2.7.08

Stijgende verwachtingen

Het Nederlands elftal is een te mooi meisje dat je altijd weer verleidt maar je uiteindelijk vooral teleurstelt.

Dat althans was tot voor kort mijn opvatting over Oranje (maar ik ben dan ook oud genoeg om de finales van 1974 en 1978 te hebben gezien). Na de klinkende overwinningen op Italië, Frankrijk en Roemenië viel dat natuurlijk niet meer vol te houden, en vandaar dat ik hier eigenlijk had willen schrijven dat deze successen van Van Basten vooral het gevolg zijn van een nieuwe benadering van het spelletje – een verschuiving van links naar rechts in het denken. Al te lang hebben we esoterische discussie over ‘het systeem’ moeten aanhoren (4-4-2 of 4-3-3?), maar toen het zover was stelde Van Basten gewoon zijn beste spelers op en liet hij individueel talent de speelwijze bepalen en niet het systeem de opstelling. Van Basten had zich dus net op tijd tot een conservatieve manier van denken over het voetbal bekeerd.

Toch wil ik het daar niet over hebben. Je moet immers niet altijd je gelijk willen halen, zeker niet bij zo’n gevoelig onderwerp.

Wat minstens zo interessant is, is een vergelijking tussen de weken van Oranjegekte die we hebben moeten doorstaan, de resultaten van recent onderzoek naar de tevredenheid van Nederlanders over hun leventjes, en het blijvende gevoel van onbehagen dat zich in geklaag blijft uiten.

Wat is dat toch, zo vroeg Balkenende zich vorige maand af: dat negatieve zelfbeeld dat wij Nederlanders van onszelf hebben, die volkomen onterechte klagerige houding? Evenals begin dit jaar, toen Alexander Rinnooy Kan en Paul Schnabel het kabinet te hulp schoten om dat vermaledijde ‘onbehagen’ te relativeren, schoten de autoriteiten op de achtergrond ook dit keer de premier te hulp. Het Sociaal en Cultureel Planbureau publiceerde eerder deze maand een onderzoek naar de tevredenheid van de Nederlandse burger. En dan blijkt dat een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking zich gelukkig noemt (als ze maar niet teveel De Telegraaf lezen!), maar dat bijna twee op de drie Nederlanders ook van mening is dat het met Nederland ‘meer de verkeerde dan de goede kant op gaat’.

We hebben het dus niet slecht, zeker niet, maar toch zijn we ontevreden, hebben we onze zorgen over de toekomst, en blijven we maar klagen.

Velen zijn daar verbaasd over. Het dagblad Trouw stuurt dezer dagen verslaggevers het land in om te ontdekken waar de ontevredenen toch zo ontevreden over zijn. Bas Heijne had het in zijn column in NRC Handelsblad (van 14 juni j.l.) over de ‘raadselachtige paradox’ dat veel Nederlanders ontevreden blijven, terwijl de cijfers vooral tot optimisme aanleiding geven.

Het is vooral die verbazing die verbaast. We hebben dit al wel eens eerder gezien. In het voorjaar van 2002 schreef The Economist dat geen land er zo fraai aangeharkt bij lag als Nederland, maar toch stemden we massaal op Fortuyn en diens agenda om een einde aan de ‘puinhopen’ van acht jaar paars te maken.

Maar het verbazingwekkende is vooral dat we blijkbaar niet meer weten dat er al 150 jaar boeken verschijnen waarin deze paradox op een overtuigende manier is verklaard. Het lijkt logisch om te denken dat burgers de straat op gaan om te protesteren tegen schrijnende sociaal-economische ongelijkheid. Maar Alexis de Tocqueville (1805 – 1859) sprak al over de paradox tussen verbeterde leefomstandigheden, de verwachtingen die daarmee worden gewekt en het maatschappelijk onbehagen dat ontstaat wanneer we daarin worden teleurgesteld. Hij noemde dat ‘de revolutie van de stijgende verwachtingen’. Als, in tijden van voorspoed, de verwachtingen toenemen, is niets zo groot als de angst om bij die verwachtingen achter te blijven. En als dat gebeurt, kan dat alleen maar de schuld van de ander of van de politiek zijn. We zijn dus ontevreden uit voorzorg, om gezichtsverlies te voorkomen.

Nederland is inmiddels in de kwartfinales op alle fronten afgetroefd door het Rusland van tsaar Guus. De verwachtingen die het mooie en verleidelijke meisje dat Oranje heet, heeft doen stijgen, hebben aanvankelijk tot de misplaatste euforie van nationalistische overmoed geleid, en die zal nu omslaan in decennia van nieuw chagrijn, nu ‘het zilverwerk’ opnieuw buiten bereik bleef. En het spannende is dat dit moment samenvalt met een andere deconfiture, die van de beweging Trots op Nederland.

*) Als column verschenen in Binnenlands Bestuur.

1 comment:

Unknown said...

Die van De Tocqueville is inderdaad een bekende verklaring, maar dat die verklaring bestaat wil natuurlijk nog niet zeggen dat hij klopt. Dat er jaarlijks 100.000 jonge hoogopgeleide Nederlanders naar het buitenland vertrekken is niet omdat ze overspannen verwachtingen hebben, maar omdat hun alleszins redelijke verwachtingen door dit land gewoon niet meer ingelost worden.

Ik vindt het een beetje genant om de wijd en zijd bekende jeremiade af te steken over wat er zoal niet deugt aan NL, maar omdat u de indruk wekt er toch geheel onbekend mee te zijn, een kleine bloemlezing:

De welvaartstijging blijft hier al twee decennia achter bij die in vergelijkbare landen, het besteedbaar inkomen al helemaal, mn. door de sterk gestegen belastingen.
Wie wil ondernemen wordt alle goede voornemens ten spijt nog steeds bedolven onder onwerkbare en onhaalbare voorschriften; wie simpelweg de arbeidsmarkt opgaat blijft jarenlang in uitzendbaantjes hangen omdat het sterkst groeiende marktsegment, het midden- en kleinbedrijf, nauwelijks nog eigen personeel in dienst durft te nemen.
Waar we vroeger overal tot diep in de nacht onbevreesd konden rondlopen, voelen we ons nu zelfs overdag op straat unheimisch door de toegenomen criminaliteit en de alom aanwezige booskijkers.
Worden we eens daadwerkelijk beroofd of in elkaar getimmerd, dan raadt de politie ons af om aangifte te doen. Volharden we, dan heeft de dader nog niets te vrezen want als hij al vervolgd wordt komt hij er doorgaans met een taakstraf af.
De publieke ruimte verpaupert ondertussen waar je bij staat, en grote ondernemingen naaien je ongegeneerd in het pak en rekenen doodleuk 50cpm als je daarover je beklag wilt doen bij een (immer incompetente) helpdesk die je eerst een half uur in de wacht zet.
We worden 'vertegenwoordigd' door een incestueuze kaste van politici en bestuurders waarvan maar een miniem deel daadwerkelijk in zijn positie gekozen is en waarvan de rest zich heeft opgewerkt door loyaal zijn partijbelang (d.w.z het ons-kent-ons en ons-schuift-ons-de-baantjes-en-belastingcenten-toe belang) te dienen, een activiteit overigens die minimale verantwoording en inspanning kent maar toch genereus beloond wordt. Dat weerhoudt hen er verder niet van ons uit te leveren aan Brussel, waarvan het democratisch gehalte al helemaal om te huilen is.

etc, etc - ik laat de verkeersinfarcten, zorgwachtlijsten, de scholen die analfabeten afleveren, de veel te dure kinderopvang en de tientallen andere redelijke bezwaren die de Nederlander nodeloos in zijn bescheiden ambities hinderen maar ongenoemd.

Het optimisme waarmee we ooit de jaren '80 ingingen, heeft na bijna 30 jaar 'verbeelding aan de macht' plaatsgemaakt voor de wetenschap dat er hier voor wie geen deel uitmaakt van een gepamperde minderheidsgroep of van de zichzelf fêterende bestuurskaste, geen hoop op verbetering is. De Nederlander is gedesillusioneerd omdat het zoveel beter en zoveel rechtvaardiger had gekund. En dus vertrekt hij, of hij bijdt zijn tijd in sluimerende onvrede, hopende dat er ooit nog iemand opstaat die het roer omgooit.