3.6.08

Van Agt, de vleesgeworden dubbelzinnigheid, en de Wet van Spruyt

Het politieke Land van Ooit, het Nederland van de verzuiling, het Nederland van voor Paars en voor Pim Fortuyn, wordt steeds preciezer in kaart gebracht. Lange tijd hebben we het moeten doen met Het verschijnsel Schmelzer en Van Thijns Dagboek van een onderhandelaar. Maar na de baanbrekende studie over premier Piet de Jong (2001) en het proefschrift van Annet Bleich over Joop den Uyl (2008), verscheen onlangs een omvangrijke en wetenschappelijk onderbouwde biografie van een andere hoofdrolspeler uit de Nederlandse politiek: Dries van Agt. En er staan ook levenbeschrijvingen van Hans Wiegel, Barend Biesheuvel, Pim Fortuyn, Pieter Jelles Troelstra en Dirk de Geer op stapel. De presentatie van zo’n biografie voltrekt zich steevast tegen het decor van een nostalgische reünie van de overlevenden, en zo’n feestje was een week of wat geleden zeker de presentatie van Van Agt’s biografie. Een dag van herinneringen, grappen en grollen, waarbij woorden als ‘snaaks’, ‘schelmenstreken’ en ‘rare snijboon’ niet werden geschuwd. Als je niet wist dat de panelen in de samenleving inmiddels grondig zijn verschoven en zich niet meer laten terugschuiven, zou je je bijna door een gevoel van heimwee laten overvallen.

Op een beslissend scharnierpunt in de Nederlandse politiek, de avond van 6 mei 2002, zat ik naast Van Agt in het restaurant op de berg van Amersfoort. We moesten al om zes uur aan tafel omdat Van Agt later die avond zou spreken. Twee heren waren wat verlaat en kwamen tegen kwart over zes het restaurant binnen. Ze vertelden dat ze net op de radio hadden gehoord dat er iets met Pim Fortuyn was. Neergeschoten in het Hilversumse mediapark. Of hij nog leefde was toen nog niet bekend. Het diner bleef vervolgens onaangeroerd. Iedereen begon te bellen om meer informatie te krijgen, en iedereen begon verhitte discussies over de oorzaken en gevolgen van de aanslag. Iedereen, behalve Van Agt. Hij onttrok zich aan het tumult en stond peinzend terzijde – zoals in dat televisiefragment waarop hij vanuit de verte toekijkt wanneer Den Uyl zich tegenover een journalist kritisch over hem en de laatste ontwikkelingen van het ethisch reveil uitlaat. Later heb ik gedacht dat Van Agt waarschijnlijk toen al voor zich zag dat deze avond het electorale herstel van zijn partij zou inluiden – en hij zag dat het goed was.
In diezelfde tijd was ik eens bij Van Agt thuis. We zaten in zijn studeerkamer, en Van Agt droeg van die halfhoge leren laarsjes die mij op dat moment aan John Travolta, de Bee Gees en Saturday Night Fever deden denken. Van Agt, alert als altijd, zag mij kijken, en vroeg zich tot mijn verbazing af – in een archaïsche volzin – of ik zijn schoeisel wellicht wat frivool vond. Blijkbaar had ik verwachtingen bij hem gewekt waaraan ik maar niet bleek te willen voldoen. Als je bij Van Agt was geweest, kreeg de Moerdijkbrug ineens weer cultuurhistorische relevantie – een ervaring die ik sinds mijn dagen als soldaat in een Bredase kazerne niet meer had gehad.

Een mysterieuze man dus, Van Agt, bewoner van een mij slechts gedeeltelijk toegankelijke wereld, de vleesgeworden dubbelzinnigheid, levend vanuit het mentale voorbehoud dat ‘in de oorschelp van de Heer’, zoals Van Agt zijn Brabantse land aanduidt, welbewust wordt gecultiveerd. Wat later begon hij stevige anti-Amerikaanse en anti-Israëlische taal uit te slaan en encanailleerde hij zich met de weduwe Duisenberg, en leverde daarmee het bewijs voor de wet van Spruyt, die inhoudt dat het met mensen die echt links zijn geweest, slechts zelden nog helemaal goed komt. Maar daar staat tegenover dat Van Agt, deze exoot temidden van gereformeerde ernst en socialistisch gedram, als geen ander het politieke bedrijf had weten te relativeren (tijdens de formatie van 1977 reisde hij doodleuk af naar het zuiden om het startschot voor de Ronde van Boxmeer te lossen). En hij was de man die de overmoedige rooien van de PvdA in 1977 hard afstrafte en, tegen alle polarisatiepogingen in, zijn CDA in het midden van de politieke macht manoeuvreerde, noch naar links, noch naar rechts en alleen voor zijn achterban buigend. Daarmee schiep hij overigens ook de politieke verhoudingen die een adequate aanpak van de problemen van nu in de weg staan.

Op grond van die handigheid komt hem een hoofdrol in de naoorlogse politieke geschiedenis toe, en als zodanig hebben zijn drie Nijmeegse biografen hem met behulp van zijn persoonlijk archief, dertig persoonlijke gesprekken en ander belangrijk bronnenmateriaal ook getekend. Het uitstekend geschreven boek waaraan vijf jaar is gewerkt, laat de bekende onderwerpen die we met Van Agt associëren weer aan ons voorbij trekken: hoe de progressieve jurist Andreas Antonius Maria van Agt (Geldrop, 1931) haast per abuis in de politiek belandt en daar als vakminister op Justitie en als minister-president (1971 – 1982) zware debatten over de ontsnapte Menten, de drie van Breda, de abortuskliniek Bloemenhove, kernwapens en de noodzaak van een ethisch reveil voert, in lange zinnen vol archaïsmen die hij bewust cultiveerde om zijn eigen emotionaliteit in te dammen.

De biografie biedt ook fraaie nieuwe anekdotes: over de wraak van prins Bernard op Den Uyl door het regeringsvliegtuig al op te laten stijgen wanneer de auto van ome Joop net het vliegveld opdraait, over Van Agts moeite met de ochtenduren wanneer zijn kabinetsploeg in het Catshuis al zit te vergaderen en uit het kraken van het spiraalbed op de eerste verdieping afleidt dat de eerste minister zich weldra bij hen zal voegen, en de inmiddels overal vertelde grap van Wiegel die koningin Juliana ervan weerhoudt alle gevangenen bij haar abdicatie gratie te verlenen en op haar voorstel ze dan in ieder geval een taart te geven, antwoordt dat het hem dan ook een goed idee lijkt om er met slagroom de woorden ‘Nog vele jaren’ op te spuiten.

Maar het boek biedt ook nieuwe inzichten in de echte harde politiek, en dan met name de weigering van Van Agt om in februari 1980 de bezuinigingsvoorstellen van zijn minister van Financiën Frans Andriessen te steunen. Van Agt wist dat fractievoorzitter Lubbers moeite had met die plannen en liet het erbij zitten in het belang van de politieke stabiliteit (nodig voor de troonswisseling van dat jaar) en om een tweede kabinet-Den Uyl nogmaals te verhinderen. Het gevolg daarvan was dat het sociaaleconomische reddingsplan Bestek ’81 een fiasco werd: de werkloosheid steeg en het financieringstekort, dat bij het vertrek van Den Uyl 3,8 procent bedroeg, steeg tot boven de 10 procent – een storm overigens die deels het gevolg ws van de wind die Den Uyl had gezaaid.

Bij de presentatie van zijn biografie legde Van Agt opnieuw een proeve van zijn dubbelzinnigheid af. Hij vroeg zich af of hij in 1977 ‘de kluit had belazerd’: was het mislukken van de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl hem overkomen of had hij welbewust gebroken om daarna, tijdens het beroemde etentje met Wiegel in Le Bistroquet, moeiteloos een nieuw kabinet te vormen? ‘Ik zal tot op mijn sterfbed met die vraag bezig blijven’, aldus Van Agt. En zich wendend tot PvdA-formateur Ed van Thijn: ‘En je moet het echt geloven, Ed: het kan zijn.’
Van Agt heeft als markante persoonlijkheid uit vroeger tijden de biografie gekregen die in dat kader bij zijn statuur past. Toen hij het exemplaar van zijn ‘dierbare medeformant’ Hans Wiegel signeerde, zei hij dat het duo Van Agt-Wiegel paraat staat mocht de natie in nood komen. Het zou niemand verbazen als hij dat stiekem een beetje meende.

(Deze recensie is verschenen in de HP/DeTijd van deze week)

1 comment:

- said...

Die Wet van Spruyt moet u maar vaker gebruiken. ;)