5.9.08

Goed leraarschap

Een goede vriend van mij die in de Verenigde Staten woont, was onlangs een paar dagen in Nederland en zei dat hem niets zo verbaasde als de Nederlandse discussie over het onderwijs. Begin dit jaar presenteerde een speciale onderzoekscommissie een rapport waarvan de hoofdconclusie luidde dat de Nederlandse overheid ‘haar kerntaak, het zeker stellen van deugdelijk onderwijs, ernstig heeft verwaarloosd’. Dat is nogal wat. In het parlement is deze politieke boetedoening inmiddels met bijna verdacht enthousiasme omhelsd. Maar wie zou denken dat minister Plasterk sindsdien onverwijld aan de slag is gegaan, dat de gymnasia nu overal uit de grond schieten, dat de scholen en klassen kleiner zijn geworden en dat er overal weer gewoon gelukkige leraren voor de klas staan, heeft het mis. Plasterk lijkt ervoor te hebben gekozen de geschiedenis in te gaan als de hoedendragende halve bohemien die zich exclusief op de emancipatie van de homofiele medemens toelegt.

Bij de roep om goed onderwijs is inmiddels het besef doorgedrongen dat de kwaliteit en de positie van de leraar daarbij van het grootste belang is. Die moet goed zijn opgeleid en niet in bestuurlijke commissies zitten om ‘vernieuwingen te implementeren’ maar op een inspirerende manier voor de klas staan. Zijn die er nog, zulke leraren, of hangen de meesten moe gebeukt in de touwen, op zoek naar een escape?

Als dat laatste het geval is – en waarschijnlijk is het zo – is het goed ons te realiseren dat frustraties en ontmoediging bij leraren van alle tijden zijn, en dat er ook remedies tegen bestaan.

Aurelius Augustinus heeft meer dan 1600 jaar geleden een verhandeling geschreven over de vraag hoe je op een goede en inspirerende manier onderwijs kunt geven, zonder dat je als leraar je motivatie verliest. Deze Augustinus – hij werd geboren in het huidige Algerije en leefde van 354 tot 430 – was een zogeheten kerkvader. Hij was de zoon van een christelijke moeder en een heidense vader, was een beetje ondeugend in zijn jeugd en als zeer getalenteerde jongeman vooral erg ambitieus en daarom schopte hij het tot een algemeen bejubeld leraar en redenaar in Rome en Milaan. Na zijn bekering werd hij priester en bisschop van het Noord-Afrikaanse Hippo Regius, schreef hij boeken, preekte hij en fungeerde hij, de intellectuele leidsman, als vraagbaak voor talloze medechristenen.

Een van hen was een zekere Deogratias, van wie we alleen weten dat hij diaken was in Carthago. Carthago was destijds een van de belangrijkste centra van de christelijke kerk en cultuur. De bisschop had Deogratias opgedragen een soort basiscursus over het christelijk geloof te verzorgen. We schrijven het jaar 400, en na de bekering van keizer Constantijn (280 – 337) en verschillende edicten waarin het christelijk geloof vanaf het jaar 313 tot staatsgodsdienst uitgroeide, stroomden belangstellenden toe om zich te laten dopen en lid van de kerk te worden – vaak om redenen die minder verheven waren dan door de kerk wenselijk werd geacht.

Hoe doe je dat, het christelijk geloof uitleggen aan hordes ongeschoolde en maar matig geïnteresseerde mensen? Wat vertel je ze en wat niet? Hoe gretig mag en kun je zijn? Wat moet je doen als je jezelf hoort praten om dat je dezelfde riedel voor de zoveelste keer afsteekt? Hoe blijf je gemotiveerd als je het idee hebt dat je toehoorders je niet goed begrijpen, ook al betreed je slechts de platgetreden paden van de allereerste beginselen?

Het zijn de vragen die iedere leraar zich waarschijnlijk wel eens stelt wanneer hij voor de klas staat en in de zwarte afgrond van het hedendaags puberdom blikt, en iedere hoogleraar die geconfronteerd wordt met studenten die verrast opkijken wanneer ze horen dat Jezus en Christus geen broers maar een en dezelfde persoon zijn.

Deogratias legde zijn vragen aan Augustinus voor en deze beantwoordde ze in een kleine verhandeling over het geven van catechese die nu in een nieuwe Nederlandse vertaling is verschenen. (Het is prachtig dat uitgeverij Damon, evenals Ambo, steeds weer nieuwe en goede vertalingen van werken van Augustinus blijft uitbrengen. De uitgaven zijn zeer verzorgd en door deskundigen vervaardigd en ingeleid. In het boekje over het goede onderwijs wordt de lezer alleen onaangenaam getroffen door het vage woord ‘shows’ als vertaling van ‘spectacula’ en als Augustinus gewoon schrijft dat iemand christen wil worden en daartoe naar de kerk gaat, heet het hier dat iemand tot een ‘christelijke identiteit’ besloten heeft en naar de kerk komt om die te ‘realiseren’.)

In deze verhandeling laat Augustinus in de eerste plaats zien wat een goede leraar hij zelf was. ‘Mijzelf bevalt mijn eigen betoog ook bijna nooit’, merkt hij direct in het begin al begripvol op. De moeilijkheid bij het lesgeven bestaat vooral hierin dat het inzicht de geest als een ‘snelle lichtflits’ doordringt, terwijl het spreken traag is en heel lang duurt. Zo hobbelen we met gebrekkige formuleringen achter onze eigen gedachtegang aan en krijgt onze betoog iets heel onbevredigends. Dat kan zelfs leiden tot een diepe ‘innerlijke weerzin’, zo legt Augustinus uit. Hoe kunnen we er dan nog voor zorgen dat een leraar met plezier les blijft geven?

Het belangrijkste deel van Augustinus’ betoog gaat over die vraag, en de manier waarop hij die beantwoordt getuigt vaak van een diep psychologisch inzicht (die niet verrast bij de auteur van de Belijdenissen, die wel als de eerste ‘moderne’ autobiografie worden gezien). Het is van belang je verhaal af te stemmen op de samenstelling van de groep waartoe je je richt, en de verveling met blijmoedigheid te verdrijven. Maar de belangrijkste deugd waarover een leraar dient te beschikken, is de naastenliefde. Het gehoor moet in zich opnemen wat bij de leraar ‘krachtig en blijmoedig opwelt uit een rijke stroom van naastenliefde’. Alleen die deugd verdrijft uiteindelijk ‘de duisternis van afkeer en verveling’ die het onderwijs bedreigen.

Vanwege dit soort overwegingen is het lezen van dit boekje van Augustinus meer dan de moeite waard. Maar er is meer: we leren hier ook uit dat het geven van onderwijs in de eerste plaats een vak is dat bestaat uit het vertellen van een inhoudelijk verhaal. Het gaat om het overdragen van kennis. Augustinus geeft twee modelbetogen die Deogratias kunnen helpen om de essentie van het christelijk geloof kort en bondig uit te leggen. De tweede tekst is een samenvatting van de eerste en biedt ‘het christendom in een kwartier’, zoals de vertalers het uitdrukken. Ook dat is van belang in een tijd waarin die kennis sterk is afgenomen, zo niet verloren is gegaan.

En er is nog een laatste reden die lezing van dit werkje van Augustinus interessant maakt. In deze tekst, geschreven in het jaar 400, vinden we de eerste aanzetten tot de geschiedenisvisie die Augustinus, na de val van Rome (410), zou uitwerken tot het geschiedenisepos dat een van de pijlers van de westerse beschaving vormt: De stad van God (426). In die geschiedenis vormt de leer van de twee rijken (de stad van God en de stad van de mens) een van de belangrijkste elementen – en daaruit is, via de pauselijke reformaties van de elfde eeuw, het gedachtegoed ontstaan waarbinnen onze discussies over ‘de scheiding van kerk en staat’ mogelijk zijn geworden.

Het is geen schande wanneer een beschaving zich haar eigen identiteit weer bewust wordt. Deze tekst van Augustinus is niet alleen een bron van troost en vreugde voor allen die wel eens een groep mensen moeten toespreken, maar biedt ook een van de beste ingangen tot die heilzame bewustwording.

Recensie van: Aurelius Augustinus, Goed onderwijs, Damon € 19,90

*) Deze recensie verscheen eerder in HP/DeTijd.

2 comments:

Peter Frans Koops said...

wanneer hij voor de klas staat en in de zwarte afgrond van het hedendaags puberdom blikt.......

zou ik veranderen in wanneer hij voor de klas staat en een schat aan materiaal voor zich ziet waarbij via een positieve benadering nog heel veel te beginnen is...., want ieder mens is uniek en heeft talenten..

Anonymous said...

Augustinus had gelijk. En helaas is het rechts dat het onderwijs om zeep heeft geholpen. Het 'competentie-gericht' leren bijvoorbeeld, waarbij kennis secundair wordt aan vaardigheden als een factuur opstellen want dat vind het bedrijfsleven zo belangrijk.