HP/De Tijd organiseert volgende week vrijdag 6 maart, samen met NRC Handelsblad en Trouw, een bijeenkomst over haar oud-columnist Jacques van Doorn, van wie postuum een dikke bundel artikelen is verschenen. Die zijn zeer informatief, maar niet zo leesbaar als zijn columns.
Hans Jansen, de geleerde arabist, mag nog wel eens in tv-programma’s komen opdraven om de islam aan het Nederlandse volk uit te leggen, als een soort seksuele voorlichting aan kinderen van zes. Tijdens een van zijn optredens werd hem eens gevraagd hoe dat toch zat met dat avondje dat aan het einde van de week waarin Theo van Gogh was vermoord, ergens in Amsterdam Oud-Zuid was belegd en waar ‘de vrienden van Ayaan’ bijeen waren geweest. Zo kort na de moord verdiende het natuurlijk aanbeveling daar niet al te veel over te zeggen. En om er maar helemaal vanaf te zijn, zei Jansen op een gegeven moment dingen waarvan hij vermoedde dat de vragensteller die graag wilde horen. En hij sprak in beelden, want dat wilde de vragensteller vermoedelijk vooral.
En zo begon Jansen te praten over het prachtige servies van de gastvrouw, het bijpassende bestek, de schitterende servetten, de kaarsen op tafel en de glazen als bokalen waar het heerlijkste wat de aarde had voortgebracht met gulle hand in uitgeschonken werd, etc., etc. En inderdaad, kort daarop werd televisiekijkend Nederland vergast op minutenlang bewegende beelden van soepterrines die in soepborden werden leeggegoten, tegen dreigende achtergrondmuziek en gemeenplaatsen met suggesties over de aanwezigheid in Nederland van een geheim anti-islamitisch genootschap.
Zo heeft Hans Jansen het verteld (in de HP/De Tijd van 19 december 2008), maar wat hij er niet bij vertelde was dat de heren die daar aanwezig waren geweest en er door de progressieve media van werden verdacht tot de hofhouding van de Somalische vrijheidsstrijdster te hebben behoord, zichzelf helemaal niet aanduidden als ‘vrienden van Ayaan’. Zij noemden zich ‘de vrienden van Van Doorn’.
Van Doorn, dat was Jacques van Doorn, of beter: J. A. A. van Doorn, de geleerde socioloog, de ‘sceptische liberaal-conservatief’, die in zijn column in HP/De Tijd en in de zaterdagse Trouw juist die vermaledijde, ‘neoconservatieve’ vrienden van Ayaan Hirsi Ali met grote regelmaat op de korrel nam. Zijn vrienden waren zij dus zeker niet. Dat zij zich toch als zodanig aanduidden, was een blijk van respect. Een stukje van Jan Blokker of Bert Wagendorp, van Dick Pels, Sjoerd de Jong of Willem Breedveld, ach, daar lagen de heren niet van wakker. Maar die stukken van Van Doorn, dat was andere koek: goed onderbouwd, goed geschreven, puntig en scherp, en vaak raak. En die deden dan pijn.
Van Doorn (geboren in 1925 in Maastricht) is bijna een jaar geleden, in mei 2008, in zijn woning in Sint Geertruid op 83-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van botkanker. De meeste mensen zullen hem gekend hebben als columnist, een ambacht dat hij tot een week voor zijn dood is blijven beoefenen. Hij schreef ook jarenlang voor de NRC, maar vertrok er in 1990 omdat de hoofdredactie zich had gedistantieerd van een column waarin hij zich over de zelfcensuur van joodse journalisten had uitgelaten. Na een spijtbetuiging door de krant ging hij vanaf 2005 zo af en toe ook weer voor de NRC schrijven. Sociologen kennen hem als de auteur van het boek Moderne sociologie, dat in 1959 verscheen en jarenlang als standaardwerk gold, en als hoogleraar aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Een breder publiek kent hem ook van het boek Ontsporing van geweld, een van de eerste kritische publicaties over de politionele acties in Indonesië (waar Van Doorn zijn diensttijd doorbracht).
Van Doorn was een kundig en gedistantieerd waarnemer. Hij had daarbij zijn afkomst en ontwikkeling mee. Als Hollandse jongen groeide hij op in Maastricht, hij leefde als agnost in een rooms milieu, was afkomstig uit een kleinburgerlijk milieu maar kreeg omgang met intellectuelen, maakte als Nederlandse jongen de Duitse bezetting mee en was als Nederlands soldaat drie en een half jaar in Indonesië. Hij zag niets in 1968, en hoe vernieuwend hij ook was, de generatie die 1968 droeg wraakte hem en dankte hem af. De overdrijving en overvraging uit die jaren dreef hem in het kamp van de voorzichtige, sceptische, afstandelijke conservatieven, het kamp waarvan ook J. L. Heldring deel uitmaakt. De redacteuren vergelijken hem met Jacques de Kadt en Raymond Aron, en dat is niet ten onrechte. Hij keerde zich tegen de depolitisering van de jaren negentig, maar ook tegen de reactie op die depolitisering in het populisme. Hij keerde zich aanvankelijk tegen het paternalisme van politici, maar hekelde uiteindelijk vooral de manipulaties van de populisten die ‘de onmondige kiezersmassa’ bedrogen. Van Doorn zelf wist het tegen het einde van zijn leven ook niet meer zo precies.
Nadat Van Doorn in december 2005 te horen had gekregen dat hij aan een ernstige ziekte leed, voltooide hij zijn studie over de sociaal-democratie in Duitsland. Die studie (Duits socialisme) verscheen in juni 2007 (besproken in de HP/De Tijd van 29 juni 2007). Tegelijkertijd vroeg hij twee bevriende Amsterdamse hoogleraren, de politicoloog Jos de Beus en de historicus Piet de Rooy, om een selectie bijeen te brengen uit de artikelen en essays die hij in een reeks van jaren over de Nederlandse geschiedenis en samenleving had geschreven. Het slothoofdstuk, 15.000 woorden lang over het herfsttij van onze democratie, is nieuw, maar stond ook al in het eerste nummer van deze jaargang van de HP – als een soort hommage aan de oud-columnist.
De bijeengebrachte studies vormen samen een boeiende geschiedenis van de ingrijpende veranderingen in de Nederlandse samenleving in de twintigste eeuw. Van Doorn zag scherp. Als een van de eersten zag hij het autochtone verzet in Rotterdam tegen de komst van immigranten (in 1972!), en als een van de eersten zag hij hoe de verzorgingsstaat overbelast raakte en de burgers veel te afhankelijk maakte. Dat laat echter onverlet dat al die artikelen erg gedetailleerd en uitvoerig zijn, en daar is niets op tegen, op zich, want er valt bij Van Doorn heel veel te leren over de ingrijpende veranderingen van de Nederlandse samenleving in de twintigste eeuw, maar ze missen de kracht van zijn columns en kortere werk.
De Beus en De Rooy schrijven in hun inleiding dat de columns in deze bloemlezing buiten beschouwing zijn gelaten omdat Gerry van der List, tegenwoordig redacteur van Elsevier, in 1996 De draagbare Van Doorn publiceerde, waarin die columns goeddeels terug te vinden zouden zijn. Maar daar gaan beide heren toch geheel voorbij aan het feit dat van Doorn beroemd en berucht is geworden als deelnemer aan het debat dat sinds de moorden op Fortuyn en Van Gogh de Nederlandse samenleving heeft beheerst: dat over de islam en de multiculturele samenleving.
Van Doorn was de publicist die niet gemakkelijk in een bepaalde positie te vangen was. Over de multiculturele samenleving schreef hij dat zij niet langer kon worden gezien als ‘een ontmoetingsplaats van culturen en religies maar als een kruitvat dat door de overheid bij voortduring moet worden natgehouden’. Dat is een vergaande constatering, want hoe is dat kruitvat ontstaan, dat wil je dan toch ook graag weten. Over de islam schreef Van Doorn dat zij ‘als een brok graniet in ons vlakke religieuze landschap ligt. Wie erop bijten wil, bijt op graniet.’ Bijtend als koude jenever, noemen de twee redacteuren zijn redeneertrant terecht.
Maar die kritische houding jegens het multiculturalisme en de islam hebben Van Doorn niet in het kamp van de vrienden van Van Doorn gebracht. Integendeel. Het kruit uit Van Doorns vat werd steevast afgeschoten op de nieuwe neoconservatieven: op George W. Bush en op ex-VVD’ers in Nederland als Hirsi Ali, Verdonk en Wilders. Hij ergerde zich zozeer aan deze rotzooitrappers (zoals hij ze zag) dat hij het bestond om begrip op te brengen voor de moslims die de afvallige Ehsan Jami klappen gaven. ‘Wie kaatst moet de bal verwachten’, was Van Doorns commentaar in de NRC.
Gezien het soort conservatisme dat Van Doorn wilde belichamen, is die positie volstrekt begrijpelijk. Maar ook die stukken over de populistische revolte in Nederland moeten snel bij elkaar worden gebracht en in hun historische context worden toegelicht.
N.a.v. J. A. A. van Doorn, Nederlandse democratie (uitg. Mets & Schilt)
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment