Showing posts with label Nederlandse politiek. Show all posts
Showing posts with label Nederlandse politiek. Show all posts
31.1.12
Studiedag over 'Gezin en beschaving'
De Edmund Burke Stichting organiseert op zaterdag 11 februari a.s. een bijeenkomst over het thema Family and Civilization, naar het bekende boek van de Harvard socioloog Carle Zimmerman (dat is uitgegeven door onze vrienden van ISI). De bijeenkomst staat open voor studenten, promovendi en young professionals. Aanmelden door toezending van brief en CV aan info@burkestichting.nl
23.1.12
Om de ziel van het kind
Voorspellingen zijn altijd moeilijk, vooral vooraf. Wie had vroeg in 2002 kunnen denken dat ons land tien jaar lang in de ban zou raken van een ‘nieuwe politiek’ van rechtse populisten, die aanvankelijk werden weggelachen maar nu dan toch een blijvende positie in het Nederlandse parlement bemachtigd lijken te hebben? Ik kan me nog herinneren dat ik politieke journalisten tien jaar geleden in perscentrum Nieuwspoort weddenschappen zag afsluiten over de vraag wie de nieuwe premier zou worden: Dijkstal (VVD) of Melkert (PvdA). Korte tijd later waren ze definitief weg.
De komende jaren zullen ongetwijfeld vooral in het teken van de economische crisis staan. Maar daarnaast is er een thema waarvan ik denk – als ik mij eens aan een voorspelling mag wagen – dat het in de komende tijd een belangrijke rol gaat spelen in de maatschappelijke en politieke discussies in Nederland. En dat is het kind.

Een eerste teken was de prille discussie, vorig jaar voorjaar en zomer, over de rituele slacht en de besnijdenis. Eerst verscheen er een wat wild opiniestuk in de Volkskrant, geschreven door een voormalig fractiemedewerker van de VVD. De teneur van dat artikel was dat we nu eindelijk het barbaarse ritueel van de onverdoofde slacht hadden afgeschaft (dachten we toen nog) en dat we dan nu maar gelijk moesten doorpakken en de barbarij van de jongensbesnijdenis moesten verbieden.
Opmerkelijk genoeg kreeg dat stuk een vervolg in een opinieartikel van het artsengenootschap KNMG in Trouw, waarin eveneens de afschaffing van de jongensbesnijdenis werd bepleit. Het opmerkelijkst was de argumentatie. Het verbod moet er niet alleen komen omdat besnijdenis een vreselijke fysieke verminking is, maar ook omdat die in strijd is met de rechten van het kind (zoals vastgelegd in het kinderrechtenverdrag van de VN). Wie heeft het recht, welke vader of moeder, welke kerk heeft het recht om een kind vanaf de geboorte een identiteit op te leggen die dat kind levenslang met zich meedraagt en waarvoor het zelf niet heeft gekozen? (Uit een recent artikel in de Jerusalem Post wordt duidelijk dat leden van de Knesseth zich zorgen maken over de dreigende verboden op de rituele slacht en de besnijdenis in Europa).
De kwestie wat volwassenen met kinderen kunnen uitvreten en ze kunnen aandoen, heeft natuurlijk een gruwelijke urgentie gekregen door de weerzinwekkende smeerpijperij in sommige delen van de Rooms-Katholieke Kerk. Hoe kwetsbaar zijn kinderen! Waar zijn zij eigenlijk nog veilig?
In een vraaggesprek met Antoine Bodar, eind vorige maand uitgezonden, vertelde tv-presentator Paul Witteman waarom hij afscheid van zijn roomse jeugd heeft genomen. Op een gegeven moment maakte Witteman zich boos over dingen die in de naam van God in de dagelijkse praktijk gebeuren. Bodar dacht toen dat hij het over het seksueel misbruik had. Maar nee, zei Witteman, ‘ik bedoel dat kinderen vanaf hun zesde jaar worden volgestampt met ideeën, met de catechismus. We weten allemaal hoe dat later doorwerkt. Juist op die jonge leeftijd word je volgestampt met ideeën over God. Met plaatjes van een mooie man met lange haren of een heel lieve Maria die als moeder is afgebeeld. In mijn ogen krijg je dan een heel verwrongen beeld van hoe het leven, hoe de onderlinge menselijke verhoudingen in elkaar zitten. Daar heb ik later last van gehad. Ik vind dat je moet oppassen met kinderen, ze moeten zich in vrijheid kunnen ontwikkelen.’
Vergis ik mij of is dit een manier van denken, denken vanuit het recht van het kind op de keuze voor een eigen identiteit, die de komende jaren steeds meer zal worden ingebracht tegen de vrijheid van de religieuze opvoeding? Komt er een conflict om de ziel van het kind?
In een liberale opvoeding kies je zelf en kies je voor jezelf. Je hoeft nergens dankbaar voor te zijn en je nergens voor te schamen. In een christelijke opvoeding gaat het om de ziel van het kind dat tot het kwade geneigd is en dus moet leren dat er wel heel veel is om dankbaar voor te zijn en ook heel veel om je voor te schamen. De opvoeding is er om de ziel in te wijden in de liefde tot God, karakter en geweten te vormen, gematigdheid, wijsheid, zelfbeheersing bij te brengen.
In de christelijke traditie is hier prachtig over geschreven, door fijnzinnige geesten als F. W. Foerster en W. Aalders bijvoorbeeld. Maar hoe overtuigend is dat verhaal in een situatie waarin liberalen zich sterk maken voor de rechten van het kind tegenover een kerk die kinderzielen heeft verwoest?
(Deze column stond vrijdag 13 januari j.l. in het Nederlands Dagblad)
De komende jaren zullen ongetwijfeld vooral in het teken van de economische crisis staan. Maar daarnaast is er een thema waarvan ik denk – als ik mij eens aan een voorspelling mag wagen – dat het in de komende tijd een belangrijke rol gaat spelen in de maatschappelijke en politieke discussies in Nederland. En dat is het kind.

Een eerste teken was de prille discussie, vorig jaar voorjaar en zomer, over de rituele slacht en de besnijdenis. Eerst verscheen er een wat wild opiniestuk in de Volkskrant, geschreven door een voormalig fractiemedewerker van de VVD. De teneur van dat artikel was dat we nu eindelijk het barbaarse ritueel van de onverdoofde slacht hadden afgeschaft (dachten we toen nog) en dat we dan nu maar gelijk moesten doorpakken en de barbarij van de jongensbesnijdenis moesten verbieden.
Opmerkelijk genoeg kreeg dat stuk een vervolg in een opinieartikel van het artsengenootschap KNMG in Trouw, waarin eveneens de afschaffing van de jongensbesnijdenis werd bepleit. Het opmerkelijkst was de argumentatie. Het verbod moet er niet alleen komen omdat besnijdenis een vreselijke fysieke verminking is, maar ook omdat die in strijd is met de rechten van het kind (zoals vastgelegd in het kinderrechtenverdrag van de VN). Wie heeft het recht, welke vader of moeder, welke kerk heeft het recht om een kind vanaf de geboorte een identiteit op te leggen die dat kind levenslang met zich meedraagt en waarvoor het zelf niet heeft gekozen? (Uit een recent artikel in de Jerusalem Post wordt duidelijk dat leden van de Knesseth zich zorgen maken over de dreigende verboden op de rituele slacht en de besnijdenis in Europa).
De kwestie wat volwassenen met kinderen kunnen uitvreten en ze kunnen aandoen, heeft natuurlijk een gruwelijke urgentie gekregen door de weerzinwekkende smeerpijperij in sommige delen van de Rooms-Katholieke Kerk. Hoe kwetsbaar zijn kinderen! Waar zijn zij eigenlijk nog veilig?
In een vraaggesprek met Antoine Bodar, eind vorige maand uitgezonden, vertelde tv-presentator Paul Witteman waarom hij afscheid van zijn roomse jeugd heeft genomen. Op een gegeven moment maakte Witteman zich boos over dingen die in de naam van God in de dagelijkse praktijk gebeuren. Bodar dacht toen dat hij het over het seksueel misbruik had. Maar nee, zei Witteman, ‘ik bedoel dat kinderen vanaf hun zesde jaar worden volgestampt met ideeën, met de catechismus. We weten allemaal hoe dat later doorwerkt. Juist op die jonge leeftijd word je volgestampt met ideeën over God. Met plaatjes van een mooie man met lange haren of een heel lieve Maria die als moeder is afgebeeld. In mijn ogen krijg je dan een heel verwrongen beeld van hoe het leven, hoe de onderlinge menselijke verhoudingen in elkaar zitten. Daar heb ik later last van gehad. Ik vind dat je moet oppassen met kinderen, ze moeten zich in vrijheid kunnen ontwikkelen.’
Vergis ik mij of is dit een manier van denken, denken vanuit het recht van het kind op de keuze voor een eigen identiteit, die de komende jaren steeds meer zal worden ingebracht tegen de vrijheid van de religieuze opvoeding? Komt er een conflict om de ziel van het kind?
In een liberale opvoeding kies je zelf en kies je voor jezelf. Je hoeft nergens dankbaar voor te zijn en je nergens voor te schamen. In een christelijke opvoeding gaat het om de ziel van het kind dat tot het kwade geneigd is en dus moet leren dat er wel heel veel is om dankbaar voor te zijn en ook heel veel om je voor te schamen. De opvoeding is er om de ziel in te wijden in de liefde tot God, karakter en geweten te vormen, gematigdheid, wijsheid, zelfbeheersing bij te brengen.
In de christelijke traditie is hier prachtig over geschreven, door fijnzinnige geesten als F. W. Foerster en W. Aalders bijvoorbeeld. Maar hoe overtuigend is dat verhaal in een situatie waarin liberalen zich sterk maken voor de rechten van het kind tegenover een kerk die kinderzielen heeft verwoest?
(Deze column stond vrijdag 13 januari j.l. in het Nederlands Dagblad)
27.12.11
Kerstfeest met het CDA in Rotterdam
Vorige week bezocht ik een Kerstbijeenkomst van het CDA in Rotterdam. Hierbij het verslag dat ik schreef voor de website van Binnenlands Bestuur:
Het ontbrak er nog maar aan dat er sneeuw lag, maar verder was de idylle bijna compleet: een haventje met grachtenpanden die in de donkere avond heel gedistingeerd pittoresk stonden te wezen, en een oude, monumentale kerk waarvandaan de Pilgrim Fathers in 1620 naar Amerika vluchtten. Deze avond is de Pelgrimvaderskerk in Delfshaven gehuurd door het CDA Rotterdam voor een kerstviering.
Een oud-klasgenoot had er mij op geattendeerd. Na vele jaren hadden we samen geluncht en dierbare herinneringen opgehaald, en op de terugweg realiseerde ik mij dat ik dan toch echt met een heuse ARP’er had zitten eten. Afkomstig uit de Alblasserwaard van Aantjes, houdt hij in een mooi pak met manchetknopen als advocaat kantoor in het Groothandelsgebouw aan het Stationsplein, en spuwt hij zijn soep bijna uit wanneer de naam van Maxime Verhagen valt.
Zijn Rotterdamse CDA had de afgelopen jaren Iftarmaaltijden georganiseerd om de islamitische, vooral Turkse bewoners van de stad aan de partij te binden. Muzafter Cetin stond vijfde op de lijst maar is toch met voorkeurstemmen in de driemansfractie aan de Coolsingel gekozen. De sociaaldemocratische burgemeester Aboutaleb had de CDA’ers voor de vuist weg geattendeerd op de mogelijkheid om als christelijke partij niet alleen islamitische feesten te eren, maar bijvoorbeeld ook eens een Kerstbijeenkomst te beleggen. Ach ja, nu hij het had gezegd. De viering was vervolgens georganiseerd en ik was van harte welkom.
Het CDA in Rotterdam wil dus niet alleen openheid naar de (beoogde) islamitische achterban laten zien door Iftarmaaltijden te organiseren, maar ook de omgekeerde weg bewandelen: moslims uit Rotterdam uitnodigen om de traditie waaruit de christendemocratie is voortgekomen, de traditie van het christelijk geloof, te leren kennen.
De kerk was vol, dinsdagavond, en iedereen blij. Er was een kinderkoor dat vrolijke liedjes zong en een indrukwekkende gospelzangeres die een spetterende vertolking van Go tell it on the mountain ten beste gaf. De tekst werd al zingend enigszins aangepast: het was vooral de boodschap van het CDA die moest gaan schijnen, en wel ‘in your neighbourhood’.
Die boodschap van het CDA moet algemeen religieus begrepen worden. Het kerstverhaal staat niet alleen in de Bijbel maar ook in de Koran, speecht wethouder Hugo de Jonge. De kracht van dat verhaal schuilt in de boodschap van hoop en omzien naar elkaar, tegenover een helaas ook krachtig en aanstekelijk verhaal van cynisme en onverschilligheid dat zowel in Den Haag als aan de Coolsingel velen in zijn greep heeft. Maar met Obama moeten wij zeggen dat we are the ones we have been waiting for, om zo de boodschap van Kerst met elkaar waar te maken.
De vice-voorzitter van de partij, Leen La Rivière brengt hetzelfde verhaal. Kerst is het verhaal voor herders, dat wil zeggen voor maatschappelijk uitgestotenen. Het Kerstkind is geboren in een stal, als goddelijke handreiking aan de minder bedeelden die ook nu nog karig behuisd zijn. De drie wijzen vertegenwoordigen alle culturen op aarde. En als kind al moest Jezus met Zijn ouders naar Egypte vluchten, om ons daarmee te leren dat wij vluchtelingen moeten helpen. De boodschap is er dus één van vrede voor mensen die van goede wil zijn, en dat zijn wij toch, zo vraagt Leen de schare. En ze zijn het. Gospelzangeres Joany Muskiet hoeft de aanwezigen nauwelijks aan te moedigen om te gaan staan en haar klappend en heupwiegend te begeleiden.
Je kunt je niet goed voorstellen dat veel Rotterdamse CDA’ers een jaar geleden voor het gedoogakkoord met de PVV hebben gestemd.
De religieuze boodschap is bewust gekozen, vertelt fractievoorzitter Wubbo Tempel. Voorzitster Monique Vogelaar had het nog voorzichtig over de grondslag van christelijke waarden en normen en de zoektocht naar trefpunten met andere geloven en culturen. Maar Tempel benadrukt dat alle schroom deze avond afgegooid is en dat het CDA zich bewust wil profileren als een religieuze partij. Anders dan de broeders en zusters in Den Haag, waar wethouder Karsten Klein een gewetensbezwaarde ambtenaar heeft ontslagen. Het CDA Rotterdam heeft landelijke acties ten gunste van de rituele slacht ondersteund en vorige week nog het boek God in de stad aan burgemeester en wethouders en collega-raadsleden aangeboden. Want mensen vragen om identiteit, en het CDA wil die duidelijkheid op dit punt geven, zegt Tempel.
Het was een mooie, vreugdevolle avond, maar wie om zich heen keek zag vooral autochtone Rotterdammers en mensen afkomstig uit migrantenkerken. Onder de paar honderd aanwezigen waren er zeker niet meer dan vijf moslims.
Je zou er bijna cynisch van worden, als je dat durfde net na de speech van Hugo de Jonge. Een partij die door een PvdA-burgemeester van Marokkaansen huize aan haar wortels moet worden herinnerd strekt haar handen uit naar een geloofsgemeenschap die daar blijkbaar helemaal niet op zit te wachten.
Tempel stelt het zelf teleurgesteld vast. Het CDA wil een brug zijn, maar zij komen er niet overheen. De deceptie is begrijpelijk. Vooral omdat je je niet kunt voorstellen hoe het CDA zich in een alles behalve pittoresk Rotterdam als volkspartij kan handhaven zonder voor deze weg van algemene religiositeit te kiezen.
Het ontbrak er nog maar aan dat er sneeuw lag, maar verder was de idylle bijna compleet: een haventje met grachtenpanden die in de donkere avond heel gedistingeerd pittoresk stonden te wezen, en een oude, monumentale kerk waarvandaan de Pilgrim Fathers in 1620 naar Amerika vluchtten. Deze avond is de Pelgrimvaderskerk in Delfshaven gehuurd door het CDA Rotterdam voor een kerstviering.
Een oud-klasgenoot had er mij op geattendeerd. Na vele jaren hadden we samen geluncht en dierbare herinneringen opgehaald, en op de terugweg realiseerde ik mij dat ik dan toch echt met een heuse ARP’er had zitten eten. Afkomstig uit de Alblasserwaard van Aantjes, houdt hij in een mooi pak met manchetknopen als advocaat kantoor in het Groothandelsgebouw aan het Stationsplein, en spuwt hij zijn soep bijna uit wanneer de naam van Maxime Verhagen valt.
Zijn Rotterdamse CDA had de afgelopen jaren Iftarmaaltijden georganiseerd om de islamitische, vooral Turkse bewoners van de stad aan de partij te binden. Muzafter Cetin stond vijfde op de lijst maar is toch met voorkeurstemmen in de driemansfractie aan de Coolsingel gekozen. De sociaaldemocratische burgemeester Aboutaleb had de CDA’ers voor de vuist weg geattendeerd op de mogelijkheid om als christelijke partij niet alleen islamitische feesten te eren, maar bijvoorbeeld ook eens een Kerstbijeenkomst te beleggen. Ach ja, nu hij het had gezegd. De viering was vervolgens georganiseerd en ik was van harte welkom.
Het CDA in Rotterdam wil dus niet alleen openheid naar de (beoogde) islamitische achterban laten zien door Iftarmaaltijden te organiseren, maar ook de omgekeerde weg bewandelen: moslims uit Rotterdam uitnodigen om de traditie waaruit de christendemocratie is voortgekomen, de traditie van het christelijk geloof, te leren kennen.
De kerk was vol, dinsdagavond, en iedereen blij. Er was een kinderkoor dat vrolijke liedjes zong en een indrukwekkende gospelzangeres die een spetterende vertolking van Go tell it on the mountain ten beste gaf. De tekst werd al zingend enigszins aangepast: het was vooral de boodschap van het CDA die moest gaan schijnen, en wel ‘in your neighbourhood’.
Die boodschap van het CDA moet algemeen religieus begrepen worden. Het kerstverhaal staat niet alleen in de Bijbel maar ook in de Koran, speecht wethouder Hugo de Jonge. De kracht van dat verhaal schuilt in de boodschap van hoop en omzien naar elkaar, tegenover een helaas ook krachtig en aanstekelijk verhaal van cynisme en onverschilligheid dat zowel in Den Haag als aan de Coolsingel velen in zijn greep heeft. Maar met Obama moeten wij zeggen dat we are the ones we have been waiting for, om zo de boodschap van Kerst met elkaar waar te maken.
De vice-voorzitter van de partij, Leen La Rivière brengt hetzelfde verhaal. Kerst is het verhaal voor herders, dat wil zeggen voor maatschappelijk uitgestotenen. Het Kerstkind is geboren in een stal, als goddelijke handreiking aan de minder bedeelden die ook nu nog karig behuisd zijn. De drie wijzen vertegenwoordigen alle culturen op aarde. En als kind al moest Jezus met Zijn ouders naar Egypte vluchten, om ons daarmee te leren dat wij vluchtelingen moeten helpen. De boodschap is er dus één van vrede voor mensen die van goede wil zijn, en dat zijn wij toch, zo vraagt Leen de schare. En ze zijn het. Gospelzangeres Joany Muskiet hoeft de aanwezigen nauwelijks aan te moedigen om te gaan staan en haar klappend en heupwiegend te begeleiden.
Je kunt je niet goed voorstellen dat veel Rotterdamse CDA’ers een jaar geleden voor het gedoogakkoord met de PVV hebben gestemd.
De religieuze boodschap is bewust gekozen, vertelt fractievoorzitter Wubbo Tempel. Voorzitster Monique Vogelaar had het nog voorzichtig over de grondslag van christelijke waarden en normen en de zoektocht naar trefpunten met andere geloven en culturen. Maar Tempel benadrukt dat alle schroom deze avond afgegooid is en dat het CDA zich bewust wil profileren als een religieuze partij. Anders dan de broeders en zusters in Den Haag, waar wethouder Karsten Klein een gewetensbezwaarde ambtenaar heeft ontslagen. Het CDA Rotterdam heeft landelijke acties ten gunste van de rituele slacht ondersteund en vorige week nog het boek God in de stad aan burgemeester en wethouders en collega-raadsleden aangeboden. Want mensen vragen om identiteit, en het CDA wil die duidelijkheid op dit punt geven, zegt Tempel.
Het was een mooie, vreugdevolle avond, maar wie om zich heen keek zag vooral autochtone Rotterdammers en mensen afkomstig uit migrantenkerken. Onder de paar honderd aanwezigen waren er zeker niet meer dan vijf moslims.
Je zou er bijna cynisch van worden, als je dat durfde net na de speech van Hugo de Jonge. Een partij die door een PvdA-burgemeester van Marokkaansen huize aan haar wortels moet worden herinnerd strekt haar handen uit naar een geloofsgemeenschap die daar blijkbaar helemaal niet op zit te wachten.
Tempel stelt het zelf teleurgesteld vast. Het CDA wil een brug zijn, maar zij komen er niet overheen. De deceptie is begrijpelijk. Vooral omdat je je niet kunt voorstellen hoe het CDA zich in een alles behalve pittoresk Rotterdam als volkspartij kan handhaven zonder voor deze weg van algemene religiositeit te kiezen.
12.9.11
Frits Bolkestein, intellectuelen en de politiek
Frits Bolkestein heeft vorige week zijn boek De intellectuele verleiding gepubliceerd en in de Amsterdamse Rode Hoed de derde H. J. Schoolezing uitgesproken. Behalve mijn column in Elsevier schreef ik twee stukken over Bolkestein in het Nederlands Dagblad. Hieronder volgen de tekst van de boekrecensie en van de column over Bolkesteins optimisme.

Bolkestein, de ideeën van een gentleman-politicus
Toegegeven, deze bespreking gaat over het boek van een schrijver-politicus die ik bewonder: Frits Bolkestein. Ik herinner me nog goed dat ik eind jaren tachtig als geschiedenisstudent een bezoek aan het Rijksarchief in Den Haag had gebracht, en op de terugweg naar het Station een ommetje maakte via het Plein. Het was een mooie avond en het was stil op dat Plein. Toen zag ik een heer, lang van gestalte, mooie regenjas, zonder tas, de handen vrij, het gebouw van de Tweede Kamer verlaten en haast soeverein het Plein oversteken, blijkbaar ook op weg naar het station. Ik had weinig benul van politiek, maar begreep dat dit dus die Bolkestein moest zijn en ik zag dat die man iets te vertellen moest hebben.
Enkele jaren later kreeg ik als politiek journalist alle gelegenheid Bolkestein (1933) beter te leren kennen. Onder het eerste paarse kabinet (1994-1998) vierde hij zijn grote politieke en electorale triomfen. Hij was zo slim geweest als politiek leider van de VVD (sinds 1990) niet tot dat kabinet toe te treden maar de liberale fractie in de Tweede Kamer aan te voeren. Zo hield hij zijn handen vrij om zichzelf en zijn partij inhoudelijk te profileren, in debatten in de Tweede Kamer en ook – en dat was het bijzondere – via artikelen en essays op de opiniepagina’s van de grote kranten. Bolkestein was in de jaren negentig de onbetwiste opinieleider in politiek Nederland.
Wat ik zag wandelen op dat Plein en bezig zag in en buiten de Kamer is een typisch specimen van een mensensoort waarvan we er in Nederland maar één hebben gehad: de gentleman-politicus. ‘Ik kom uit een calvinistische traditie. Mijn ouders hoorden bij wat de Duitsers het Bildungsbürgertum noemen: de gegoede bourgeoisie, die meer op culturele ontwikkeling dan op geld verdienen is gericht’, vertelde Bolkestein zijn biografen Max van Weezel en Leonard Ornstein. In dat milieu is eruditie vanzelfsprekend maar ook een kwaliteit die licht wordt gedragen. Een echte geleerde worden aan een universiteit behoort niet tot de idealen. Kennis schept beschaving en is, evenals financieel vermogen, een noodzakelijke voorwaarde voor een leven in de publieke dienst aan de gemeenschap en de politiek.
Bolkestein heeft met deze toerusting politiek bedreven zoals het moet: niet als ambtenaar of een overjarige student bedrijfskunde maar als debater (zoals na hem Ayaan Hirsi Ali). In de loop van zijn politieke leven heeft hij een reeks van boeken gepubliceerd. Daaruit blijkt dat hij altijd op zoek was naar contact met levenden en doden die hem iets konden leren over de maatschappelijke werkelijkheid. Hij interviewde mensen, las boeken, publiceerde, debatteerde. Deze week twintig jaar geleden zette hij als eerste de ergernis over de multiculturele samenleving op de agenda, in een lezing in het Zwitserse Luzern. Hij stuitte op onbegrip en kritiek, naar hij deze week nog in herinnering riep in de derde H. J. Schoolezing van Elsevier die hij in Amsterdam heeft uitgesproken. Hij was een halve racist die slechts onderbuikgevoelens bespeelde. Met zijn kritiek stond Bolkestein aan de wieg van het populisme, al is hij altijd kritisch geweest op Pim Fortuyn en Geert Wilders.
Die oriëntatie op ‘het beste dat gedacht en gezegd is’ heeft hem overigens niet weerhouden van fouten. Hij verliet in 1999 de Nederlandse politiek om in Brussel commissaris in de Europese Commissie te worden (en daarna is hij college gaan geven in Delft en Leiden). Hij liet de VVD toen achter in de handen van de sociaalliberaal Hans Dijkstal. Hij had toen al nagelaten de verkiezingen van 1998 uit te roepen tot een tweestrijd tussen hem en Wim Kok over de multiculturele samenleving (en vervolgens premier te worden). En hij bleef zitten toen de VVD hem niet wilde volgen in zijn herhaalde pleidooien voor een cultureel fundament van waarden en deugden dat zowel de democratische rechtsstaat als de vrije markt moest schragen. Bij de VVD hielden ze niet van dat ‘gemoraliseer’ en zijn voorstellen werden afgekapt. Bolkestein zweeg en noemde dat de grote fout die hij als VVD-leider heeft gemaakt.
De gentleman-politicus weet dat de politiek het sluitstuk is van culturele ontwikkelingen. Vandaar zijn interesse voor het maatschappelijk debat en een cultureel fundament. Ideeën hebben gevolgen, luidt de titel van een boek van de Amerikaanse conservatief Richard M. Weaver. Slechte ideeën net zo zeer als goede. En helaas is de politiek de eeuwen door vooral ook bestookt door intellectuelen met slechte ideeën.
Het was bekend dat Bolkestein (78 jaar oud inmiddels) een boek in de pen had waarin hij dit grote thema, dat hem al decennia fascineert, uitvoerig wilde toelichten: intellectuelen in de politiek. Dat boek ligt er sinds deze week. Het biedt een historisch overzicht, van Rousseau en Mandeville in de achttiende eeuw tot fascisme, communisme en de tegencultuur van 1968 in de vorige eeuw. En het behandelt de zeven belangrijkste politieke thema’s in het naoorlogse Europa, zoals Ontwikkelingssamenwerking, de EU, het kapitalisme en het multiculturalisme.
De centrale stelling van het boek is dat ideeën op zich natuurlijk het probleem niet zijn. Politiek zonder een ideologische basis is immers nauwelijks voorstelbaar. Het probleem schuilt in ‘de aard van de intellectueel en de soort ideeën waartoe zij zich doorgaans aangetrokken voelen’. Intellectuelen als handelaren in tweedehandsideeën plegen vooral in ‘abstracte ideeën met een algemene strekking’ geïnteresseerd te zijn. De werkelijkheid wil maar zelden aan deze blauwdrukken beantwoorden. Het toch doorvoeren van die ideeën, al dan niet met geweld, heeft in de geschiedenis veel lijden en schade veroorzaakt.
Bolkestein verdedigt de politiek als de zorg voor concrete zaken. Politiek bedrijven is boren in hard hout. Daarvoor moet je weten hoe de dingen in elkaar zitten en hoe de dingen in de wereld geregeld worden. Intellectuelen als koekoeksnestbewoners hebben daar zelden enig benul van. En Bolkestein wil, in de tweede plaats, ‘de centrale uitgangspunten van de moderniteit’ bevestigen. Die centrale uitgangspunten zijn gelegen in het rationalisme en de idee van een niet-relatieve grondslag van ons samenleven, van waarden die benoemd en verdedigd moeten worden. Deze verlichte erfenis moet tegen elke vorm van irrationalisme worden verdedigd, of die zich nu in de vorm van Romantiek, postmodernisme, vitalisme of religieus fundamentalisme aandient. In het kader van dat fundamentalisme bespreekt Bolkestein overigens ook de Reformatie, die hij ziet als een zuiverheidsbeweging die zich nogal eens toelegde op de ‘gewelddadige onderdrukking’ van ‘onzuiver’ gedrag.
Dit nieuwe boek lees je niet in de eerste plaats wanneer je belangstelling hebt voor de Europese intellectuele geschiedenis, en de kwalijke relatie tussen intellectuelen en politiek is door Mark Lilla (The Reckless Mind) helderder en wel zo beknopt beschreven. Het boek van Bolkestein is het fascinerende verslag van de speurtocht van een Nederlandse politicus die minimaal twee dingen heel goed heeft gezien en qua niveau en stijl in de Nederlandse verhoudingen een eenzame hoogte bereikte: dat cultuur aan politiek vooraf gaat en dat slechte ideeën een zeer schadelijke en zelfs mensonterende invloed op de politiek hebben. En dat politiek een ambacht is, door Churchill ooit getypeerd als ‘gewoon doormodderen’.
Frits Bolkestein, De intellectuele verleiding: gevaarlijke ideeën in de politiek
(uitgeverij Prometheus, Amsterdam; geb. met stofomslag, 344 blz.; € 25,00)
ISBN 978 90 351 3667 0

Niet zo optimistisch als Bolkestein
Niet de islam vormt een gevaar voor het Westen, maar het Westen vormt een gevaar voor de islam. Deze krasse stelling betrok oud-VVD-leider Frits Bolkestein deze week in een lezing georganiseerd door Elsevier.
Bolkestein sprak precies twintig jaar na zijn beroemde rede in het Zwitserse Luzern, waar hij als eerste aandacht vroeg voor de schaduwzijden van het multiculturele project. Die lezing veroorzaakte veel commotie, en er is sindsdien veel gezegd en veel gebeurd. Bolkestein is nu optimistischer dan hij destijds was. In het onderwijs doen allochtone kinderen het steeds beter, steeds meer niet-westerse immigranten spreken Nederlands, steeds minder immigranten halen een bruid uit het land van herkomst, steeds meer migranten kunnen tot de middenklasse worden gerekend. Kortom, de ‘strapatsen’ van Wilders over een dreigende tsunami worden door de feiten ontkracht.
Er is alle reden tot hoop: ‘het is het Westen met zijn ideeën over democratie, individualisme en pluralisme dat een gevaar inhoudt voor de islam’. Radicale moslims weten het en zijn wanhopig. De aanslagen van 11 september 2001, tien jaar geleden, waren geen teken van kracht maar van zwakte.
Het betoog van Bolkestein getuigt van een oer-liberaal optimisme. En hij kreeg bijval, uit onverdachte hoek zelfs. PvdA-Kamerlid Ahmed Marcouch twitterde: ‘Bolkestein heeft gelijk. Moslims kunnen de westerse samenleving niet weerstaan maar omarmen die want ze willen deel uitmaken van die beschaving’.
De observatie van Bolkestein is overigens niet geheel origineel. In zijn boek over democratie in Amerika betoogde Tocqueville al dat islam en democratie niet samengaan. Niet omdat de islam inherent anti-democratisch is en zich daarom nooit in een democratische samenleving zou voegen, maar omdat de verleiding van de democratie zo sterk is dat de islam geen stand zal houden.
Deze observaties zijn interessant en zo u wilt bemoedigend, maar is er reden het liberale optimisme van Bolkestein in zijn geheel over te nemen?
Ik denk dat er genoeg aspecten aan het islamitische geloof verbonden zijn die een bedreiging vormen voor onze pluriforme democratie. Het moge waar zijn dat moslims het sociaaleconomisch steeds beter doen, en dat is natuurlijk verheugend, maar het normen- en waardenpatroon van moslims wijkt op essentiële punten nog altijd grondig af van het westerse, christelijke, democratische. Wie dat dreigt te vergeten moet de column van Gert-Jan Segers (20 mei 2011) nog maar eens herlezen. Komt dat vanzelf goed als moslims maar emanciperen en welgestelder worden?
En dan is er nog iets, iets wat een beetje buiten het blikveld en de belangstelling van Bolkestein zal vallen, en wat ik in de discussie over deze zaken zelden of nooit ben tegengekomen. Ik bedoel het seculariserende effect van de aanwezigheid van de islam op christenen.
Ik bedoel niet de verleiding die er van de islam op sommige christenen uitgaat, zozeer dat zij zich tot de islam bekeren. Het komt voor, en dat is pijnlijk genoeg, maar het lijkt me geen trend. Ik bedoel het volgende: tot nog toe had je in Nederland ongelovigen en gelovigen. De ongelovigen, dat werden er steeds meer en de meesten hadden nog een grootmoeder die de Trouw vroeger had gelezen. De gelovigen, dat waren de christenen. Tussen hen liep het geschil, over geloof en ongeloof.
Nu er een miljoen moslims in Nederland zijn komen wonen is de tegenstelling vervaagd tot een duel tussen ongelovigen enerzijds en religie anderzijds. Religie, dat is het christendom en de islam. Volgens sommigen is het allebei niets, volgens anderen is het allebei prachtig. Christenen zitten niet meer in een uniek schuitje maar zitten samen met de islam in een schuitje van premodern denken, geloven en handelen. Islam en christendom zijn twee varianten van een vergelijkbare, anti-moderne mentaliteit, en dat uit zich vooral in de visie op het bekende rijtje: vrouwen, homo’s, seks en de politiek.
Er zijn zelfs christenen dom genoeg om de overeenkomsten te benadrukken en op te roepen tot een strategisch bondgenootschap. Dat is een strategische blunder die verhult dat het christendom essentieel anders is, met een Zoon van God die voor ons is gestorven, en dat alle overeenkomsten – met name op het gebied van de kuisheid – vooral schijn zijn en dat de duivel in het detail verstopt zit.
Die verschillen moeten christenen weer scherper benadrukken - als we tenminste willen voorkomen dat christen zichzelf wegrelativeren als niet meer dan een premoderne ongerijmdheid.

Bolkestein, de ideeën van een gentleman-politicus
Toegegeven, deze bespreking gaat over het boek van een schrijver-politicus die ik bewonder: Frits Bolkestein. Ik herinner me nog goed dat ik eind jaren tachtig als geschiedenisstudent een bezoek aan het Rijksarchief in Den Haag had gebracht, en op de terugweg naar het Station een ommetje maakte via het Plein. Het was een mooie avond en het was stil op dat Plein. Toen zag ik een heer, lang van gestalte, mooie regenjas, zonder tas, de handen vrij, het gebouw van de Tweede Kamer verlaten en haast soeverein het Plein oversteken, blijkbaar ook op weg naar het station. Ik had weinig benul van politiek, maar begreep dat dit dus die Bolkestein moest zijn en ik zag dat die man iets te vertellen moest hebben.
Enkele jaren later kreeg ik als politiek journalist alle gelegenheid Bolkestein (1933) beter te leren kennen. Onder het eerste paarse kabinet (1994-1998) vierde hij zijn grote politieke en electorale triomfen. Hij was zo slim geweest als politiek leider van de VVD (sinds 1990) niet tot dat kabinet toe te treden maar de liberale fractie in de Tweede Kamer aan te voeren. Zo hield hij zijn handen vrij om zichzelf en zijn partij inhoudelijk te profileren, in debatten in de Tweede Kamer en ook – en dat was het bijzondere – via artikelen en essays op de opiniepagina’s van de grote kranten. Bolkestein was in de jaren negentig de onbetwiste opinieleider in politiek Nederland.
Wat ik zag wandelen op dat Plein en bezig zag in en buiten de Kamer is een typisch specimen van een mensensoort waarvan we er in Nederland maar één hebben gehad: de gentleman-politicus. ‘Ik kom uit een calvinistische traditie. Mijn ouders hoorden bij wat de Duitsers het Bildungsbürgertum noemen: de gegoede bourgeoisie, die meer op culturele ontwikkeling dan op geld verdienen is gericht’, vertelde Bolkestein zijn biografen Max van Weezel en Leonard Ornstein. In dat milieu is eruditie vanzelfsprekend maar ook een kwaliteit die licht wordt gedragen. Een echte geleerde worden aan een universiteit behoort niet tot de idealen. Kennis schept beschaving en is, evenals financieel vermogen, een noodzakelijke voorwaarde voor een leven in de publieke dienst aan de gemeenschap en de politiek.
Bolkestein heeft met deze toerusting politiek bedreven zoals het moet: niet als ambtenaar of een overjarige student bedrijfskunde maar als debater (zoals na hem Ayaan Hirsi Ali). In de loop van zijn politieke leven heeft hij een reeks van boeken gepubliceerd. Daaruit blijkt dat hij altijd op zoek was naar contact met levenden en doden die hem iets konden leren over de maatschappelijke werkelijkheid. Hij interviewde mensen, las boeken, publiceerde, debatteerde. Deze week twintig jaar geleden zette hij als eerste de ergernis over de multiculturele samenleving op de agenda, in een lezing in het Zwitserse Luzern. Hij stuitte op onbegrip en kritiek, naar hij deze week nog in herinnering riep in de derde H. J. Schoolezing van Elsevier die hij in Amsterdam heeft uitgesproken. Hij was een halve racist die slechts onderbuikgevoelens bespeelde. Met zijn kritiek stond Bolkestein aan de wieg van het populisme, al is hij altijd kritisch geweest op Pim Fortuyn en Geert Wilders.
Die oriëntatie op ‘het beste dat gedacht en gezegd is’ heeft hem overigens niet weerhouden van fouten. Hij verliet in 1999 de Nederlandse politiek om in Brussel commissaris in de Europese Commissie te worden (en daarna is hij college gaan geven in Delft en Leiden). Hij liet de VVD toen achter in de handen van de sociaalliberaal Hans Dijkstal. Hij had toen al nagelaten de verkiezingen van 1998 uit te roepen tot een tweestrijd tussen hem en Wim Kok over de multiculturele samenleving (en vervolgens premier te worden). En hij bleef zitten toen de VVD hem niet wilde volgen in zijn herhaalde pleidooien voor een cultureel fundament van waarden en deugden dat zowel de democratische rechtsstaat als de vrije markt moest schragen. Bij de VVD hielden ze niet van dat ‘gemoraliseer’ en zijn voorstellen werden afgekapt. Bolkestein zweeg en noemde dat de grote fout die hij als VVD-leider heeft gemaakt.
De gentleman-politicus weet dat de politiek het sluitstuk is van culturele ontwikkelingen. Vandaar zijn interesse voor het maatschappelijk debat en een cultureel fundament. Ideeën hebben gevolgen, luidt de titel van een boek van de Amerikaanse conservatief Richard M. Weaver. Slechte ideeën net zo zeer als goede. En helaas is de politiek de eeuwen door vooral ook bestookt door intellectuelen met slechte ideeën.
Het was bekend dat Bolkestein (78 jaar oud inmiddels) een boek in de pen had waarin hij dit grote thema, dat hem al decennia fascineert, uitvoerig wilde toelichten: intellectuelen in de politiek. Dat boek ligt er sinds deze week. Het biedt een historisch overzicht, van Rousseau en Mandeville in de achttiende eeuw tot fascisme, communisme en de tegencultuur van 1968 in de vorige eeuw. En het behandelt de zeven belangrijkste politieke thema’s in het naoorlogse Europa, zoals Ontwikkelingssamenwerking, de EU, het kapitalisme en het multiculturalisme.
De centrale stelling van het boek is dat ideeën op zich natuurlijk het probleem niet zijn. Politiek zonder een ideologische basis is immers nauwelijks voorstelbaar. Het probleem schuilt in ‘de aard van de intellectueel en de soort ideeën waartoe zij zich doorgaans aangetrokken voelen’. Intellectuelen als handelaren in tweedehandsideeën plegen vooral in ‘abstracte ideeën met een algemene strekking’ geïnteresseerd te zijn. De werkelijkheid wil maar zelden aan deze blauwdrukken beantwoorden. Het toch doorvoeren van die ideeën, al dan niet met geweld, heeft in de geschiedenis veel lijden en schade veroorzaakt.
Bolkestein verdedigt de politiek als de zorg voor concrete zaken. Politiek bedrijven is boren in hard hout. Daarvoor moet je weten hoe de dingen in elkaar zitten en hoe de dingen in de wereld geregeld worden. Intellectuelen als koekoeksnestbewoners hebben daar zelden enig benul van. En Bolkestein wil, in de tweede plaats, ‘de centrale uitgangspunten van de moderniteit’ bevestigen. Die centrale uitgangspunten zijn gelegen in het rationalisme en de idee van een niet-relatieve grondslag van ons samenleven, van waarden die benoemd en verdedigd moeten worden. Deze verlichte erfenis moet tegen elke vorm van irrationalisme worden verdedigd, of die zich nu in de vorm van Romantiek, postmodernisme, vitalisme of religieus fundamentalisme aandient. In het kader van dat fundamentalisme bespreekt Bolkestein overigens ook de Reformatie, die hij ziet als een zuiverheidsbeweging die zich nogal eens toelegde op de ‘gewelddadige onderdrukking’ van ‘onzuiver’ gedrag.
Dit nieuwe boek lees je niet in de eerste plaats wanneer je belangstelling hebt voor de Europese intellectuele geschiedenis, en de kwalijke relatie tussen intellectuelen en politiek is door Mark Lilla (The Reckless Mind) helderder en wel zo beknopt beschreven. Het boek van Bolkestein is het fascinerende verslag van de speurtocht van een Nederlandse politicus die minimaal twee dingen heel goed heeft gezien en qua niveau en stijl in de Nederlandse verhoudingen een eenzame hoogte bereikte: dat cultuur aan politiek vooraf gaat en dat slechte ideeën een zeer schadelijke en zelfs mensonterende invloed op de politiek hebben. En dat politiek een ambacht is, door Churchill ooit getypeerd als ‘gewoon doormodderen’.
Frits Bolkestein, De intellectuele verleiding: gevaarlijke ideeën in de politiek
(uitgeverij Prometheus, Amsterdam; geb. met stofomslag, 344 blz.; € 25,00)
ISBN 978 90 351 3667 0

Niet zo optimistisch als Bolkestein
Niet de islam vormt een gevaar voor het Westen, maar het Westen vormt een gevaar voor de islam. Deze krasse stelling betrok oud-VVD-leider Frits Bolkestein deze week in een lezing georganiseerd door Elsevier.
Bolkestein sprak precies twintig jaar na zijn beroemde rede in het Zwitserse Luzern, waar hij als eerste aandacht vroeg voor de schaduwzijden van het multiculturele project. Die lezing veroorzaakte veel commotie, en er is sindsdien veel gezegd en veel gebeurd. Bolkestein is nu optimistischer dan hij destijds was. In het onderwijs doen allochtone kinderen het steeds beter, steeds meer niet-westerse immigranten spreken Nederlands, steeds minder immigranten halen een bruid uit het land van herkomst, steeds meer migranten kunnen tot de middenklasse worden gerekend. Kortom, de ‘strapatsen’ van Wilders over een dreigende tsunami worden door de feiten ontkracht.
Er is alle reden tot hoop: ‘het is het Westen met zijn ideeën over democratie, individualisme en pluralisme dat een gevaar inhoudt voor de islam’. Radicale moslims weten het en zijn wanhopig. De aanslagen van 11 september 2001, tien jaar geleden, waren geen teken van kracht maar van zwakte.
Het betoog van Bolkestein getuigt van een oer-liberaal optimisme. En hij kreeg bijval, uit onverdachte hoek zelfs. PvdA-Kamerlid Ahmed Marcouch twitterde: ‘Bolkestein heeft gelijk. Moslims kunnen de westerse samenleving niet weerstaan maar omarmen die want ze willen deel uitmaken van die beschaving’.
De observatie van Bolkestein is overigens niet geheel origineel. In zijn boek over democratie in Amerika betoogde Tocqueville al dat islam en democratie niet samengaan. Niet omdat de islam inherent anti-democratisch is en zich daarom nooit in een democratische samenleving zou voegen, maar omdat de verleiding van de democratie zo sterk is dat de islam geen stand zal houden.
Deze observaties zijn interessant en zo u wilt bemoedigend, maar is er reden het liberale optimisme van Bolkestein in zijn geheel over te nemen?
Ik denk dat er genoeg aspecten aan het islamitische geloof verbonden zijn die een bedreiging vormen voor onze pluriforme democratie. Het moge waar zijn dat moslims het sociaaleconomisch steeds beter doen, en dat is natuurlijk verheugend, maar het normen- en waardenpatroon van moslims wijkt op essentiële punten nog altijd grondig af van het westerse, christelijke, democratische. Wie dat dreigt te vergeten moet de column van Gert-Jan Segers (20 mei 2011) nog maar eens herlezen. Komt dat vanzelf goed als moslims maar emanciperen en welgestelder worden?
En dan is er nog iets, iets wat een beetje buiten het blikveld en de belangstelling van Bolkestein zal vallen, en wat ik in de discussie over deze zaken zelden of nooit ben tegengekomen. Ik bedoel het seculariserende effect van de aanwezigheid van de islam op christenen.
Ik bedoel niet de verleiding die er van de islam op sommige christenen uitgaat, zozeer dat zij zich tot de islam bekeren. Het komt voor, en dat is pijnlijk genoeg, maar het lijkt me geen trend. Ik bedoel het volgende: tot nog toe had je in Nederland ongelovigen en gelovigen. De ongelovigen, dat werden er steeds meer en de meesten hadden nog een grootmoeder die de Trouw vroeger had gelezen. De gelovigen, dat waren de christenen. Tussen hen liep het geschil, over geloof en ongeloof.
Nu er een miljoen moslims in Nederland zijn komen wonen is de tegenstelling vervaagd tot een duel tussen ongelovigen enerzijds en religie anderzijds. Religie, dat is het christendom en de islam. Volgens sommigen is het allebei niets, volgens anderen is het allebei prachtig. Christenen zitten niet meer in een uniek schuitje maar zitten samen met de islam in een schuitje van premodern denken, geloven en handelen. Islam en christendom zijn twee varianten van een vergelijkbare, anti-moderne mentaliteit, en dat uit zich vooral in de visie op het bekende rijtje: vrouwen, homo’s, seks en de politiek.
Er zijn zelfs christenen dom genoeg om de overeenkomsten te benadrukken en op te roepen tot een strategisch bondgenootschap. Dat is een strategische blunder die verhult dat het christendom essentieel anders is, met een Zoon van God die voor ons is gestorven, en dat alle overeenkomsten – met name op het gebied van de kuisheid – vooral schijn zijn en dat de duivel in het detail verstopt zit.
Die verschillen moeten christenen weer scherper benadrukken - als we tenminste willen voorkomen dat christen zichzelf wegrelativeren als niet meer dan een premoderne ongerijmdheid.
27.7.11
Wilders, de PVV, de apocalyps en Breivik
Na de aanslagen in Oslo is er een discussie op gang gekomen over de mogelijke relatie tussen het gedachtegoed van de dader, Anders Breivik, en de ideeën en voorstellingen die de afgelopen jaren zijn verbreid door partijen en bewegingen die zich tegen immigratie, de islam en socialistisch links hebben gekeerd, waaronder de PVV van Geert Wilders.
In 2002, na de dood van Pim Fortuyn, is er pittig gediscussieerd over de vraag of het toenmalige politieke klimaat (inclusief de 'demonisering' van Fortuyn) een sfeer had doen ontstaan waarin de moord op Fortuyn had kunnen plaatsvinden. Geert Wilders zelf heeft in november 2009 betoogd dat uitlatingen van politici als Eberhard van der Laan (PvdA) en Alexander Pechtold (D66), 'politieke handlangers' van Mohammed Bouyeri, een 'klimaat van haat en geweld tegen mij en de PVV' deden ontstaan, dat tot gewelddadigheden kon leiden. De vraag of de ideeënwereld van politici, in dit geval van Wilders/de PVV, een bijdrage heeft geleverd aan de kortsluiting in de hersens van Breivik mag dus worden gesteld.
Naar mijn mening kan het zo zijn dat het apocalyptische visioen dat Wilders stelselmatig heeft geschilderd, en de gedachte dat het probleem met de moslimimmigranten zo groot was dat een politieke oplossing niet meer tot de mogelijkheden behoorde, de gedachte doet ontstaan dat een oplossing met on-politieke middelen moet worden gerealiseerd - in ieder geval in het hoofd van een Noorse romanticus die denkt dat hij als kruisridder de rest van Europa met een grootse heldendaad moet waarschuwen. Het gedachtegoed van de PVV is dus indirect, intellectueel medeverantwoordelijk voor mogelijke ontsporingen, zoals bij Breivik.
Gisteren heb ik mijn column voor Binnenlands Bestuur aan deze kwestie gewijd en daarna mocht ik deze analyse links en rechts op radio en tv komen verkondigen. Hier is het gesprek dat het NOS Journaal met mij opnam, hier mijn bijdrage aan Nieuwsuur.
En zo kan-ie wel weer. Nu gewoon weer aan het werk.
18.7.11
Doop en Grondwet
In Ecclesia, het blad van de Vrienden van Kohlbrugge, heb ik een nogal uitvoerig artikel geschreven over de Grondwet en het christelijk geloof, en over de vraag wat de 'ontdoping' van Nederland kan (gaan) betekenen voor de omgang met klassieke rechten en vrijheden. In het Reformatorisch Dagblad van vandaag staat een samenvatting van het artikel; hieronder volgt de volledige tekst.
(Maar als ik u raden mag, neemt u ook een abonnement op Ecclesia!)
In dit artikel wil ik proberen iets te zeggen over het gegeven dat een land dat voorheen als christelijk en gedoopt gold, nu een land is geworden dat zich wil ‘ontdopen’ en een tiranniek bestel wil introduceren waarin klassieke rechten en vrijheden worden ingeperkt en afgeschaft.
Ik beschrijf eerst enkele recente voorbeelden die duidelijk maken dat een nieuwe ideologie – het dogma van de gelijkheid – tot een nieuw despotisme leidt.
In het tweede gedeelte laat ik Groen van Prinsterer, C. S. Lewis, de mediëvist Richard Southern en Romano Guardini ons te hulp schieten om te duiden wat er precies aan de hand is.
In het derde gedeelte, tot slot, probeer ik de keuze te schetsen waar ons land, en eigenlijk de gehele westerse cultuur, voor geplaatst is: de keuze voor een herbevestiging van de doop van onze cultuur door het christelijke geloof, de keuze voor christelijke vrijheid en tolerantie, of de keuze voor ‘ontdoping’, voor afrekening en ontwijding, en daarmee voor de slavernij van de ongebondenheid en de tirannie van een seculiere meerderheid.
I
Het zal vrijwel niemand zijn ontgaan dat de Tweede Kamer onlangs een ingrijpende beslissing heeft genomen. Met een grote meerderheid van stemmen (116 tegen 30) namen onze volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel aan dat was bedacht en ingediend door de Partij voor de Dieren. De nieuwe wet verbiedt de rituele slacht van dieren, een praktijk die in Nederland al eeuwen onder de Joden bekend is en ook in islamitische kring wordt beoefend. De gedachte achter de rituele slacht is dat het bloed de ziel van het dier is en dat de mens dat niet mag consumeren. Deze geloofsopvatting heeft altijd respect en erkenning gevonden. De wet voor de praktijk van het slachten, die voorschrijft dat dieren verdoofd moeten worden geslacht, bevatte een uitzonderingsbepaling voor de rituele slacht, die verbiedt dat de dieren voor de slacht worden verdoofd.
Daaraan is nu dus een einde gekomen. Een oude praktijk die door de Grondwet werd beschermd (in het artikel over de godsdienstvrijheid) is nu verboden. De gedachte daarachter was dat het welzijn van dieren (die bij de rituele slacht meer zouden lijden dan wanneer zij voor de slacht eerst worden verdoofd) uiteindelijk toch zwaarder moet wegen. Omwille van een nieuw geloofsartikel, de rechten en het welzijn van het dier, is een klassiek grondrecht dus ingeperkt. Met name voor de Joodse minderheid is deze beslissing schokkend en vervreemdend. Zij zien zich nu gedwongen vegetariër te worden of hun vlees vanuit het buitenland te betrekken.
Maar voor iedere Nederlander heeft deze beslissing iets schokkends, als het goed is. Het was al schokkend om te zien dat mevrouw Thieme, de leider van de Partij voor de Dieren, bij de verdediging van haar wetsvoorstel werd bijgestaan door de heer Bart Labuschagne, een docent van de Leidse universiteit die tot voor kort heel aardige stukken schreef over de publieke rol van religie en voor de SGP nog een studie schreef over het belang van het sacrale domein waar ‘hedonisten’ en ‘secularisten’ vanaf moesten blijven. Het gedachtegoed waarop het wetsvoorstel van Thieme berust – de idee dat dieren niet essentieel van mensen verschillen, dat zij ook dragers van rechten zijn, en dat dit in de politiek veel meer erkenning moet vinden – is in Nederland verbreid door een directe collega van Labuschagne, Paul Cliteur. Cliteur heeft ook voorgesteld om de vrijheid van godsdienst af te schaffen omdat dit Grondwetsartikel toch niets aan de vrijheid van meningsuiting zou toevoegen. Gelukkig heeft dit voorstel geen navolging gevonden. Aan het voorbeeld van de rituele slacht kunnen we zien dat het geloof nogal iets meer is dan het hebben van een mening, maar een overtuiging is die het denken en het leven geheel doortrekt.
Maar al is het dat de vrijheid van godsdienst niet uit onze Grondwet is geschrapt, zij is nu wel beperkt. Als het welzijn van dieren in het geding is, kan die vrijheid worden opgeschort of begrensd. Er zijn uit het recente verleden meer voorbeelden aan te voeren waaruit blijkt dat traditionele vrijheden in Nederland een onrustig bezit zijn geworden. In de naam van de emancipatie en de strijd tegen discriminatie is de strijd aangebonden tegen verenigingen en scholen. Een politieke partij die vrouwen al ruim 90 jaar niet op de eigen lijsten wil kandideren, een kerk die al 2000 jaar het sacrament weigert aan mensen die zich niet in ‘de staat der genade’ bevinden en dat vorig jaar zomer ook nog deed (de ‘hostierel’), en scholen voor bijzonder onderwijs die al 100 jaar hun eigen ‘onderwijzers’ mogen aanstellen, hebben te horen gekregen dat de staat weliswaar geen religie aanhangt maar wel waarden heeft (bedoeld wordt: de waarde van het niet discrimineren). Christelijke scholen, de SGP en de Rooms-Katholieke Kerk moeten zich wel aan de waarden van de huidige seculiere meerderheiden houden, ook al staat in de Grondwet dat zij dat niet hoeven te doen. Ambtenaren die zich in hun geweten niet vrij voelen om homohuwelijken te sluiten, worden door de gemeente Amsterdam voor de keuze gesteld: die opvatting opgeven of een andere baan zoeken. (Het is overigens onbegrijpelijk dat de kerken geen enkele vorm van protest tegen deze ontwikkeling aantekenen. Dat protest en het voortdragen van een traditie willen zij blijkbaar overlaten aan enkelingen, leken – net zoals de traditie in de negentiende eeuw is doorgegeven vanuit de smalle gemeente van eenvoudige maar getrouwe gelovigen.)
Een modern ideaal – het ideaal van de gelijkheid, tussen mens en dier, man en vrouw, homo en hetero – ontpopt zich nu als een aanslag op oude vrijheden die bescherming boden aan minderheden en als zodanig nooit ter discussie hebben gestaan. Concreet betekent dit dat één Grondwetsartikel, het eerste artikel dat alle vormen van discriminatie verbiedt, is gaan heersen over klassieke grondrechten als de vrijheid van meningsuiting, geloof, vereniging en onderwijs. Als die klassieke grondrechten in strijd komen met dat eerste artikel dat elke vorm van discriminatie, dan moeten die rechten wijken of beperkt worden. En we moeten vrezen dat zich de komende jaren nog tal van nieuwe voorbeelden zullen gaan aandienen, niet alleen op het terrein van de dierenrechten (als we nu vanwege het korte lijden van een dier aan het einde van zijn leven een grondrecht willen beperken, waarom zouden we dan geen maatregelen tegen de jacht of de bio-industrie nemen?) maar ook op het terrein van de godsdienstvrijheid. Vanuit de kringen van de VVD heeft zich al een publicist aangediend die schreef dat na het verbod op de rituele slacht een verbod op de besnijdenis aan de orde moet komen. En als we de besnijdenis verbieden, waarom daarna dan ook niet de doop? Is het niet in strijd met de rechten van het kind om het kort na zijn geboorte een identiteit op te dringen? In Engeland is de verontwaardiging daarover nu al zo groot dat er een beweging is ontstaan die zich inzet voor de ‘ontdoping’ van de natie.
II
Wie tot zich door laat dringen hoezeer het denken in Europa op hol is geslagen, denkt als vanzelf aan een auteur die in de kring van Vrienden van Kohlbrugge een goede bekende is: Groen van Prinsterer.

De vrees van deze christelijk-conservatieve politiek filosoof bestond heel concreet in een gevoel van diepe onrust bij de gedachte aan een toekomstig Europa waarin centrale, vanouds christelijke waarden eerst lege begrippen zouden worden die daarna een ideologische inhoud zouden krijgen. Groen had tegen een Grondwet als zodanig geen bezwaren. Een Grondwet zou volgens Groen de uitkomst van een historische ontwikkeling moeten vastleggen. De auteur moet opschrijven wat geworden is, en niet schrijven vanuit de gedachte dat alles moet worden zoals hij het opschrijft. Dat wil zeggen: de Grondwet mag geen instrument in de handen van activistische politici worden om de staat opnieuw te stichten, ‘een vorm, een kleed waarin men de natie verwringt’. Wanneer een abstract, ideologisch beginsel een blauwdruk wordt om de samenleving opnieuw in te richten en een breuk met het verleden te voltrekken, dan is voor Groen wel duidelijk wat er dan zal gebeuren. ‘Een staatsrecht dat zich boven de geschiedenis verheft, begint met de vertreding van alle rechten’. De geschiedenis (Er is geschied) en de natuur zijn voor Groen belangrijke leidraden in de politiek. Als de politiek wordt afgeschaft, verdwijnt ook de natuur (de natuur in de betekenis van een voorgegeven, morele orde, de schepping). Waar het natuurrecht verdwijnt, blijft niets anders over dan de natuurdrift, aldus Groen (Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd [tweede druk; Amsterdam, 1858], pp. 67, 74-75).
De ontwikkeling die Groen vreesde en op tal van plaatsen heeft voorspeld en beschreven, zien we belichaamd in de geest van onze tijd. We bevinden ons in een proces van ontdoping, van ontwijding en afrekening. Behalve Groen zijn er nog andere schrijvers die ons kunnen helpen om onze tijd te peilen. Ik noem C. S. Lewis en Romano Guardini.

In een van zijn brieven schrijft Lewis dat hij zich wel eens een beetje ergert aan predikanten die protesteren tegen de tijdgeest van secularisatie en daaraan toevoegen dat Europa terugkeert tot het heidendom. Wie dat zegt, aldus Lewis, heeft er eigenlijk nog nooit veel van begrepen. Was het maar waar dat Europa terugkeerde tot het heidendom van Socrates, Plato en Cicero. Het tegendeel is het geval. De Europese cultuur is met de natuur begonnen, met de beschaving van de klassieke oudheid, met het natuurrecht, de ontdekking dat er een orde is die de mens leert wie hij is en hoe hij zich moet gedragen. Paulus heeft het daarover in zijn brief aan de Romeinen. De heidenen die de wet niet hebben, doen van nature wat de wet zegt (2:14). Toen kwam het christendom. Het christelijk geloof heeft de natuur gewijd en verheven, vervolmaakt. Het geloof is een gave en een regeneratieve kracht die niet alleen individuele mensen bekeert en in een nieuw leven doet wandelen, maar ook een hele cultuur een nieuwe wijding kan schenken. Christelijke tijden (tempora christiana) noemde Augustinus de periode na Hemelvaart, nu Christus aan de rechterhand van God regeert en Zijn Koninkrijk vestigt en uitbreidt.
De Britse mediëvist Richard Southern heeft prachtig beschreven hoe de kerk in de Middeleeuwen de grote en beschavende institutie van het Westen was, het blijvende fundament van onze cultuur. De mens, aldus Southern, is een redelijk schepsel, en die redelijkheid bestaat vooral in zijn capaciteit God te leren kennen en eren. De dienst aan God is de enige vaste basis waarop de menselijke cultuur kan worden gebouwd, zei Southern in een preek in Oxford, de stad die als het ware de belichaming vormt van de juistheid van Southerns stelling.In de christelijke Middeleeuwen zijn de denkbeelden en instituties geschapen die de cultuur van Europa hebben geschapen en tot het einde van de achttiende eeuw hebben beheerst.

Een heidense cultuur was gekerstend. Die gekerstende cultuur – een cultuur beschaafd en gewijd door het christelijk geloof – is nu ontkerstend, geseculariseerd geraakt. Betekent dit dat we nu weer tot de cultuur van de heidenen terugkeren? Nee, zegt Lewis. Een cultuur die van het christelijk geloof scheidt, wordt niet heidens, net zo min als een vrouw die van haar man scheidt weer maagd wordt. In een ontkerstende cultuur keert niet het natuurlijke terug, maar het onnatuurlijk en tegennatuurlijke treedt daar aan. Een nieuwe mensensoort breekt zich baan, mensen zonder hart, zonder natuur, ontworteld, leeg, het gemakkelijke slachtoffer van elke ideologie en van elk geloof dat niet christelijk is. Wie het doopwater van zijn voorhoofd afveegt, schudt meer van zich af dan een als een last ervaren traditie; hij verliest zijn humaniteit. (C. S. Lewis heeft deze ontwikkeling vooral beschreven in het boekje De afschaffing van de mens uit 1943, een boekje – tussen haakjes – dat altijd op het bureau van dr. W. Aalders lag).
Romano Guardini heeft deze huiveringwekkende ontwikkeling ook zeer scherp aangevoeld. In zijn boekje over De gestalte der toekomst (1962) schrijft hij over de liefde die uit de ‘algemene houding van de wereld zal verdwijnen’. De ‘omgevende christelijke cultuur en de bevestigende traditie’ zullen aan kracht verliezen. Van christenen zal veel moed en vertrouwen worden gevraagd, want ‘de eenzaamheid van het geloof zal verschrikkelijk zijn’.

III
Onze Grondwet is in de handen van ideologisch geplaagde politici een activistisch instrument geworden om een nieuwe ideologie van gelijkheid en non-discriminatie in te voeren. Zij voltrekken een bewuste breuk met het verleden, met een cultuur, een geloof, en daarmee ook met een vroegere interpretatie van de klassieke grondrechten die de kern van onze Grondwet vormen. Grondrechten moeten wijken of worden beperkt omdat andere waarden zijn gaan domineren.
Wat was die vroegere, oorspronkelijke uitleg van die waarden die in de Grondwet zijn neergeslagen, eigenlijk precies? Om die vast te stellen, moeten we weten hoe de waarden in onze Grondwet eigenlijk zijn ontstaan en vastgelegd. Op 14 september 1940 (oorlog en bezetting waren dus een lange zomer oud) heeft de rechtsgeleerde Paul Scholten een toespraak gehouden over de grondslagen van de Nederlandse geschiedenis. En hij verdedigde toen de stelling dat de christelijke vrijheid ons land tot een eenheid en gemeenschap heeft gesmeed. Ons land is uit een vrijheidsstrijd ontstaan. Maar die vrijheid werd begrensd door de waarden van het christelijk geloof, en die vrijheid heeft zich geuit in het vastleggen van de klassieke vrijheden. En Scholten benadrukte (NB: in september 1940) dat de conservatieve strijd voor geestelijke vrijheid weer aan de orde van de dag was. Waar die strijd niet werd gevoerd, ontstond tirannie.
We zijn geneigd te denken dat die vrijheden en onze Grondwet verworvenheden zijn van de Verlichting en de Franse Revolutie. Maar niets is minder waar. De juistheid van Paul Scholtens opvattingen over de christelijke grondslagen van onze cultuur, wordt nergens duidelijker dan op dit punt. Klassieke rechten en vrijheden zoals wij die nu kennen, hebben een lange ontstaansgeschiedenis gehad en zijn nauwelijks denkbaar zonder de strijd om christelijke vrijheid. In de tekst van de Unie van Utrecht (1579) is bijvoorbeeld voor het eerst het principe van de vrijheid van godsdienst vastgelegd. Elke burger was ‘vry in syn religie’, en de overheid mocht niemand om zijn geloof ‘achterhaelen ofte onderzoecken’(artikel XIII).
Een andere ‘fundamentele wet’ van Nederland was het beroemde Plakkaat van Verlatinge uit 1581. Ook daarin staat al zeer helder, met verwijzingen naar de natuurwet en het christelijk geloof, dat de overheid een goede herder moet zijn, en dat die herder er is voor de schapen. De schapen zijn er niet voor de herder. Dat stelt duidelijke grenzen aan de macht van de overheid, en creëert een domein dat de overheid niet mag betreden, het domein van de rechten en vrijheden van burgers.
Deze context van een christelijke cultuur waarin de waarden zijn ontstaan die onze Grondwet belichaamt, wordt in de tekst van de Grondwet nog altijd weerspiegeld. Onze Grondwet geeft een opsomming van onze vrijheden, bijvoorbeeld de vrijheid onze mening te uiten. Anders dan menig opinievormer ons heeft willen doen geloven, is die vrijheid niet absoluut en onbeperkt. Letterlijk staat er in onze Grondwet dat niemand ‘voorafgaand verlof’ nodig heeft om zijn ‘gedachten te openbaren’, maar er staat achter dat iedereen wel zijn eigen ‘verantwoordelijkheid volgens de wet’ heeft. Die beperkende bijzin staat ook in de grondwetsartikelen over de vrijheid van godsdienst, van vereniging en van vergadering. Er zijn dus wettelijk normen die onze vrijheid begrenzen. We mogen bijvoorbeeld niet beledigen, geen haat zaaien. Vrijheid is niet het recht om zo maar alles te zeggen wat we maar willen. Vrijheid behoort door fatsoen te worden ingetoomd.
Onze Grondwet vraagt ook van ons dat we niet discrimineren en tolerant zijn. Tolerantie bestaat in het besef dat we anderen niet mogen of kunnen dwingen – ook al hebben we daartoe de macht – om tegen hun geweten in te gaan. Waar dat besef verdwijnt kunnen mensen gaan denken, bijvoorbeeld, dat ze ambtenaren mogen dwingen homohuwelijken te sluiten.
Die Grondwet van ons is oorspronkelijk dus verankerd in christelijke opvattingen over vrijheid en tolerantie. Die christelijke cultuur is de legger van onze rechtsstaat. Waar de borging van onze vrijheden in dit cultuurchristelijke verhaal verdwijnt of verzwakt, gebeuren er gekke dingen. Dan gaan mensen denken dat ze alles mogen zeggen, of dat zij andere mensen mogen en kunnen dwingen om tegen hun diepste overtuigingen in te gaan.
Onze cultuur staat dus op een tweesprong. We kunnen kiezen voor een herbevestiging van de doop van onze cultuur door het christelijke geloof. Dan kiezen we voor vrijheid in gebondenheid, voor tolerantie, voor ruimte, licht en leven. Of we kiezen voor ontdoping, voor afrekening en ontwijding, en daarmee voor de slavernij van de ongebondenheid en de tirannie van een seculiere meerderheid.
De historicus wiens oeuvre ook als het ware gedoopt en geheiligd is door zijn zelden zeer nadrukkelijk beleden geloof, A. Th. van Deursen, sprak in 1994 in de Leidse Pieterskerk een Huizingalezing uit waarin hij Isaäc da Costa en Johan Huizinga met elkaar vergeleek. Hij had het over hun analyse van hun tijd, en concludeerde ‘met Huizinga’ dat de patiënt, onze cultuur, er eigenlijk slechter voor stond dan ooit. De patiënt heeft echter zelf voor zijn ziekte gekozen, en het enige medicijn dat hem kan genezen weigert hij.
Zal dat nu nog steeds het geval zijn? Als dat zo zou zijn, hoeft dat ons ook weer niet te verbazen. Johannes Calvijn heeft ons een politiek testament nagelaten, een preek uit 1562 over II Samuël 5:4, over David wiens rijk nog maar zeer gedeeltelijk gevestigd was. Een gedeelte uit deze (‘lutherse’) preek wil ik hier tot slot citeren, omdat de eenzaamheid van het geloof er duidelijk in naar voren komt, en de gedachte dat een door het christelijk geloof gestempelde cultuur een wonder is waar wij niet van uit kunnen gaan en niet op kunnen rekenen, een tijdelijke vluchtheuvel, een herberg, een oase in deze turbulente en chaotische wereld, een wonder zoals dat in de Gedenkklank van Valerius en in het Wilhelmus wordt bezongen (Aalders, Theocratie of ideologie, p. 296) :
‘Wij weten dat God regeert, maar omdat onze Here Jezus Christus in Hem verborgen is en Zijn volkomen heerschappij in deze wereld verborgen is, heeft zij geen glans en wordt zij maar weinig geacht, ja zelfs door de meerderheid verworpen. Daarom moeten wij het niet voor iets zeldzaams houden, dat onze Here Jezus Christus, alhoewel Hij door God, Zijn Vader, tot Koning is aangesteld, nu nog niet die autoriteit onder de mensen heeft die Hem toekomt. Daarbij komt nog dat ons nu nog geen zeker, beslissend tijdstip (van de volkomen openbaring van Zijn heerschappij) is gegeven. We zien namelijk dat de heerschappij van onze Here Jezus Christus begrensd is, daar slechts een handjevol mensen Hem heeft aangenomen en daar er tegenover iedere stad die het Evangelie heeft ontvangen, grote landen staan waarin afgodendienst heerst. Wanneer wij nu zien dat de heerschappij van Jezus Christus zo klein en naar de maatstaf van de wereld veracht is, zo laat ons de blik richten op het voorbeeld dat ons hier gegeven is (in de heerschappij van David) en laat ons op het einde wachten, dat God kent, want voor ons is het verborgen. Ik zeg, laten wij wachten in geduld, totdat Zijn Koninkrijk in volkomenheid zal zijn opgericht, en God hen verzamelt die verstrooid zijn, herstelt wat vernietigd is en op orde brengt wat in verwarring is. Dit is de ellende dat wij altijd maar vooruit willen, dat wij een heerschappij in deze wereld willen zien bloeien en slechts vreugde en zachtheid willen. Ondertussen echter overwegen wij niet waarom God het soms niet toestaat dat de heerschappij van Christus meer openbaar komt – dat is, opdat wij niet zouden slapen, waartoe wij maar al te zeer geneigd zijn. God wil dus dat de heerschappij van Jezus Christus in het midden van Zijn vijanden zal zijn. Laten wij ondertussen niet ophouden, zoveel het aan ons ligt, God te bidden dat Hij voortgang make en Zijn Koninkrijk uitbreide, en dat een ieder zich met al zijn kracht daarop richte. En laten wij zelf ons door Hem zo laten regeren dat Hij altijd in ons verheerlijkt wordt, zowel in het leven als ook in de dood.’
(Maar als ik u raden mag, neemt u ook een abonnement op Ecclesia!)
In dit artikel wil ik proberen iets te zeggen over het gegeven dat een land dat voorheen als christelijk en gedoopt gold, nu een land is geworden dat zich wil ‘ontdopen’ en een tiranniek bestel wil introduceren waarin klassieke rechten en vrijheden worden ingeperkt en afgeschaft.
Ik beschrijf eerst enkele recente voorbeelden die duidelijk maken dat een nieuwe ideologie – het dogma van de gelijkheid – tot een nieuw despotisme leidt.
In het tweede gedeelte laat ik Groen van Prinsterer, C. S. Lewis, de mediëvist Richard Southern en Romano Guardini ons te hulp schieten om te duiden wat er precies aan de hand is.
In het derde gedeelte, tot slot, probeer ik de keuze te schetsen waar ons land, en eigenlijk de gehele westerse cultuur, voor geplaatst is: de keuze voor een herbevestiging van de doop van onze cultuur door het christelijke geloof, de keuze voor christelijke vrijheid en tolerantie, of de keuze voor ‘ontdoping’, voor afrekening en ontwijding, en daarmee voor de slavernij van de ongebondenheid en de tirannie van een seculiere meerderheid.
I
Het zal vrijwel niemand zijn ontgaan dat de Tweede Kamer onlangs een ingrijpende beslissing heeft genomen. Met een grote meerderheid van stemmen (116 tegen 30) namen onze volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel aan dat was bedacht en ingediend door de Partij voor de Dieren. De nieuwe wet verbiedt de rituele slacht van dieren, een praktijk die in Nederland al eeuwen onder de Joden bekend is en ook in islamitische kring wordt beoefend. De gedachte achter de rituele slacht is dat het bloed de ziel van het dier is en dat de mens dat niet mag consumeren. Deze geloofsopvatting heeft altijd respect en erkenning gevonden. De wet voor de praktijk van het slachten, die voorschrijft dat dieren verdoofd moeten worden geslacht, bevatte een uitzonderingsbepaling voor de rituele slacht, die verbiedt dat de dieren voor de slacht worden verdoofd.
Daaraan is nu dus een einde gekomen. Een oude praktijk die door de Grondwet werd beschermd (in het artikel over de godsdienstvrijheid) is nu verboden. De gedachte daarachter was dat het welzijn van dieren (die bij de rituele slacht meer zouden lijden dan wanneer zij voor de slacht eerst worden verdoofd) uiteindelijk toch zwaarder moet wegen. Omwille van een nieuw geloofsartikel, de rechten en het welzijn van het dier, is een klassiek grondrecht dus ingeperkt. Met name voor de Joodse minderheid is deze beslissing schokkend en vervreemdend. Zij zien zich nu gedwongen vegetariër te worden of hun vlees vanuit het buitenland te betrekken.
Maar voor iedere Nederlander heeft deze beslissing iets schokkends, als het goed is. Het was al schokkend om te zien dat mevrouw Thieme, de leider van de Partij voor de Dieren, bij de verdediging van haar wetsvoorstel werd bijgestaan door de heer Bart Labuschagne, een docent van de Leidse universiteit die tot voor kort heel aardige stukken schreef over de publieke rol van religie en voor de SGP nog een studie schreef over het belang van het sacrale domein waar ‘hedonisten’ en ‘secularisten’ vanaf moesten blijven. Het gedachtegoed waarop het wetsvoorstel van Thieme berust – de idee dat dieren niet essentieel van mensen verschillen, dat zij ook dragers van rechten zijn, en dat dit in de politiek veel meer erkenning moet vinden – is in Nederland verbreid door een directe collega van Labuschagne, Paul Cliteur. Cliteur heeft ook voorgesteld om de vrijheid van godsdienst af te schaffen omdat dit Grondwetsartikel toch niets aan de vrijheid van meningsuiting zou toevoegen. Gelukkig heeft dit voorstel geen navolging gevonden. Aan het voorbeeld van de rituele slacht kunnen we zien dat het geloof nogal iets meer is dan het hebben van een mening, maar een overtuiging is die het denken en het leven geheel doortrekt.
Maar al is het dat de vrijheid van godsdienst niet uit onze Grondwet is geschrapt, zij is nu wel beperkt. Als het welzijn van dieren in het geding is, kan die vrijheid worden opgeschort of begrensd. Er zijn uit het recente verleden meer voorbeelden aan te voeren waaruit blijkt dat traditionele vrijheden in Nederland een onrustig bezit zijn geworden. In de naam van de emancipatie en de strijd tegen discriminatie is de strijd aangebonden tegen verenigingen en scholen. Een politieke partij die vrouwen al ruim 90 jaar niet op de eigen lijsten wil kandideren, een kerk die al 2000 jaar het sacrament weigert aan mensen die zich niet in ‘de staat der genade’ bevinden en dat vorig jaar zomer ook nog deed (de ‘hostierel’), en scholen voor bijzonder onderwijs die al 100 jaar hun eigen ‘onderwijzers’ mogen aanstellen, hebben te horen gekregen dat de staat weliswaar geen religie aanhangt maar wel waarden heeft (bedoeld wordt: de waarde van het niet discrimineren). Christelijke scholen, de SGP en de Rooms-Katholieke Kerk moeten zich wel aan de waarden van de huidige seculiere meerderheiden houden, ook al staat in de Grondwet dat zij dat niet hoeven te doen. Ambtenaren die zich in hun geweten niet vrij voelen om homohuwelijken te sluiten, worden door de gemeente Amsterdam voor de keuze gesteld: die opvatting opgeven of een andere baan zoeken. (Het is overigens onbegrijpelijk dat de kerken geen enkele vorm van protest tegen deze ontwikkeling aantekenen. Dat protest en het voortdragen van een traditie willen zij blijkbaar overlaten aan enkelingen, leken – net zoals de traditie in de negentiende eeuw is doorgegeven vanuit de smalle gemeente van eenvoudige maar getrouwe gelovigen.)
Een modern ideaal – het ideaal van de gelijkheid, tussen mens en dier, man en vrouw, homo en hetero – ontpopt zich nu als een aanslag op oude vrijheden die bescherming boden aan minderheden en als zodanig nooit ter discussie hebben gestaan. Concreet betekent dit dat één Grondwetsartikel, het eerste artikel dat alle vormen van discriminatie verbiedt, is gaan heersen over klassieke grondrechten als de vrijheid van meningsuiting, geloof, vereniging en onderwijs. Als die klassieke grondrechten in strijd komen met dat eerste artikel dat elke vorm van discriminatie, dan moeten die rechten wijken of beperkt worden. En we moeten vrezen dat zich de komende jaren nog tal van nieuwe voorbeelden zullen gaan aandienen, niet alleen op het terrein van de dierenrechten (als we nu vanwege het korte lijden van een dier aan het einde van zijn leven een grondrecht willen beperken, waarom zouden we dan geen maatregelen tegen de jacht of de bio-industrie nemen?) maar ook op het terrein van de godsdienstvrijheid. Vanuit de kringen van de VVD heeft zich al een publicist aangediend die schreef dat na het verbod op de rituele slacht een verbod op de besnijdenis aan de orde moet komen. En als we de besnijdenis verbieden, waarom daarna dan ook niet de doop? Is het niet in strijd met de rechten van het kind om het kort na zijn geboorte een identiteit op te dringen? In Engeland is de verontwaardiging daarover nu al zo groot dat er een beweging is ontstaan die zich inzet voor de ‘ontdoping’ van de natie.
II
Wie tot zich door laat dringen hoezeer het denken in Europa op hol is geslagen, denkt als vanzelf aan een auteur die in de kring van Vrienden van Kohlbrugge een goede bekende is: Groen van Prinsterer.

De vrees van deze christelijk-conservatieve politiek filosoof bestond heel concreet in een gevoel van diepe onrust bij de gedachte aan een toekomstig Europa waarin centrale, vanouds christelijke waarden eerst lege begrippen zouden worden die daarna een ideologische inhoud zouden krijgen. Groen had tegen een Grondwet als zodanig geen bezwaren. Een Grondwet zou volgens Groen de uitkomst van een historische ontwikkeling moeten vastleggen. De auteur moet opschrijven wat geworden is, en niet schrijven vanuit de gedachte dat alles moet worden zoals hij het opschrijft. Dat wil zeggen: de Grondwet mag geen instrument in de handen van activistische politici worden om de staat opnieuw te stichten, ‘een vorm, een kleed waarin men de natie verwringt’. Wanneer een abstract, ideologisch beginsel een blauwdruk wordt om de samenleving opnieuw in te richten en een breuk met het verleden te voltrekken, dan is voor Groen wel duidelijk wat er dan zal gebeuren. ‘Een staatsrecht dat zich boven de geschiedenis verheft, begint met de vertreding van alle rechten’. De geschiedenis (Er is geschied) en de natuur zijn voor Groen belangrijke leidraden in de politiek. Als de politiek wordt afgeschaft, verdwijnt ook de natuur (de natuur in de betekenis van een voorgegeven, morele orde, de schepping). Waar het natuurrecht verdwijnt, blijft niets anders over dan de natuurdrift, aldus Groen (Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd [tweede druk; Amsterdam, 1858], pp. 67, 74-75).
De ontwikkeling die Groen vreesde en op tal van plaatsen heeft voorspeld en beschreven, zien we belichaamd in de geest van onze tijd. We bevinden ons in een proces van ontdoping, van ontwijding en afrekening. Behalve Groen zijn er nog andere schrijvers die ons kunnen helpen om onze tijd te peilen. Ik noem C. S. Lewis en Romano Guardini.

In een van zijn brieven schrijft Lewis dat hij zich wel eens een beetje ergert aan predikanten die protesteren tegen de tijdgeest van secularisatie en daaraan toevoegen dat Europa terugkeert tot het heidendom. Wie dat zegt, aldus Lewis, heeft er eigenlijk nog nooit veel van begrepen. Was het maar waar dat Europa terugkeerde tot het heidendom van Socrates, Plato en Cicero. Het tegendeel is het geval. De Europese cultuur is met de natuur begonnen, met de beschaving van de klassieke oudheid, met het natuurrecht, de ontdekking dat er een orde is die de mens leert wie hij is en hoe hij zich moet gedragen. Paulus heeft het daarover in zijn brief aan de Romeinen. De heidenen die de wet niet hebben, doen van nature wat de wet zegt (2:14). Toen kwam het christendom. Het christelijk geloof heeft de natuur gewijd en verheven, vervolmaakt. Het geloof is een gave en een regeneratieve kracht die niet alleen individuele mensen bekeert en in een nieuw leven doet wandelen, maar ook een hele cultuur een nieuwe wijding kan schenken. Christelijke tijden (tempora christiana) noemde Augustinus de periode na Hemelvaart, nu Christus aan de rechterhand van God regeert en Zijn Koninkrijk vestigt en uitbreidt.
De Britse mediëvist Richard Southern heeft prachtig beschreven hoe de kerk in de Middeleeuwen de grote en beschavende institutie van het Westen was, het blijvende fundament van onze cultuur. De mens, aldus Southern, is een redelijk schepsel, en die redelijkheid bestaat vooral in zijn capaciteit God te leren kennen en eren. De dienst aan God is de enige vaste basis waarop de menselijke cultuur kan worden gebouwd, zei Southern in een preek in Oxford, de stad die als het ware de belichaming vormt van de juistheid van Southerns stelling.In de christelijke Middeleeuwen zijn de denkbeelden en instituties geschapen die de cultuur van Europa hebben geschapen en tot het einde van de achttiende eeuw hebben beheerst.

Een heidense cultuur was gekerstend. Die gekerstende cultuur – een cultuur beschaafd en gewijd door het christelijk geloof – is nu ontkerstend, geseculariseerd geraakt. Betekent dit dat we nu weer tot de cultuur van de heidenen terugkeren? Nee, zegt Lewis. Een cultuur die van het christelijk geloof scheidt, wordt niet heidens, net zo min als een vrouw die van haar man scheidt weer maagd wordt. In een ontkerstende cultuur keert niet het natuurlijke terug, maar het onnatuurlijk en tegennatuurlijke treedt daar aan. Een nieuwe mensensoort breekt zich baan, mensen zonder hart, zonder natuur, ontworteld, leeg, het gemakkelijke slachtoffer van elke ideologie en van elk geloof dat niet christelijk is. Wie het doopwater van zijn voorhoofd afveegt, schudt meer van zich af dan een als een last ervaren traditie; hij verliest zijn humaniteit. (C. S. Lewis heeft deze ontwikkeling vooral beschreven in het boekje De afschaffing van de mens uit 1943, een boekje – tussen haakjes – dat altijd op het bureau van dr. W. Aalders lag).
Romano Guardini heeft deze huiveringwekkende ontwikkeling ook zeer scherp aangevoeld. In zijn boekje over De gestalte der toekomst (1962) schrijft hij over de liefde die uit de ‘algemene houding van de wereld zal verdwijnen’. De ‘omgevende christelijke cultuur en de bevestigende traditie’ zullen aan kracht verliezen. Van christenen zal veel moed en vertrouwen worden gevraagd, want ‘de eenzaamheid van het geloof zal verschrikkelijk zijn’.

III
Onze Grondwet is in de handen van ideologisch geplaagde politici een activistisch instrument geworden om een nieuwe ideologie van gelijkheid en non-discriminatie in te voeren. Zij voltrekken een bewuste breuk met het verleden, met een cultuur, een geloof, en daarmee ook met een vroegere interpretatie van de klassieke grondrechten die de kern van onze Grondwet vormen. Grondrechten moeten wijken of worden beperkt omdat andere waarden zijn gaan domineren.
Wat was die vroegere, oorspronkelijke uitleg van die waarden die in de Grondwet zijn neergeslagen, eigenlijk precies? Om die vast te stellen, moeten we weten hoe de waarden in onze Grondwet eigenlijk zijn ontstaan en vastgelegd. Op 14 september 1940 (oorlog en bezetting waren dus een lange zomer oud) heeft de rechtsgeleerde Paul Scholten een toespraak gehouden over de grondslagen van de Nederlandse geschiedenis. En hij verdedigde toen de stelling dat de christelijke vrijheid ons land tot een eenheid en gemeenschap heeft gesmeed. Ons land is uit een vrijheidsstrijd ontstaan. Maar die vrijheid werd begrensd door de waarden van het christelijk geloof, en die vrijheid heeft zich geuit in het vastleggen van de klassieke vrijheden. En Scholten benadrukte (NB: in september 1940) dat de conservatieve strijd voor geestelijke vrijheid weer aan de orde van de dag was. Waar die strijd niet werd gevoerd, ontstond tirannie.
We zijn geneigd te denken dat die vrijheden en onze Grondwet verworvenheden zijn van de Verlichting en de Franse Revolutie. Maar niets is minder waar. De juistheid van Paul Scholtens opvattingen over de christelijke grondslagen van onze cultuur, wordt nergens duidelijker dan op dit punt. Klassieke rechten en vrijheden zoals wij die nu kennen, hebben een lange ontstaansgeschiedenis gehad en zijn nauwelijks denkbaar zonder de strijd om christelijke vrijheid. In de tekst van de Unie van Utrecht (1579) is bijvoorbeeld voor het eerst het principe van de vrijheid van godsdienst vastgelegd. Elke burger was ‘vry in syn religie’, en de overheid mocht niemand om zijn geloof ‘achterhaelen ofte onderzoecken’(artikel XIII).
Een andere ‘fundamentele wet’ van Nederland was het beroemde Plakkaat van Verlatinge uit 1581. Ook daarin staat al zeer helder, met verwijzingen naar de natuurwet en het christelijk geloof, dat de overheid een goede herder moet zijn, en dat die herder er is voor de schapen. De schapen zijn er niet voor de herder. Dat stelt duidelijke grenzen aan de macht van de overheid, en creëert een domein dat de overheid niet mag betreden, het domein van de rechten en vrijheden van burgers.
Deze context van een christelijke cultuur waarin de waarden zijn ontstaan die onze Grondwet belichaamt, wordt in de tekst van de Grondwet nog altijd weerspiegeld. Onze Grondwet geeft een opsomming van onze vrijheden, bijvoorbeeld de vrijheid onze mening te uiten. Anders dan menig opinievormer ons heeft willen doen geloven, is die vrijheid niet absoluut en onbeperkt. Letterlijk staat er in onze Grondwet dat niemand ‘voorafgaand verlof’ nodig heeft om zijn ‘gedachten te openbaren’, maar er staat achter dat iedereen wel zijn eigen ‘verantwoordelijkheid volgens de wet’ heeft. Die beperkende bijzin staat ook in de grondwetsartikelen over de vrijheid van godsdienst, van vereniging en van vergadering. Er zijn dus wettelijk normen die onze vrijheid begrenzen. We mogen bijvoorbeeld niet beledigen, geen haat zaaien. Vrijheid is niet het recht om zo maar alles te zeggen wat we maar willen. Vrijheid behoort door fatsoen te worden ingetoomd.
Onze Grondwet vraagt ook van ons dat we niet discrimineren en tolerant zijn. Tolerantie bestaat in het besef dat we anderen niet mogen of kunnen dwingen – ook al hebben we daartoe de macht – om tegen hun geweten in te gaan. Waar dat besef verdwijnt kunnen mensen gaan denken, bijvoorbeeld, dat ze ambtenaren mogen dwingen homohuwelijken te sluiten.
Die Grondwet van ons is oorspronkelijk dus verankerd in christelijke opvattingen over vrijheid en tolerantie. Die christelijke cultuur is de legger van onze rechtsstaat. Waar de borging van onze vrijheden in dit cultuurchristelijke verhaal verdwijnt of verzwakt, gebeuren er gekke dingen. Dan gaan mensen denken dat ze alles mogen zeggen, of dat zij andere mensen mogen en kunnen dwingen om tegen hun diepste overtuigingen in te gaan.
Onze cultuur staat dus op een tweesprong. We kunnen kiezen voor een herbevestiging van de doop van onze cultuur door het christelijke geloof. Dan kiezen we voor vrijheid in gebondenheid, voor tolerantie, voor ruimte, licht en leven. Of we kiezen voor ontdoping, voor afrekening en ontwijding, en daarmee voor de slavernij van de ongebondenheid en de tirannie van een seculiere meerderheid.
De historicus wiens oeuvre ook als het ware gedoopt en geheiligd is door zijn zelden zeer nadrukkelijk beleden geloof, A. Th. van Deursen, sprak in 1994 in de Leidse Pieterskerk een Huizingalezing uit waarin hij Isaäc da Costa en Johan Huizinga met elkaar vergeleek. Hij had het over hun analyse van hun tijd, en concludeerde ‘met Huizinga’ dat de patiënt, onze cultuur, er eigenlijk slechter voor stond dan ooit. De patiënt heeft echter zelf voor zijn ziekte gekozen, en het enige medicijn dat hem kan genezen weigert hij.
Zal dat nu nog steeds het geval zijn? Als dat zo zou zijn, hoeft dat ons ook weer niet te verbazen. Johannes Calvijn heeft ons een politiek testament nagelaten, een preek uit 1562 over II Samuël 5:4, over David wiens rijk nog maar zeer gedeeltelijk gevestigd was. Een gedeelte uit deze (‘lutherse’) preek wil ik hier tot slot citeren, omdat de eenzaamheid van het geloof er duidelijk in naar voren komt, en de gedachte dat een door het christelijk geloof gestempelde cultuur een wonder is waar wij niet van uit kunnen gaan en niet op kunnen rekenen, een tijdelijke vluchtheuvel, een herberg, een oase in deze turbulente en chaotische wereld, een wonder zoals dat in de Gedenkklank van Valerius en in het Wilhelmus wordt bezongen (Aalders, Theocratie of ideologie, p. 296) :
‘Wij weten dat God regeert, maar omdat onze Here Jezus Christus in Hem verborgen is en Zijn volkomen heerschappij in deze wereld verborgen is, heeft zij geen glans en wordt zij maar weinig geacht, ja zelfs door de meerderheid verworpen. Daarom moeten wij het niet voor iets zeldzaams houden, dat onze Here Jezus Christus, alhoewel Hij door God, Zijn Vader, tot Koning is aangesteld, nu nog niet die autoriteit onder de mensen heeft die Hem toekomt. Daarbij komt nog dat ons nu nog geen zeker, beslissend tijdstip (van de volkomen openbaring van Zijn heerschappij) is gegeven. We zien namelijk dat de heerschappij van onze Here Jezus Christus begrensd is, daar slechts een handjevol mensen Hem heeft aangenomen en daar er tegenover iedere stad die het Evangelie heeft ontvangen, grote landen staan waarin afgodendienst heerst. Wanneer wij nu zien dat de heerschappij van Jezus Christus zo klein en naar de maatstaf van de wereld veracht is, zo laat ons de blik richten op het voorbeeld dat ons hier gegeven is (in de heerschappij van David) en laat ons op het einde wachten, dat God kent, want voor ons is het verborgen. Ik zeg, laten wij wachten in geduld, totdat Zijn Koninkrijk in volkomenheid zal zijn opgericht, en God hen verzamelt die verstrooid zijn, herstelt wat vernietigd is en op orde brengt wat in verwarring is. Dit is de ellende dat wij altijd maar vooruit willen, dat wij een heerschappij in deze wereld willen zien bloeien en slechts vreugde en zachtheid willen. Ondertussen echter overwegen wij niet waarom God het soms niet toestaat dat de heerschappij van Christus meer openbaar komt – dat is, opdat wij niet zouden slapen, waartoe wij maar al te zeer geneigd zijn. God wil dus dat de heerschappij van Jezus Christus in het midden van Zijn vijanden zal zijn. Laten wij ondertussen niet ophouden, zoveel het aan ons ligt, God te bidden dat Hij voortgang make en Zijn Koninkrijk uitbreide, en dat een ieder zich met al zijn kracht daarop richte. En laten wij zelf ons door Hem zo laten regeren dat Hij altijd in ons verheerlijkt wordt, zowel in het leven als ook in de dood.’
31.5.11
De nieuwe hoffelijkheid van links
Wethouder Andrée van Es van Amsterdam hield onlangs een pleidooi voor hoffelijkheid in de strijd tegen het falen van haar oude ideaal, de multiculturele samenleving.

Dat is nieuw, een links politicus die waarden, normen, deugden en fatsoen bepleit in een politiek debat. Wie dat vroeger deed viel onder de banvloek van de fatsoensrakkerij. Royaal heb ik wethouder Van Es daarom welkom geheten in het conservatieve kamp, dat immers altijd al pleidooien voor een cultureel fundament onder de samenleving voerde. Het artikel stond vorige week op de website van Binnenlands Bestuur en in de Volkskrant.
Het stuk riep nogal wat reacties op van mensen die zich kwaad maakten over de inhoud. Daarom heb ik vandaag een repliek geschreven die op de website van Binnenlands Bestuur en op de opinie-website van de Volskkrant is verschenen. Beide artikelen staan hieronder.
Welkom, wethouder Van Es, in het conservatieve kamp!
Ik tel mijn zegeningen: als zelfs iemand van GroenLinks komt vertellen dat we de deugd van de hoffelijkheid moeten herstellen, dan blijkt de werkelijkheid zich zelfs in het erg linkse kamp onweerstaanbaar op te dringen. Maar wat moet het voor de linkse mens vervelend zijn om het grote historische ongelijk steeds weer te moeten toegeven.
Vorige week was ze ineens zeer nadrukkelijk aanwezig in het nieuws: Andrée van Es, in Amsterdam wethouder namens GroenLinks. Ze gaf interviews aan Trouw en de Volkskrant en verscheen bij Knevel & Van de Brink. Ze mocht komen uitleggen dat de Nederlandse samenleving wat hoffelijker moet worden.
Van Es (1953) was in de jaren tachtig Kamerlid voor de Pacifistisch-Socialistische Partij (opgegaan in GroenLinks). Daarna verdween ze in de wereld van de VPRO en de Balie en speelde ze een rol bij de inburgering van Máxima. Ze was directeur-generaal op het ministerie van Binnenlandse Zaken en keerde weer terug in de politiek. Sinds vorig jaar is ze wethouder in Amsterdam, de stad van 183 nationaliteiten, en gaat ze in die functie over zaken als participatie en integratie.
Naar de Amsterdamse gemeenteraad heeft ze een brief geschreven over het onderwerp ‘Burgerschap en Diversiteit’. Ondertitel: ‘Geen burgerschap zonder hoffelijkheid’. In de traditie van Amsterdam en van de radicale chique waartoe Van Es zich in 1973 bekeerde (bij de dood van de socialistische Chileense president Allende) gaat het in zulke brieven veelal over ‘beleidsvoornemens’. Maar nu gaat het over wat de stad van de burgers verwacht, hoe ze met elkaar moeten omgaan, hoe ze minder ruw en onwelwillend met elkaar moeten omgaan.
Van Es onderbouwt haar betoog met een beroep op de politiek filosoof John Rawls: ‘Hoe kunnen vrije en gelijke burgers die van inzicht verschillen over godsdienstige, filosofische en levensbeschouwelijke zaken vreedzaam met elkaar samenleven? Burgerschap, met alle verschillen van mening, ook fundamenteel, die daarbij horen, kan volgens Rawls niet zonder civility: hoffelijkheid.’
En het gaat niet alleen om hoffelijkheid: onwilligen moeten aan het werk op verbeurte van hun uitkering, het moet afgelopen zijn met de overlast door jongeren, pardon: Marokkaanse jongeren, de overheid is er niet langer om alle problemen op te lossen maar moet de zelfredzaamheid van burgers hooguit faciliteren, en alle problemen zijn begonnen met de multiculturele samenleving.
Je wrijft even in je ogen: als het allemaal niet rechts is, dan is het in ieder geval ook erg conservatief. Volgens Van Es zelf is ze vooral ‘eerlijker’ geworden.
Inderdaad, Van Es en de haren zijn altijd oneerlijk geweest. Dat wil zeggen: ze hebben gelogen. Problemen mochten niet worden benoemd. De multiculturele samenleving was een hoog ideaal en wie zich ertegen verzette of over de schaduwzijden durfde beginnen, was een racist, een nationalist, rancuneus, erg blank met een dikke onderbuik. De politiek ontfermde zich over de zwakken. Wie van zelfredzaamheid repte, was rechts, had geen idealen maar slechts belangen, en behoorde tot de verderfelijke mensensoort die meende dat armoede en achterstand vooral eigen schuld was.
Van Es is van het linkse geloof gevallen dat ijverde voor bevrijding, emancipatie en individualisme en daarmee een beslissende bijdrage heeft geleverd aan de vergruizing van het culturele fundament dat een samenleving moet dragen. Ieder voor zich en de staat voor ons allen, was de leuze van deze dames en heren. En filosofen als Rawls, de held van de pluralistische samenleving en het verzet tegen ‘de oneerlijke verdeling van aanleg en talenten’, waren hun helden.
Nu moeten burgers weer voor zichzelf zorgen en wat vriendelijker worden in de omgang met elkaar. Want het multiculturele ideaal dat de generatie van Van Es met zoveel morele hooghartigheid heeft uitgedragen, is stuk gelopen op de harde werkelijkheid. De chaos laat zich niet meer vanuit het gemeentehuis beteugelen, zo heeft Van Es moeten vaststellen, twintig jaar na Bolkestein, tien jaar na Paul Scheffer en Pim Fortuyn. Ex-communist word je na de val van de Muur.
Beter (te) laat dan nooit natuurlijk. Ik tel mijn zegeningen.
Hartelijk welkom, mevrouw Van Es, in het conservatieve kamp. Met de grote Amerikaanse neoconservatief Irving Kristol bent u een ‘liberal who has been mugged by reality’, en daarmee feliciteer ik u. Ik bewonder uw moed. Want ik kan me goed voorstellen dat u deze stap met enige tegenzin zet. U en de uwen – ik denk niet alleen aan Paul Scheffer maar ook aan NRC-columnist Bas Heijne met zijn recente essay Moeten wij van elkaar houden? - belichaamden de weldenkendheid en moeten steeds meer hun grote historische ongelijk komen opbiechten nu de werkelijkheid zich onaangenaam opdringt. U en de uwen gaan daarmee in feite net zo pragmatisch en opportunistisch met het eigen gedachtegoed om als de gemiddelde politieke partij, en het moet pijnlijk zijn dat bij u zelf vast te stellen. U erkent dat historische ongelijk natuurlijk niet, maar stelt vast dat anderen u uw gedachtegoed en de consequenties daarvan wel eens met recht en reden kwalijk kunnen gaan nemen. Een concessie aan die werkelijkheid, zoals u die maakt, zou je daarom bijna kunnen zien als een smoes, om te laten zien dat u en de uwen op hun schreden zijn teruggekeerd en het allemaal zelf hebben bedacht, over die hoffelijkheid en zo.

U hebt in uw jeugd in de Haagse Vogelwijk ongetwijfeld het gymnasium bezocht en Horatius gelezen. Waarschijnlijk ook het gedicht over die hooivork, weet u nog wel, waarmee je dacht alles overboord te kunnen gooien, en over die menselijke natuur en de werkelijkheid die toch altijd weer blijven terugkeren en hun rechten opeisen.

Nogmaals: links en de moraal
Wethouder Andrée van Es kreeg onlangs alle gelegenheid om links en rechts uit te venten hoe zij haar portefeuille participatie en integratie in Amsterdam gaat invullen: door een pleidooi voor hoffelijkheid. Op deze plaats wijdde ik daar vorige week een stukje aan. Ik stelde daar dat die keuze van Van Es – een politiek pleidooi voor deugdzaamheid - nieuw was voor een progressief politicus. Linkse politici hebben zich in het recente verleden immers onderscheiden met pleidooien voor maximale vrijheid en tegen elke vorm van ‘betutteling’. Als daar problemen uit ontstonden, moest de overheid die oplossen. Van Es heeft dus ineens een politieke draai van 180 graden gemaakt. Maar goed, zo schreef ik, hoe ongeloofwaardig zo’n tournure ook is, beter laat dan nooit, zo’n pleidooi, en met een royaal gebaar heette ik wethouder Van Es van harte welkom in het conservatieve kamp.
Dat is niet overal even zeer gewaardeerd, zoals al snel bleek uit de vele boze reacties op deze website, op die van de Volkskrant en De Pers en enkele blogs.
Die kritiek was niet altijd even intelligent. Het verwijt dat mij vooral is gemaakt was het verwijt van de hovaardij. Ik zou betoogd hebben dat rechtse mensen hoffelijk zijn en linkse mensen niet. Ik zou het rechtse alleenrecht op hoffelijkheid hebben afgekondigd.
En dat is niet zo. In de eerste plaats had ik het niet over ‘rechts’ maar over ‘conservatief’. Ik geef toe dat het enige politieke scholing vraagt om het onderscheid te kunnen maken. Maar als rechts voor een kleine overheid staat die zich tot haar kerntaken beperkt, dan voegt de conservatief daaraan toe dat een samenleving voor alles een cultureel fundament nodig heeft van burgers die goed zijn opgevoed en goed onderwijs hebben ontvangen. We moeten immers wel weten hoe we met onze vrijheid behoren om te gaan.
In de tweede plaats zou ik niet graag beweren dat linkse mensen als individuen onhoffelijk zijn en rechtse mensen altijd hoffelijk. (Zo ben ik ook niet opgevoed. Toen ik in de kinderstoel al onvervalst rechts zat te kraaien, hief mijn moeder haar vinger en citeerde haar devies: ‘Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle’). Daar gaat het natuurlijk ook helemaal niet om. Het gaat erom of pleidooien voor hoffelijkheid (waarden en normen, deugden, een cultureel fundament, of hoe je het ook wilt noemen) een plaats mogen hebben in politieke discussies over de ravages die het vrijzinnig-progressieve ideaal van het multiculturalisme in de Nederlandse samenleving heeft aangericht. Conservatieven – en sommige rechts-liberale politici, zoals Frits Bolkestein – doen dat al tijden lang, Andrée van Es doet dat nu voor het eerst. Ik heb mijn linkse critici uitgedaagd mij voorbeelden te geven van progressieve pleidooien voor hoffelijkheid in het kader van een discussie over de multiculturele samenleving. Een antwoord zijn zij mij allen schuldig gebleven.

Daar komt nog iets bij. Het voorbeeld van Van Es staat natuurlijk niet op zichzelf. Links heeft er een handje van om na verloop van tijd de rechtse (conservatieve) pleidooien te herhalen. En als het dan door iemand uit de linkse hoek wordt gezegd, dan mag het ineens. Dan wordt ook net gedaan alsof die persoon het voor het eerst heeft gezegd. En worden er rare draaien aan dat linkse plagiaat van rechts gegeven.
Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Paul Scheffer. Frits Bolkestein stak al tien jaar zijn betogen tegen de schaduwkanten van de multiculturele samenleving af maar vond zelden enig onthaal. Volgens Jacques Wallage van de PvdA viste hij in het troebele water van het autochtone ressentiment. Toen Paul Scheffer echter tien jaar geleden paginagroot in NRC zijn beroemde stuk tegen het multiculturalisme publiceerde, werd aan dat krantenartikel een heus Kamerdebat gewijd en mocht hij sindsdien door het leven als de kampioen van wakker geworden links. Natuurlijk hebben de bijdragen van Scheffer grote verdiensten, maar hij heeft weinig gezegd wat al niet eerder was gezegd.

Hetzelfde geldt min of meer voor het recente essay van NRC-columnist Bas Heijne (Moeten wij van elkaar houden?). Links laboreert aan een vreemd affect, een nervositeit bijna, en dat is het verzet tegen elke poging iets te formuleren van een verhaal (identiteit) dat alle andere verhalen (identiteiten) overstijgt. Dat riekt al snel naar rechts-nationalistische dwingelandij, is bij voorbaat heel ‘eng’, en het volgende godwinnetje is dan nooit ver weg. Nu heeft Bas Heijne ingezien dat het beroep op abstracties als Grondwet en rechtstaat door de (zelf benoemde) politieke, bestuurlijke en intellectuele elite niet helpt, en dat we daarom in het debat over de multiculturele samenleving toch een verhaal (identiteit) moeten formuleren. Ook deze vooruitgang op links boek ik graag als winst, en ik accepteer deze positie graag als nieuw uitgangspunt voor een debat dat ons misschien eindelijk ergens kan brengen, maar merkwaardig blijft het: dat het verhaal nu wel mag omdat het in de NRC staat.
Het pleidooi dat links van rechts overschrijft, wordt in zulke gevallen niet alleen als nieuw en origineel gepresenteerd maar ook in een uitgesproken links discours ingebed en daarmee misbruikt. Politici als Van Es doen nu bijvoorbeeld net alsof zij het publieke pleidooi voor hoffelijkheid hebben ontdekt in hun verzet tegen de retoriek van Geert Wilders (kijk de uitzending van Knevel & Van den Brink waarin Van Es optrad, er maar op na). In zijn achterban zouden zich immers de primitieven bevinden, ‘rancuneuze types zonder moraal, zonder principes’ (Anil Ramdas).
Maar pleidooien voor hoffelijkheid, beste linksmens, zijn niet bedoeld om ons af te zetten tegen één specifiek groep. Onfatsoen laat zich niet indelen naar politieke achtergrond. Pleidooien voor hoffelijkheid en fatsoen zijn een algemeen appel op de samenleving om het culturele fundament onder onze rechtstaat, civil society en economie te onderhouden.
Links jat dus rechtse pleidooien als trucje voor eigen partijpolitiek gewin. Links is daarmee ongeloofwaardig, opportunistisch en vals.
Is dat reden tot somberte? Welnee. Links biedt altijd alle reden tot vrolijkheid. Want over vijf jaar staat in de Volkskrant wat deze week in de Elsevier staat. En over vijf jaar is zelfs de meest linkse lezer van dit stukje het met de inhoud ervan eens.

Dat is nieuw, een links politicus die waarden, normen, deugden en fatsoen bepleit in een politiek debat. Wie dat vroeger deed viel onder de banvloek van de fatsoensrakkerij. Royaal heb ik wethouder Van Es daarom welkom geheten in het conservatieve kamp, dat immers altijd al pleidooien voor een cultureel fundament onder de samenleving voerde. Het artikel stond vorige week op de website van Binnenlands Bestuur en in de Volkskrant.
Het stuk riep nogal wat reacties op van mensen die zich kwaad maakten over de inhoud. Daarom heb ik vandaag een repliek geschreven die op de website van Binnenlands Bestuur en op de opinie-website van de Volskkrant is verschenen. Beide artikelen staan hieronder.
Welkom, wethouder Van Es, in het conservatieve kamp!
Ik tel mijn zegeningen: als zelfs iemand van GroenLinks komt vertellen dat we de deugd van de hoffelijkheid moeten herstellen, dan blijkt de werkelijkheid zich zelfs in het erg linkse kamp onweerstaanbaar op te dringen. Maar wat moet het voor de linkse mens vervelend zijn om het grote historische ongelijk steeds weer te moeten toegeven.
Vorige week was ze ineens zeer nadrukkelijk aanwezig in het nieuws: Andrée van Es, in Amsterdam wethouder namens GroenLinks. Ze gaf interviews aan Trouw en de Volkskrant en verscheen bij Knevel & Van de Brink. Ze mocht komen uitleggen dat de Nederlandse samenleving wat hoffelijker moet worden.
Van Es (1953) was in de jaren tachtig Kamerlid voor de Pacifistisch-Socialistische Partij (opgegaan in GroenLinks). Daarna verdween ze in de wereld van de VPRO en de Balie en speelde ze een rol bij de inburgering van Máxima. Ze was directeur-generaal op het ministerie van Binnenlandse Zaken en keerde weer terug in de politiek. Sinds vorig jaar is ze wethouder in Amsterdam, de stad van 183 nationaliteiten, en gaat ze in die functie over zaken als participatie en integratie.
Naar de Amsterdamse gemeenteraad heeft ze een brief geschreven over het onderwerp ‘Burgerschap en Diversiteit’. Ondertitel: ‘Geen burgerschap zonder hoffelijkheid’. In de traditie van Amsterdam en van de radicale chique waartoe Van Es zich in 1973 bekeerde (bij de dood van de socialistische Chileense president Allende) gaat het in zulke brieven veelal over ‘beleidsvoornemens’. Maar nu gaat het over wat de stad van de burgers verwacht, hoe ze met elkaar moeten omgaan, hoe ze minder ruw en onwelwillend met elkaar moeten omgaan.
Van Es onderbouwt haar betoog met een beroep op de politiek filosoof John Rawls: ‘Hoe kunnen vrije en gelijke burgers die van inzicht verschillen over godsdienstige, filosofische en levensbeschouwelijke zaken vreedzaam met elkaar samenleven? Burgerschap, met alle verschillen van mening, ook fundamenteel, die daarbij horen, kan volgens Rawls niet zonder civility: hoffelijkheid.’
En het gaat niet alleen om hoffelijkheid: onwilligen moeten aan het werk op verbeurte van hun uitkering, het moet afgelopen zijn met de overlast door jongeren, pardon: Marokkaanse jongeren, de overheid is er niet langer om alle problemen op te lossen maar moet de zelfredzaamheid van burgers hooguit faciliteren, en alle problemen zijn begonnen met de multiculturele samenleving.
Je wrijft even in je ogen: als het allemaal niet rechts is, dan is het in ieder geval ook erg conservatief. Volgens Van Es zelf is ze vooral ‘eerlijker’ geworden.
Inderdaad, Van Es en de haren zijn altijd oneerlijk geweest. Dat wil zeggen: ze hebben gelogen. Problemen mochten niet worden benoemd. De multiculturele samenleving was een hoog ideaal en wie zich ertegen verzette of over de schaduwzijden durfde beginnen, was een racist, een nationalist, rancuneus, erg blank met een dikke onderbuik. De politiek ontfermde zich over de zwakken. Wie van zelfredzaamheid repte, was rechts, had geen idealen maar slechts belangen, en behoorde tot de verderfelijke mensensoort die meende dat armoede en achterstand vooral eigen schuld was.
Van Es is van het linkse geloof gevallen dat ijverde voor bevrijding, emancipatie en individualisme en daarmee een beslissende bijdrage heeft geleverd aan de vergruizing van het culturele fundament dat een samenleving moet dragen. Ieder voor zich en de staat voor ons allen, was de leuze van deze dames en heren. En filosofen als Rawls, de held van de pluralistische samenleving en het verzet tegen ‘de oneerlijke verdeling van aanleg en talenten’, waren hun helden.
Nu moeten burgers weer voor zichzelf zorgen en wat vriendelijker worden in de omgang met elkaar. Want het multiculturele ideaal dat de generatie van Van Es met zoveel morele hooghartigheid heeft uitgedragen, is stuk gelopen op de harde werkelijkheid. De chaos laat zich niet meer vanuit het gemeentehuis beteugelen, zo heeft Van Es moeten vaststellen, twintig jaar na Bolkestein, tien jaar na Paul Scheffer en Pim Fortuyn. Ex-communist word je na de val van de Muur.
Beter (te) laat dan nooit natuurlijk. Ik tel mijn zegeningen.
Hartelijk welkom, mevrouw Van Es, in het conservatieve kamp. Met de grote Amerikaanse neoconservatief Irving Kristol bent u een ‘liberal who has been mugged by reality’, en daarmee feliciteer ik u. Ik bewonder uw moed. Want ik kan me goed voorstellen dat u deze stap met enige tegenzin zet. U en de uwen – ik denk niet alleen aan Paul Scheffer maar ook aan NRC-columnist Bas Heijne met zijn recente essay Moeten wij van elkaar houden? - belichaamden de weldenkendheid en moeten steeds meer hun grote historische ongelijk komen opbiechten nu de werkelijkheid zich onaangenaam opdringt. U en de uwen gaan daarmee in feite net zo pragmatisch en opportunistisch met het eigen gedachtegoed om als de gemiddelde politieke partij, en het moet pijnlijk zijn dat bij u zelf vast te stellen. U erkent dat historische ongelijk natuurlijk niet, maar stelt vast dat anderen u uw gedachtegoed en de consequenties daarvan wel eens met recht en reden kwalijk kunnen gaan nemen. Een concessie aan die werkelijkheid, zoals u die maakt, zou je daarom bijna kunnen zien als een smoes, om te laten zien dat u en de uwen op hun schreden zijn teruggekeerd en het allemaal zelf hebben bedacht, over die hoffelijkheid en zo.

U hebt in uw jeugd in de Haagse Vogelwijk ongetwijfeld het gymnasium bezocht en Horatius gelezen. Waarschijnlijk ook het gedicht over die hooivork, weet u nog wel, waarmee je dacht alles overboord te kunnen gooien, en over die menselijke natuur en de werkelijkheid die toch altijd weer blijven terugkeren en hun rechten opeisen.

Nogmaals: links en de moraal
Wethouder Andrée van Es kreeg onlangs alle gelegenheid om links en rechts uit te venten hoe zij haar portefeuille participatie en integratie in Amsterdam gaat invullen: door een pleidooi voor hoffelijkheid. Op deze plaats wijdde ik daar vorige week een stukje aan. Ik stelde daar dat die keuze van Van Es – een politiek pleidooi voor deugdzaamheid - nieuw was voor een progressief politicus. Linkse politici hebben zich in het recente verleden immers onderscheiden met pleidooien voor maximale vrijheid en tegen elke vorm van ‘betutteling’. Als daar problemen uit ontstonden, moest de overheid die oplossen. Van Es heeft dus ineens een politieke draai van 180 graden gemaakt. Maar goed, zo schreef ik, hoe ongeloofwaardig zo’n tournure ook is, beter laat dan nooit, zo’n pleidooi, en met een royaal gebaar heette ik wethouder Van Es van harte welkom in het conservatieve kamp.
Dat is niet overal even zeer gewaardeerd, zoals al snel bleek uit de vele boze reacties op deze website, op die van de Volkskrant en De Pers en enkele blogs.
Die kritiek was niet altijd even intelligent. Het verwijt dat mij vooral is gemaakt was het verwijt van de hovaardij. Ik zou betoogd hebben dat rechtse mensen hoffelijk zijn en linkse mensen niet. Ik zou het rechtse alleenrecht op hoffelijkheid hebben afgekondigd.
En dat is niet zo. In de eerste plaats had ik het niet over ‘rechts’ maar over ‘conservatief’. Ik geef toe dat het enige politieke scholing vraagt om het onderscheid te kunnen maken. Maar als rechts voor een kleine overheid staat die zich tot haar kerntaken beperkt, dan voegt de conservatief daaraan toe dat een samenleving voor alles een cultureel fundament nodig heeft van burgers die goed zijn opgevoed en goed onderwijs hebben ontvangen. We moeten immers wel weten hoe we met onze vrijheid behoren om te gaan.
In de tweede plaats zou ik niet graag beweren dat linkse mensen als individuen onhoffelijk zijn en rechtse mensen altijd hoffelijk. (Zo ben ik ook niet opgevoed. Toen ik in de kinderstoel al onvervalst rechts zat te kraaien, hief mijn moeder haar vinger en citeerde haar devies: ‘Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle’). Daar gaat het natuurlijk ook helemaal niet om. Het gaat erom of pleidooien voor hoffelijkheid (waarden en normen, deugden, een cultureel fundament, of hoe je het ook wilt noemen) een plaats mogen hebben in politieke discussies over de ravages die het vrijzinnig-progressieve ideaal van het multiculturalisme in de Nederlandse samenleving heeft aangericht. Conservatieven – en sommige rechts-liberale politici, zoals Frits Bolkestein – doen dat al tijden lang, Andrée van Es doet dat nu voor het eerst. Ik heb mijn linkse critici uitgedaagd mij voorbeelden te geven van progressieve pleidooien voor hoffelijkheid in het kader van een discussie over de multiculturele samenleving. Een antwoord zijn zij mij allen schuldig gebleven.

Daar komt nog iets bij. Het voorbeeld van Van Es staat natuurlijk niet op zichzelf. Links heeft er een handje van om na verloop van tijd de rechtse (conservatieve) pleidooien te herhalen. En als het dan door iemand uit de linkse hoek wordt gezegd, dan mag het ineens. Dan wordt ook net gedaan alsof die persoon het voor het eerst heeft gezegd. En worden er rare draaien aan dat linkse plagiaat van rechts gegeven.
Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Paul Scheffer. Frits Bolkestein stak al tien jaar zijn betogen tegen de schaduwkanten van de multiculturele samenleving af maar vond zelden enig onthaal. Volgens Jacques Wallage van de PvdA viste hij in het troebele water van het autochtone ressentiment. Toen Paul Scheffer echter tien jaar geleden paginagroot in NRC zijn beroemde stuk tegen het multiculturalisme publiceerde, werd aan dat krantenartikel een heus Kamerdebat gewijd en mocht hij sindsdien door het leven als de kampioen van wakker geworden links. Natuurlijk hebben de bijdragen van Scheffer grote verdiensten, maar hij heeft weinig gezegd wat al niet eerder was gezegd.

Hetzelfde geldt min of meer voor het recente essay van NRC-columnist Bas Heijne (Moeten wij van elkaar houden?). Links laboreert aan een vreemd affect, een nervositeit bijna, en dat is het verzet tegen elke poging iets te formuleren van een verhaal (identiteit) dat alle andere verhalen (identiteiten) overstijgt. Dat riekt al snel naar rechts-nationalistische dwingelandij, is bij voorbaat heel ‘eng’, en het volgende godwinnetje is dan nooit ver weg. Nu heeft Bas Heijne ingezien dat het beroep op abstracties als Grondwet en rechtstaat door de (zelf benoemde) politieke, bestuurlijke en intellectuele elite niet helpt, en dat we daarom in het debat over de multiculturele samenleving toch een verhaal (identiteit) moeten formuleren. Ook deze vooruitgang op links boek ik graag als winst, en ik accepteer deze positie graag als nieuw uitgangspunt voor een debat dat ons misschien eindelijk ergens kan brengen, maar merkwaardig blijft het: dat het verhaal nu wel mag omdat het in de NRC staat.
Het pleidooi dat links van rechts overschrijft, wordt in zulke gevallen niet alleen als nieuw en origineel gepresenteerd maar ook in een uitgesproken links discours ingebed en daarmee misbruikt. Politici als Van Es doen nu bijvoorbeeld net alsof zij het publieke pleidooi voor hoffelijkheid hebben ontdekt in hun verzet tegen de retoriek van Geert Wilders (kijk de uitzending van Knevel & Van den Brink waarin Van Es optrad, er maar op na). In zijn achterban zouden zich immers de primitieven bevinden, ‘rancuneuze types zonder moraal, zonder principes’ (Anil Ramdas).
Maar pleidooien voor hoffelijkheid, beste linksmens, zijn niet bedoeld om ons af te zetten tegen één specifiek groep. Onfatsoen laat zich niet indelen naar politieke achtergrond. Pleidooien voor hoffelijkheid en fatsoen zijn een algemeen appel op de samenleving om het culturele fundament onder onze rechtstaat, civil society en economie te onderhouden.
Links jat dus rechtse pleidooien als trucje voor eigen partijpolitiek gewin. Links is daarmee ongeloofwaardig, opportunistisch en vals.
Is dat reden tot somberte? Welnee. Links biedt altijd alle reden tot vrolijkheid. Want over vijf jaar staat in de Volkskrant wat deze week in de Elsevier staat. En over vijf jaar is zelfs de meest linkse lezer van dit stukje het met de inhoud ervan eens.
22.3.11
Misverstanden in het debat over 'de scheiding van kerk en staat
Maandagmiddag was ik te gast in het programma Schepper&Co aan tafel om samen met Sophie in 't Veld (D66) en Ruard Ganzevoort (GroenLinks, maar ook de trotse nakomeling van Wessel Gansfort) te debatteren over vrijheid van godsdienst, secularisme en de scheiding van kerk en staat. Dat is leuk,deelname aan zo'n uitzending, maar om je opvattingen precies duidelijk te maken kun je toch beter een stukje schrijven. Dat heb ik vandaag gedaan in de vorm van mijn wekelijkse column voor Binnenlands Bestuur. De tekst staat ook hieronder.
Het zijn grote woorden, de discussie erover keert met grote regelmaat terug en cirkelt rond de relatie tussen overheid en geloof. Het gaat dan bijvoorbeeld over de vrijheid van een politieke vereniging om vrouwen te weren uit politieke functies, om de vrijheid van een islamitische leraar of ambtenaar om een vrouw geen hand te geven, om de vrijheid van christelijke scholen om geen homoseksuele leraren aan te nemen of de vrijheid van een kerk om homoseksuele kerkgangers de hostie te onthouden. Of het gaat over het dragen van religieuze symbolen in de publieke ruimte: om hoofddoekjes achter een balie van het gemeentehuis of zelfs – alsof er nooit een Rosa Parks is geweest – in een Noordhollandse bus. VVD-kamerlid Jeanine Hennis zei vorige week in een interview met De Pers dat ambtenaren in publieksfuncties geen religieuze symbolen mogen dragen en bepleitte een ‘meer beschouwend debat’ over dit en aanverwante onderwerpen. Dat ‘fundamentele’ debat gaat er komen, in de Tweede Kamer. En dan zal het dus gaan over de vrijheid van godsdienst (artikel 6 van onze Grondwet) en over de scheiding van kerk en staat, die niet in onze Grondwet wordt genoemd maar toch als een belangrijk grondprincipe van onze rechtsstaat geldt.
Over deze zaken bestaan veel onduidelijkheid en misverstanden.
• Velen denken dat de overheid neutraal moet zijn en dat dit betekent dat de overheid seculier, godsdienstloos, moet zijn. Geloof is best, maar achter de voordeur, niet in de publieke ruimte. Dit standpunt is een vergissing. Het seculiere standpunt is niet neutraal, maar even goed een levensbeschouwelijke keuze. Neutraal wil zeggen onpartijdig, en dat betekent dat alle levensbeschouwingen in principe dezelfde ruimte krijgen om er te zijn en zich te uiten.
• Velen denken dat de scheiding van kerk en staat betekent dat gelovigen geen politieke standpunten mogen uitdragen die op hun geloof gebaseerd zijn. Zo zouden gelovigen zich niet tegen abortus of euthanasie mogen uitspreken omdat zij dan andere mensen iets zouden willen verbieden en opleggen op grond van hun geloof. Wie zich vóór abortus en euthanasie uitspreekt, creëert net zo goed een maatschappelijke werkelijkheid die gebaseerd is op levensbeschouwelijke keuzes.
• De scheiding van kerk en staat betekent heel eenvoudig dat de kerk niet mag regeren en de overheid geen geloof mag dicteren. Een democratische rechtsstaat verhoudt zich niet met een theocratie en niet met een overheid die in het leven van de kerk ingrijpt. De kerk mag de overheid niet dwingen om alle andere geloven ‘te weren en uit te roeien’, en de staat mag burgers niet dwingen een bepaald geloof aan te hangen. De laatste vervolging van gelovigen in Nederland had plaats in de jaren dertig van de negentiende eeuw, toen een Oranjevorst (Willem I) en een liberale minister van Justitie (Van Maanen) via inkwartiering, boetes en celstraffen christenen vervolgden die de Nederlands Hervormde Kerk verlieten en een eigen nieuw kerkgenootschap stichtten.
• Wanneer de staat geen geloofsovertuiging mag opleggen, mag zij verenigingen en kerkgenootschappen ook niet onder het juk van een levensbeschouwelijk principe laten doorgaan. Nu is dat vooral het gelijkheidsprincipe, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet, dat zich zowel tegen de SGP als tegen de Rooms-Katholieke Kerk dreigt te keren (als de sociaal-liberalen van D66, GroenLinks en VVD hun zin krijgen). De Grondwet zelf geeft aan dat de vrijheid van godsdienst en vereniging wordt begrensd door de wet (de artikelen worden immers besloten met de formulering: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’). Artikel 1 regeert niet over de klassieke grondrechten, zoals regering en Tweede Kamer in twee grote debatten hebben uitgesproken. Er is geen rangorde in de grondrechten.
• Een ‘meer beschouwend debat’ over staat en geloof is nauwelijks mogelijk omdat er de nodige irritatie aan de behoefte aan dat debat ten grondslag ligt. In de jaren negentig leken we af te stevenen op een religieloze publieke ruimte: de secularisatie ging onverminderd door en het CDA was uit het centrum van de macht gemanoeuvreerd. Maar het CDA bleek toch nog levensvatbaar en een nieuw geloof, de islam, bleek zich assertief te manifesteren. De discussie zoals die nu wordt gevoerd is eigenlijk volledig te danken aan de aanwezigheid van de islam. Over religieuze symbolen achter gemeentebalies is nooit enige ophef gemaakt, omdat dat ook niet nodig was. Een kruisje of keppeltje riepen geen wantrouwen op, een hoofddoekje (blijkbaar) wel. Het verzet tegen het ‘vrouwenstandpunt’ van de SGP komt voort uit de zorg dat een (veel grotere) islamitische partij vergelijkbare standpunten zal gaan huldigen. Het verzet tegen de rituele slacht komt voort uit verontwaardiging over de slachtpraktijk onder moslims. Maar als je op basis van een relativistische levensovertuiging in gelijkheid gelooft – en dus alle geloven even erg vindt of allemaal even mooi – dan heb je het niet over de islam maar over religie in het algemeen.
• Dat ‘meer beschouwende debat’ zou volgens de sociaal-liberalen moeten uitmonden in het schrappen van de vrijheid van godsdienst. Dat is erg vreemd. Een klassiek grondrecht is geen toevallige, welwillende concessie van de overheid aan burgers, die op een gegeven moment net zo goed weer kan worden ingetrokken, maar is van de burgers en beschermt hen tegen de willekeur van de staat of tegen een toevallige meerderheid van seculiere, liberale, blanke burgers die zich nu nadrukkelijk roeren en in feite even tiranniek een levensbeschouwing willen opleggen als de eerste de beste theocraat.
• Dat voorstel om artikel 6 van de Grondwet te schrappen noopt bovendien tot enig wantrouwen. De voorstanders zeggen dat gelovigen al vrijheid van meningsuiting en vereniging hebben en dat de vrijheid van godsdienst om die reden overbodig is. Maar als deze artikelen materieel samenvallen, waarom dan die moeite gedaan om artikel 6 te schrappen? Blijkbaar is er iets anders aan de orde. Wanneer je artikel 6 schrapt kun je het geloof gaan zien als ook maar een mening. Nu gaat het om iets kwetsbaars, om wat mensen ten diepste drijft, en daar kun je als overheid niet zo maar in snijden.
• En tot slot (al zou er natuurlijk nog veel meer te zeggen zijn): zo’n ‘meer beschouwend debat’ is zeer welkom, maar laat het alsjeblieft niet door politici worden gevoerd. Die willen – als zo’n debat al niet direct verzandt in genant gekissebis over hoofddoekjes - immers altijd een wet maken, en dus iets gebieden of verbieden. Het onderwerp kerk, staat, geloofsvrijheid is te belangrijk om aan politici over te laten.
Het zijn grote woorden, de discussie erover keert met grote regelmaat terug en cirkelt rond de relatie tussen overheid en geloof. Het gaat dan bijvoorbeeld over de vrijheid van een politieke vereniging om vrouwen te weren uit politieke functies, om de vrijheid van een islamitische leraar of ambtenaar om een vrouw geen hand te geven, om de vrijheid van christelijke scholen om geen homoseksuele leraren aan te nemen of de vrijheid van een kerk om homoseksuele kerkgangers de hostie te onthouden. Of het gaat over het dragen van religieuze symbolen in de publieke ruimte: om hoofddoekjes achter een balie van het gemeentehuis of zelfs – alsof er nooit een Rosa Parks is geweest – in een Noordhollandse bus. VVD-kamerlid Jeanine Hennis zei vorige week in een interview met De Pers dat ambtenaren in publieksfuncties geen religieuze symbolen mogen dragen en bepleitte een ‘meer beschouwend debat’ over dit en aanverwante onderwerpen. Dat ‘fundamentele’ debat gaat er komen, in de Tweede Kamer. En dan zal het dus gaan over de vrijheid van godsdienst (artikel 6 van onze Grondwet) en over de scheiding van kerk en staat, die niet in onze Grondwet wordt genoemd maar toch als een belangrijk grondprincipe van onze rechtsstaat geldt.
Over deze zaken bestaan veel onduidelijkheid en misverstanden.
• Velen denken dat de overheid neutraal moet zijn en dat dit betekent dat de overheid seculier, godsdienstloos, moet zijn. Geloof is best, maar achter de voordeur, niet in de publieke ruimte. Dit standpunt is een vergissing. Het seculiere standpunt is niet neutraal, maar even goed een levensbeschouwelijke keuze. Neutraal wil zeggen onpartijdig, en dat betekent dat alle levensbeschouwingen in principe dezelfde ruimte krijgen om er te zijn en zich te uiten.
• Velen denken dat de scheiding van kerk en staat betekent dat gelovigen geen politieke standpunten mogen uitdragen die op hun geloof gebaseerd zijn. Zo zouden gelovigen zich niet tegen abortus of euthanasie mogen uitspreken omdat zij dan andere mensen iets zouden willen verbieden en opleggen op grond van hun geloof. Wie zich vóór abortus en euthanasie uitspreekt, creëert net zo goed een maatschappelijke werkelijkheid die gebaseerd is op levensbeschouwelijke keuzes.
• De scheiding van kerk en staat betekent heel eenvoudig dat de kerk niet mag regeren en de overheid geen geloof mag dicteren. Een democratische rechtsstaat verhoudt zich niet met een theocratie en niet met een overheid die in het leven van de kerk ingrijpt. De kerk mag de overheid niet dwingen om alle andere geloven ‘te weren en uit te roeien’, en de staat mag burgers niet dwingen een bepaald geloof aan te hangen. De laatste vervolging van gelovigen in Nederland had plaats in de jaren dertig van de negentiende eeuw, toen een Oranjevorst (Willem I) en een liberale minister van Justitie (Van Maanen) via inkwartiering, boetes en celstraffen christenen vervolgden die de Nederlands Hervormde Kerk verlieten en een eigen nieuw kerkgenootschap stichtten.
• Wanneer de staat geen geloofsovertuiging mag opleggen, mag zij verenigingen en kerkgenootschappen ook niet onder het juk van een levensbeschouwelijk principe laten doorgaan. Nu is dat vooral het gelijkheidsprincipe, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet, dat zich zowel tegen de SGP als tegen de Rooms-Katholieke Kerk dreigt te keren (als de sociaal-liberalen van D66, GroenLinks en VVD hun zin krijgen). De Grondwet zelf geeft aan dat de vrijheid van godsdienst en vereniging wordt begrensd door de wet (de artikelen worden immers besloten met de formulering: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’). Artikel 1 regeert niet over de klassieke grondrechten, zoals regering en Tweede Kamer in twee grote debatten hebben uitgesproken. Er is geen rangorde in de grondrechten.
• Een ‘meer beschouwend debat’ over staat en geloof is nauwelijks mogelijk omdat er de nodige irritatie aan de behoefte aan dat debat ten grondslag ligt. In de jaren negentig leken we af te stevenen op een religieloze publieke ruimte: de secularisatie ging onverminderd door en het CDA was uit het centrum van de macht gemanoeuvreerd. Maar het CDA bleek toch nog levensvatbaar en een nieuw geloof, de islam, bleek zich assertief te manifesteren. De discussie zoals die nu wordt gevoerd is eigenlijk volledig te danken aan de aanwezigheid van de islam. Over religieuze symbolen achter gemeentebalies is nooit enige ophef gemaakt, omdat dat ook niet nodig was. Een kruisje of keppeltje riepen geen wantrouwen op, een hoofddoekje (blijkbaar) wel. Het verzet tegen het ‘vrouwenstandpunt’ van de SGP komt voort uit de zorg dat een (veel grotere) islamitische partij vergelijkbare standpunten zal gaan huldigen. Het verzet tegen de rituele slacht komt voort uit verontwaardiging over de slachtpraktijk onder moslims. Maar als je op basis van een relativistische levensovertuiging in gelijkheid gelooft – en dus alle geloven even erg vindt of allemaal even mooi – dan heb je het niet over de islam maar over religie in het algemeen.
• Dat ‘meer beschouwende debat’ zou volgens de sociaal-liberalen moeten uitmonden in het schrappen van de vrijheid van godsdienst. Dat is erg vreemd. Een klassiek grondrecht is geen toevallige, welwillende concessie van de overheid aan burgers, die op een gegeven moment net zo goed weer kan worden ingetrokken, maar is van de burgers en beschermt hen tegen de willekeur van de staat of tegen een toevallige meerderheid van seculiere, liberale, blanke burgers die zich nu nadrukkelijk roeren en in feite even tiranniek een levensbeschouwing willen opleggen als de eerste de beste theocraat.
• Dat voorstel om artikel 6 van de Grondwet te schrappen noopt bovendien tot enig wantrouwen. De voorstanders zeggen dat gelovigen al vrijheid van meningsuiting en vereniging hebben en dat de vrijheid van godsdienst om die reden overbodig is. Maar als deze artikelen materieel samenvallen, waarom dan die moeite gedaan om artikel 6 te schrappen? Blijkbaar is er iets anders aan de orde. Wanneer je artikel 6 schrapt kun je het geloof gaan zien als ook maar een mening. Nu gaat het om iets kwetsbaars, om wat mensen ten diepste drijft, en daar kun je als overheid niet zo maar in snijden.
• En tot slot (al zou er natuurlijk nog veel meer te zeggen zijn): zo’n ‘meer beschouwend debat’ is zeer welkom, maar laat het alsjeblieft niet door politici worden gevoerd. Die willen – als zo’n debat al niet direct verzandt in genant gekissebis over hoofddoekjes - immers altijd een wet maken, en dus iets gebieden of verbieden. Het onderwerp kerk, staat, geloofsvrijheid is te belangrijk om aan politici over te laten.
28.12.10
Rechts gaat winnen, maar CDA krijgt het moeilijk
De eerstvolgende verkiezingen, de Statenverkiezingen van 2 maart 2011, gaan over slechts één vraag: of wij voor of tegen het huidige kabinet zijn. Voorstanders stemmen op CDA, VVD of PVV, tegenstanders op een van de oppositiepartijen.
Ik ben bang voor progressief Nederland dat de Statenverkiezingen een flinke overwinning voor rechts zullen opleveren. Een eerste signaal daarvoor is het geringe enthousiasme dat de oproep van Job Cohen heeft losgemaakt. Cohen heeft alle progressieve partijen en organisaties gemaand om op zondag 16 januari naar Amsterdam te komen voor een demonstratie tegen het huidige rechtse, ‘cynische en uitsluitende’ kabinet. Maar Ouderenbond ANBO wil als neutrale organisatie niets met het exclusief-linkse protest te maken hebben. Zelfs de FNV weet nog niet zeker of ze meedoet. De ChristenUnie komt zeker niet – niet alleen omdat de manifestatie op zondag is maar ook omdat André Rouvoet ‘christelijk-sociale doelstellingen’ wil realiseren en dat wil doen door samenwerking ‘met alle partijen, coalitie of oppositie’. D66 wil niet een van de mede-organisatoren van de manifestatie zijn. Pechtold stuurt een vertegenwoordiger en die komt alleen maar luisteren ‘naar de nieuwe koers van de PvdA’.
Het zal die waarnemer waarschijnlijk niet meevallen om aan Pechtold door te geven wat die nieuwe koers is ‘van het andere Nederland dan het Nederland waar wij op afstevenen’ (Cohen). De onderlinge verschillen tussen de deelnemers zijn immers te groot om van één links-progressief blok te kunnen spreken. Dat ‘blok’ valt sowieso al uiteen in een oud-links (economisch ‘conservatief’) blok en een sociaal-liberaal (‘progressief’) blok. Eén boodschap zal dan ook niet klinken vanaf de Brakke Grond in Amsterdam, waar de manifestatie moet gaan plaatshebben.
De organisatie van brede maatschappelijke oppositie tegen dit kabinet is dus bij voorbaat mislukt. En al zou ze zijn gelukt, de vraag is nog maar of die oppositie erg succesvol zou zijn geweest. Het incident in de Eerste Kamer rond de verhoging van de btw op theaterkaartjes heeft duidelijk gemaakt hoe hecht de huidige regeringscoalitie momenteel is. Dat incident is door de meeste politici en media verkeerd gelezen, als een overwinning namelijk van de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan van volksvertegenwoordiging tegenover dit kabinet. Maar dat het kabinet bereid was de maatregel een half jaar uit te stellen, bewijst vooral dat CDA, VVD en PVV bereid waren de zaak tegenover elkaar niet op de spits te drijven en in politieke volwassenheid tevreden te zijn met een compromis. Bovendien zal Rutte direct na het kerstreces (half januari) de plannen van al zijn ministers presenteren. Die plannen zullen de burger financieel geen pijn doen en op brede instemming kunnen rekenen. In die sfeer kan het niet anders of dit kabinet krijgt op 2 maart een nieuw mandaat in de vorm van een overtuigend vertrouwensvotum. En vervolgens, zo vermoed ik, gaan we een politiek saaie periode tegemoet die ons zal doen gapen als onder de meest paarse jaren. Maar gelukkig het land welks politiek saai is.
Het grote probleem voor deze coalitie is echter dat de winst op 2 maart naar VVD en PVV zal gaan en niet naar het CDA. Het CDA is al de enige van de drie partnerpartijen die het in de peilingen niet goed doet. Het CDA is bovendien de partij waarvan de achterban het meest ambivalent tegenover dit kabinet staat. VVD’ers en PVV’ers zijn zeer ingenomen met Rutte-I, voor CDA’ers geldt dit maar zeer gedeeltelijk. Het CDA is over het algemeen al zo verdeeld dat een strakke regie van bovenaf altijd nodig is om de boel partijpolitiek bij elkaar te houden. Dat is de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het eerste interview dat Jan Peter Balkenende na zijn vertrek uit de Haagse politiek heeft gegeven en dat deze week is verschenen in Christen Democratische Verkenningen, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. Die verdeeldheid is door de deelname van het CDA aan een kabinet dat door de PVV wordt gedoogd alleen nog maar toegenomen, zoals iedereen heeft kunnen zien bij het CDA-partijcongres in oktober.
Zoals alle partijen oude rotten inzetten voor de Eerste Kamer verkiezingen (Van Boxtel voor D66, Hermans voor de VVD, Marleen Barth voor de PvdA) zo heeft ook het CDA een ervaren man bovenaan de lijst gezet: Elco Brinkman. Het komt mij voor dat deze politicus, in 1994 door Lubbers aan de kant gemanoeuvreerd, een rechtsig imago heeft. In de interviews die hij tot nog toe heeft gegeven (in de Telegraaf en in In Contact, het blaadje van de jongerenorganisatie van de SGP) benadrukt hij vooral de fouten die zijn politieke generatie heeft gemaakt in de softe opstelling in de discussie over de multiculturele samenleving en omarmt hij de correcties die Wilders op dit beleid (of beter: gebrek aan beleid) heeft aangebracht.
Ik neem iemand niet gauw kwalijk dat hij misschien wat rechtsig is. Maar het CDA heeft het al moeilijk en gaat het nog moeilijker krijgen wanneer de Statenverkiezingen uitlopen op een vertrouwensvotum over het beleid van het huidige kabinet. Om minimaal alle CDA’ers aan boord te houden, moet de partij een elegante spagaat uitvoeren waarvoor Brinkman misschien niet de meest aangewezen man is.
Ik ben bang voor progressief Nederland dat de Statenverkiezingen een flinke overwinning voor rechts zullen opleveren. Een eerste signaal daarvoor is het geringe enthousiasme dat de oproep van Job Cohen heeft losgemaakt. Cohen heeft alle progressieve partijen en organisaties gemaand om op zondag 16 januari naar Amsterdam te komen voor een demonstratie tegen het huidige rechtse, ‘cynische en uitsluitende’ kabinet. Maar Ouderenbond ANBO wil als neutrale organisatie niets met het exclusief-linkse protest te maken hebben. Zelfs de FNV weet nog niet zeker of ze meedoet. De ChristenUnie komt zeker niet – niet alleen omdat de manifestatie op zondag is maar ook omdat André Rouvoet ‘christelijk-sociale doelstellingen’ wil realiseren en dat wil doen door samenwerking ‘met alle partijen, coalitie of oppositie’. D66 wil niet een van de mede-organisatoren van de manifestatie zijn. Pechtold stuurt een vertegenwoordiger en die komt alleen maar luisteren ‘naar de nieuwe koers van de PvdA’.
Het zal die waarnemer waarschijnlijk niet meevallen om aan Pechtold door te geven wat die nieuwe koers is ‘van het andere Nederland dan het Nederland waar wij op afstevenen’ (Cohen). De onderlinge verschillen tussen de deelnemers zijn immers te groot om van één links-progressief blok te kunnen spreken. Dat ‘blok’ valt sowieso al uiteen in een oud-links (economisch ‘conservatief’) blok en een sociaal-liberaal (‘progressief’) blok. Eén boodschap zal dan ook niet klinken vanaf de Brakke Grond in Amsterdam, waar de manifestatie moet gaan plaatshebben.
De organisatie van brede maatschappelijke oppositie tegen dit kabinet is dus bij voorbaat mislukt. En al zou ze zijn gelukt, de vraag is nog maar of die oppositie erg succesvol zou zijn geweest. Het incident in de Eerste Kamer rond de verhoging van de btw op theaterkaartjes heeft duidelijk gemaakt hoe hecht de huidige regeringscoalitie momenteel is. Dat incident is door de meeste politici en media verkeerd gelezen, als een overwinning namelijk van de Eerste Kamer als zelfstandig orgaan van volksvertegenwoordiging tegenover dit kabinet. Maar dat het kabinet bereid was de maatregel een half jaar uit te stellen, bewijst vooral dat CDA, VVD en PVV bereid waren de zaak tegenover elkaar niet op de spits te drijven en in politieke volwassenheid tevreden te zijn met een compromis. Bovendien zal Rutte direct na het kerstreces (half januari) de plannen van al zijn ministers presenteren. Die plannen zullen de burger financieel geen pijn doen en op brede instemming kunnen rekenen. In die sfeer kan het niet anders of dit kabinet krijgt op 2 maart een nieuw mandaat in de vorm van een overtuigend vertrouwensvotum. En vervolgens, zo vermoed ik, gaan we een politiek saaie periode tegemoet die ons zal doen gapen als onder de meest paarse jaren. Maar gelukkig het land welks politiek saai is.
Het grote probleem voor deze coalitie is echter dat de winst op 2 maart naar VVD en PVV zal gaan en niet naar het CDA. Het CDA is al de enige van de drie partnerpartijen die het in de peilingen niet goed doet. Het CDA is bovendien de partij waarvan de achterban het meest ambivalent tegenover dit kabinet staat. VVD’ers en PVV’ers zijn zeer ingenomen met Rutte-I, voor CDA’ers geldt dit maar zeer gedeeltelijk. Het CDA is over het algemeen al zo verdeeld dat een strakke regie van bovenaf altijd nodig is om de boel partijpolitiek bij elkaar te houden. Dat is de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het eerste interview dat Jan Peter Balkenende na zijn vertrek uit de Haagse politiek heeft gegeven en dat deze week is verschenen in Christen Democratische Verkenningen, het blad van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. Die verdeeldheid is door de deelname van het CDA aan een kabinet dat door de PVV wordt gedoogd alleen nog maar toegenomen, zoals iedereen heeft kunnen zien bij het CDA-partijcongres in oktober.
Zoals alle partijen oude rotten inzetten voor de Eerste Kamer verkiezingen (Van Boxtel voor D66, Hermans voor de VVD, Marleen Barth voor de PvdA) zo heeft ook het CDA een ervaren man bovenaan de lijst gezet: Elco Brinkman. Het komt mij voor dat deze politicus, in 1994 door Lubbers aan de kant gemanoeuvreerd, een rechtsig imago heeft. In de interviews die hij tot nog toe heeft gegeven (in de Telegraaf en in In Contact, het blaadje van de jongerenorganisatie van de SGP) benadrukt hij vooral de fouten die zijn politieke generatie heeft gemaakt in de softe opstelling in de discussie over de multiculturele samenleving en omarmt hij de correcties die Wilders op dit beleid (of beter: gebrek aan beleid) heeft aangebracht.
Ik neem iemand niet gauw kwalijk dat hij misschien wat rechtsig is. Maar het CDA heeft het al moeilijk en gaat het nog moeilijker krijgen wanneer de Statenverkiezingen uitlopen op een vertrouwensvotum over het beleid van het huidige kabinet. Om minimaal alle CDA’ers aan boord te houden, moet de partij een elegante spagaat uitvoeren waarvoor Brinkman misschien niet de meest aangewezen man is.
12.10.10
Premier Rutte
Dat Mark Rutte aanstaande donderdag met zijn team van getrouwen naast koningin Beatrix op het bordes van paleis Huis ten Bosch zal staan, is het beste bewijs voor de stelling dat in de politiek alles mogelijk en niets onmogelijk is.
Wie zou in 2006 zijn geld op Rutte hebben gezet? In mei van dat jaar won hij weliswaar van Rita Verdonk de strijd om het politieke leiderschap van de VVD (met 51,5 tegen 46 procent van de stemmen), maar bij de Kamerverkiezingen van november 2006 verloor de VVD zes zetels en bleek de nummer twee op de lijst, Rita Verdonk, bijna 70.000 stemmen meer te hebben behaald dan hij. Pas een jaar nadien zou Rutte de muiterij van Verdonk pareren door haar uit de fractie te zetten. Verdonk leek toen met haar Trots op Nederland meer kans op een vooraanstaande positie in de Nederlandse politiek te maken dan Rutte met zijn VVD.

Het geval wil dat ik in die voor Rutte niet gemakkelijke jaren een paar maanden nauw met hem en zijn staf heb samengewerkt. Ik werkte toen voor het helaas ter ziele gegane weekblad Opinio, het geesteskind op knisperend roze papier van Jaffe Vink. In het najaar van 2007 was Rutte gasthoofdredacteur van een nummer dat hij geheel naar eigen inzicht mocht vullen. Ik weet dus hoe vriendelijk en joviaal Rutte is, en welk een rol zijn moeder in zijn leven speelt. Midden in een vergadering stond hij ineens op. Een broer of zuster had gebeld met de mededeling dat hij/zij moeder die middag niet naar het ziekenhuis kon brengen voor een onderzoek. En daarom deed Mark dat wel even.
In het door hem samengestelde nummer wilde Rutte, de geschoolde en belezen historicus, een interview met de beroemde Jonathan Israël, de man van de dikke boeken over Spinoza en de Verlichting. En dus vloog ik naar Londen om de man te interviewen. Het gesprek verliep zonder meer alleraangenaamst, en na afloop serveerden Israël en zijn vrouw een copieuze lunch. Wie ook aanschoof was een dochter, die lange tijd in Nederland bleek te hebben gewoond. Aan tafel ging het al snel over de situatie in Nederland en over de ravages die het multiculturele ideaal had aangericht. Vooral de dochter wist daar als meisje uit de grote stad sterke staaltjes van te melden. Israël was geschokt. Hij had dat nog nooit gehoord. En ik realiseerde me dat ik aan tafel zat met een beroemd man die zich regelmatig uitliet in het veel geroemde maatschappelijk debat, een strenge vorm van laïcisme bepleitte, maar dus eigenlijk niet wist over welke samenleving hij het had.
Ik moet toegeven dat ik Israël en Rutte toentertijd beschouwde als van eenzelfde lap gescheurd. Bij het overleg over de inhoud van ‘zijn’ nummer waren tal van onderwerpen de revue gepasseerd: prachtige onderwerpen, variërend van een pleidooi voor groen rechts (door Jort Kelder) tot een pleidooi voor de zogeheten ‘creatieve klasse’ in de Amsterdamse grachtengordel. Aan het einde van dat gesprek suggereerden Jaffe Vink en ik voorzichtig of er misschien nog iets ontbrak. Iets met immigratie en integratie of zo. Maar dat zagen we helemaal verkeerd. De kiezers associeerden de VVD immers met namen als Frits Bolkestein en Rita Verdonk en wisten dus wel wat ze wat dit betreft aan de VVD hadden. Durfden we op zo’n moment te zeggen dat die kiezer hem misschien vooral met Hans Dijkstal associeerde en dat dat wat dit betreft misschien niet in zijn voordeel was? Wij durfden het, maar onze tegenwerping werd gezellig weggelachen.
Dat nummer van Opinio met Rutte als gasthoofdredacteur is overigens een prachtig en lezenswaardig nummer geworden.
Kun je nu zeggen dat Rutte het volk nadien versteld heeft doen staan met zijn betogen en beslissingen? Hij was wel de eerste die Wilders publiekelijk ontmaskerde als de politicus die eigenlijk een cordon sanitair om hem heen wilde, om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en zich te wentelen in zijn rol van slachtoffer van een pervers politiek systeem. Maar verder? Nee. Toch bleef hij begin dit jaar maar in de peilingen stijgen, vooral – opvallend genoeg – in een periode dat Rutte met vakantie en dus onzichtbaar was. In juni boekte hij een winst van negen zetels, en zijn VVD werd daarmee nipt de grootste partij van het land. Hij had een resultaat geboekt dat zelfs Wiegel en Bolkestein niet hadden behaald. Daarna, zo is mijn indruk, is hij vooral erg geduldig gebleven, en nu staat hij overmorgen naast de koningin op het bordes als de eerste liberale premier van Nederland in negentig jaar.
Er zijn tal van portretten van Rutte verschenen in de kranten en bladen en er is zelfs al een (aardig) boekje (Martijn van der Kooij en Dirk van Harten, Mark Rutte: alleen voor de politiek; uitgeverij Terra Lannoo). Al die publicaties vertellen hetzelfde verhaal over een aimabele jongeheer, een communicator, een people’s manager, een man ook (wat mij voor hem inneemt) die cultureel aarzelt: hij staat met één been in het oude Europa (hij leest Thomas Mann en kerkt zondags zo af en toe in de Scheveningse Badkapel, waar zijn grootvader ouderling was) maar is anderzijds gefascineerd door de creativiteit en onbegrensde kansen van de moderne tijd. Bovendien is hij de man die in 2008 een nieuwe beginselverklaring aan zijn partij presenteerde. Die verklaring biedt eenzelfde combinatie van liberaal optimisme en herinnering aan het oude Europa. We moeten ons leven met verve leven, schreef Rutte daar, én we moeten ons realiseren dat de joods-christelijke traditie een beschavingsfundament is dat een van de grondslagen van onze nationale identiteit vormt. Realiseert Rutte zich ook dat dat fundament zelfs een voorwaarde is voor dat met verve leven van ons leven, en dat je dat fundament dus moet koesteren, o.a. door de vrijheid van onderwijs te beschermen?
Ik kan het niet helpen: als ik Mark Rutte zie, omringd door zijn ervaren getrouwen en in herinnering roep dat deze culturele visie zijn werk schraagt, dan ontkom ik niet aan de zeer vrolijk stemmende gedachte dat Rutte ineens the right man at the right place kan blijken te zijn.
Wie zou in 2006 zijn geld op Rutte hebben gezet? In mei van dat jaar won hij weliswaar van Rita Verdonk de strijd om het politieke leiderschap van de VVD (met 51,5 tegen 46 procent van de stemmen), maar bij de Kamerverkiezingen van november 2006 verloor de VVD zes zetels en bleek de nummer twee op de lijst, Rita Verdonk, bijna 70.000 stemmen meer te hebben behaald dan hij. Pas een jaar nadien zou Rutte de muiterij van Verdonk pareren door haar uit de fractie te zetten. Verdonk leek toen met haar Trots op Nederland meer kans op een vooraanstaande positie in de Nederlandse politiek te maken dan Rutte met zijn VVD.

Het geval wil dat ik in die voor Rutte niet gemakkelijke jaren een paar maanden nauw met hem en zijn staf heb samengewerkt. Ik werkte toen voor het helaas ter ziele gegane weekblad Opinio, het geesteskind op knisperend roze papier van Jaffe Vink. In het najaar van 2007 was Rutte gasthoofdredacteur van een nummer dat hij geheel naar eigen inzicht mocht vullen. Ik weet dus hoe vriendelijk en joviaal Rutte is, en welk een rol zijn moeder in zijn leven speelt. Midden in een vergadering stond hij ineens op. Een broer of zuster had gebeld met de mededeling dat hij/zij moeder die middag niet naar het ziekenhuis kon brengen voor een onderzoek. En daarom deed Mark dat wel even.
In het door hem samengestelde nummer wilde Rutte, de geschoolde en belezen historicus, een interview met de beroemde Jonathan Israël, de man van de dikke boeken over Spinoza en de Verlichting. En dus vloog ik naar Londen om de man te interviewen. Het gesprek verliep zonder meer alleraangenaamst, en na afloop serveerden Israël en zijn vrouw een copieuze lunch. Wie ook aanschoof was een dochter, die lange tijd in Nederland bleek te hebben gewoond. Aan tafel ging het al snel over de situatie in Nederland en over de ravages die het multiculturele ideaal had aangericht. Vooral de dochter wist daar als meisje uit de grote stad sterke staaltjes van te melden. Israël was geschokt. Hij had dat nog nooit gehoord. En ik realiseerde me dat ik aan tafel zat met een beroemd man die zich regelmatig uitliet in het veel geroemde maatschappelijk debat, een strenge vorm van laïcisme bepleitte, maar dus eigenlijk niet wist over welke samenleving hij het had.
Ik moet toegeven dat ik Israël en Rutte toentertijd beschouwde als van eenzelfde lap gescheurd. Bij het overleg over de inhoud van ‘zijn’ nummer waren tal van onderwerpen de revue gepasseerd: prachtige onderwerpen, variërend van een pleidooi voor groen rechts (door Jort Kelder) tot een pleidooi voor de zogeheten ‘creatieve klasse’ in de Amsterdamse grachtengordel. Aan het einde van dat gesprek suggereerden Jaffe Vink en ik voorzichtig of er misschien nog iets ontbrak. Iets met immigratie en integratie of zo. Maar dat zagen we helemaal verkeerd. De kiezers associeerden de VVD immers met namen als Frits Bolkestein en Rita Verdonk en wisten dus wel wat ze wat dit betreft aan de VVD hadden. Durfden we op zo’n moment te zeggen dat die kiezer hem misschien vooral met Hans Dijkstal associeerde en dat dat wat dit betreft misschien niet in zijn voordeel was? Wij durfden het, maar onze tegenwerping werd gezellig weggelachen.
Dat nummer van Opinio met Rutte als gasthoofdredacteur is overigens een prachtig en lezenswaardig nummer geworden.
Kun je nu zeggen dat Rutte het volk nadien versteld heeft doen staan met zijn betogen en beslissingen? Hij was wel de eerste die Wilders publiekelijk ontmaskerde als de politicus die eigenlijk een cordon sanitair om hem heen wilde, om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en zich te wentelen in zijn rol van slachtoffer van een pervers politiek systeem. Maar verder? Nee. Toch bleef hij begin dit jaar maar in de peilingen stijgen, vooral – opvallend genoeg – in een periode dat Rutte met vakantie en dus onzichtbaar was. In juni boekte hij een winst van negen zetels, en zijn VVD werd daarmee nipt de grootste partij van het land. Hij had een resultaat geboekt dat zelfs Wiegel en Bolkestein niet hadden behaald. Daarna, zo is mijn indruk, is hij vooral erg geduldig gebleven, en nu staat hij overmorgen naast de koningin op het bordes als de eerste liberale premier van Nederland in negentig jaar.
Er zijn tal van portretten van Rutte verschenen in de kranten en bladen en er is zelfs al een (aardig) boekje (Martijn van der Kooij en Dirk van Harten, Mark Rutte: alleen voor de politiek; uitgeverij Terra Lannoo). Al die publicaties vertellen hetzelfde verhaal over een aimabele jongeheer, een communicator, een people’s manager, een man ook (wat mij voor hem inneemt) die cultureel aarzelt: hij staat met één been in het oude Europa (hij leest Thomas Mann en kerkt zondags zo af en toe in de Scheveningse Badkapel, waar zijn grootvader ouderling was) maar is anderzijds gefascineerd door de creativiteit en onbegrensde kansen van de moderne tijd. Bovendien is hij de man die in 2008 een nieuwe beginselverklaring aan zijn partij presenteerde. Die verklaring biedt eenzelfde combinatie van liberaal optimisme en herinnering aan het oude Europa. We moeten ons leven met verve leven, schreef Rutte daar, én we moeten ons realiseren dat de joods-christelijke traditie een beschavingsfundament is dat een van de grondslagen van onze nationale identiteit vormt. Realiseert Rutte zich ook dat dat fundament zelfs een voorwaarde is voor dat met verve leven van ons leven, en dat je dat fundament dus moet koesteren, o.a. door de vrijheid van onderwijs te beschermen?
Ik kan het niet helpen: als ik Mark Rutte zie, omringd door zijn ervaren getrouwen en in herinnering roep dat deze culturele visie zijn werk schraagt, dan ontkom ik niet aan de zeer vrolijk stemmende gedachte dat Rutte ineens the right man at the right place kan blijken te zijn.
21.9.10
SGP helpt rechts aan 78 zetels
Het is vandaag Prinsjesdag, maar een merkwaardige. De koets rijdt uit, de Majesteit neemt plaats op haar troon en zal iets van een Troonrede voorlezen. Maar er zijn geen Algemene Politieke Beschouwingen, de minister-president vliegt vanmiddag al naar New York, en laat het aan zijn minister van Financiën, Jan-Kees de Jager, om volgende week met de Kamer te debatteren over de 3,2 miljard aan bezuinigingen die het demissionaire kabinet heeft ingeboekt.
Het ritueel van Prinsjesdag is dit jaar nauwelijks van belang. Alles draait om dat andere grote ritueel: het Byzantijnse proces van de kabinetsformatie, met drie deelnemers die dichtbij een akkoord zouden zijn en deze dag vooral lijken te beschouwen als een aangename onderbreking van de spannende onderhandelingen.
Deze formatie zou wel eens de geschiedenis in kunnen gaan als een waterscheiding. Het is eigenlijk ongekend wat we deze zomer allemaal hebben gezien. Met een nieuwe partij die de Nederlandse politiek ineens is gaan domineren, met een voorheen ongekende verruwing van de spelregels rondom de bewaking van het hele proces, met nieuw staatsrecht en een protesterende generatie van old boys die hoofdschuddend zo niet tandenknarsend toekijken bij zoveel revolutionair geweld.
Het is opmerkelijk dat er in de kolkende zee van deze vernieuwingsdrift ineens ook een rol blijkt te zijn weggelegd voor de meest traditionele, meest gouvernementele, meest Oranjegezinde en meest gezagsgetrouwe partij van het Binnenhof: de SGP. Al in een vroeg stadium zei de nieuwe partijleider van de SGP, Kees van der Staaij, dat zijn partij een rechtse coalitie best zou willen gedogen. In de befaamde brief van Ab Klink over zijn keuze om met de onderhandelingen te stoppen, stond een mysterieus zinnetje over een ‘erg smalle parlementaire meerderheid in de Tweede Kamer’ die op 76dan wel op ‘wellicht 78 zetels’ zou berusten. Dat is algemeen opgevat als een verwijzing naar de mogelijke steun van de tweekoppige SGP-fractie.
Nu is de SGP een partij die per definitie gedoogt. De Kamerleden van de oudste partij van het land zijn cross-benchers: zij maken geen deel uit van de coalitie maar rekenen zich ook niet bij voorbaat tot de oppositie. Ze geven over ieder wetsvoorstel een inhoudelijk oordeel. Eigenlijk kun je dus nu al voorspellen hoe de SGP stemt, omdat dat stemgedrag over het algemeen niet van omgevingsfactoren afhankelijk is.
Maar je moet ze ook weer niet al te boos maken, onze SGP’ers. De vorige partijleider, good old Bas van der Vlies, sloot zo rond de eeuwwisseling eens uit zijn slof toen hij geconfronteerd werd met een reeks wetsvoorstellen van paars II die hij niet anders kon zien dan als een welbewuste afrekening met christelijke elementen in onze wetgeving. Hij beloofde toen een oppositionele koers, en de SGP steunde destijds dan ook een motie van wantrouwen tegen minister Borst van Volksgezondheid.
Na de vroege belofte van Kees van der Staaij is er voortdurend discussie geweest over de vraag of er iets van een akkoord is tussen VVD, PVV en CDA enerzijds en de SGP anderzijds. Binnen de SGP heeft zich een generatiewisseling voltrokken: er is een nieuwe leider aangetreden en een nieuwe nummer twee (Elbert Dijkgraaf, hooggeleerd in de economie) die minder vies van het Haagse machtsspel lijken dan hun voorgangers. Natuurlijk beweren zij bij hoog en bij laag dat er geen akkoord is, en dat ze altijd bereid zijn om met wie dan ook een verhelderend gesprek aan te gaan, dus waarom niet met Rutte, maar het lijkt erop dat de SGP voor het eerst in haar 90-jarig bestaan zich echt met de politieke macht inlaat. En waarom ook niet? Het gaat hier om steun aan een kabinet dat inhoudelijk dicht bij de SGP staat, en als anderen je willen belonen (al is het maar om het risico van twee mogelijke CDA-dissidenten in te perken) voor jouw besluit om qua inhoud de komende vier jaar gewoon jezelf te blijven – en dus niet voor een oppositionele rol te kiezen - waarom zou je je dat niet laten aanleunen en een krappe parlementaire meerderheid aan een net wat riantere positie helpen?
Natuurlijk is de associatie van de SGP niet zonder gevaar voor de partij. Wilders maakt immers deel uit van die coalitie, en die wordt ervan verdacht dat hij met zijn onderscheid tussen de joods-christelijke en de islamitische traditie één bepaald geloof, dat van de moslims, een tweederangs status wil toekennen. Van de SGP kun je veel zeggen, maar niet dat de partij op het punt van de geloofsvrijheid altijd erg helder is geweest. Het zou goed zijn wanneer de partij zich daarvoor onomwonden zou uitspreken en zo op dit punt alle misverstand uit te sluiten.
Vooral omdat er volgens mij toch meer aan de hand is dan een stilzwijgend gentleman’s agreement tussen Rutte en Van der Staaij. In de achterban van de SGP wordt het Reformatorisch Dagblad gelezen, een nette krant die elke avond keurig het nieuws van gisteren brengt en zich niet onderscheidt door de geregelde publicatie van spraakmakende scoops. Maar deze week hadden ze er ineens twee.
In de krant van afgelopen vrijdag stond plotseling dat de onderhandelaars van CDA, VVD en PVV ook over de invoering van een vlaktaks praten. ‘Goed ingevoerde bronnen’ hadden dat tegenover de krant bevestigd. Ik heb het nog nergens anders gelezen. En in de krant van gisteren stond onverwachts dat VVD, CDA en PVV hebben besloten om in hun regeer- en gedoogakkoord geen verruiming van het aantal koopzondagen op te nemen. ‘Ingewijden’ hadden dat tegen de krant gezegd. En er stond bij dat dat besluit was genomen om de SGP niet te ‘bruuskeren’.
Wijst dat er niet op dat het gedogen van een rechts kabinet door de SGP tamelijk ver gaat en dat alle aardige lekken naar het Reformatorisch Dagblad bedoeld zijn om de SGP-achterban alvast met dat feit te verzoenen, zo niet er enigszins enthousiast voor te maken?
Het ritueel van Prinsjesdag is dit jaar nauwelijks van belang. Alles draait om dat andere grote ritueel: het Byzantijnse proces van de kabinetsformatie, met drie deelnemers die dichtbij een akkoord zouden zijn en deze dag vooral lijken te beschouwen als een aangename onderbreking van de spannende onderhandelingen.
Deze formatie zou wel eens de geschiedenis in kunnen gaan als een waterscheiding. Het is eigenlijk ongekend wat we deze zomer allemaal hebben gezien. Met een nieuwe partij die de Nederlandse politiek ineens is gaan domineren, met een voorheen ongekende verruwing van de spelregels rondom de bewaking van het hele proces, met nieuw staatsrecht en een protesterende generatie van old boys die hoofdschuddend zo niet tandenknarsend toekijken bij zoveel revolutionair geweld.
Het is opmerkelijk dat er in de kolkende zee van deze vernieuwingsdrift ineens ook een rol blijkt te zijn weggelegd voor de meest traditionele, meest gouvernementele, meest Oranjegezinde en meest gezagsgetrouwe partij van het Binnenhof: de SGP. Al in een vroeg stadium zei de nieuwe partijleider van de SGP, Kees van der Staaij, dat zijn partij een rechtse coalitie best zou willen gedogen. In de befaamde brief van Ab Klink over zijn keuze om met de onderhandelingen te stoppen, stond een mysterieus zinnetje over een ‘erg smalle parlementaire meerderheid in de Tweede Kamer’ die op 76dan wel op ‘wellicht 78 zetels’ zou berusten. Dat is algemeen opgevat als een verwijzing naar de mogelijke steun van de tweekoppige SGP-fractie.
Nu is de SGP een partij die per definitie gedoogt. De Kamerleden van de oudste partij van het land zijn cross-benchers: zij maken geen deel uit van de coalitie maar rekenen zich ook niet bij voorbaat tot de oppositie. Ze geven over ieder wetsvoorstel een inhoudelijk oordeel. Eigenlijk kun je dus nu al voorspellen hoe de SGP stemt, omdat dat stemgedrag over het algemeen niet van omgevingsfactoren afhankelijk is.
Maar je moet ze ook weer niet al te boos maken, onze SGP’ers. De vorige partijleider, good old Bas van der Vlies, sloot zo rond de eeuwwisseling eens uit zijn slof toen hij geconfronteerd werd met een reeks wetsvoorstellen van paars II die hij niet anders kon zien dan als een welbewuste afrekening met christelijke elementen in onze wetgeving. Hij beloofde toen een oppositionele koers, en de SGP steunde destijds dan ook een motie van wantrouwen tegen minister Borst van Volksgezondheid.
Na de vroege belofte van Kees van der Staaij is er voortdurend discussie geweest over de vraag of er iets van een akkoord is tussen VVD, PVV en CDA enerzijds en de SGP anderzijds. Binnen de SGP heeft zich een generatiewisseling voltrokken: er is een nieuwe leider aangetreden en een nieuwe nummer twee (Elbert Dijkgraaf, hooggeleerd in de economie) die minder vies van het Haagse machtsspel lijken dan hun voorgangers. Natuurlijk beweren zij bij hoog en bij laag dat er geen akkoord is, en dat ze altijd bereid zijn om met wie dan ook een verhelderend gesprek aan te gaan, dus waarom niet met Rutte, maar het lijkt erop dat de SGP voor het eerst in haar 90-jarig bestaan zich echt met de politieke macht inlaat. En waarom ook niet? Het gaat hier om steun aan een kabinet dat inhoudelijk dicht bij de SGP staat, en als anderen je willen belonen (al is het maar om het risico van twee mogelijke CDA-dissidenten in te perken) voor jouw besluit om qua inhoud de komende vier jaar gewoon jezelf te blijven – en dus niet voor een oppositionele rol te kiezen - waarom zou je je dat niet laten aanleunen en een krappe parlementaire meerderheid aan een net wat riantere positie helpen?
Natuurlijk is de associatie van de SGP niet zonder gevaar voor de partij. Wilders maakt immers deel uit van die coalitie, en die wordt ervan verdacht dat hij met zijn onderscheid tussen de joods-christelijke en de islamitische traditie één bepaald geloof, dat van de moslims, een tweederangs status wil toekennen. Van de SGP kun je veel zeggen, maar niet dat de partij op het punt van de geloofsvrijheid altijd erg helder is geweest. Het zou goed zijn wanneer de partij zich daarvoor onomwonden zou uitspreken en zo op dit punt alle misverstand uit te sluiten.
Vooral omdat er volgens mij toch meer aan de hand is dan een stilzwijgend gentleman’s agreement tussen Rutte en Van der Staaij. In de achterban van de SGP wordt het Reformatorisch Dagblad gelezen, een nette krant die elke avond keurig het nieuws van gisteren brengt en zich niet onderscheidt door de geregelde publicatie van spraakmakende scoops. Maar deze week hadden ze er ineens twee.
In de krant van afgelopen vrijdag stond plotseling dat de onderhandelaars van CDA, VVD en PVV ook over de invoering van een vlaktaks praten. ‘Goed ingevoerde bronnen’ hadden dat tegenover de krant bevestigd. Ik heb het nog nergens anders gelezen. En in de krant van gisteren stond onverwachts dat VVD, CDA en PVV hebben besloten om in hun regeer- en gedoogakkoord geen verruiming van het aantal koopzondagen op te nemen. ‘Ingewijden’ hadden dat tegen de krant gezegd. En er stond bij dat dat besluit was genomen om de SGP niet te ‘bruuskeren’.
Wijst dat er niet op dat het gedogen van een rechts kabinet door de SGP tamelijk ver gaat en dat alle aardige lekken naar het Reformatorisch Dagblad bedoeld zijn om de SGP-achterban alvast met dat feit te verzoenen, zo niet er enigszins enthousiast voor te maken?
29.7.10
Rechts gegrinnik
Mijn column op de website van Binnenlands Bestuur van deze week gaat over de formatie van een rechtse coalitie:
Op het moment dat ik dit schrijf weet de vaderlandse pers nog altijd niet waar Mark Rutte, Geert Wilders en Maxime Verhagen met elkaar zitten te praten, alhoewel Frits Wester van RTL zijn 50.000 volgelingen op Twitter gevraagd heeft of ze misschien iets hebben gezien. Maar al weten we niet waar, we weten wel dat ze met elkaar zitten te praten, dat wil zeggen: ‘informele gesprekken’ voeren, want onderhandelingen mogen de gesprekken van de achterban van het CDA nog niet heten.

Maar stel nu eens dat er deze week iets gebeurt. Dat er iets klikt tussen Mark, Geert en Maxime, en dat ze hun gesprekken gaan voortzetten in onderhandelingen? En dat dat tot een rechtse coalitie leidt, met de PVV in de regering dan wel in de rol van gedoogsteunverlener? Een meerderheid van 63 procent van de Nederlandse bevolking zou dat een goed idee vinden, zo’n coalitie van CDA en VVD die met steun van de PVV kan gaan regeren. Maar er zullen, denk ik, zeker twee personen in Nederland zijn die de haren uit hun hoofd zullen trekken: koningin Beatrix en Ruud Lubbers, de twee personen die uitgerekend hebben bevorderd dat de drie rechtse partijen deze gesprekken gaan voeren.
De koningin en Lubbers zijn er de afgelopen jaren immers niet in geslaagd hun afkeer van de PVV en vooral van de PVV-stemmer te verbergen. De koningin deed dat in haar kersttoespraak, waarin zij haar zorgen uitsprak over een klimaat van intolerantie waarbij een groep mensen als geheel over één kam werd geschoren. De koningin voelt zich veel beter thuis in een wereld waarin de Europese integratie wordt toegejuicht (ze schreef een voorwoord in een boekje met ten paleize voorgedragen lezingen waarin dit ideaal wordt uitgedragen), waarin het belang van Ontwikkelingssamenwerking wordt benadrukt (wijlen haar echtgenoot was de bij haar inwonende belichaming van dit ideaal) en waarin de zegeningen van het multiculturalisme met kosmopolitische grandeur worden uitgevent (prinses Máxima mocht bijvoorbeeld vertellen dat ze tot de conclusie was gekomen dat de Nederlander helemaal niet bestaat).
Ruud Lubbers is in dit alles eensgeestes met de vrouw met wie hij begin jaren tachtig de eerste schreden op het pad van het openbaar bestuur zette. Lubbers is een vooraanstaand lid van het progressieve netwerk van de World Connectors, zet zich in voor een gastvrij onthaal van asielzoekers in Nederland en heeft zich expliciet uitgesproken tegen de PVV. Hij deed dat bijvoorbeeld vorig jaar in een uitzending van Buitenhof, en dit voorjaar nog speelde hij een belangrijke rol achter de schermen van de verkiezingscampagne van het CDA, waarbij hij zijn partij wilde dwingen de PVV uit te sluiten (en omdat het CDA bang was dat Lubbers dat standpunt ook publiekelijk zou gaan uiten, zijn ze maar gaan zeggen, vreemd en onverwacht, dat ze graag een ‘hervormingskabinet’ met GroenLinks en D66 wilden). In 2007 publiceerde Lubbers het boekje De vrees voorbij, waarin hij zich net zo tegen de PVV’er uitsprak als de Majesteit dat in haar kersttoespraak zou doen.
Mijn linkse vrienden vertellen mij dezer dagen dat de gesprekken van deze week, wat hun betreft, hopelijk vooral een truc zijn, een truc waarmee de oude Haagse politiek zich met redenen omkleed van de PVV kan ontdoen, zonder dat Wilders nog zijn armen ten hemel kan heffen en kan uitroepen dat hij wordt buitengesloten door een cordon sanitair van de anderen.
Ik denk dat mijn linkse vrienden wel eens gelijk kunnen hebben, en dat het voorstel van Lubbers aan Rutte, Wilders en Verhagen inderdaad bedoeld is als een geënsceneerde truc. De opzichtige nadruk waarmee Lubbers vorige week zei dat hij en de koningin het zo belangrijk vonden dat alle politieke leiders in dezelfde mate aan het woord zouden komen want ze zijn ons alle even lief, is meestal een camouflage van het tegendeel.
Als ik dan tegen mijn linkse vrienden zeg dat je met zo’n truc de problematiek van het onbehagen en de politieke vertaling daarvan niet oplost, maken zij sussende gebaren. Daarover hoeven we ons helemaal niet druk te maken, die PVV als partij van proleten implodeert immers vanzelf, als we maar even geduld hebben.
Dat is nu precies de reden, denk ik, waarom rechts succes ook tot veel gegrinnik en tot leedvermaak zal leiden – al weet ik ook dat dat niet de meest edele emoties zijn.
Op het moment dat ik dit schrijf weet de vaderlandse pers nog altijd niet waar Mark Rutte, Geert Wilders en Maxime Verhagen met elkaar zitten te praten, alhoewel Frits Wester van RTL zijn 50.000 volgelingen op Twitter gevraagd heeft of ze misschien iets hebben gezien. Maar al weten we niet waar, we weten wel dat ze met elkaar zitten te praten, dat wil zeggen: ‘informele gesprekken’ voeren, want onderhandelingen mogen de gesprekken van de achterban van het CDA nog niet heten.

Maar stel nu eens dat er deze week iets gebeurt. Dat er iets klikt tussen Mark, Geert en Maxime, en dat ze hun gesprekken gaan voortzetten in onderhandelingen? En dat dat tot een rechtse coalitie leidt, met de PVV in de regering dan wel in de rol van gedoogsteunverlener? Een meerderheid van 63 procent van de Nederlandse bevolking zou dat een goed idee vinden, zo’n coalitie van CDA en VVD die met steun van de PVV kan gaan regeren. Maar er zullen, denk ik, zeker twee personen in Nederland zijn die de haren uit hun hoofd zullen trekken: koningin Beatrix en Ruud Lubbers, de twee personen die uitgerekend hebben bevorderd dat de drie rechtse partijen deze gesprekken gaan voeren.
De koningin en Lubbers zijn er de afgelopen jaren immers niet in geslaagd hun afkeer van de PVV en vooral van de PVV-stemmer te verbergen. De koningin deed dat in haar kersttoespraak, waarin zij haar zorgen uitsprak over een klimaat van intolerantie waarbij een groep mensen als geheel over één kam werd geschoren. De koningin voelt zich veel beter thuis in een wereld waarin de Europese integratie wordt toegejuicht (ze schreef een voorwoord in een boekje met ten paleize voorgedragen lezingen waarin dit ideaal wordt uitgedragen), waarin het belang van Ontwikkelingssamenwerking wordt benadrukt (wijlen haar echtgenoot was de bij haar inwonende belichaming van dit ideaal) en waarin de zegeningen van het multiculturalisme met kosmopolitische grandeur worden uitgevent (prinses Máxima mocht bijvoorbeeld vertellen dat ze tot de conclusie was gekomen dat de Nederlander helemaal niet bestaat).
Ruud Lubbers is in dit alles eensgeestes met de vrouw met wie hij begin jaren tachtig de eerste schreden op het pad van het openbaar bestuur zette. Lubbers is een vooraanstaand lid van het progressieve netwerk van de World Connectors, zet zich in voor een gastvrij onthaal van asielzoekers in Nederland en heeft zich expliciet uitgesproken tegen de PVV. Hij deed dat bijvoorbeeld vorig jaar in een uitzending van Buitenhof, en dit voorjaar nog speelde hij een belangrijke rol achter de schermen van de verkiezingscampagne van het CDA, waarbij hij zijn partij wilde dwingen de PVV uit te sluiten (en omdat het CDA bang was dat Lubbers dat standpunt ook publiekelijk zou gaan uiten, zijn ze maar gaan zeggen, vreemd en onverwacht, dat ze graag een ‘hervormingskabinet’ met GroenLinks en D66 wilden). In 2007 publiceerde Lubbers het boekje De vrees voorbij, waarin hij zich net zo tegen de PVV’er uitsprak als de Majesteit dat in haar kersttoespraak zou doen.
Mijn linkse vrienden vertellen mij dezer dagen dat de gesprekken van deze week, wat hun betreft, hopelijk vooral een truc zijn, een truc waarmee de oude Haagse politiek zich met redenen omkleed van de PVV kan ontdoen, zonder dat Wilders nog zijn armen ten hemel kan heffen en kan uitroepen dat hij wordt buitengesloten door een cordon sanitair van de anderen.
Ik denk dat mijn linkse vrienden wel eens gelijk kunnen hebben, en dat het voorstel van Lubbers aan Rutte, Wilders en Verhagen inderdaad bedoeld is als een geënsceneerde truc. De opzichtige nadruk waarmee Lubbers vorige week zei dat hij en de koningin het zo belangrijk vonden dat alle politieke leiders in dezelfde mate aan het woord zouden komen want ze zijn ons alle even lief, is meestal een camouflage van het tegendeel.
Als ik dan tegen mijn linkse vrienden zeg dat je met zo’n truc de problematiek van het onbehagen en de politieke vertaling daarvan niet oplost, maken zij sussende gebaren. Daarover hoeven we ons helemaal niet druk te maken, die PVV als partij van proleten implodeert immers vanzelf, als we maar even geduld hebben.
Dat is nu precies de reden, denk ik, waarom rechts succes ook tot veel gegrinnik en tot leedvermaak zal leiden – al weet ik ook dat dat niet de meest edele emoties zijn.
Subscribe to:
Posts (Atom)