Showing posts with label Menno de Bruyne. Show all posts
Showing posts with label Menno de Bruyne. Show all posts

8.2.10

Twitter!

Ik moest er ook aan geloven. Vele conservatieve vrienden - onder wie vooral Menno de Bruyne en Arend-Jan Boekestijn - zeiden dat ik toch echt moest gaan twitteren. En ik geef toe: het is eigenlijk heel leuk. Nu weet ik tenminste wat Arend-Jan afgelopen zaterdag heeft gegeten, en weten mijn volgers waar ik afgelopen zaterdagavond heb uitgehangen, en dankzij twitter weten we nu ook dat het bericht in de Telegraaf over de snode plannen van de SGP om op slinkse wijze vrouwen te weren, een canard is. Zie: www.twitter.com/BartJanSpruyt.

14.12.09

Gerrit Holdijk

Op de website van Binnenlands Bestuur staat sinds vandaag mijn nieuwe column, gewijd aan een man die ik bewonder en zeer respecteer: Gerrit Holdijk van de SGP.


Politici zijn niet te benijden. Rusteloos zijn zij immers in de weer om de aandacht van de media te trekken, want wie radio, tv of krant haalt, ontvlucht het oordeel van de anonimiteit. Wie bekend is maakt kans op herverkiezing. En daar gaat het maar om, om dat politieke overleven.

Er zijn ook politici die erin slagen aan de aandacht van de media te ontsnappen, en daar een grote eer in stellen. Zo reed ik jaren geleden eens op een zaterdagmiddag naar het verre Apeldoorn om daar een senator te interviewen. Geen spoor van ijdelheid of heimelijke gevoelens van genoegdoening bij deze man. Toen wij aan tafel schoven, stelde hij rustig pijprokend vast dat hij in een interview in het geheel niet geïnteresseerd was. Maar een goed gesprek, daar was hij graag voor in. Toen ik hem daarop vroeg of hij ermee kon instemmen wanneer ik een schriftelijk verslag van dat goede gesprek in de krant zou plaatsen, keek hij me bedachtzaam aan, trok nog eens aan zijn pijp, en mompelde: ‘Ja, dat is dan wel goed.’

Hij is de enige politicus die tijdens een ‘interview’ (als ons goede gesprek dan toch zo mocht heten) tegen mij (als journalist) heeft gezegd dat ik hem maar moest onderbreken wanneer ik dacht dat hij het niet goed zag.

Hij noemde zichzelf, met veel zelfkennis, een ‘in de coulissen van de politiek verzeild geraakte jurist’.

De naam van deze man is Gerrit Holdijk. Holdijk heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en daarmee is er deze maand een einde aan zijn 37-jarige (!) dienstverband bij de Tweede-Kamerfractie van de SGP gekomen. In 1972 trad hij daar in dienst als beleidsmedewerker ‘juridische en moeilijke zaken’. Vanaf 1977 was hij ook redactielid van het tijdschrift Zicht van het wetenschappelijk instituut van de SGP. (Klik hier voor inzage in het speciale nummer dat de redactie van Zicht afgelopen zaterdag aan Holdijk heeft aangeboden; dat nummer verschijnt later deze week, ik heb het inmiddels, mij toegeschoven vanuit de boezem van de partij, met veel plezier gelezen.) Sinds 1986 is hij, met een korte onderbreking, lid van de Eerste Kamer, sinds 1987 is hij lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Beide laatste ambten blijft hij bekleden. Hij was en is een staatkundig-gereformeerd buitenbeentje. Hij koestert afwijkende standpunten over ‘theocratie’ en het beruchte vrouwenstandpunt. In de SGP is hij als christelijke conservatief ‘verzeild geraakt’.



Holdijk had, sinds 1971, ook zijn eigen juridische adviesbureau. En iedere woensdag fietste hij van Apeldoorn naar Uddel om zijn moeder te helpen op haar boerderij. Na haar overlijden is hij op die boerderij gaan wonen. Hij wordt in het werk op de boerderij bijgestaan door een tractor uit 1947, die hij vorig jaar heeft laten restaureren.



Holdijk heeft één keer de landelijke pers gehaald. Bij het debat over de toestemmingswet voor het voorgenomen huwelijk van prins Maurits en een dochter van Van den Broek (in 1998) en later (in 2001) bij een vergelijkbaar debat over Willem-Alexander en Maxima, stond hij ernstig te mopperen achter het spreekgestoelte. Geen gezeur, zo luidde in essentie zijn standpunt: de Oranjes zijn protestants, en die ‘onaantastbare traditie’ mag niet worden doorbroken door huwelijken met roomse burgermeisjes. Toenmalig premier Kok was daar zwaar chagrijnig over. Maar Holdijk vroeg zich doodgemoedereerd af waarom hij niet ‘op een ontspannen en volwassen manier over de verschillen in beleving van de historie’ had mogen spreken.

Het indrukwekkendst vond ik een optreden van Holdijk in het voorjaar van 2000. Prins Constantijn trad toen in het huwelijk met een dochter van Brinkhorst. Holdijk behoorde als senator tot de genodigden maar hij ging niet. Hij wilde niet in een situatie terechtkomen waarin hij de vader van de bruid, bewindsman op Landbouw, de hand moest schudden. Brinkhorst was ten tijde van de MKZ-crisis politiek verantwoordelijk voor de preventieve ruiming van gezonde koeien. ‘Het uit puur economische motieven op grote schaal doden van gezonde dieren gaat naar mijn diepste overtuiging radicaal in tegen de zorgplicht voor vee dat aan ons is toevertrouwd’.*

Aan Holdijks lijf geen polonaise, en bij hem zeker geen toneelstukje om de feestvreugde niet te bederven. Recht is recht, krom is krom. 'Politici' als Gerrit Holdijk, die om hun onafhankelijkheid en onversaagdheid diep respect afdwingen, dreigen, vrees ik, tot een uitstervend ras te gaan behoren.

*Voor wie wil weten wat hij zich bij die ‘zorgplicht’ moet voorstellen, verwijs ik naar twee miniatuurtjes van Koos van Zomeren over boer Van den Dikkenberg uit Lunteren (die ik hier uit ruimtegebrek niet in extenso kan citeren): Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk (De Arbeiderspers, 2000), pp. 847-848.

3.11.09

Verkiezingen!

Mijn nieuwe column voor Binnenlands Bestuur gaat over de vraag of er verkiezingen moeten komen wanneer premier Balkenende naar Brussel vertrekt. Het antwoord: jazeker, ook al vinden vrijwel alle partijen dat politiek niet zo opportuun. Maar angst voor een slechte uitslag mag het antwoord op de vraag of er verkiezingen moeten komen niet bepalen.

Hij gaat. De raadsadviseur voor constitutionele zaken van het ministerie van Algemene Zaken is zondagmiddag gesignaleerd in het Haagsche Bos, fietsend van het Binnenhof naar huis. Als er op zondag wordt gewerkt, dan vindt er dus koortsachtig overleg plaats over de staatsrechtelijke consequenties van het vertrek van Balkenende naar Brussel. En dat overleg voer je alleen als je ervan uitgaat dat hij inderdaad gaat.

En als Balkenende dan weg is, dan zou het CDA het liefst Maxim Verhagen als onze nieuwe minister-president naar voren schuiven. Achter hem zou dat andere Limburgse talent, Camile Eurlings, dan ook een paar stapjes op de ladder van de politieke macht kunnen klimmen. Twee rechtse limbo’s zijn dan uitstekend gepositioneerd om de PVV te gaan leegeten.

Maar zo zijn we toch niet getrouwd in dit land, zou ik zeggen. Het is uniek in de Nederlandse geschiedenis wanneer een premier tussentijds vertrekt. Ons staatsrecht geeft geen dwingende voorschriften over wat er in dat geval precies moet gebeuren. En zoals er geen schriftelijk vastgelegde regels voor deze situatie zijn, zo is er evenmin ongeschreven recht, simpelweg omdat een tussentijds vertrek van een premier zich zo zelden heeft voorgedaan dat er dus ook geen normen uit een in het verleden gegroeide praktijk kunnen worden afgeleid. Het is één keer eerder voorgekomen, in 1866 toen ‘eerste minister Meijer’ gouverneur-generaal van Nederlands-Indië werd, en het Nederlandse parlement barstte van verontwaardiging over deze ‘politieke immoraliteit’.

Er zijn gezichtspunten die ons tot de conclusie dwingen dat een tussentijds vertrek van Balkenende niet met wat geschuif met politieke stoelen kan worden opgevangen, en dat er echt verkiezingen moeten komen. Staatsrechtdeskundigen als Peter Rehwinkel en Menno de Bruyne hebben daar de afgelopen dagen op gewezen, onder andere verwijzend naar het proefschrift van de CDA’er Koekoek.

In de eerste plaats is Balkenende niet alleen de minister-president, maar bekleedt hij ook een functie die de afgelopen jaren aan zwaarte heeft gewonnen. Door de internationale ontwikkelingen is de premier niet alleen maar de eerste onder zijns gelijken. Als formateur heeft hij alle ministers en staatssecretarissen van zijn kabinet aangezocht en gekeurd, hij heeft voor zijn regeringsploeg verantwoording afgelegd in het parlement, en iedere maandagmiddag is hij het die als regeringsleider overleg voert met ons staatshoofd, de koningin. Hij is de naamgever van het kabinet, hij is beeldbepalend, en hij spreekt in goede en slechte tijden namens zijn kabinet het volk toe.

Als de architect en voorman van een kabinet vertrekt, dan kan men niet overgaan tot de orde van de dag. Het is ondenkbaar dat dat vertrek niet zou worden gevolgd door verkiezingen.

Dat wil de huidige coalitie natuurlijk niet, omdat zij er in de peilingen slecht voor staan, en verkiezingen vooral voor de PVV van Geert Wilders in de kaart zullen spelen. Wordt het land dan niet onregeerbaar en dat in een tijd waarin forse knopen moeten worden doorgehakt om de financieel-economische crisis te lijf te gaan?

Maar het is volstrekt ongepast om de vrees voor een uitslag die men niet wil, van beslissend belang te laten zijn om een beslissing die politiek en staatsrechtelijk het meest voor de hand ligt, niet te nemen.

3.6.09

Mooi feestje

Nog één keer, en dan houd ik erover op: het was een mooi feestje, gisteravond in de Rooksalon van de Tweede Kamer, voor Menno de Bruyne. Een verslag is hier te bekijken en hier.

Op de foto hieronder feliciteer ik Menno en geef hem een cadeautje dat mij wel gepast leek: een publicatie van professor F. C. Gerretson over Groen van Prinsterer (al is de kans groot dat Menno deze publicatie al had, maar dan toch niet in deze vorm: het is een overdruk van een uitvoerig artikel uit 1915 met aantekeningen van de grote Gerretson zelf.)



En in de HP/De Tijd van deze week staat het stukje dat ik heb geschreven over het boekje dat Menno gisteren aangeboden heeft gekregen - met 25 artikelen van hem zelf en 25 'felicitaties en herinneringen' van mensen (politici en journalisten) met wie Menno de afgelopen vijfentwintig jaar te maken heeft gehad:


Ongeschreven codes

Op het Binnenhof is hij een beroemdheid, maar daarbuiten zullen slechts weinig mensen hem kennen. Menno de Bruyne (Goes, 1957) werkt als voorlichter voor de fractie van de SGP – voor een partij dus die niet overal even serieus wordt genomen en daardoor zelfs haar subsidies dreigt te verliezen. Menno herdenkt deze week dat hij zijn partij al 25 jaar trouw heeft gediend in zijn functie als ‘de mond van’, in dit geval van fractievoorzitter Bas van der Vlies, die met zijn meer dan 10.000 (!) dienstdagen de huidige nestor van de Tweede Kamer is. Dat is, tussen haakjes, het aardige van SGP’ers: ze zijn zonder bijbedoelingen naar Den Haag gekomen. Omdat ze toch nooit in de regering zullen komen, blijven ze waarvoor ze zijn gekomen en zien ze hun baan niet als een eerste opstapje naar iets veel hogers en beters. Vandaar die vooroorlogse staaltjes van anciënniteit in hun fractie.

Tegelijk is Menno meer, veel meer dan alleen maar de terecht onzichtbare voorlichter van een tweemansfractie. Hij is een wat a-typische SGP’er – hij gaat zijn weg door het leven met gepaste zwier en wilde haren en een outfit die het ook in een Oxfords college goed zou doen. En hij is een algemeen erkend expert op het gebied van het koninklijk huis, ons staatsrecht en de parlementaire geschiedenis. Dat maakt hem tot een wandelende encyclopedie van de Nederlandse politieke geschiedenis, en daarmee voor journalisten van alle soort en kleur een veel geraadpleegde bron van kennis. Toen Hans Wiegel, bijvoorbeeld, in 1999 het tweede kabinet-Kok in de Eerste Kamer liet struikelen, was één telefoontje naar Menno genoeg om precies te weten wanneer en hoe het eerder was gebeurd dat een kabinet in de Senaat ten val kwam.

Ter gelegenheid van zijn jubileum hebben collega’s een vriendenboekje samengesteld. Dat boekje valt in twee delen uiteen. Er staan 25 kortere stukken in met herinneringen en felicitaties van mensen met wie Menno de afgelopen decennia te maken heeft gehad. Van een (zeer geslaagd!) gedicht van onze minister van Defensie, Eimert van Middelkoop, tot waarderende woorden van journalisten en meditatieve bijdragen van partijgenoten.

Het andere deel bestaat uit artikelen van Menno de Bruyne zelf: beschouwingen over ons politieke bestel, over de rol van het huis van Oranje, en over de parlementaire geschiedenis. Wat is nu eigenlijk de status van een vice-premier, wat de rol van de koningin bij een kabinetsformatie of bij het tekenen van een wet, wanneer en waarom vergaderen Eerste en Tweede Kamer gezamenlijk, wat zijn de records van Balkenende? En wat zei toenmalig minister Hoogervorst toen Van der Vlies zich in de wc had opgesloten?

Al dit soort vragen worden met een zeldzame combinatie van deskundigheid en lichtvoetigheid beantwoord, en maken dit deel van de publicatie tot een juweeltje. Tegelijk is er iets dat boven de inhoud van de bijdragen uitstijgt en dat is de stijl waarvan zij getuigen. Menno de Bruyne belichaamt de codes en zeden van een wereld die vervlogen is. Politiek journalist Marcel ten Hooven schrijft, m.i. volkomen terecht, dat wat de Tweede Kamer momenteel uit balans brengt – in haar korte geheugen, de inflatie van al te grote woorden en permanente haast – bij Menno, bij zijn trouw aan ongeschreven codes en de lichte toets van zijn zelfrelativering, weer in balans komt. Daarmee is dit boekje verplichte kost voor alle Binnenhofbewoners en Binnenhofwatchers.

N.a.v. Menno de Bruyne, Open vensters (uitgeverij De Banier, € 9,95)

29.5.09

Balkenende feliciteert Menno de Bruyne

Daartoe uitgenodigd door good old Julius Vischjager, hoofdredacteur van The Daily Invisible, heeft minister-president Balkenende vanavond Menno de Bruyne gefeliciteerd met zijn 25-jarig jubileum. De premier kan dinsdag vanwege verplichtingen niet bij het SGP-feestje voor Menno zijn, maar het gerucht gaat dat Julius er wel zal zijn en misschien zelfs zal concerteren (een sonate van Scarlatti?)
De persconferentie van Balkenende is hier te zien (de opmerkingen over Menno vanaf minuut 20:22).

27.5.09

Lof van Menno

Mijn goede vriend Menno de Bruyne herdenkt dezer dagen dat hij al 25 jaar in dienst is van de Tweede-Kamerfractie van de SGP. In de geest spreek ik hem als volgt toe:

Beste Menno,

Je fietste als tiener naar de school in Goes waar ook onze premier school ging, en daarna ging je in Leiden rechten studeren, en daarna ben je in Den Haag voor de SGP gaan werken. Dat heb je volgehouden, tot op de dag van vandaag. En zo ben je erg Haags geworden, zij het op een Britse manier. Maar vóór alles ben je Zeeuw gebleven, afkomstig van het eiland van Kortgene en Colijnsplaat. Toen ik daar op een mooie zomerdag eens verzeild raakte, belde ik je op en vertelde je mij wat het beste restaurant van het dorp was. Mijn vrouw en ik aten er mosselen en dronken er een fles sprankelende witte wijn bij. Het eerste glas hebben we op jou geheven. En dat doen we nu weer: saluut!




We horen niet vaak van je. Dat past ook niet bij je functie. Je bent immers ‘de mond van’, in dit geval van fractievoorzitter Bas van der Vlies, die met zijn meer dan 10.000 (!) dienstdagen de huidige nestor van de Tweede Kamer is. Dat is, tussen haakjes, het aardige van jullie SGP’ers: jullie zijn zonder bijbedoelingen naar Den Haag gekomen. Jullie zullen toch nooit in de regering komen. Jullie blijven dus waarvoor jullie zijn gekomen en zien jullie baan niet als een eerste opstapje naar iets veel hogers en beters. Vandaar die vooroorlogse staaltjes van anciënniteit in jullie fractie.

We hebben elkaar in 1994 leren kennen, en we hebben elkaar vanaf het begin graag gemogen – ook toen er enige verwijdering kwam omdat ik bij een organisatie kwam te werken waartoe jij om professionele redenen enige afstand moest bewaren. Ik liep graag bij je langs, in die fraaie kamer met oude meubels die we het Herenlogement hebben gedoopt. Als ik geluk had rook ik op de gang pijptabak en wist ik dat senator Gerrit Holdijk er ook was. Gul deelde je altijd koffie en sigaren en ging je je op zijn allerplezierigst aan een mateloze woordenrijkheid te buiten.

Je humor is vermaard. In het partijblad De Banier heb je een vaste rubriek, de ‘Haagse propjes’. Als propjesschieter wil je nog wel eens mikken op de vroegere, nu kleinlinkse vrienden van de ChristenUnie, die helaas, zo bleek keer op keer, over heel wat minder humor en relativeringsvermogen bleken te beschikken dan jij zelf.

Eén keer heb ik je geïnterviewd, voor een serie over de boekerij van min of meer bekende Nederlanders. In je fraaie appartement in de Haagse wijk Marlot had je een hele avond nodig om te vertellen over je unieke collectie boeken over de Nederlandse parlementaire geschiedenis, die in alle hoeken en gaten van iedere kamer was weggestouwd. Later erfde je de bibliotheek van een vergelijkbare fanaat op het gebied van politieke boeken. Je pikte er zo’n tien boeken uit die je nog niet had – en nu was je collectie toch echt compleet, verzekerde je – en kon daarna de meeste van de duizenden boeken aan anderen doorgeven.

Je hebt ze nog gelezen ook, al die boeken. En daarmee ben je aan het Binnenhof – dat je als geen ander kent - uitgegroeid tot een wandelende encyclopedie van de Nederlandse politieke geschiedenis. Toen Hans Wiegel in 1999 het tweede kabinet-Kok beentje lichtte, was een telefoontje naar jou genoeg om precies te weten wanneer en door wiens toedoen en waarom er eerder in de Eerste Kamer een kabinet ten val was gekomen.

Met je kennis en kunde en je onmodieuze positie belichaam jij een staatsrechtelijke degelijkheid die ons bestel door alle stormen van veranderingen en vernieuwingen heen draagt, en daarmee iets dat nauwelijks nog bestaat.

In 1972 organiseerde de universiteit Groningen een meerdaags, geleerd congres over de historicus Johan Huizinga. Toen hij daar jaren later op terugblikte schreef Ernst Kossmann dat die bijeenkomst zozeer door een ‘elitair en evenwichtig welbehagen’ was beheerst dat het leek of een bepaalde stijl met een laatste buiging afscheid van de samenleving nam.

Aan die uitspraak heb ik moeten denken toen ik dezer dagen aan jou dacht. Dit stukje is dus niet alleen maar een felicitatie, maar ook een revérence. Naar jou en de stijl en traditie die je belichaamt.

Nu zijn wij Calvinisten nuchtere mensen. Maar toch hebben ook wij wel eens heimelijke dagdromen. In mijn mooiste zijn jij en ik lid van de Tweede Kamer. We vormen een tweemansfractie, en dat willen we graag zo houden. We voeren dus geen landelijke campagnes, maar gaan wel regelmatig het land in om met onze achterban te praten. Onze achterban, dat zijn christelijke conservatieven, oud-CHU’ers zeg maar, mensen aan wie jij en ik niets hoeven uit te leggen.

We delen een fractiekamer waarin een oude Chesterfield staat, twee mahoniehouten bureaus en een reusachtige boekenkast waarin de ganse parlementaire geschiedenis en het werk van Edmund Burke en Groen van Prinsterer zijn samengebracht. Een koelkastje herbergt de borrelfles waaruit we ons aan het einde van de middag een glaasje inschenken. Geen kamerbode die er iets van durft te zeggen wanneer we daarbij tevreden gaan zitten roken.

Op dinsdag gaan jij en ik samen in de Posthoorn lunchen en bestuderen we de Kameragenda voor die week bestuderen. Jij doet Zeeland, ik Gouda. Terug aan het Binnenhof lezen we kamerstukken onder klassiek geklank, en ik zie jouw gedachten regelmatig afdwalen en dat je dan een dichtbundel van Ida Gerhardt pakt of een wandelgids voor het Engelse platteland.

Het werk van onze fractie wordt ondersteund door een heus wetenschappelijk instituut, het Ds. J. T. Doornenbal Instituut. We hebben dit kantoor naar de beroemde hervormde predikant van Oene vernoemd omdat we ons geïnspireerd weten door zijn visie op de politiek. In februari 1964 moest ds. Doornenbal in Deventer voor de SGP spreken. Op de uitvlucht: ‘Maar ik ben helemaal geen lid van de SGP!’, had hij ten antwoord gekregen: ‘Dat hindert niet!’. Toen moest hij dus wel gaan, en raakte hij verzeild in de ‘vreemdste politieke samenkomst die ooit op deze planeet gehouden is’. Over politiek is niet gepraat, want daarvan had ds. Doornenbal ook, naar eigen zeggen, ‘niet het allerminste benul’. Hij sprak over de heiliging van de rustdag, maar ten slotte leek de bijeenkomst meer op een gezelschap dan op een politieke vergadering. ‘Elk besprak zijn stand van zaken’ (Groenewegen) en ‘over alle kerkmuren van christelijke- en oud- en nog-meer-Gereformeerd’ vielen de broeders elkaar in het hart. Er was sprake van een ware oecumene, iedereen was er wonderlijk gelukkig mee en na afloop zongen ze blijde psalmen. Het was, schreef ds. Doornenbal later, ‘een alleraangenaamst samenzijn, een verrassing in deze tijd en in een plaats als Deventer. Alleen maar, het had niets met politiek te maken en daarom was het waarschijnlijk zo goed’.

Toen we deze passages uit de bundel Pastorale pennevruchten lazen, keken we elkaar aan en ik zag jou denken en jij mij: wat waren we daar graag bij geweest.

Als we elkaar wat uitvoeriger moeten spreken, gaan we in Marlot jouw hond uitlaten. Daar beramen we een motie van afkeuring omdat het kabinet het heeft bestaan het dorp Colijnsplaat te hebben laten verslonzen. We hebben het politieke tij mee en onze motie haalt het: de tweede nacht van Kersten heet die van De Bruyne-Spruyt. Het eerste felicitatietelegram komt van Hans Wiegel.