruk kon komen (vanwege de ontstentenis van dat verhaal), maar waarvan ik denk en erken dat er toch een enorme kracht in schuil gaat.
Het zou best kunnen dat de kiezers dat tussen nu en 9 juni ook gaan vermoeden.
25.11.09
Verder met JP
Mijn nieuwste column op de website van Binnenlands Bestuur gaat over de consequenties van het blijven van Jan Peter Balkenende voor de binnenlandse politiek:
Hoe graag hij ook wilde en hoezeer Nederlandse diplomaten ook hun best op hun lobbywerk hebben gedaan: hij blijft. Balkenende gaat niet naar Brussel, zoals Maxima en Willem-Alexander niet naar Mozambique gaan.
Je kunt uit deze mislukking dramatische politieke conclusies trekken. Dat is ook gedaan. Als je aan Balkenende denkt, dan denk je eigenlijk nog steeds aan de Balkenende van 2002. De man die net leider van het CDA was, iets intellectueels had, campagne voerde in de vorm van een lezingentour en daarin zei dat de multiculturele samenleving niet iets was wat wij moesten willen. Hij sloot een niet-aanvalsverdrag met Pim Fortuyn en ontpopte zich als de man van Nederlandse waarden en normen. In zijn eerste drie kabinetten moet hij zich, ondanks alle problemen, thuis hebben gevoeld.
Maar nu zit hij al bijna drie jaar linkse compromissen te sluiten en te verdedigen, in een kabinet waarin de twee partners, PvdA en ChristenUnie, het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Om zich heen ziet hij het politieke speelveld uiteenvallen. De electoraal succesvolle PVV sleurt door naar rechts en is nu in de peilingen groter dan zijn eigen CDA. In het liberale kamp zijn de anti-christelijke kosmopolieten van D66 erg groot geworden en krabbelt de VVD weer op. Het CDA is sterk geïsoleerd geraakt. Na ruim zeven jaar de kop-van-Jut van Nederland te zijn geweest, was een eervolle Europese positie in Brussel een verademing geweest.
Maar hij werd nooit kandidaat omdat hij nooit werd gevraagd, en hield de eer aan zichzelf door Van Rompuy te steunen als kandidaat voor de baan die hij zelf zo graag had gehad.
Stevenen we nu af op een drama, met een chagrijnige bestuurder aan de top wiens houdbaarheidsdatum al even voorbij is? En die in die toestand de grote problemen te lijf moet gaan: de gigantische bezuinigingsronden voorbereiden, de strijd met Wiulders aangaan en namens het CDA een nieuw en overtuigend verhaal in het debat introduceren, en uitleggen waarom Nederland destijds de oorlog tegen en in Irak steunde en nu Afghanistan gaat verlaten.
Balkenende is de afgelopen weken beschadigd geraakt, omdat hij op de drempel van het Binnenhof stond en nu weer is teruggekeerd. Toch proef je nergens de aandrang om hem de komende tijd dit alles diep in te wrijven. Alleen Wilders reageerde verbeten, alle andere politieke leiders leken vooral over te lopen van begrip. Dat kan maar één reden hebben: uiteindelijk ziet iedereen Balkenende toch nog graag een tijdje blijven. Om te zorgen voor de stabiliteit die de komende tijd met een agenda vol heikele kwesties en gemeenteraadsverkiezingen zo nodig is. En omdat landelijke verkiezingen voor alle betrokkenen nu te vroeg zouden komen. Voor de verliezers, zoals de PvdA, omdat zij dramatisch laag in de peilingen staan. Voor de winnaars – PVV en D66 – omdat ook zij nog lang niet klaar zijn voor verkiezingen: de klasjes zijn nog lang niet met geschikte kandidaten gevuld.
En daarom gaan we wel een periode met verbeten debatten tegemoet, maar zullen die debatten worden gevoerd door politici die een beetje voorzichtig zullen zijn omdat ze nog geen belang hebben bij grote brokken – zo voorzichtig dat zelfs de verguisde Balkenende zonder al teveel gehuil en boegeroep weer (een tijdje) in het Torentje mag terugkeren.
Hoe graag hij ook wilde en hoezeer Nederlandse diplomaten ook hun best op hun lobbywerk hebben gedaan: hij blijft. Balkenende gaat niet naar Brussel, zoals Maxima en Willem-Alexander niet naar Mozambique gaan.
Je kunt uit deze mislukking dramatische politieke conclusies trekken. Dat is ook gedaan. Als je aan Balkenende denkt, dan denk je eigenlijk nog steeds aan de Balkenende van 2002. De man die net leider van het CDA was, iets intellectueels had, campagne voerde in de vorm van een lezingentour en daarin zei dat de multiculturele samenleving niet iets was wat wij moesten willen. Hij sloot een niet-aanvalsverdrag met Pim Fortuyn en ontpopte zich als de man van Nederlandse waarden en normen. In zijn eerste drie kabinetten moet hij zich, ondanks alle problemen, thuis hebben gevoeld.
Maar nu zit hij al bijna drie jaar linkse compromissen te sluiten en te verdedigen, in een kabinet waarin de twee partners, PvdA en ChristenUnie, het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Om zich heen ziet hij het politieke speelveld uiteenvallen. De electoraal succesvolle PVV sleurt door naar rechts en is nu in de peilingen groter dan zijn eigen CDA. In het liberale kamp zijn de anti-christelijke kosmopolieten van D66 erg groot geworden en krabbelt de VVD weer op. Het CDA is sterk geïsoleerd geraakt. Na ruim zeven jaar de kop-van-Jut van Nederland te zijn geweest, was een eervolle Europese positie in Brussel een verademing geweest.
Maar hij werd nooit kandidaat omdat hij nooit werd gevraagd, en hield de eer aan zichzelf door Van Rompuy te steunen als kandidaat voor de baan die hij zelf zo graag had gehad.
Stevenen we nu af op een drama, met een chagrijnige bestuurder aan de top wiens houdbaarheidsdatum al even voorbij is? En die in die toestand de grote problemen te lijf moet gaan: de gigantische bezuinigingsronden voorbereiden, de strijd met Wiulders aangaan en namens het CDA een nieuw en overtuigend verhaal in het debat introduceren, en uitleggen waarom Nederland destijds de oorlog tegen en in Irak steunde en nu Afghanistan gaat verlaten.
Balkenende is de afgelopen weken beschadigd geraakt, omdat hij op de drempel van het Binnenhof stond en nu weer is teruggekeerd. Toch proef je nergens de aandrang om hem de komende tijd dit alles diep in te wrijven. Alleen Wilders reageerde verbeten, alle andere politieke leiders leken vooral over te lopen van begrip. Dat kan maar één reden hebben: uiteindelijk ziet iedereen Balkenende toch nog graag een tijdje blijven. Om te zorgen voor de stabiliteit die de komende tijd met een agenda vol heikele kwesties en gemeenteraadsverkiezingen zo nodig is. En omdat landelijke verkiezingen voor alle betrokkenen nu te vroeg zouden komen. Voor de verliezers, zoals de PvdA, omdat zij dramatisch laag in de peilingen staan. Voor de winnaars – PVV en D66 – omdat ook zij nog lang niet klaar zijn voor verkiezingen: de klasjes zijn nog lang niet met geschikte kandidaten gevuld.
En daarom gaan we wel een periode met verbeten debatten tegemoet, maar zullen die debatten worden gevoerd door politici die een beetje voorzichtig zullen zijn omdat ze nog geen belang hebben bij grote brokken – zo voorzichtig dat zelfs de verguisde Balkenende zonder al teveel gehuil en boegeroep weer (een tijdje) in het Torentje mag terugkeren.
7.10.09
Wil het echte D66 opstaan?
Deze week is mijn eerste nieuwe column verschenen op de website van (het feestelijk ge-restylde) Binnenlands Bestuur. Die column gaat over de groei van D66 in de peilingen. Nu het CDA op 27 zetels staat en de PVV op 28 zetels, is Pechtold met zijn 25 zetels slechts vier zetels van het Torentje en het Catshuis verwijderd. Daarom wordt het eens tijd om na te gaan wat de kandidaat-premier van links inhoudelijk voorstaat, en hoe zijn opvattingen zich verhouden tot die van zijn partijgenote Marietje Schaake, die heel wat minder multiculti blijkt dan Pechtold zelve. Lees de column hier.
19.3.09
Nood breekt geen wet
Als iets niet goed gaat, eigenlijk nooit goed ging, en maar niet goed blijft gaan, is het dan te verontschuldigen wanneer mensen hun verzet ertegen staken en het er maar niet meer over hebben? Zelfs als het niet goed gaat met de staat van onze democratie, en een van de pijlers ervan, de onderscheiden verantwoordelijkheid van kabinet en parlement, met voeten wordt getreden?
Slechts weinigen, en alleen de grootste cynici onder ons, zullen die vraag met ja beantwoorden. En daarom wil ik het toch gewoon weer hebben over de gang van zaken in politiek Den Haag, waar we ministers en Kamerleden af en aan zien rijden bij het Catshuis – in mooie, donkerblauwe auto’s, zodat ze voorbij kunnen zoeven en geen lastige vragen van journalisten hoeven te beantwoorden. Want de gesprekken die daar in de beslotenheid van de ambtswoning van de premier worden gevoerd, verlopen ‘moeizaam’, meldde het ANP begin deze week, al blijven de meeste betrokkenen van ‘constructieve’ gesprekken spreken.
De zeven onderhandelaars staan dan ook voor een ‘historische’ opgave nu zij met elkaar het regeerakkoord van Beetsterzwaag moeten herschrijven. Het Centraal Planbureau bevestigde deze week in het Centraal Economisch Plan 2009 de onthutsende cijfers die het vorige maand als ‘voorlopig’ had gepresenteerd. We zijn – ondanks alle sussende bewoordingen die we tot in januari hebben moeten aanhoren – in een diepe recessie beland. De economie krimpt met 3,5 procent, de werkloosheid loopt op tot 675.000 personen in 2010. De export, normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie, neemt af met 11 procent, en dat treft vooral de agrarische sector (zuivel, planten en bloemen). De inkomsten uit belastingen en premies nemen af, de uitgaven (bijvoorbeeld aan WW-uitkeringen) nemen toe, en als gevolg daarvan loopt het begrotingstekort volgend jaar op tot 5,6 procent van het bruto binnenlands product.
Dat de gedachte dan is: Alle hens aan dek!, is begrijpelijk, maar dat alle betrokkenen vervolgens ook denken dat de huidige nood alle wetten breekt, is niet te verontschuldigen.
Een van de belangrijkste wetten van onze parlementaire democratie is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Maar zoals bekend schuiven ook de fractievoorzitters van CDA, PvdA en CU, net als twee jaar geleden in Beetstserzwaag, bij de onderhandelingen in het Catshuis aan, en zijn hun fracties bij voorbaat gebonden aan het akkoord dat de coalitie zal sluiten. Van het dualisme, waarin kabinet en kamer tegenover elkaar staan, blijft dan natuurlijk helemaal niets over. De coalitiefracties controleren de overheid dan niet maar kronkelen zich alleen maar in allerlei bochten om het kabinet in het zadel te houden. Op het vrome principe van het dualisme wordt alleen maar een beroep gedaan wanneer later het onderlinge wantrouwen toeneemt en een of meerdere fracties een breuk met de coalitie willen forceren.
Het is zo, het is altijd al zo geweest, en juist in tijden van crisis, zegt men, zorgt monisme voor stabiliteit en saamhorigheid. Maar het deugt niet. Het bevordert en bestendigt een politieke cultuur die naar binnen is gericht, en waarbinnen een zelfbenoemde elite de zaken onderling regelt en zich – geïsoleerd en vervreemd van de samenleving - aan de sentimenten onder de bevolking weinig gelegen laat liggen. De politiek wordt dan gedomineerd door het dictaat van wat haalbaar is, en een levendig debat over principes en ideeën wijkt. Het tegenspel, de kracht van een beargumenteerd betoog, verdwijnt. De oppositie is machteloos en staat met overslaande stem maar wat te schreeuwen (Agnes Kant!) en delen, steeds grotere delen, van de bevolking vluchten in de armen van verguisde populisten op de linker- of rechtervleugel van het politieke spectrum.
Kamerleden doen hun werk zonder lust of ruggengraat in plaats van zonder last of ruggespraak. En het gekke is: ze staan er zelf bij en weten het maar weten er niets aan te doen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, heeft vorige week een kritisch rapport over het eigen functioneren van de Kamer gepresenteerd, en toen gezegd dat de Kamer zich te veel opstelt als medebestuurder en te weinig als controleur.
Toen ze bij het uitspreken van die woorden naar buiten keek, zag ze drie leden van haar eigen Kamer het Torentje binnenstappen om daar als lammetjes bij het kabinet op schoot te kruipen.
(verschenen in Binnenlands Bestuur)
Slechts weinigen, en alleen de grootste cynici onder ons, zullen die vraag met ja beantwoorden. En daarom wil ik het toch gewoon weer hebben over de gang van zaken in politiek Den Haag, waar we ministers en Kamerleden af en aan zien rijden bij het Catshuis – in mooie, donkerblauwe auto’s, zodat ze voorbij kunnen zoeven en geen lastige vragen van journalisten hoeven te beantwoorden. Want de gesprekken die daar in de beslotenheid van de ambtswoning van de premier worden gevoerd, verlopen ‘moeizaam’, meldde het ANP begin deze week, al blijven de meeste betrokkenen van ‘constructieve’ gesprekken spreken.
De zeven onderhandelaars staan dan ook voor een ‘historische’ opgave nu zij met elkaar het regeerakkoord van Beetsterzwaag moeten herschrijven. Het Centraal Planbureau bevestigde deze week in het Centraal Economisch Plan 2009 de onthutsende cijfers die het vorige maand als ‘voorlopig’ had gepresenteerd. We zijn – ondanks alle sussende bewoordingen die we tot in januari hebben moeten aanhoren – in een diepe recessie beland. De economie krimpt met 3,5 procent, de werkloosheid loopt op tot 675.000 personen in 2010. De export, normaal gesproken de motor van de Nederlandse economie, neemt af met 11 procent, en dat treft vooral de agrarische sector (zuivel, planten en bloemen). De inkomsten uit belastingen en premies nemen af, de uitgaven (bijvoorbeeld aan WW-uitkeringen) nemen toe, en als gevolg daarvan loopt het begrotingstekort volgend jaar op tot 5,6 procent van het bruto binnenlands product.
Dat de gedachte dan is: Alle hens aan dek!, is begrijpelijk, maar dat alle betrokkenen vervolgens ook denken dat de huidige nood alle wetten breekt, is niet te verontschuldigen.
Een van de belangrijkste wetten van onze parlementaire democratie is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Maar zoals bekend schuiven ook de fractievoorzitters van CDA, PvdA en CU, net als twee jaar geleden in Beetstserzwaag, bij de onderhandelingen in het Catshuis aan, en zijn hun fracties bij voorbaat gebonden aan het akkoord dat de coalitie zal sluiten. Van het dualisme, waarin kabinet en kamer tegenover elkaar staan, blijft dan natuurlijk helemaal niets over. De coalitiefracties controleren de overheid dan niet maar kronkelen zich alleen maar in allerlei bochten om het kabinet in het zadel te houden. Op het vrome principe van het dualisme wordt alleen maar een beroep gedaan wanneer later het onderlinge wantrouwen toeneemt en een of meerdere fracties een breuk met de coalitie willen forceren.
Het is zo, het is altijd al zo geweest, en juist in tijden van crisis, zegt men, zorgt monisme voor stabiliteit en saamhorigheid. Maar het deugt niet. Het bevordert en bestendigt een politieke cultuur die naar binnen is gericht, en waarbinnen een zelfbenoemde elite de zaken onderling regelt en zich – geïsoleerd en vervreemd van de samenleving - aan de sentimenten onder de bevolking weinig gelegen laat liggen. De politiek wordt dan gedomineerd door het dictaat van wat haalbaar is, en een levendig debat over principes en ideeën wijkt. Het tegenspel, de kracht van een beargumenteerd betoog, verdwijnt. De oppositie is machteloos en staat met overslaande stem maar wat te schreeuwen (Agnes Kant!) en delen, steeds grotere delen, van de bevolking vluchten in de armen van verguisde populisten op de linker- of rechtervleugel van het politieke spectrum.
Kamerleden doen hun werk zonder lust of ruggengraat in plaats van zonder last of ruggespraak. En het gekke is: ze staan er zelf bij en weten het maar weten er niets aan te doen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Gerdi Verbeet, heeft vorige week een kritisch rapport over het eigen functioneren van de Kamer gepresenteerd, en toen gezegd dat de Kamer zich te veel opstelt als medebestuurder en te weinig als controleur.
Toen ze bij het uitspreken van die woorden naar buiten keek, zag ze drie leden van haar eigen Kamer het Torentje binnenstappen om daar als lammetjes bij het kabinet op schoot te kruipen.
(verschenen in Binnenlands Bestuur)
9.10.08
Gouds grind
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen begon Geert Wilders over de toestanden in de Goudse wijk Oosterwei, waar ‘Marokkaans tuig’ de ‘kolonisatie van Nederland’ zou hebben ingezet. Een week later belegde de Tweede Kamer een spoeddebat over deze prangende situatie. Daarbij vielen ongekend grote woorden, zowel van de zijde van de Kamer als van het kabinet.
De media legden het onmiddellijk vast. ‘Marokkanen hebben het verbruid’, kopte De Telegraaf op 26 september. ‘Marokkaan moet leven beteren. Politiek Den Haag noemt man en paard’, stond diezelfde dag in Parool.
Er volgden rijtjes met ‘keiharde’ maatregelen die eens en voor goed een einde zouden maken aan het niet te tolereren wangedrag van Marokkaanse prinsjes. Het leger moest worden ingezet. Er kwamen extra agenten. Vliegende brigades. Internaten. Snelrecht. Gebiedsverboden.
De altijd gematigde commentator van het Nederlands Dagblad verwoordde het waarschijnlijk goed toen hij opmerkte dat ‘velen zich toch wel enigszins gelaafd hebben aan de bijna kamerbrede explosie van verbale daadkracht tijdens het spoeddebat. Men hoeft geen Maurice de Hond in te huren om te kunnen vaststellen dat Nederland het “volledig heeft gehad” met de Marokkaanse jeugdproblematiek. Het land zindert van verontwaardiging.’
Maar waarschijnlijk was de hele sessie in de Tweede Kamer, met alle grote woorden en alle getoonde ongeduld en alle besproken maatregelen, vooral een bezweringsritueel.
De meeste ‘maatregelen’ bestaan in besluiten om te gaan overleggen. De ‘regierol’ moet bij de gemeenten komen te liggen maar die willen dan ook de benodigde financiële middelen (hoorde ik onlangs op een VNG-bijeenkomst in Apeldoorn). De 12 miljoen voor 500 extra wijkagenten stonden al op de begroting.
Kortom: veel sigaren uit eigen doos, veel bureaucratisch zand en het reële vooruitzicht dat veel goede voornemens voornemens zullen blijven.
De gewekte verwachtingen werden ook direct getemperd door een interview met hoofdcommissaris Jan Stikvoort. Die zei, met een volledig misplaatste zelfingenomenheid, dat de politici zich niet op de feiten baseerden. De problemen in Gouda beperken zich tot ‘ongeveer twintig jongeren’ die ‘twee straten’ onveilig maken. Burgemeester Cohen was er natuurlijk als de kippen bij om zijn instemming te betuigen met het betoog van meneer Stikvoort. En minister Hirsch Ballin zei afgelopen zaterdag op een CDA-bijeenkomst dat de afgelopen drie jaar een groep van ‘250 overlast gevende jongeren, meest Marokkaans-Nederlands’, zodanig was aangepakt dat er nog maar een ‘harde kern van tien jongeren’ is overgebleven.
Zoveel woorden, zoveel leugens.
Het spijt me zeer, maar het geval wil dat ik in Gouda woon, al tien jaar. En ik kan iedereen verzekeren dat er in Gouda een strijd gaande is om de publieke ruimte, en dat politiek en politie in deze strijd volstrekt gezagloos opereren. Als de heren Stikvoort en Hirsch Ballin dat willen blijven ontkennen, dan daag ik ze hierbij uit om een dagje met mij mee te lopen.
Ik zou hier tal van anekdotes kunnen debiteren, maar laat ik het bij vier vragen houden.
Als de heren Stikvoort en Hirsch Ballin gelijk hebben, hoe komt het dan dat mijn pizzeria niet meer bezorgt in de wijken Oosterwei en Korte Akkeren? Er zijn iets meer dan twee straten in deze wijken en kan een kern van slechts tien jongeren (of laten het er twintig zijn) zo’n gebied volledig controleren?
En hoe komt het dat glas op asfalt, als gevolg van kraak of inbraak, hier ‘Gouds grind’ heet?
Hoe komt het dat een boekpresentatie niet meer op koopavond in het centrum van Gouda kan plaatshebben?
En sinds wanneer ligt de MCD-supermarkt die onlangs door twintig Marokkanen is geplunderd, in de wijk Oosterwei?
Met alle leugens van de Stikvoorten en Hirsch Ballinen van deze wereld wordt de bijdrage van mannen als Marcouch en Aboutaleb in feite ongedaan gemaakt. Dat is zeer betreurenswaardig.
Erger nog is dat de grote woorden over harde maatregelen door politici en andere gezagsdragers en de gewekte verwachtingen bij de Nederlandse bevolking op korte termijn zullen worden gelogenstraft door de werkelijkheid, waarin niets ten goede zal veranderen. De frustraties daarover bij de bevolking zullen er dan weer toe leiden dat de zelf benoemde elite van Nederland zich kan gaan overgeven aan haar andere gezelschapsspelletje: schelden op de verwende burger. En maar verbaasd blijven doen over het verloop van de peilingen!
*) Deze column verscheen eerder in Binnenlands Bestuur.
De media legden het onmiddellijk vast. ‘Marokkanen hebben het verbruid’, kopte De Telegraaf op 26 september. ‘Marokkaan moet leven beteren. Politiek Den Haag noemt man en paard’, stond diezelfde dag in Parool.
Er volgden rijtjes met ‘keiharde’ maatregelen die eens en voor goed een einde zouden maken aan het niet te tolereren wangedrag van Marokkaanse prinsjes. Het leger moest worden ingezet. Er kwamen extra agenten. Vliegende brigades. Internaten. Snelrecht. Gebiedsverboden.
De altijd gematigde commentator van het Nederlands Dagblad verwoordde het waarschijnlijk goed toen hij opmerkte dat ‘velen zich toch wel enigszins gelaafd hebben aan de bijna kamerbrede explosie van verbale daadkracht tijdens het spoeddebat. Men hoeft geen Maurice de Hond in te huren om te kunnen vaststellen dat Nederland het “volledig heeft gehad” met de Marokkaanse jeugdproblematiek. Het land zindert van verontwaardiging.’
Maar waarschijnlijk was de hele sessie in de Tweede Kamer, met alle grote woorden en alle getoonde ongeduld en alle besproken maatregelen, vooral een bezweringsritueel.
De meeste ‘maatregelen’ bestaan in besluiten om te gaan overleggen. De ‘regierol’ moet bij de gemeenten komen te liggen maar die willen dan ook de benodigde financiële middelen (hoorde ik onlangs op een VNG-bijeenkomst in Apeldoorn). De 12 miljoen voor 500 extra wijkagenten stonden al op de begroting.
Kortom: veel sigaren uit eigen doos, veel bureaucratisch zand en het reële vooruitzicht dat veel goede voornemens voornemens zullen blijven.
De gewekte verwachtingen werden ook direct getemperd door een interview met hoofdcommissaris Jan Stikvoort. Die zei, met een volledig misplaatste zelfingenomenheid, dat de politici zich niet op de feiten baseerden. De problemen in Gouda beperken zich tot ‘ongeveer twintig jongeren’ die ‘twee straten’ onveilig maken. Burgemeester Cohen was er natuurlijk als de kippen bij om zijn instemming te betuigen met het betoog van meneer Stikvoort. En minister Hirsch Ballin zei afgelopen zaterdag op een CDA-bijeenkomst dat de afgelopen drie jaar een groep van ‘250 overlast gevende jongeren, meest Marokkaans-Nederlands’, zodanig was aangepakt dat er nog maar een ‘harde kern van tien jongeren’ is overgebleven.
Zoveel woorden, zoveel leugens.
Het spijt me zeer, maar het geval wil dat ik in Gouda woon, al tien jaar. En ik kan iedereen verzekeren dat er in Gouda een strijd gaande is om de publieke ruimte, en dat politiek en politie in deze strijd volstrekt gezagloos opereren. Als de heren Stikvoort en Hirsch Ballin dat willen blijven ontkennen, dan daag ik ze hierbij uit om een dagje met mij mee te lopen.
Ik zou hier tal van anekdotes kunnen debiteren, maar laat ik het bij vier vragen houden.
Als de heren Stikvoort en Hirsch Ballin gelijk hebben, hoe komt het dan dat mijn pizzeria niet meer bezorgt in de wijken Oosterwei en Korte Akkeren? Er zijn iets meer dan twee straten in deze wijken en kan een kern van slechts tien jongeren (of laten het er twintig zijn) zo’n gebied volledig controleren?
En hoe komt het dat glas op asfalt, als gevolg van kraak of inbraak, hier ‘Gouds grind’ heet?
Hoe komt het dat een boekpresentatie niet meer op koopavond in het centrum van Gouda kan plaatshebben?
En sinds wanneer ligt de MCD-supermarkt die onlangs door twintig Marokkanen is geplunderd, in de wijk Oosterwei?
Met alle leugens van de Stikvoorten en Hirsch Ballinen van deze wereld wordt de bijdrage van mannen als Marcouch en Aboutaleb in feite ongedaan gemaakt. Dat is zeer betreurenswaardig.
Erger nog is dat de grote woorden over harde maatregelen door politici en andere gezagsdragers en de gewekte verwachtingen bij de Nederlandse bevolking op korte termijn zullen worden gelogenstraft door de werkelijkheid, waarin niets ten goede zal veranderen. De frustraties daarover bij de bevolking zullen er dan weer toe leiden dat de zelf benoemde elite van Nederland zich kan gaan overgeven aan haar andere gezelschapsspelletje: schelden op de verwende burger. En maar verbaasd blijven doen over het verloop van de peilingen!
*) Deze column verscheen eerder in Binnenlands Bestuur.
1.10.08
Benauwd CDA
Het wetenschappelijk instituut van het CDA erkent – eindelijk – het belang van een nieuw, groot verhaal om het onbehagen in de samenleving te lijf te gaan. Maar geldt dat ook voor de partij als geheel?
Staatssecretaris Jack de Vries van Defensie stapte begin vorige week in zijn dienstauto om zich naar een restaurant in het noordelijke Hoogeveen te laten rijden. Hij mocht daar een groep ‘dertigers’ van de Drentse CDA-afdeling toespreken. Jack de Vries (1968) was jarenlang de grote spindoctor achter J. P. Balkenende, en het geven van een toespraak in de provincie lijkt mij een klusje dat je De Vries wel kunt toevertrouwen. En dat bleek ook.
Zo zei De Vries dat het kabinet het nooit had mogen laten gebeuren dat er enkele dagen lang geen bussen van Connexxion in de Goudse wijk Oosterwei hebben gereden. Dat was een capitulatie voor de dreiging van Marokkaans geweld, aldus De Vries, en daardoor had Geert Wilders zich in de Tweede Kamer kunnen presenteren als de enige volksvertegenwoordiger die de problemen van de mensen in Gouda, en alle andere Nederlandse Gouda’s, begreep. Goed punt.
De Vries zei ook dat het een goed idee zou zijn om de dienstplicht opnieuw in te voeren. Uitstekend punt natuurlijk, zeker in een week waarin je eigen baas, minister Van Middelkoop van Defensie, gewoon laat opschrijven (in Vrij Nederland) hoe hij zich voor de dienst heeft weten te drukken en dat hij dat deed omdat hij allergisch is voor gezag. Dat kun je van Jack de Vries niet zeggen. Hij verbood zijn militairen om in uniform aan de boottocht van de Gay Pride deel te nemen.
En De Vries had HP/De Tijd goed gelezen. Ook een goed punt natuurlijk. Hij zwaaide in Hoogeveen met het artikel over ‘Het eeuwige CDA’ dat Roelof Bouwman twee weken geleden in HP publiceerde. Bouwman betoogde daarin dat het CDA erin is geslaagd om te midden van alle politieke onrust van de afgelopen jaren als een ‘bastion’ overeind te blijven staan. Het CDA is al sinds 2002 de grootste partij van Nederland en lijkt tot in lengte van jaren de centrale regierol in de vaderlandse politiek te zullen vervullen.
Maar De Vries is op zijn hoede. Die kop in HP/De Tijd (‘Het eeuwige CDA’), die had De Vries al eens eerder gelezen. ‘In 1991. Onder Lubbers stond het CDA op 54 zetels en de analyses waren toen ook al dat het CDA de eeuwige machtsfactor zou zijn’. Maar Lubbers ging ruzie maken met zijn kroonprins Elco Brinkman, bij de verkiezingen in 1994 verloor het CDA twintig zetels en kwam het voor acht jaar in de oppositiebanken terecht. Het CDA moet nu dus niet op zijn handen gaan zitten. ‘Het kan zomaar weer voorbij zijn’.
De kracht van het CDA, volgens De Vries, was dat het zichzelf, aangevoerd door het eigen wetenschappelijk bureau, in de jaren negentig ideologisch heeft geherdefinieerd. Het beleid dat de vier kabinetten Balkenende heeft gevoerd, is in die periode op papier gezet. Het is een punt dat ook Roelof Bouwman maakte: ‘wie wil weten hoe Nederland er over tien, vijftien jaar uitziet, neemt vandaag nog een abonnement op CDV’. CDV, Christen Democratische Verkenningen, is het orgaan van het wetenschappelijk instituut van het CDA, en wordt sinds kort geleid door Marcel ten Hooven (ex-Trouw, ex-Vrij Nederland).
Het laatste, net verschenen nummer van CDV is een boekwerk dat op een belangrijk onderwerp ingaat: ‘het benauwde midden’. Het gaat dus over de kwestie waarover iedereen zich zo langzamerhand druk maakt: de leegloop en middelmatigheid van het politieke midden en de vlucht van de kiezer naar de radicale flanken op links (SP) en op rechts (Wilders, Verdonk).
Het is mogelijk veel positieve dingen over het CDA te zeggen, maar wat je – althans tot voor kort – niet kon zeggen was dat het sterk en scherp op die driegende kladeratsj van de Nederlandse politiek heeft gereageerd. De christen-democraten hebben natuurlijk gezien hoe het aankaarten van het grote thema van de integratie- en immigratieproblematiek tot grote verdeeldheid heeft geleid bij de twee andere partijen in het centrum van de politiek, de VVD (Wilders, Verdonk) en de PvdA (Ehsan Jami). En daarom kozen zij voor het grote zwijgen, voor (vermeende) stabiliteit en rust.
Het boek Benauwd in het midden moeten we, denk ik, beschouwen als een eerste, en nog wat voorzichtige poging om de nieuwe werkelijkheid onder ogen te zien. De bijdragen concentreren zich op de Nederlandse middenklasse, de ruggengraat van de samenleving, die zich in toenemende mate zorgen over de economische en culturele toekomst van Nederland maakt, over veiligheid en criminaliteit, over de kosten van levensonderhoud en over de integratie van allochtonen. Ruim twintig bijdragen zijn aan de ‘ethiek van de vooruitgang’ en het economische belang van de middenklasse gewijd. En de vraag is natuurlijk welke politieke en maatschappelijke opgaven uit alle analyses voortvloeien.
De analyse komt er, kort en goed, op neer dat de middenklasse zich bedreigd voelt door krachten waarop het geen grip heeft (de globalisering van de economie, de immigratie) en de bestaande politiek de schuld geeft van het in huis halen van deze bedreigingen. Maar zowel de rechtse als de linkse remedie – nationalisme en verzorgingsstaatconservatisme’ –is erger dan de kwaal.
De middenklasse is er de afgelopen decennia ook in geslaagd zich economisch en moreel te emanciperen. Het gevolg daarvan is dat de stimulans om een leven te bereiken dat beter is dan dat van je ouders was, gaat ontbreken. En de geprivatiseerde moraal heeft tot een breuk met belangrijke vormende tradities geleid. Daarom, zo klinkt het heel christendemocratisch, heeft het ‘maatschappelijk weefsel’ dringend behoefte aan nieuwe verbindingen. Er zijn in dit boek dan ook nogal wat pleidooien te vinden voor ‘nieuwe dragende verhalen’, voor nieuwe ideeën van identificatie, identiteit en eigenheid.
Dat het CDA hierover wil gaan nadenken, of zelfs een leidende rol wil gaan vervullen, lijkt mij winst. Het onbehagen is eerder van culturele en morele dan van economische aard, zo wordt nu erkend. En het geeft niet langer pas om dat onbehagen met regenteske arrogantie doen als het geklaag van verwende burgers af te doen.
Pleidooien voor een beschavingsoffensief en moreel leiderschap, voor ‘een groot verhaal dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’, klonken ook bij de presentatie van deze uitgave, onder andere uit de mond van cultuursocioloog Gabriël van den Brink. En ook de voorzitter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, Pieter van Geel, liet zich toen niet onbetuigd.
Maar in hoeverre zijn deze verheffende gedachten, neergeslagen in een publicatie van het wetenschappelijk instituut van het CDA, representatief voor het CDA als geheel? In hoeverre zijn deze ideeën in andere partijgeledingen doorgedrongen?
Een prominent partijlid als Doekle Terpstra heeft in een interview voor de zender van Het Gesprek inmiddels laten weten dat het CDA volgens hem helemaal geen keuzes gaat maken. Dat brengt alleen maar electorale ruzies met zich mee, en vormt een regelrechte bedreiging voor de rust en stabiliteit die als hoogste goed worden gekoesterd. CDA-kamerlid Jan Schinkelshoek, nota bene voorzitter van de redactie van CDV, zei na de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer dat in een ontregeld land als Nederland niets zo sexy is als saaiheid.
En tijdens die algemene politieke beschouwingen bestond het weerwoord op het verbale geweld van Wilders toch niet in nieuwe, grote verhalen over de Nederlandse eigenheid. Pieter van Geel bleef opzichtig, verhaalloos, op zijn handen zitten. En dat is nou precies wat het CDA volgens Jack de Vries niet langer mag doen.
Recensie van: Marcel ten Hooven (red.), Benauwd in het midden, Boom € 24,90
*) Eerder verschenen in HP/DeTijd.
Staatssecretaris Jack de Vries van Defensie stapte begin vorige week in zijn dienstauto om zich naar een restaurant in het noordelijke Hoogeveen te laten rijden. Hij mocht daar een groep ‘dertigers’ van de Drentse CDA-afdeling toespreken. Jack de Vries (1968) was jarenlang de grote spindoctor achter J. P. Balkenende, en het geven van een toespraak in de provincie lijkt mij een klusje dat je De Vries wel kunt toevertrouwen. En dat bleek ook.
Zo zei De Vries dat het kabinet het nooit had mogen laten gebeuren dat er enkele dagen lang geen bussen van Connexxion in de Goudse wijk Oosterwei hebben gereden. Dat was een capitulatie voor de dreiging van Marokkaans geweld, aldus De Vries, en daardoor had Geert Wilders zich in de Tweede Kamer kunnen presenteren als de enige volksvertegenwoordiger die de problemen van de mensen in Gouda, en alle andere Nederlandse Gouda’s, begreep. Goed punt.
De Vries zei ook dat het een goed idee zou zijn om de dienstplicht opnieuw in te voeren. Uitstekend punt natuurlijk, zeker in een week waarin je eigen baas, minister Van Middelkoop van Defensie, gewoon laat opschrijven (in Vrij Nederland) hoe hij zich voor de dienst heeft weten te drukken en dat hij dat deed omdat hij allergisch is voor gezag. Dat kun je van Jack de Vries niet zeggen. Hij verbood zijn militairen om in uniform aan de boottocht van de Gay Pride deel te nemen.
En De Vries had HP/De Tijd goed gelezen. Ook een goed punt natuurlijk. Hij zwaaide in Hoogeveen met het artikel over ‘Het eeuwige CDA’ dat Roelof Bouwman twee weken geleden in HP publiceerde. Bouwman betoogde daarin dat het CDA erin is geslaagd om te midden van alle politieke onrust van de afgelopen jaren als een ‘bastion’ overeind te blijven staan. Het CDA is al sinds 2002 de grootste partij van Nederland en lijkt tot in lengte van jaren de centrale regierol in de vaderlandse politiek te zullen vervullen.
Maar De Vries is op zijn hoede. Die kop in HP/De Tijd (‘Het eeuwige CDA’), die had De Vries al eens eerder gelezen. ‘In 1991. Onder Lubbers stond het CDA op 54 zetels en de analyses waren toen ook al dat het CDA de eeuwige machtsfactor zou zijn’. Maar Lubbers ging ruzie maken met zijn kroonprins Elco Brinkman, bij de verkiezingen in 1994 verloor het CDA twintig zetels en kwam het voor acht jaar in de oppositiebanken terecht. Het CDA moet nu dus niet op zijn handen gaan zitten. ‘Het kan zomaar weer voorbij zijn’.
De kracht van het CDA, volgens De Vries, was dat het zichzelf, aangevoerd door het eigen wetenschappelijk bureau, in de jaren negentig ideologisch heeft geherdefinieerd. Het beleid dat de vier kabinetten Balkenende heeft gevoerd, is in die periode op papier gezet. Het is een punt dat ook Roelof Bouwman maakte: ‘wie wil weten hoe Nederland er over tien, vijftien jaar uitziet, neemt vandaag nog een abonnement op CDV’. CDV, Christen Democratische Verkenningen, is het orgaan van het wetenschappelijk instituut van het CDA, en wordt sinds kort geleid door Marcel ten Hooven (ex-Trouw, ex-Vrij Nederland).
Het laatste, net verschenen nummer van CDV is een boekwerk dat op een belangrijk onderwerp ingaat: ‘het benauwde midden’. Het gaat dus over de kwestie waarover iedereen zich zo langzamerhand druk maakt: de leegloop en middelmatigheid van het politieke midden en de vlucht van de kiezer naar de radicale flanken op links (SP) en op rechts (Wilders, Verdonk).
Het is mogelijk veel positieve dingen over het CDA te zeggen, maar wat je – althans tot voor kort – niet kon zeggen was dat het sterk en scherp op die driegende kladeratsj van de Nederlandse politiek heeft gereageerd. De christen-democraten hebben natuurlijk gezien hoe het aankaarten van het grote thema van de integratie- en immigratieproblematiek tot grote verdeeldheid heeft geleid bij de twee andere partijen in het centrum van de politiek, de VVD (Wilders, Verdonk) en de PvdA (Ehsan Jami). En daarom kozen zij voor het grote zwijgen, voor (vermeende) stabiliteit en rust.
Het boek Benauwd in het midden moeten we, denk ik, beschouwen als een eerste, en nog wat voorzichtige poging om de nieuwe werkelijkheid onder ogen te zien. De bijdragen concentreren zich op de Nederlandse middenklasse, de ruggengraat van de samenleving, die zich in toenemende mate zorgen over de economische en culturele toekomst van Nederland maakt, over veiligheid en criminaliteit, over de kosten van levensonderhoud en over de integratie van allochtonen. Ruim twintig bijdragen zijn aan de ‘ethiek van de vooruitgang’ en het economische belang van de middenklasse gewijd. En de vraag is natuurlijk welke politieke en maatschappelijke opgaven uit alle analyses voortvloeien.
De analyse komt er, kort en goed, op neer dat de middenklasse zich bedreigd voelt door krachten waarop het geen grip heeft (de globalisering van de economie, de immigratie) en de bestaande politiek de schuld geeft van het in huis halen van deze bedreigingen. Maar zowel de rechtse als de linkse remedie – nationalisme en verzorgingsstaatconservatisme’ –is erger dan de kwaal.
De middenklasse is er de afgelopen decennia ook in geslaagd zich economisch en moreel te emanciperen. Het gevolg daarvan is dat de stimulans om een leven te bereiken dat beter is dan dat van je ouders was, gaat ontbreken. En de geprivatiseerde moraal heeft tot een breuk met belangrijke vormende tradities geleid. Daarom, zo klinkt het heel christendemocratisch, heeft het ‘maatschappelijk weefsel’ dringend behoefte aan nieuwe verbindingen. Er zijn in dit boek dan ook nogal wat pleidooien te vinden voor ‘nieuwe dragende verhalen’, voor nieuwe ideeën van identificatie, identiteit en eigenheid.
Dat het CDA hierover wil gaan nadenken, of zelfs een leidende rol wil gaan vervullen, lijkt mij winst. Het onbehagen is eerder van culturele en morele dan van economische aard, zo wordt nu erkend. En het geeft niet langer pas om dat onbehagen met regenteske arrogantie doen als het geklaag van verwende burgers af te doen.
Pleidooien voor een beschavingsoffensief en moreel leiderschap, voor ‘een groot verhaal dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’, klonken ook bij de presentatie van deze uitgave, onder andere uit de mond van cultuursocioloog Gabriël van den Brink. En ook de voorzitter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, Pieter van Geel, liet zich toen niet onbetuigd.
Maar in hoeverre zijn deze verheffende gedachten, neergeslagen in een publicatie van het wetenschappelijk instituut van het CDA, representatief voor het CDA als geheel? In hoeverre zijn deze ideeën in andere partijgeledingen doorgedrongen?
Een prominent partijlid als Doekle Terpstra heeft in een interview voor de zender van Het Gesprek inmiddels laten weten dat het CDA volgens hem helemaal geen keuzes gaat maken. Dat brengt alleen maar electorale ruzies met zich mee, en vormt een regelrechte bedreiging voor de rust en stabiliteit die als hoogste goed worden gekoesterd. CDA-kamerlid Jan Schinkelshoek, nota bene voorzitter van de redactie van CDV, zei na de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer dat in een ontregeld land als Nederland niets zo sexy is als saaiheid.
En tijdens die algemene politieke beschouwingen bestond het weerwoord op het verbale geweld van Wilders toch niet in nieuwe, grote verhalen over de Nederlandse eigenheid. Pieter van Geel bleef opzichtig, verhaalloos, op zijn handen zitten. En dat is nou precies wat het CDA volgens Jack de Vries niet langer mag doen.
Recensie van: Marcel ten Hooven (red.), Benauwd in het midden, Boom € 24,90
*) Eerder verschenen in HP/DeTijd.
29.9.08
Nog benauwder in het midden
Soms denk je, hoop je, dat er redenen zijn voor enig voorzichtig optimisme. Ik heb mij daar twee weken gelden op deze plaats aan bezondigd.
Ik schreef dat we ondanks de onrustbarende opiniepeilingen niet onafwendbaar op een soort kladeratsj van de Nederlandse politiek afstevenen. De VVD toont onder Mark Rutte het nodige elan, en dat geldt ook voor het CDA. Het zomernummer van Christendemocratische Verkenningen – het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van het CDA – is gewijd aan het belangrijke thema waar we het sinds november 2006 al over hebben: de leegloop en middelmatigheid van het politieke centrum (Benauwd in het midden). Het CDA wil het onbehagen onder de bevolking niet langer met regenteske arrogantie tegemoet treden, maar een verhaal formuleren, een groot verhaal ‘dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’. Er verscheen een wolkje als eens mans hand aan de horizon van de Nederlandse politiek.
Ten minste, zo leek het.
Samen met Theodor Holman presenteer ik op de zender van Het Gesprek een politiek programma – Hardtalk Den Haag – waarin we iedere week een politicus interviewen, of beter gezegd (aldus de website): ‘op scherp confronterende wijze’ aan de tand voelen. Vorige week spraken we met de prominente CDA’er Doekle Terpstra. Terpstra (1956) was voorzitter van het CNV en is sinds 2005 voorzitter van de HBO-raad. Eind 2007 publiceerde hij een opinieartikel in het dagblad Trouw tegen de ‘verWildering’ van de Nederlandse samenleving. Met zijn ‘kwade gedachten’ zou Wilders alleen maar uit zijn op het ophitsen en polariseren van de samenleving. Begin 2008 plaatste Terpstra mede namens enkele tientallen medestanders een advertentie (‘Benoemen en bouwen’) op de voorpagina van Trouw waarin werd opgeroepen om de verharding van het politieke debat over de multiculturele samenleving te overwinnen.
Ik was, eerlijk gezegd, niet zo heel erg onder de indruk van die actie, maar was wel benieuwd naar het gesprek dat we met Terpstra zouden hebben. Als er inderdaad iets ritselde in het CDA, dan zou Terpstra daar zeker iets over te vertellen hebben.
We babbelden – het was daags voor Prinsjesdag en de Miljoenennota was via NRC al uitgelekt – eerst wat over de begroting van het ministerie van Onderwijs, en besloten toen dat we het maar eens over het CDA moesten gaan hebben.
Terpstra zei blij te zijn met de huidige coalitie maar beschuldigde die coalitie er ook van weinig lef te tonen en wat fletsjes alleen maar de eigen tuin aan te harken.
De regering durfde geen grote thema’s te benoemen uit angst voor een onmiddellijke afrekening in de peilingen. In die situatie was het CDA het als vereniging aan zijn stand verplicht om die onderwerpen wel te benoemen, te agenderen en bespreekbaar te maken. En dan ging het niet alleen over het ontslagrecht, de hypotheekrenteaftrek en de AOW maar vooral over de integratieproblematiek.
Maar wie dacht dat er inderdaad iets ritselde in het CDA, dat er reden was – hoe voorzichtig ook - voor hoop, werd door Terpstra snel uit de droom geholpen. Het is benauwd in het midden, maar het werd alleen maar benauwder voor wie naar Terpstra bleef luisteren.
Het CDA, aldus Terpstra, zou ondanks alle interne verdeeldheid het grote thema moeten aansnijden. Het CDA is altijd een ‘partij van vleugels’ geweest, en als het CDA het niet doet, gebeurt er helemaal ‘geen mallemoer’ in de Nederlandse politiek. Maar het CDA ‘kijkt wel link uit’ om te veel te vinden en te zeggen van de integratieproblematiek. De partij voert een pragmatische en opportunistische politiek die het maken van keuzes vermijdt omdat die veel te veel electorale risico’s met zich meebrengen. Alles is gericht op rust en stabiliteit. Dat de partij daarmee nog veel meer risico’s neemt, is niemand zich bewust.
Daags daarna keek ik naar de aanbieding van de Miljoenennota en naar de Algemene Beschouwingen. Ik zag Wilders zijn lijden aan de politieke variant van het syndroom van Gilles de la Tourette schaamteloos etaleren en ik zag hoe CDA-fractievoorzitter Van Geel verhaalloos op zijn handen bleef zitten. Ik zag, met andere woorden, mijn eigen ongelijk en het gelijk van Terpstra.
(Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur)
Ik schreef dat we ondanks de onrustbarende opiniepeilingen niet onafwendbaar op een soort kladeratsj van de Nederlandse politiek afstevenen. De VVD toont onder Mark Rutte het nodige elan, en dat geldt ook voor het CDA. Het zomernummer van Christendemocratische Verkenningen – het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van het CDA – is gewijd aan het belangrijke thema waar we het sinds november 2006 al over hebben: de leegloop en middelmatigheid van het politieke centrum (Benauwd in het midden). Het CDA wil het onbehagen onder de bevolking niet langer met regenteske arrogantie tegemoet treden, maar een verhaal formuleren, een groot verhaal ‘dat generaties verbindt en dat de middenklasse motiveert en een uitdaging biedt om zich aan op te trekken’. Er verscheen een wolkje als eens mans hand aan de horizon van de Nederlandse politiek.
Ten minste, zo leek het.
Samen met Theodor Holman presenteer ik op de zender van Het Gesprek een politiek programma – Hardtalk Den Haag – waarin we iedere week een politicus interviewen, of beter gezegd (aldus de website): ‘op scherp confronterende wijze’ aan de tand voelen. Vorige week spraken we met de prominente CDA’er Doekle Terpstra. Terpstra (1956) was voorzitter van het CNV en is sinds 2005 voorzitter van de HBO-raad. Eind 2007 publiceerde hij een opinieartikel in het dagblad Trouw tegen de ‘verWildering’ van de Nederlandse samenleving. Met zijn ‘kwade gedachten’ zou Wilders alleen maar uit zijn op het ophitsen en polariseren van de samenleving. Begin 2008 plaatste Terpstra mede namens enkele tientallen medestanders een advertentie (‘Benoemen en bouwen’) op de voorpagina van Trouw waarin werd opgeroepen om de verharding van het politieke debat over de multiculturele samenleving te overwinnen.
Ik was, eerlijk gezegd, niet zo heel erg onder de indruk van die actie, maar was wel benieuwd naar het gesprek dat we met Terpstra zouden hebben. Als er inderdaad iets ritselde in het CDA, dan zou Terpstra daar zeker iets over te vertellen hebben.
We babbelden – het was daags voor Prinsjesdag en de Miljoenennota was via NRC al uitgelekt – eerst wat over de begroting van het ministerie van Onderwijs, en besloten toen dat we het maar eens over het CDA moesten gaan hebben.
Terpstra zei blij te zijn met de huidige coalitie maar beschuldigde die coalitie er ook van weinig lef te tonen en wat fletsjes alleen maar de eigen tuin aan te harken.
De regering durfde geen grote thema’s te benoemen uit angst voor een onmiddellijke afrekening in de peilingen. In die situatie was het CDA het als vereniging aan zijn stand verplicht om die onderwerpen wel te benoemen, te agenderen en bespreekbaar te maken. En dan ging het niet alleen over het ontslagrecht, de hypotheekrenteaftrek en de AOW maar vooral over de integratieproblematiek.
Maar wie dacht dat er inderdaad iets ritselde in het CDA, dat er reden was – hoe voorzichtig ook - voor hoop, werd door Terpstra snel uit de droom geholpen. Het is benauwd in het midden, maar het werd alleen maar benauwder voor wie naar Terpstra bleef luisteren.
Het CDA, aldus Terpstra, zou ondanks alle interne verdeeldheid het grote thema moeten aansnijden. Het CDA is altijd een ‘partij van vleugels’ geweest, en als het CDA het niet doet, gebeurt er helemaal ‘geen mallemoer’ in de Nederlandse politiek. Maar het CDA ‘kijkt wel link uit’ om te veel te vinden en te zeggen van de integratieproblematiek. De partij voert een pragmatische en opportunistische politiek die het maken van keuzes vermijdt omdat die veel te veel electorale risico’s met zich meebrengen. Alles is gericht op rust en stabiliteit. Dat de partij daarmee nog veel meer risico’s neemt, is niemand zich bewust.
Daags daarna keek ik naar de aanbieding van de Miljoenennota en naar de Algemene Beschouwingen. Ik zag Wilders zijn lijden aan de politieke variant van het syndroom van Gilles de la Tourette schaamteloos etaleren en ik zag hoe CDA-fractievoorzitter Van Geel verhaalloos op zijn handen bleef zitten. Ik zag, met andere woorden, mijn eigen ongelijk en het gelijk van Terpstra.
(Deze column is eerder verschenen in Binnenlands Bestuur)
15.9.08
In gesprek met...Doekle Terpstra
Theodoor Holman en ik voelden voor Hardtalk Den Haag de invloedrijke linkse CDA'er Doekle Terpstra (HBO-Raad, Wilders-criticus) aan de tand over de staat van het onderwijs in Nederland en de tekortkomingen van het CDA. Bekijk de uitzending hier.
8.9.08
In gesprek met Mirjam Sterk (CDA)
Samen met Theodor Holman interviewde ik vandaag Mirjam Sterk (CDA), aanstormend christen-democratisch talent, voor het politieke praatprogramma 'Hardtalk Den Haag'. Bekijk de uitzending hier.
30.5.08
Nekschots vrijheid
Artikel 7 van onze Grondwet – het artikel over de vrijheid van meningsuiting – is voor velen het ultieme Grondwetsartikel. De uitspraak: ‘wie alle grondrechten verliest maar het recht op vrije meningsuiting behoudt, kan alle grondrechten terugwinnen’, getuigt van die hoge waardering van dit artikel, dat misschien wel het hart van onze democratische rechtsstaat vormt.
Ik vond deze fraaie uitspraak in het bekende commentaar op de Grondwet, onder redactie van P. W. C. Akkermans. Maar in datzelfde commentaar staat ook dat de overeenstemming over het belang van dit grondrecht nog niet betekent dat iedereen het eens is over de interpretatie en reikwijdte ervan. De vrijheid van meningsuiting is immers niet onbegrensd; er is ook zoiets als ‘ieders verantwoordelijkheid voor de wet’. Het wetboek van strafrecht stelt bepaalde meningsuitingen bijvoorbeeld wel degelijk strafbaar (art. 137).
Er zijn twee recente incidenten die artikel 7 van de Grondwet weer in het middelpunt van de discussie hebben geplaatst. De Staat heeft een bodemprocedure aangespannen tegen het weekblad Opinio, omdat hoofdredacteur Jaffe Vink een pastiche op een rede van premier Balkenende heeft gepubliceerd waarin hij de premier dingen laat zeggen die hij volgens Vink zou moeten zeggen in het debat over christendom en islam maar die de premier niet graag – en zeker niet publiekelijk – voor zijn rekening zal nemen. Volgens de landsadvocaat, voormalig professor Boukema, zouden alle Taliban die in hun grotten gretig van hun abonnement op Opinio zitten te genieten, de premier wel eens van dubbelhartigheid kunnen verdenken en daarom erg boos op onze jongens in Afghanistan kunnen worden.
En recenter nog lichtte het openbaar ministerie de cartoonist Gregorius Nekschot van zijn bed en hield hem dertig uur gevangen omdat enkele van zijn cartoons misschien wel racistisch zijn of aanzetten tot haat.
Deze incidenten – die volgens critici geen incidenten zijn maar zo langzamerhand, sinds de discussie op een mogelijk verbod op de film Fitna van Geert Wilders, een patroon vormen – leiden inmiddels tot partijpolitiek gedoe. Het Amsterdamse ex-raadslid Karina Schaapman heeft bijvoorbeeld haar lidmaatschap van de PvdA opgezegd omdat de PvdA heel lang stil bleef over de kwestie-Nekschot en toen iemand iets zei, kamerlid John Leerdam, hij opmerkte dat ‘wie kaatst de bal kan verwachten’. Minister Plasterk heeft Schaapman nog geprobeerd van haar stap af te houden, maar daarvoor was het te laat. René Cuperus daarentegen, verbonden aan het wetenschappelijk bureau van de PvdA, vraagt zich inmiddels openlijk af hoeveel antiliberale streken de PvdA nog van coalitiepartner CDA accepteert voordat de partij eens uit de coalitie stapt.
Een van de redenen van alle strijd en verwarring is dat het traditionele onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid uit het oog verloren is geraakt. Negatieve vrijheid houdt in dat de overheid burgers vrijlaat in, bijvoorbeeld, hun godsdienstige keuzes en meningsvorming. Dat zijn domeinen van het leven waarmee de overheid zich niet behoort in te laten. Een volgende vraag is hoe burgers vervolgens met die vrijheid omgaan – of zij zich bij het uiten van hun mening behoedzaam uitdrukken of de grenzen opzoeken en anderen kwetsen en beledigen. Dat is het domein van de moraal.
We hebben, denk ik, momenteel te maken met een overheid – en dat geldt zeker voor het CDA-smaldeel binnen de regeringscoalitie – die zich zorgen maakt over het verval van waarden en normen. De denkfout die dit kabinet vervolgens maakt, is dat deze overheid denkt dat het een reveil van moraal via de rechter kan afdwingen. Het recht is nooit bedoeld om ethiek te vervangen. Ethiek is de basis van de rechtsstaat. Een overheid die dat uit het oog verliest, ontwikkelt zich al snel tot een staat met tirannieke trekken.
Het huidige kabinet zou er daarom goed aan doen deze heilloze weg te verlaten en de vrijheid van meningsuiting alleen te laten beperken door pogingen tot haat en geweld aan te zetten. Politici die deze mening delen, moeten zich daarbij wel realiseren dat zij alleen geloofwaardig zijn wanneer zij daartoe een wetsvoorstel tot de wijziging van artikel 137 van het wetboek van strafrecht indienen.
*) Ook verschenen in Binnenlands Bestuur.
Ik vond deze fraaie uitspraak in het bekende commentaar op de Grondwet, onder redactie van P. W. C. Akkermans. Maar in datzelfde commentaar staat ook dat de overeenstemming over het belang van dit grondrecht nog niet betekent dat iedereen het eens is over de interpretatie en reikwijdte ervan. De vrijheid van meningsuiting is immers niet onbegrensd; er is ook zoiets als ‘ieders verantwoordelijkheid voor de wet’. Het wetboek van strafrecht stelt bepaalde meningsuitingen bijvoorbeeld wel degelijk strafbaar (art. 137).
Er zijn twee recente incidenten die artikel 7 van de Grondwet weer in het middelpunt van de discussie hebben geplaatst. De Staat heeft een bodemprocedure aangespannen tegen het weekblad Opinio, omdat hoofdredacteur Jaffe Vink een pastiche op een rede van premier Balkenende heeft gepubliceerd waarin hij de premier dingen laat zeggen die hij volgens Vink zou moeten zeggen in het debat over christendom en islam maar die de premier niet graag – en zeker niet publiekelijk – voor zijn rekening zal nemen. Volgens de landsadvocaat, voormalig professor Boukema, zouden alle Taliban die in hun grotten gretig van hun abonnement op Opinio zitten te genieten, de premier wel eens van dubbelhartigheid kunnen verdenken en daarom erg boos op onze jongens in Afghanistan kunnen worden.
En recenter nog lichtte het openbaar ministerie de cartoonist Gregorius Nekschot van zijn bed en hield hem dertig uur gevangen omdat enkele van zijn cartoons misschien wel racistisch zijn of aanzetten tot haat.
Deze incidenten – die volgens critici geen incidenten zijn maar zo langzamerhand, sinds de discussie op een mogelijk verbod op de film Fitna van Geert Wilders, een patroon vormen – leiden inmiddels tot partijpolitiek gedoe. Het Amsterdamse ex-raadslid Karina Schaapman heeft bijvoorbeeld haar lidmaatschap van de PvdA opgezegd omdat de PvdA heel lang stil bleef over de kwestie-Nekschot en toen iemand iets zei, kamerlid John Leerdam, hij opmerkte dat ‘wie kaatst de bal kan verwachten’. Minister Plasterk heeft Schaapman nog geprobeerd van haar stap af te houden, maar daarvoor was het te laat. René Cuperus daarentegen, verbonden aan het wetenschappelijk bureau van de PvdA, vraagt zich inmiddels openlijk af hoeveel antiliberale streken de PvdA nog van coalitiepartner CDA accepteert voordat de partij eens uit de coalitie stapt.
Een van de redenen van alle strijd en verwarring is dat het traditionele onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid uit het oog verloren is geraakt. Negatieve vrijheid houdt in dat de overheid burgers vrijlaat in, bijvoorbeeld, hun godsdienstige keuzes en meningsvorming. Dat zijn domeinen van het leven waarmee de overheid zich niet behoort in te laten. Een volgende vraag is hoe burgers vervolgens met die vrijheid omgaan – of zij zich bij het uiten van hun mening behoedzaam uitdrukken of de grenzen opzoeken en anderen kwetsen en beledigen. Dat is het domein van de moraal.
We hebben, denk ik, momenteel te maken met een overheid – en dat geldt zeker voor het CDA-smaldeel binnen de regeringscoalitie – die zich zorgen maakt over het verval van waarden en normen. De denkfout die dit kabinet vervolgens maakt, is dat deze overheid denkt dat het een reveil van moraal via de rechter kan afdwingen. Het recht is nooit bedoeld om ethiek te vervangen. Ethiek is de basis van de rechtsstaat. Een overheid die dat uit het oog verliest, ontwikkelt zich al snel tot een staat met tirannieke trekken.
Het huidige kabinet zou er daarom goed aan doen deze heilloze weg te verlaten en de vrijheid van meningsuiting alleen te laten beperken door pogingen tot haat en geweld aan te zetten. Politici die deze mening delen, moeten zich daarbij wel realiseren dat zij alleen geloofwaardig zijn wanneer zij daartoe een wetsvoorstel tot de wijziging van artikel 137 van het wetboek van strafrecht indienen.
*) Ook verschenen in Binnenlands Bestuur.
29.5.08
Een Politiek Gesprek met Jan Schinkelshoek
Samen met mijn collega bij Het Gesprek, de rechts-anarchistische jonkheer Theodore Holman, sprak ik met het CDA-kamerlid Jan Schinkelshoek. Bekijk deze uitzending hier.
Subscribe to:
Posts (Atom)