28.9.07

Politiek in tijden van verwarring

Tjibbe Joustra, de man die in Nederland aan het hoofd staat van de terrorismebestrijding, zei begin deze week in een interview met het Algemeen Dagblad dat de ‘radicale uitspraken’ van sommigen in het islamdebat zeer gevaarlijk zijn. Ze kunnen ‘mensen die op de rand van geweld staan, het laatste duwtje geven’. De harde toon van islamcritici is dus de oorzaak van gewelddadig extremisme onder moslims. Die critici moeten daarom wat beter gaan nadenken over wat zij zeggen.

We hebben het hier dus over een hoge ambtenaar die via de media vertelt wat bijvoorbeeld een gekozen volksvertegenwoordiger mag en kan zeggen. Dat is al opmerkelijk. Als een criticus van de islam slachtoffer van geweld wordt, heeft hij dat vooral aan zichzelf te danken.

Maar nog opmerkelijker is een andere omkering van oorzaak en gevolg. In de woorden van Joustra klinkt op geen enkele manier door dat de scherpe kritiek op de islam wel eens kan zijn ingegeven door de manier waarop moslims zich hebben uitgelaten of gedragen; dat er in Nederland als gevolg van een zwakke culturele identiteit en een verfijnde verzorgingsstaat een situatie is ontstaan waarin groepen nieuwkomers volledig afgescheiden van de samenleving een eigen leven leiden; dat die situatie een voortdurende bron van ressentiment is; dat dat ressentiment zich uit in geweld, criminaliteit, intimidaties en bedreigingen; en dat dat alles een terecht gevoel van onbehagen en onvrede heeft doen ontstaan dat velen niet meer achter de haag van hun tanden kunnen of willen houden.

Achter de woorden van Joustra gaat een hele wereld schuil: een wereld van bestuurlijke onzekerheid en verwarring in een tijd waarin nieuwe problemen aan de orde zijn waarvoor bestuurders helemaal niet zijn opgeleid, en van een late beslistheid om de ontstane gekte niet verder uit de hand te laten lopen. We zien dezer dagen veel leden van de bestuurlijke en politieke elite van Nederland op deze manier bezig, schijnbaar beslist en vastberaden, in uiterste pogingen de gepolariseerde samenleving tegen zichzelf in bescherming te nemen. Maar het probleem is dat ze precies het verkeerde doen, zoals Joustra precies het verkeerde zei.

Zo hield prinses Máxima begin deze week een voordracht in de Oude Zaal van de Tweede Kamer. Zij vertelde dat zij voor haar huis in Wassenaar een ANWB-paddenstoel heeft laten plaatsen die met de juiste richting en de afstand in kilometers de ‘coördinaten’ van haar leven geeft: Buenos Aires, New York, Brussel, Den Haag, Wassenaar. Die plaatsen laten zien hoe onbepaald haar ‘identiteit als Nederlandse’ is.

Waarmee ze maar gezegd wilde hebben dat ze onderdeel uitmaakt van een internationale, kosmopolitische klasse, en dat het denken en doen van die kaste de norm behoort te zijn.

Ze voegde daaraan toe dat gewone burgers – wier domein doorgaans beperkt is door het dagelijkse woon-werkverkeer en de eigen kring van familie en kennissen, ook al gaan ze één keer per jaar op vakantie naar de Spaanse zuidkust – niet moeten denken dat ze een identiteit hebben. Toen zij zelf, zeven jaar geleden, geholpen door ‘lieve en wijze deskundigen’, op zoek ging naar ‘de Nederlandse identiteit’, kwam ze er al snel achter dat die identiteit niet bestond, zoals ook ‘de Nederlander’ niet bestaat. Er is geen identiteit, er is slechts diversiteit, ontwikkeling en verandering, er zijn slechts open grenzen en ‘verschillende loyaliteiten’.

Deze uitspraken, die op een beledigende manier banaal zijn, deed de model­allochtone prinses bij de presentatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), een door de PvdA gedomineerd maar door alle belastingbetalers gefinancierd instituut voor staatswetenschap aan de Haagse Vijverberg. Dat rapport over Identificatie met Nederland was inhoudelijk al even treurig als de speech van Máxima en een eerder WRR-rapport over Islamitisch activisme.

Het nieuwe rapport weet niet duidelijk te maken waarin nieuwkomers in Nederland zouden moeten integreren. Omdat zoiets als een Nederlandse identiteit nu eenmaal niet bestaat, moeten immigranten gewoon zichzelf kunnen blijven. En om dat te faciliteren moet het wettelijk mogelijk worden om naast de Nederlandse ook andere nationaliteiten te behouden. Het eerdere rapport bepleitte onderhandelingen met islamitische terroristen. Beide rapporten zijn verschenen ter gelegenheid van het afscheid van de WRR van twee PvdA’ers.

Het wetenschappelijk niveau van het rapport over Identificatie met Nederland is bedroevend. Zo schrijft de WRR (op pagina 31): “In Nederland hebben migratiehistorici overtuigend aangetoond dat de Nederlandse Gouden Eeuw voor een groot deel gebouwd is op een fundament van immigratie en op snelgroeiende en multiculturele steden.” Niets is minder waar. Erika Kuijpers heeft in haar boek Migrantenstad uit 2005 duidelijk gemaakt dat we eigenlijk maar weinig weten over het leven in zeventiende-eeuws Amsterdam. We weten wel iets over de maatschappelijke bovenlaag, maar zo goed als niets over de ‘ontelbaren’ en ‘onzichtbaren’ die als volksverhuizers Amsterdam tot immigratiestad maakten. We weten slechts bij benadering hoeveel het er waren, en van hun leven weten we nog minder.

En zelfs als het waar zou zijn, zelfs wanneer immigratie en ‘multiculturele’ steden de zeventiende eeuw tot een Gouden Eeuw hebben gemaakt, dan nog is daarmee niets gezegd. De nieuwe, naoorlogse immigratie van vooral moslims uit plattelands­streken verschilt op belangrijke punten van de oude: de islam is nieuw in de westerse wereld, veel migranten zijn afhankelijk van de verzorgingsstaat, en hun binding met het land van herkomst is dankzij moderne communicatiemiddelen veel sterker dan voorheen.

Het voorstel om een diversiteit aan identiteiten via het behoud van meerdere nationaliteiten mogelijk te maken, is al evenmin goed onderbouwd. Om te beginnen is zo’n voorstel wel hip kosmopolitisch, maar de lol gaat er onmiddellijk af wanneer we ons realiseren dat de dubbele nationaliteit van veel Nederlandse allochtonen allerminst op een vrije keuze berust. De dubbele nationaliteit van Marokkanen is niet vrijwillig, maar berust op een besluit van de Marokkaanse koning om greep te houden op de migrantengemeenschappen in Europa, van hun economische bijdragen te profiteren en via hen de Marokkaanse belangen in het gastland te behartigen. Daar is niets fijn kosmopolitisch aan.

Dat ook Nederlandse politici twee paspoorten kunnen hebben, is een nog slechter idee. Wie een dubbele nationaliteit heeft, is immers onderdaan van meerdere soevereine staten en van meerdere rechtssystemen, wat tot een botsing van plichten en een beperking van individuele vrijheid kan leiden, zoals de Maastrichtse hoogleraar staatsrecht Twan Tak in een interview met Opinio heeft uitgelegd.

Met dit rapport en met de speech van Máxima verspreidt de WRR doelbewust een lofzang op het multiculturalisme. Máxima vertelde ook nog dat zij en Willem-Alexander een bezoek brachten aan een koranschool in Marrakesh, waar Marokkaanse Nederlanders hen ‘wegwijs in de ideeën en gebruiken’ maakten. Wat volgde, was niet een discussie over de verenigbaarheid van de ‘ideeën en gebruiken’ van een koranschool met het leven in een moderne democratie, maar slechts de vaststelling dat het zo ‘geweldig’ is om ‘in twee culturen thuis te zijn’. “Ik was enorm trots op hen,” aldus Máxima.

Rapport en speech bieden met dit alles steun aan het nieuwe beleid van minister Vogelaar van Wijken en Integratie, die is gaan reppen van een joods-christelijk-
islamitische cultuur als wenkend perspectief, en die op haar begroting miljoenen uittrekt om jongeren positiever over de islam te laten denken.

Bestuurders en politici leggen er wel vaker getuigenis van af dat zij met de beste bedoelingen precies het verkeerde doen. Dat is ook hier het geval. Om de opgelopen spanningen in de Nederlandse samenleving te kalmeren en ons land te pacificeren, kiezen zij ervoor om de Nederlandse burger vooral duidelijk te maken dat zijn onbehagen en zorgen onterecht zijn. Daarom horen we niets over de grenzen aan de diversiteit, niets over het belang van gedeelde vormen en het herstel van een bezielend verband. Er is van dat alles niets meer over, het komt ook nooit meer terug (dat is maar nostalgie), en als we dat nu maar allemaal accepteren, komt het wel goed. Dat is zo ongeveer de boodschap, ons ‘gemeenschappelijke doel’, zoals Máxima zei.

Dat Máxima als lid van het Koninklijk Huis voor de verbreiding van het multiculturele ideaal wordt ingezet en daarmee een duidelijke politieke positie inneemt, is opmerkelijk. De huidige minister-president, Balkenende, publiceerde in 2002 enkele lezingen in een boek met de titel Anders en beter. In het hoofdstuk over de multiculturele samenleving nam hij nadrukkelijk afstand van dat ideaal. Zo’n samenleving is niet iets wat we ‘moeten willen’.

De inzet van Máxima is dus een actieve politieke interventie door de Oranjes zelf. En die interventie bestaat in een eenzijdige keuze voor de Nederlandse regerende klasse (en dat terwijl de historische rol van de Oranjes altijd in de bescherming van de bevolking tegen de regenten heeft bestaan) en voor het multiculturele ideaal dat de Oranjes en de hedendaagse regenten met elkaar delen. Dat bleek al in november 2004, toen zowel een zwabberende Balkenende als Beatrix geen contact met de familie van de vermoorde Theo van Gogh legde, maar wel islamitische scholen, buurtcentra en moskeeën bezocht. De pacificatie van de angstaanjagende allochtone horden in de volkswijken is belangrijker dan het eigen volk, zo is blijkbaar de gedachte, want dat volk is toch stom genoeg om op Prinsjesdag weer naar de Gouden Koets te gaan staan zwaaien.

Die interventie van politieke elite en monarchie in de huidige politieke en maatschappelijke verwikkelingen blijft niet tot het debat over nationale identiteit en multiculturalisme beperkt. De tussenkomst strekt zich ook uit tot het debat over de Europese Unie en de vraag of er een tweede referendum moet komen over de (licht) aangepaste verdragstekst. Zo is bekend geworden dat de regering (koningin en ministers) het zogeheten contraseign (de handtekening ter bekrachtiging van een wet) zouden hebben onthouden aan een wetsvoorstel om een referendum te houden, ook als dat voorstel door de Eerste en de Tweede Kamer was aangenomen (de Volkskrant van 22 september). Elk initiatief werd daarmee dus bij voorbaat door een veto van het staatshoofd en de ministers getroffen, ook al had de volksvertegenwoordiging anders gewild. Het kabinetsbesluit om een referendum te torpederen volgde op een advies van de Raad van State, die stelde dat een referendum niet nodig is omdat het nieuwe verdrag geen grondwettelijke aspecten meer heeft. De koningin is voorzitter van de Raad, en het advies bevat (in noot 12) een verwijzing naar een enthousiaste opmerking van de koningin over Europese samenwerking. (Waarbij zij overigens ook, maar dat terzijde, het belang van een ‘zelfbewuste eigen identiteit’ benadrukte.) De redenen die de Raad aanvoert om een ‘kenmerkend onderscheid’ tussen het oorspronkelijke Grondwetsverdrag en het huidige Hervormingsverdrag aan te brengen, en daarmee een volksraadpleging te omzeilen, vormen een ‘kronkelredenering die niemand zal overtuigen, maar die door het kabinet dankbaar wordt aangegrepen’ (Hans Wansink in de Volkskrant van 25 september). Ook het nieuwe verdrag past, volgens de Raad zelf, in ‘de constitutionele ontwikkeling van de Europese Unie’, maar omdat enkele symbolen (zoals een Europees volkslied en een Europese vlag) zijn geschrapt, ziet de Raad opeens geen reden meer om de bevolking nog te raadplegen over een verdrag dat belangrijke rechten naar Brussel overhevelt en waarover burgers dus iets te zeggen zouden willen hebben.

Het enthousiasme van de koningin voor de Europese Unie en haar behoefte aan propaganda van het ideaal van Europese eenwording, blijkt ook uit het boekje dat uitgeverij De Bezige Bij volgende maand uitbrengt (Paleis Europa). Dat boekje biedt een bundeling van de gesprekken die op paleis Noordeinde over het ‘politiek instituut’ Europa zijn gevoerd. Onder leiding van Geert Mak, onze hogepriester van het multiculturele en Europese denken. De koningin zelf heeft voor dit boekje een voorbeschouwing geschreven.

Ook hier kunnen de goede bedoelingen van bestuurders en politici – namelijk hun verlangen om de maatschappelijke onvrede geen uitlaatklep te geven in een referendum dat tot een tweede ‘nee’ en daarmee tot een diepe crisis zal leiden – gemakkelijk omslaan in het tegendeel van wat zij bedoelen. De verontwaardiging van burgers over hun uitsluiting bij de besluitvorming over de constitutionele toekomst van hun land, alsof hun mening bij voorbaat triviaal is, zal de crisis die men wil voorkomen vooral verdiepen.

Beide interventies laten slechts één conclusie toe. Zij zijn niet alleen gericht op een herstel van de verhoudingen zoals die in Nederland bestonden voordat Pim Fortuyn het onbehagen in de samenleving benoemde en daar een stem aan gaf, maar ook zijn ze zo vastberaden georkestreerd dat het beter is om van revanchisme dan van restauratie te spreken. De regenten in het politieke centrum en het koningshuis spannen samen om het ideaal van de multiculturele samenleving en van de Europese eenwording actief uit te dragen en alle verzet te smoren. De Nederlandse burger bestaat niet, mag zichzelf niet besturen, en als de volksvertegenwoordiging dat toch had gewild (maar de slappe knieën van de PvdA hebben dat genadiglijk voorkomen), dan was dat initiatief door een gezamenlijk veto van het staatshoofd en de regeringsleider getroffen. Die exclusieve keuze vóór een elitair kosmopolitisme en tégen de burger, en de welbewuste ontkenning en zelfs taboeïsering van de reële, alledaagse ervaringen van (steeds meer) gewone mensen, draagt een groot gevaar in zich. Want die burger wordt, anders dan de regenten, dagelijks geconfronteerd met de ravages die de idealen van de regenten in de steden en op de scholen hebben aangericht, en zij zoeken daarom hun toevlucht in een herstel van de eigen identiteit, gewoonten en gebruiken, en gedeelde vormen. Paul Scheffer citeert de socioloog Manuel Castells, auteur van belangrijke studies over migratiegeschiedenis, die deze situatie als volgt onder woorden heeft gebracht: “Tegenover elkaar staan een kosmopolitische klasse, die in dagelijkse verbinding staat met de gehele wereld, en een tribalisme van lokale gemeenschappen die zich terugtrekken in hun eigen ruimte als een laatste verweer tegen de macrokrachten die buiten hun greep hun leven bepalen.”

Als de legitimiteit van die eigen ruimte en van dat laatste verweer wordt ontkend, heeft de politieke en bestuurlijk elite van een land zich definitief van de eigen samenleving geïsoleerd en doet en zegt zij voortdurend precies de verkeerde dingen. Wat dan rest, is de nabije dreiging van een clash, die door de bevolking in naam van de republiek en de natiestaat zal worden uitgevochten.

*) Dit artikel is ook verschenen in Opinio.

3 comments:

R. Hartman said...

Uitstekende analyse. Alleen deel ik niet uw mening dat het bestuurlijke onzekerheid en verwarring is. Naar mijn overtuiging is langs de hele tijdslijn vanaf de jaren 1960 naar de huidige situatie toe gewerkt, in het kader van het Cultureel Marxisme op recept van de Frankfurter Schule. De verheviging van de Politieke Correctheid en de openlijke totalitaire handelingen van de laatste tijd zijn een poging een opstand voor te blijven om het poit-of-no-return te berieken voordat het te laat is.

editor said...

"...Waarmee ze maar gezegd wilde hebben dat ze onderdeel uitmaakt van een internationale, kosmopolitische klasse, en dat het denken en doen van die kaste de norm behoort te zijn."

Absoluut! Het beste wat een kosmopolitische klasse kan doen om haar expansieve ideaal te rechtvaardigen is cultuur als dood verklaren.

"De inzet van Máxima is dus een actieve politieke interventie door de Oranjes zelf. En die interventie bestaat in een eenzijdige keuze voor de Nederlandse regerende klasse (en dat terwijl de historische rol van de Oranjes altijd in de bescherming van de bevolking tegen de regenten heeft bestaan) en voor het multiculturele ideaal dat de Oranjes en de hedendaagse regenten met elkaar delen."

Koningshuizen zijn van oorspong multicultureel. Dat is inherent aan hun huwelijkspolitiek. En dat maakt ook helemaal niets uit. het verzekerde een zekere prudentie en tolerantie ten opzichte van de culturele verscheidenheid in Europa. De komst van fenomenen als het nationalisme, de industrialisatie en massa-immigratie hebben alles veranderd.

Het Oude Europa komt zeer waarschijnlijk nooit meer terug. Dus een Burkiaanse verdediging van de Oranjes is zinloos. Als de Oranjes pacten sluiten met kosmopolitisch-democratische elites om hun heerschappij de rechtvaardigen, dan kan dat in het licht van rechtspopulistische revoltes hun einde betekenen. Cultureel-historisch gezien zou dat doodzonde zijn. Politiek-, en cultureel-strategisch gezien is het echter onafwendbaar. Zeker als ze de huidige multiculturele koers doorzetten.

"Wat dan rest, is de nabije dreiging van een clash, die door de bevolking in naam van de republiek en de natiestaat zal worden uitgevochten."

I rest my case...

Groeten,
Rene
Corrigo.blogspot.com

Anonymous said...

Meneer Spruyt, ik deel uw analyse, maar ik begrijp vervolgens niet uw eerdere pleidooi voor 'een kleine maar weerbare overheid'. Ons economisch systeem heeft ons hier gebracht. U hebt gelijk wanneer u stelt dat de PvdA zich als slippendrager van kapitalistische belangen heeft laten misbruiken, waarschijnlijk omdat ze is ingekapseld door het systeem, maar anders dan een analyse biedt ook u geen oplossing, waarmee u zichzelf plaatst in het rijtje Fortuyn, Bolkestein, Marijnissen.

Hoe komt het dat rechtse critici van de huidige politieke cultuur zo nostalgisch terug verlangen naar het linkse ideaal van de volksverheffing? Misschien omdat de sociaal-democratie het toch, al voor de eerste wereldoorlog, bij het rechte eind had?